Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst/Particulieren Middelburg de teruggaaf op de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting 2000 ad f 4.781 die door de Belastingdienst is gestort op een rekening die niet meer op haar naam staat, niet alsnog wil storten op een rekening die op haar naam staat.
Beoordeling
I. Algemeen
1. Verzoekster heeft in 2001 door middel van een zogenaamd T-biljet bij de Belastingdienst/Particulieren Middelburg (hierna: de Belastingdienst) een aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2000 ingediend. Deze aangifte leidde tot een terug te geven bedrag van f 4.781. De betrokken aanslag was gedagtekend 7 augustus 2001.
2. Bij de vraag op het T-biljet 2000 naar het rekeningnummer waarop een eventuele teruggaaf door de Belastingdienst moest worden gestort, is door verzoekster of door haar gemachtigde niets ingevuld.
3. De Belastingdienst heeft het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 2000 eind juli 2001 overgemaakt op het rekeningnummer dat in zijn administratie voorkwam als rekening van verzoekster. Dit rekeningnummer was in het financieel verkeer tussen verzoekster en de Belastingdienst voor het laatst gebruikt in 1997 ten behoeve van de teruggaaf inkomstenbelasting 1995. Ook deze teruggaaf was het gevolg van een door verzoekster ingediend T-biljet. In de jaren tussen 1995 en 2000 is aan verzoekster geen aangiftebiljet uitgereikt noch is door haar een aangiftebiljet ingediend.
4. Verzoekster heeft de rekening waarop de teruggaaf inkomstenbelasting 1995 in 1997 door de Belastingdienst is gestort kort na de ontvangst van die teruggaaf opgeheven. Zij heeft de Belastingdienst niet van die opheffing in kennis gesteld. De bank waarbij de rekening liep, heeft het nummer van de door verzoekster opgeheven rekening vervolgens uitgegeven aan een derde, mevrouw Y. De storting door de Belastingdienst van de teruggaaf inkomstenbelasting 2000 van verzoekster op deze rekening kwam dan ook terecht bij mevrouw Y. Pogingen van de Belastingdienst om het bedrag van haar terug te krijgen hebben niet geleid tot resultaat.
II. Ten aanzien van verzoeksters klacht
1. Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst niet bereid is het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting alsnog te storten op een rekening die staat op haar naam. Zij is van mening dat zij nog steeds een vordering heeft op de Belastingdienst omdat de Belastingdienst niet aan haar maar aan een derde heeft betaald.
2. De Belastingdienst beroept zich op het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 16 maart 2001 (hierna: het Besluit, zie Achtergrond, onder 2.) en met name op het bepaalde onder punt 2 van hoofdstuk II daarvan. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat hij bevrijdend heeft betaald met de storting op de rekening waarvan het nummer in zijn administratie voorkwam. De Belastingdienst wijst er op dat verzoekster hem niet op de hoogte heeft gesteld van de opheffing van die rekening en dat verzoekster heeft verzuimd een nieuw rekeningnummer te vermelden op het T-biljet 2000, hoewel daarvoor een vraag op dit biljet was opgenomen.
3. Het staat vast dat de Belastingdienst het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 2000 van verzoekster niet aan haar heeft betaald. De rekening waarop de Belastingdienst het bedrag van die teruggaaf heeft gestort, stond ten tijde van die storting immers niet (meer) op haar naam maar op naam van een derde, mevrouw Y. Verzoekster is door de betaling van de Belastingdienst aan mevrouw Y op geen enkele wijze gebaat.
4. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:34 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 1.) kan de Belastingdienst verzoekster alleen tegenwerpen dat hij met de storting op de rekening van de derde bevrijdend heeft betaald indien hij op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat de ontvanger van de betaling daartoe gerechtigd was of dat uit andere hoofde aan hem of haar moest worden betaald. Hiervan kan onder de omstandigheden van het geval alleen sprake zijn indien de Belastingdienst op redelijke gronden mocht aannemen dat de rekening waarop hij het bedrag heeft gestort, ten tijde van die storting stond op naam van verzoekster. Dit betekent dat de Belastingdienst op dat punt te goeder trouw moet zijn geweest als omschreven in artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 1.), dat wil zegen dat de Belastingdienst niet wist, maar ook niet behoefde te weten dat het betrokken rekeningnummer niet meer bij verzoekster in gebruik was.
