2002/299

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat wachtcommandant L. van het regionale politiekorps Haaglanden hem na zijn aanhouding in de vroege ochtend van 8 september 2000 niet in een observatiecel heeft geplaatst.

Verzoeker stelt hierbij dat wachtcommandant H., die later die morgen de dienst overnam, erg was geschrokken omdat verzoeker als psychiatrisch patiënt in een gewone politiecel was geplaatst.

Verder klaagt verzoeker over de wijze waarop ambtenaren van bovengenoemd korps hem hebben bejegend tijdens zijn insluiting op 8 september 2000. Hij klaagt er met name over dat de politieambtenaren:

- hem geen eten hebben gegeven;

- hem tot twaalf uur geen drinken hebben gegeven, maar hebben gezegd dat hij maar uit het kraantje van het toilet moest drinken.

Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de in de vroege morgen van 8 september 2000 dienstdoende wachtcommandant L. op 15 september 2000 heeft geweigerd zijn klacht over het bovenstaande in behandeling te nemen, en hem heeft weggestuurd met een onduidelijke mededeling omtrent de mogelijkheid tot het indienen van zijn klacht.

Verzoeker stelt daarbij dat de wachtcommandant heeft gezegd dat hij over een uur terug moest komen bij een collega van hem, maar dat het ook kon zijn dat deze collega ziek was. Hij moest maar zien wat hij zou doen.

Beoordeling

I. Feiten

1. Op 8 september 2000 omstreeks 3.30 uur hebben ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden verzoeker in Den Haag aangehouden wegens verdenking van diefstal uit slooppanden. De ambtenaren hebben verzoeker overgebracht naar het politiebureau Beresteinlaan te Den Haag, waar hij vervolgens omstreeks 4.00 uur is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, wachtcommandant L. Daarna is hij ingesloten in een politiecel. Ondanks het verzoek van verzoeker heeft L. die nacht geen arts gewaarschuwd.

Na hem de volgende morgen te hebben verhoord, hebben de politieambtenaren verzoeker om 13.20 uur heengezonden.

2. Op 15 september 2000 heeft verzoeker, tezamen met zijn partner, gepoogd een mondelinge klacht in te dienen op het politiebureau Berensteinlaan. Wachtcommandant L., die hen te woord stond, heeft geweigerd om deze klacht op te nemen.

Op dezelfde dag heeft verzoeker zijn klacht mondeling ingediend bij politieambtenaar Z. van het politiebureau Zuiderpark van het regionale politiekorps Haaglanden.

3. De chef van het district Den Haag/Loosduinen-Laak-Escamp van het regionale politiekorps Haaglanden heeft bij brief van 23 november 2000 de klacht van verzoeker over het feit dat bij zijn aanhouding op 8 september 2000 geen arts is gewaarschuwd, gegrond geacht.

II. Met betrekking tot de plaatsing in een observatiecel

1. Verzoeker klaagt erover dat wachtcommandant L. van het regionale politiekorps Haaglanden hem na zijn aanhouding in de vroege ochtend van 8 september 2000 niet in een observatiecel heeft geplaatst.

Verzoeker stelt hierbij dat wachtcommandant H., die later die morgen de dienst overnam, erg was geschrokken omdat verzoeker als psychiatrisch patiënt in een gewone politiecel was geplaatst.

2. De korpsbeheerder neemt het standpunt in dat de politie bij het insluiten van verdachten uitgaat van het beginsel dat de verdachte, uit overwegingen van privacy, zich onbespied moeten kunnen voelen. Het observeren van de verdachte wordt beschouwd als een verstrekkende maatregel. Artikel 31 van de Ambtsinstructie (zie Achtergrond, onder 1.2) voorziet op permanente camera-observatie van door de politie ingesloten personen in het belang van hun veiligheid, waarbij aan de ingeslotene hierover mededeling moet worden gedaan. De maatregel mag slechts worden toegepast als er sprake is van een zodanige dreiging van gevaar voor het leven of de veiligheid van betrokkenen dat doorlopende controle ter afwending van dit gevaar noodzakelijk is.

De korpsbeheerder deelde voorts mee dat in dit geval de wachtcommandant L., tevens hulpofficier van justitie, heeft meegedeeld dat verzoeker heeft aangegeven dat hij medicijnen nodig had, maar dat hij zich rustig gedroeg. Verder vertoonde verzoeker geen uiterlijke gedragingen die onmiddellijke hulp van een arts noodzakelijk maakte. Tevens had verzoeker niet aangegeven dat hij onder observatie wilde worden gehouden, terwijl hij het bestaan van de observatiecellen wel leek te kennen.