5. Tijdens het onderzoek is niet gebleken van gegevens of aanwijzingen op grond waarvan kan worden gesteld dat de Belastingdienst op de hoogte was van het feit dat het betrokken rekeningnummer niet meer bij verzoekster in gebruik was. Verzoekster heeft de Belastingdienst niet geïnformeerd over de opheffing van de betrokken rekening. Ook is niet gebleken dat de Belastingdienst door de bank op de hoogte is gesteld van die opheffing, en de toekenning van het nummer aan een derde. Derhalve is aannemelijk dat de Belastingdienst niet wist dat het rekeningnummer niet meer op naam stond van verzoekster.
6. Met het overwogene onder 5. staat echter niet vast dat de Belastingdienst ook niet behoefde te weten dat het rekeningnummer niet meer op verzoeksters naam stond. Niet alleen op grond van het criterium van artikel 3:11 Burgerlijk Wetboek, maar ook op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht rust op de Belastingdienst een onderzoeksplicht.
Voor de beoordeling van de vraag of de Belastingdienst in voldoende mate aan de op hem rustende onderzoeksplicht heeft voldaan, is enerzijds van belang dat verzoekster niet jaarlijks een aangiftebiljet van de Belastingdienst krijgt toegezonden waarop het bij de Belastingdienst van haar bekende rekeningnummer is afgedrukt en waarop haar de gelegenheid wordt geboden dit nummer te wijzigen. Anderzijds is van belang dat verzoekster op het door haar ingediende T-biljet bij de vraag naar het rekeningnummer voor een eventuele teruggaaf niets heeft ingevuld en dat zij de Belastingdienst niet heeft geïnformeerd over de opheffing van het eerder in het verkeer met de Belastingdienst gebruikte rekeningnummer.
7. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de Belastingdienst ten aanzien van de terugbetaling aan verzoekster in onvoldoende mate invulling heeft gegeven aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Dit oordeel is gebaseerd op het volgende.
De Belastingdienst heeft niet zorgvuldig gehandeld door zonder onderzoek aan te nemen dat het rekeningnummer dat ruim vier jaar eerder door verzoekster was opgegeven, nog steeds bij haar in gebruik zou zijn. De Belastingdienst is daarmee voorbijgegaan aan de alleszins reële kans dat zich in die periode veranderingen hebben voorgedaan.
Ook gaat de Belastingdienst er ten onrechte van uit dat verzoekster wist of begreep dat haar oude rekeningnummer nog steeds in zijn administratie voorkwam. Verzoekster deed slechts incidenteel aangifte door middel van een T-biljet. Zij werd dan ook niet jaarlijks door een afdruk op het aangiftebiljet geïnformeerd over het in de administratie van de Belastingdienst voorkomende rekeningnummer. Bovendien wordt een T-biljet niet op naam uitgereikt, zodat daarop ook niet het bij de Belastingdienst bekende rekening- nummer is afgedrukt. Het kan verzoekster daarom niet worden verweten dat zij de Belastingdienst niet op de hoogte heeft gesteld van de opheffing van de betrokken rekening.
Verzoekster kan wel worden verweten dat zij bij de vraag naar haar rekeningnummer op het T-biljet niets heeft ingevuld. Gelet op bovenstaande had het echter voor de hand gelegen dat de Belastingdienst verzoekster in de gelegenheid had gesteld dit verzuim te herstellen en haar had gevraagd haar rekeningnummer alsnog op te geven, dan wel haar had gevraagd of het oude, nog bij hem bekende, rekeningnummer ook nu weer diende te worden gebruikt. Het is niet juist dat de Belastingdienst dit heeft nagelaten.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. Dit oordeel geeft aanleiding tot het doen van een aanbeveling.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Middelburg, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, is gegrond.
Aanbeveling
1. De Minister van Financiën wordt in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst/Particulieren Middelburg het bedrag van de teruggaaf inkomstenbelasting 2000 alsnog aan verzoekster uitbetaalt.
2. Voorts wordt de Minister van Financiën in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst in geval teruggave plaatsvindt op basis van een aangiftebiljet waarop het bij de Belastingdienst bekende rekeningnummer niet is afgedrukt en de vraag naar het rekeningnummer niet is ingevuld, de indiener in de gelegenheid stelt dit verzuim binnen een door de Belastingdienst gestelde termijn te herstellen.
Onderzoek
Op 26 juni 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw B. te Krabbendijke, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/ Particulieren Middelburg (de Belastingdienst).
Verzoekster had zich al eerder, in een brief van 7 maart 2002, gewend tot de Nationale ombudsman met het verzoek om een onderzoek. Zij had toen nog niet voldaan aan het kenbaarheidsvereiste zoals opgenomen in artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman. Nadat zij hieraan alsnog had voldaan, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Verzoekster en de Belastingdienst deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeksters gemachtigde schreef de Belastingdienst in een brief van 23 oktober 2001 het volgende:
“…Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud van vorige week, inzake het ingediende biljet IB/PW 2000 inzake bovengenoemde cliënte, deel ik u hierbij mee dat voor belastingplichtige een T-biljet is ingediend. Op dit T-biljet is door belastingplichtige geen rekeningnummer opgegeven.
Wij verzoeken u het te ontvangen bedrag inzake de teruggaaf IB/PW 2000 binnen 14 dagen over te maken op rekeningnummer (A) ten name van (verzoekster; N.o.)…”
2. De Belastingdienst wendde zich in een brief van 29 oktober 2001 tot mevrouw Y te Krabbendijke. De Belastingdienst schreef haar het volgende:
“…De Belastingdienst heeft op 26 juli 2001 een bedrag van ƒ 4781 overgemaakt op rekeningnummer (B). Het is gebleken dat deze rekening op uw naam staat.
Betreffende overboeking is onjuist, de teruggave is voor een andere belastingplichtige bestemd.
Om ervoor te zorgen dat aan de juiste persoon kan worden uitbetaald, verzoek ik u, het onverschuldigd uitbetaalde bedrag van ƒ 4781 graag binnen 14 dagen aan mij over te maken. Dat kan door overschrijving naar het bankrekeningnummer (…) tnv Belastingdienst Middelburg onder vermelding van : TOR/(…)
Voor de gemaakte fout en het ontstane ongemak bied ik u mijn verontschuldiging aan. Voor uw medewerking ben ik u zeer erkentelijk. Mocht u naar aanleiding van het vorenstaande nog vragen hebben, dan hoor ik dat graag…”
3. In een brief van 12 december 2001 wendde de Belastingdienst zich tot de Rabobank in Goes. De Belastingdienst schreef het volgende:
“…De Belastingdienst heeft op 26 juli 2001 onder aanslagnummer (…) een bedrag van ƒ 4.781 (€ 2.619,52) ten gunste van (verzoekster; N.o.) op bankrekening (B) overgemaakt.
Bovengenoemd bedrag is overgemaakt op bankrekening (B), omdat dit rekeningnummer bij de Belastingdienst bekend was. Nu is duidelijk geworden dat (verzoekster; N.o.) geen houder meer is van rekening (B). Houder van dit rekeningnummer is mevrouw (Y). De vraag rijst of bij uw organisatie ook nog enige vorm van controle wordt uitgevoerd bij dergelijke transacties.
Wij hebben diverse pogingen ondernomen om mevrouw (Y) ertoe te bewegen het bedrag aan ons over te maken. Deze pogingen hebben tot niets geleid.