De korpsbeheerder acht de beslissing om verzoeker in een normale cel te plaatsen daarom overeenkomstig de geldende regels. Niettemin acht hij het mogelijk dat het oordeel van een arts de besluitvorming in kwestie had kunnen beïnvloeden.

3.1 Wachtcommandant H. verklaarde dat hij niet weet waarom verzoeker heeft gesteld dat hij erg was geschrokken omdat hij was ingesloten in een gewone politiecel. Toen H. in de morgen van 8 september 2000 de dienst overnam van zijn collega, was verzoeker in een normale cel ingesloten. Zijn collega heeft H. tijdens de overdracht van de dienst geen bijzonderheden doorgegeven. H. kende verzoeker niet persoonlijk, maar hij wist wel dat verzoeker een bekende is van de politie. H. wist echter niet dat verzoeker een psychiatrisch patiënt is, of anderszins speciale zorg behoefde. De stelling van verzoeker op dit punt is hem dan ook geheel onbekend, aldus H.

3.2 Voorts is uit het onderzoek gebleken dat ook de politieambtenaren K. en Kl., die bij de aanhouding van verzoeker aanwezig zijn geweest, van mening waren dat verzoeker een rustige indruk maakte (zie Bevindingen, onder C.1.2).

4. Ingevolge de Ambtsinstructie is het onderwerpen van een ingeslotene aan permanente camera-observatie een maatregel die slechts is geoorloofd in die gevallen waarin sprake is van een zodanige dreiging van gevaar voor het leven of de veiligheid van de betrokkene, dat doorlopende controle ter afwending van dit gevaar noodzakelijk is.

Gezien hetgeen wachtcommandant L. en de politieambtenaren K. en Kl. hebben verklaard, is het aannemelijk dat verzoeker zich tijdens en na de aanhouding rustig heeft gedragen. L. kon er op grond van deze houding van verzoeker in redelijkheid toe overgaan om verzoeker in een normale politiecel te plaatsen.

Echter, nu door de chef van het district Den Haag/Loosduinen-Laak-Escamp is geoordeeld dat een arts had moeten worden gewaarschuwd, is de Nationale ombudsman met de korpsbeheerder van oordeel dat een onderzoek door de arts de beslissing omtrent het plaatsen onder camera-observatie had kunnen beïnvloeden.

Omdat wachtcommandant L. heeft verzuimd om een arts te waarschuwen, waardoor deze de psychische problemen van verzoeker niet heeft kunnen beoordelen, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel over de noodzaak van het plaatsen van verzoeker in een observatiecel.

III. Met betrekking tot het verstrekken van eten en drinken

1. Verzoeker klaagt voorts over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden hem hebben bejegend tijdens zijn insluiting op 8 september 2000. Hij klaagt er met name over dat de politieambtenaren hem geen eten hebben gegeven en dat de politieambtenaren hem tot twaalf uur geen drinken hebben gegeven, maar hebben gezegd dat hij maar uit het kraantje van het toilet moest drinken.

2. De korpsbeheerder neemt op dit punt het standpunt in dat het niet gebruikelijk is dat gedurende de nacht maaltijden of drinken aan verdachte worden geboden. Indien de verdachte om drinken vraagt, wordt dit gehonoreerd.

Voorts deelde de korpsbeheerder mee dat de dienstdoende wachtcommandant H., tijdens de controle om 8.00 uur constateerde dat verzoeker lag te slapen. Gezien het late tijdstip van aanhouding en het waarschijnlijk spoedige verhoor, besloot hij de verdachte niet te wekken.

Tussen 9.00 uur en 11.30 uur is verzoeker verhoord. Tijdens het verhoor heeft de verdachte koffie verstrekt gekregen. Hij is tevens in de gelegenheid gesteld om te roken. Omstreeks 12.35 uur is aan verzoeker een broodmaaltijd aangeboden, die hij heeft geweigerd, aldus de korpsbeheerder.

3. Politieambtenaar H. verklaarde dat toen hij op 8 september 2000 rond 7 uur zijn ronde maakte, verzoeker lag te slapen. Gezien het late tijdstip van zijn aanhouding, heeft H. hem niet wakker gemaakt. Om die reden heeft verzoeker geen ontbijt verstrekt gekregen. Om 9.00 uur heeft de recherche verzoeker wakker gemaakt voor verhoor. Dit verhoor heeft tot 11.00 uur geduurd. Verzoeker had tijdens dit verhoor om iets te drinken kunnen vragen. Voor zover H. weet, is dit niet gebeurd.