Aangezien (verzoekster; N.o.) ernstig wordt gedupeerd in deze zaak, verzoeken wij u dit zelf te corrigeren en het genoemde bedrag aan (verzoekster; N.o.) te doen toekomen, danwel over te maken naar ons bankrekeningnummer (…) tnv Belastingdienst Middelburg.
Als deze brief geen succes heeft dan zijn wij genoodzaakt de naw (naam, adres, woonplaats; N.o.) gegevens van mevrouw (Y) vrij te geven aan (verzoekster; N.o.)…”
4. In een brief van 7 maart 2002 richtte verzoekster zich tot de Nationale ombudsman met een klacht. Haar brief werd in verband met het kenbaarheidsvereiste ter behandeling doorgestuurd naar de Belastingdienst. Verzoekster schreef het volgende:
“…Medio april 2001 kreeg ik het bericht van de belastingdienst dat ik recht had op een teruggave over het jaar 2000 met de somma van Eur. 2.314,91. Het zou een aantal weken later gestort worden. Dit geld was tot mijn verbazing een aantal maanden later nog steeds niet overgeboekt op mijn rekening.
Ik ben toen de belastingdienst gaan bellen. Pas een aantal weken later werd duidelijk dat het geld op een rekeningnummer was gestort welke al 5 jaar niet meer in mijn bezit is. Het rekeningnummer is inmiddels in het bezit van iemand anders en daar is ook het geld terecht gekomen.
Bij navraag bij de belastingdienst bleek dat zij geen enkele verantwoordelijkheid in deze willen nemen en hun reactie was dan ook dat ik zelf maar moest gaan kijken of er nog een mogelijkheid bestond mijn geld terug te krijgen. Inmiddels is duidelijk dat het geld niet meer terug te halen is aangezien de ontvanger van mijn belastinggeld inmiddels (in) een schuldsanering is verwikkeld. Mijns inziens heb ik nog steeds een vordering op de belastingdienst omdat het geld niet aan de juiste persoon is betaald.
De belastingdienst heeft in mei 1997 geld op het oude rekeningnummer gestort. Ik heb dat rekeningnummer in juni van datzelfde jaar opgezegd. De belastingdienst heeft vanaf toen tot op heden geen geldtransacties van mijn kant ontvangen en/of aan mij voldaan.
Mijn vraag in deze is of de belastingdienst gewoon geld kan of mag storten terwijl ze dat rekeningnummer al jaren niet meer hebben gebruikt? Je mag toch verwachten dat er op een bepaalde wijze een verificatie plaatsvindt door de belastingdienst.
Het gaat voor mij om enorm veel geld. In vind dat de belastingdienst weinig tot geen moeite heeft gedaan dit goed uit te zoeken dan wel op te lossen…”
5. De Belastingdienst reageerde in een brief van 6 mei 2002 met de volgende inhoud:
“…In uw brief beklaagt u zich over het feit dat de Belastingdienst weinig tot geen moeite heeft gedaan om de teruggave van € 2.314.91 alsnog op uw rekening te storten.
Op 27 juni 2001 heeft u middels een T-biljet 2000 aangifte gedaan. De aangifte is verzorgd door (A) te Goes. Met dagtekening 7 augustus 2001 werd de aanslag definitief vastgesteld op een terug te geven bedrag van f 4.781,- (€ 2.169,52). (Overigens stelt u in uw brief dat u medio april 2001 bericht heeft ontvangen over een teruggave van € 2.314,97. Wellicht bedoelt u hiermee het bericht van uw adviseur). Het bedrag van f 4.781,- werd op of rond 26 juli 2001 naar rekeningnummer (B) overgeschreven. Naar ik aanneem hebt u begin oktober (de precieze datum staat niet in uw dossier) telefonisch contact opgenomen met de eenheid Particulieren in Middelburg. U was benieuwd waar de belastingteruggave bleef.
Bij een dergelijk verzoek wordt er een onderzoek ingesteld. Allereerst richt het onderzoek zich op de vraag naar welk rekeningnummer het bedrag is overgeschreven. Als dit gegeven bekend is, volgt er een nader onderzoek naar de vraag of het bedrag naar een juist of naar een onjuist rekeningnummer is overgemaakt. Als dat laatste aan de orde is, richt het onderzoek zich op de schuldvraag van het gebruik van het onjuiste rekeningnummer.
De heer (K) was belast met het onderzoek. Zijn eerste bevinding was dat het rekeningnummer (B) bij de Belastingdienst het laatst bekende rekeningnummer was. In 1996 is dit nummer gebruikt voor een teruggave naar aanleiding van ingeleverd T-biljet 1995. Na deze transactie is het rekeningnummer niet meer gebruikt cq. gewijzigd. Op het T-biljet 2000, waarop de mogelijkheid geboden wordt om een (gewijzigd) rekeningnummer te vermelden, werd hiervan geen gebruik gemaakt. (A) heeft dit nog eens expliciet bevestigd in de brief van 23 oktober 2001 (…). Uit verder onderzoek bleek dat de Rabobank rekeningnummer (B) inmiddels aan een andere klant, mevrouw (Y), had toegekend. Hieruit heeft de heer (K) terecht de conclusie getrokken dat de Belastingdienst geen blaam trof.
Gezien de miljoenen betalingen per jaar is het voor de Belastingdienst niet mogelijk een rekeningnummer/-naamcontrole uit te voeren. Temeer ook dat een belastingplichtige kan kiezen om een teruggaaf ten name van een andere persoon uit te laten betalen. Een controle hierop zou de uitbetaling van teruggaven zeer ernstig vertragen zoniet onuitvoerbaar maken.
Eigenlijk had de heer (K) na zijn conclusie het dossier kunnen sluiten. De Belastingdienst was immers geen partij meer. Na de betaling van de teruggaaf op rekening van mevrouw (Y) heeft u een vordering op haar gekregen. Uiteraard wil de Belastingdienst niets anders dan dat het bedrag van een teruggave bij de juiste persoon terechtkomt. In zo'n geval probeert de Belastingdienst als extra service het bedrag nog terug te krijgen. De heer (K) heeft een poging gedaan het bedrag bij mevrouw (Y) terug te vorderen (…). De heer (Y) heeft hierop gereageerd met de mededeling dat de familie (Y) niet in staat is het bedrag terug te betalen. Daarna heeft de heer (K) op 12 december 2001 de Rabobank (…) te Goes aangeschreven met het verzoek het bedrag over te maken naar uw rekening of terug te storten naar de rekening van de Belastingdienst in Middelburg. De Rabobank heeft op deze brief geen enkele reactie gegeven. Verder ontbreekt het de Belastingdienst aan middelen om het bedrag onder dwang in te vorderen omdat de Belastingdienst zoals ik hiervoor al aangaf, geen vordering op mevrouw (Y) heeft. Inmiddels heeft de heer (K) het dossier definitief gesloten.
Ik ben mij ervan bewust dat mijn antwoord op de klacht voor u teleurstellend zal zijn. Toch hoop ik u duidelijk gemaakt te hebben dat de Belastingdienst pogingen heeft ondernomen maar geen middelen heeft om het bedrag onder dwang terug te vorderen. Wellicht dat de Rabobank nog een bemiddelende rol zou kunnen vervullen omdat zowel u als mevrouw (Y) toentertijd bij de bank cliënt waren en dat bij de overschrijving van het bedrag aldaar geen naamcontrole op het rekeningnummer heeft plaatsgevonden…”
B. Standpunt verzoekster
Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht en naar haar brief van 7 maart 2002, opgenomen bij A. FEITEN, onder 4.
C. Standpunt Belastingdienst/Particulieren Middelburg
In reactie op de klacht liet de Belastingdienst bij brief van 19 augustus 2002 het volgende weten:
“…Op 27 juni 2001 heeft (verzoekster; N.o.) middels een T-biljet haar aangifte 2000 gedaan. De aangifte is verzorgd door (A) te Goes. Met dagtekening 7 augustus 2001 werd de aanslag definitief vastgesteld op een terug te geven bedrag van f 4.781,- (€ 2.169.52). Het bedrag van f 4.781,- werd op of rond 26 juli 2001 naar rekeningnummer (B) overgeschreven. Begin oktober (de precieze datum staat niet in het dossier) heeft (verzoekster; N.o.) telefonisch contact opgenomen met de eenheid Particulieren in Middelburg met de vraag wanneer de teruggaaf gestort zou worden. Naar aanleiding van dit telefoontje heeft de eenheid een onderzoek ingesteld. Op 7 maart 2002 heeft (verzoekster; N.o.) bij uw instantie een klacht ingediend. De klacht heeft u na overleg voor behandeling naar de eenheid doorgestuurd. Voor de bevindingen en de conclusies verwijs ik u gemakshalve naar mijn antwoord van 6 mei 2002 op de klacht van (verzoekster; N.o.).
(…)
Een T-biljet wordt niet op naam uitgereikt. Dit betekent dat de belastingplichtige zelf alle gegevens in de rubriek "persoonlijke gegevens" moet vermelden. Bij het onderdeel "Uw rekeningnummer voor teruggaaf” vraagt de Belastingdienst het rekeningnummer te vermelden waarop de teruggaaf uitbetaald moet worden. De belastingplichtige cq de gemachtigde heeft het rekeningnummer niet vermeld. (A) heeft dit in de brief van 23 oktober 2001 expliciet bevestigd. De laatste keer dat (verzoekster; N.o.) aangifte heeft gedaan was over het belastingjaar 1995 in de vorm van een T-biljet. Dus in de periode tussen het T-biljet 1995 (ingekomen 10 april 1996) (en) het T-biljet 2000 is het rekeningnummer (B) nooit afgedrukt geweest op een biljet. Noch van (verzoekster; N.o.) noch van Interpay is een mededeling/melding ontvangen over de opheffing of wijziging van het rekeningnummer.
De belastingdienst heeft vooraf niet gecontroleerd of het gebruikte rekeningnummer juist was en nog steeds op naam van (verzoekster; N.o.) stond. Immers de teruggave op het T-biljet 1995 was op rekening van (verzoekster; N.o.) gestort en in de tussenliggende jaren had de Belastingdienst geen bericht ontvangen dat de rekening opgeheven of gewijzigd zou zijn.
Daarnaast heeft (verzoekster; N.o.) cq. de gemachtigde verzuimd het rekeningnummer op het T-biljet te vermelden terwijl dat in de rubriek persoonlijke gegevens uitdrukkelijk gevraagd wordt.
Hierdoor kon de belastingdienst ervan uitgaan dat het rekeningnummer nog op naam van (verzoekster; N.o.) stond. Voor dit standpunt verwijs ik u naar het besluit van 16 maart 2001, nr. RTB2001/1081M (…). Het besluit geeft nadere richtlijnen met betrekking tot de betalingen die door de ontvanger zijn verricht op een andere rekening dan door de belastingplichtige gewenste rekening. Onder punt 2 van hoofdstuk II van dit besluit wordt aangegeven dat in een aantal gevallen, ondanks betaling aan een derde die onbevoegd is tot ontvangst van de betaling, wel sprake is van een bevrijdende betaling dan wel kan daarop een beroep worden gedaan door de ontvanger. Onder het derde gedachtestreepje staat vermeld:
"de ontvanger heeft op redelijke gronden aangenomen dat degene aan wie is betaald als schuldeiser tot de prestatie was gerechtigd of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald (artikel 6:34, eerste lid BW). De ontvanger die betaalt op een rekening die niet (meer) op naam staat van de belastingplichtige, heeft bevrijdend betaald indien hij in de gegeven omstandigheden ook niet beter behoorde te weten. Daarvan is sprake indien de belastingdienst de rekening waarop daadwerkelijk is betaald ter verificatie (bijvoorbeeld via het aangiftebiljet) aan de belastingplichtige had aangeboden. De ontvanger is in dat geval ten tijde van de betaling subjectief én objectief te goeder trouw".
Ik acht de klacht ongegrond…”
Achtergrond
1. Burgerlijk Wetboek
Artikel 3:11
Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.
Artikel 6:34, eerste lid:
1. De schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, kan aan degene aan wie betaald moest worden, tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger der betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald.
Artikel 6:114
“1. Bestaat in een land waar de betaling moet of mag geschieden ten name van de schuldeiser een rekening, bestemd voor girale betaling, dan kan de schuldenaar de verbintenis voldoen door het verschuldigde bedrag op die rekening te doen bijschrijven, tenzij de schuldeiser betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten.
2. In het geval van het vorige lid geschiedt de betaling op het tijdstip waarop de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd.”
2. Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 16 maart 2001, nr. RTB2001/
1081M
“Mij is gebleken dat in de praktijk regelmatig vragen rijzen met betrekking tot betalingen die door de ontvanger zijn verricht op een andere rekening dan de door de belastingplichtige gewenste rekening. Om te bereiken dat de belastingdienst op uniforme wijze omgaat met deze problematiek worden de volgende richtlijnen gegeven.
l. Betaling op een rekening ten name van de belastingplichtige
1. De ontvanger kan een geldverbintenis voldoen door het uit te betalen bedrag op een rekening ten name van de belastingplichtige te doen bijschrijven, tenzij de belastingplichtige betaling op die rekening geldig heeft uitgesloten (artikel 6:114, eerste lid, BW). Van zo'n uitsluiting kan op verschillende manieren blijken. In ieder geval is sprake van een geldige uitsluiting indien de belastingplichtige op zijn aangifte of in zijn verzoek om een teruggaaf heeft verzocht (het) terug te betalen bedrag(en) op een bepaalde rekening te voldoen. De rekening die niet exclusief op naam staat van de belastingplichtige ("en/of rekening”) wordt in dit besluit begrepen onder de rekening op naam van de belastingplichtige.
2. Ingeval de betaling van een aan de belastingplichtige terug te geven bedrag heeft plaatsgevonden op een geldig uitgesloten rekening:
heeft de ontvanger voldaan aan de verbintenis indien de belastingplichtige de betaling (stilzwijgend) accepteert;
dient de ontvanger alsnog uit te betalen indien de belastingplichtige de betaling weigert.
3. De belastingplichtige kan de betaling op een uitgesloten rekening slechts weigeren met terugbetaling van het bedrag waarmee hij ten gevolge van de betaling op de uitgesloten rekening is verrijkt. De belastingplichtige is in deze niet verrijkt voorzover het bedrag hem niet ter beschikking is gekomen ("daadwerkelijk ten goede is gekomen"). Het gaat hier om bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld een betaling op een uitgesloten rekening waarvan het negatieve saldo vóór de betaling is betrokken in een dading met betrekking tot een sanering, waarbij het bedrag van de betaling geen rol heeft gespeeld (hetgeen in HR 28 februari 1997, NJ 1998, 218 (Staat/Meijer) aan de orde was). Een ander voorbeeld betreft de betaling op een uitgesloten rekening die op naam staat van de belastingplichtige en zijn ex-partner (geen wettelijke gemeenschap van goederen) waarbij de ex-partner na de uitbetaling van de teruggaaf het saldo van de rekening heeft opgenomen voordat de belastingplichtige op de hoogte was dat de teruggaaf was uitbetaald. De ontvanger komt in dit laatste geval een vordering ter zake van verrijking toe op de ex-partner.
4. De ontvanger verrekent de hem toekomende vordering ter zake van verrijking met de schuld die hij bedoelde te voldoen. De ontvanger kan verrekening achterwege laten voorzover hij daarmee in voorkomend geval zijn schadeplichtigheid kan beperken (zie hierna onder III). Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat de belastingplichtige niet op korte termijn kan voorzien in de alternatieve financiering van zonder (verder) uitstel te verrichten uitgaven. De ontvanger informeert daartoe bij de belastingplichtige of en zo ja, in hoeverre deze schade zou lijden indien verrekening zou plaatsvinden. De ontvanger behoudt in geval van een tweede uitbetaling een vordering uit verrijking die hij later (als concurrente schuld) alsnog kan invorderen.
II. Betaling op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige
1. Ingeval de ontvanger een aan de belastingplichtige uit te betalen bedrag doet bijschrijven op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige heeft hij, indien die ander niet bevoegd is tot ontvangst van de betaling, in beginsel niet bevrijdend betaald. In dat geval dient de ontvanger opnieuw uit te betalen. Hij vordert tevens het onverschuldigd betaalde bedrag terug van degene aan wie hij (eerst) heeft betaald.
2. In een aantal gevallen is, ondanks betaling aan een derde die onbevoegd is tot ontvangst van de betaling, wel sprake van een bevrijdende betaling dan wel kan daarop een beroep worden gedaan door de ontvanger. Hier wordt gewezen op de volgende gevallen:
de belastingplichtige bekrachtigt de betaling of is er door gebaat (artikel 6:32 BW);
de belastingplichtige heeft de schijn gewekt dat de ander bevoegd was de betaling te ontvangen;
de ontvanger heeft op redelijke gronden aangenomen dat degene aan wie is betaald als schuldeiser tot de prestatie was gerechtigd of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald (artikel 6:34, eerste lid, BW). De ontvanger die betaalt op een rekening die niet (meer) op naam staat van de belastingplichtige, niet beter wetende dan dat de rekening (nog) op naam staat van de belastingplichtige, heeft bevrijdend betaald indien hij in de gegeven omstandigheden ook niet beter behoorde te weten. Daarvan is sprake indien de belastingdienst de rekening waarop daadwerkelijk is betaald ter verificatie (bijvoorbeeld via het aangiftebiljet) aan de belastingplichtige had aangeboden. De ontvanger is in dat geval ten tijde van de betaling subjectief én objectief te goeder trouw.
3. In de gevallen van een bevrijdende betaling op een rekening die niet op naam staat van de belastingplichtige speelt doorgaans niet de problematiek van de betaling op een geldig uitgesloten rekening. Ingeval wel sprake is van een betaling op een geldig uitgesloten rekening, is het bepaalde onder 1.2 tot en met 1.4 van toepassing. Gewezen wordt op de betaling op een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige terwijl de belastingplichtige door de betaling is gebaat (het betaalde is in zijn vermogen gevloeid, artikel 6:32 BW). Er kan hierbij worden gedacht aan de betaling op een rekening ten name van de partner van de belastingplichtige ingeval sprake is van een wettelijke gemeenschap van goederen.
III. Vergoeding van rente en schade
Indien het bedrag van de teruggaaf is uitbetaald met vertraging en de belastingplichtige verzoekt om vergoeding van rente, handelt de ontvanger overeenkomstig artikel 28, § 2, vierde lid, van de Leidraad Invordering 1990. Daarbij wordt een vertraging ten gevolge van een eerdere betaling van het bedrag van de teruggaaf op een uitgesloten rekening of een rekening ten name van een ander dan de belastingplichtige toegeschreven aan de belastingdienst. Een verzoek om schadevergoeding anders dan renteschade wordt door de ontvanger, voorzien van een feitenbeschrijving en een advies, ter behandeling gezonden aan de directie Bestuursondersteuning Belastingdienst. Voor de mogelijkheid van beperking van schade zij verwezen naar hetgeen is bepaald onder 1.4.”