Na het verhoor, om 12.38 uur, heeft H. verzoeker een broodmaaltijd aangeboden. Dit is na te lezen in een uitdraai van het bedrijfsprocessensysteem Genesys (zie bevindingen, onder C.2.3). Verzoeker heeft de maaltijd geweigerd, maar heeft wel een kop koffie aangenomen.

H. verklaarde verder dat hij niet heeft gezegd dat verzoeker maar uit het kraantje van het toilet moest drinken. Elke ingeslotene kan in de cel op de knop drukken met het verzoek om iets te drinken. Dit wordt hem dan verschaft.

4.1 Verzoeker deelde tijdens het onderzoek mee dat hij in de politiecel niet heeft geslapen. Ook had hij zijn deken geweigerd, omdat hij zijn medicijnen niet had gekregen. Hij had de gehele nacht rechtop gezeten op het betonnen bankje in zijn cel. Voorts deelde hij mee dat hij de broodmaaltijd had geweigerd, omdat hij nog geen medicijnen had verstrekt gekregen. Verder blijft hij bij zijn standpunt dat wachtcommandant H. bij de wisseling van de wacht om 7.00 uur heeft gezegd dat hij uit het kraantje op zijn cel moest drinken. Tijdens het verhoor door de recherche heeft hij wel koffie gekregen, aldus verzoeker.

4.2 De korpsbeheerder deelde tijdens het onderzoek mee dat de verklaringen van verzoeker en H. dermate verschillen, dat hij hierover geen oordeel kan vellen. Verder deelde hij nog mee dat indien ingeslotenen bij de overdrachtscontrole nog slapen, het niet ongebruikelijk is om hen te laten slapen. Ingeslotenen worden bijna nooit terstond gehoord na de overdracht. Uit humanitaire overwegingen laat men de ingeslotenen slapen totdat zij uit zichzelf wakker worden, of worden gewekt door de ambtenaar, die de ingeslotene moet horen. Op dat moment wordt dan ook de maaltijd aangeboden, aldus de korpsbeheerder.

5. Het behoort tot de vereisten van een adequate verzorging van personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, dat een betrokkene op gebruikelijke tijdstippen wordt voorzien van eten en drinken.

6.1 Wat betreft het eten is tijdens het onderzoek komen vast te staan dat verzoeker pas na 12.00 uur een broodmaaltijd heeft aangeboden gekregen. Verzoeker kreeg eerder die dag geen ontbijt verstrekt, omdat de dienstdoende wachtcommandant van mening was dat verzoeker tussen 7.00 uur en 9.00 uur lag te slapen. Hij zou om 9.00 uur zijn wakker gemaakt voor verhoor. Verzoeker ontkent echter dat hij lag te slapen, en stelt dat hij de gehele nacht rechtop heeft gezeten.

Hoe dit ook zij, gezien hetgeen hiervóór, onder II.4.2 en II.5, is gesteld, had het in de rede gelegen om verzoeker, indien hij sliep, bij het wekken alsnog een ontbijt aan te bieden. Nu verzoeker in het geheel geen ontbijt is verschaft, is niet voldaan aan het vereiste van bovengenoemde adequate verzorging.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

6.2 Wat betreft het drinken heeft verzoeker tijdens het onderzoek zelf gesteld dat hij tijdens het verhoor, vóór 12.00 uur, koffie heeft aangeboden gekregen.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

6.3 Wat betreft de opmerking dat verzoeker maar uit het kraantje van het toilet moest drinken, staat de stelling van verzoeker recht tegenover de verklaring van de betrokken politieambtenaar H. Nu er geen sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere, dient de Nationale ombudsman zich van een oordeel te onthouden.

IV. Met betrekking tot de weigering om een klacht op te nemen

1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de in de vroege morgen van 8 september 2000 dienstdoende wachtcommandant L. op 15 september 2000 heeft geweigerd zijn klacht over het bovenstaande in behandeling te nemen, en hem heeft weggestuurd met een onduidelijke mededeling omtrent de mogelijkheid tot het indienen van zijn klacht.

Verzoeker stelt daarbij dat de wachtcommandant heeft gezegd dat hij over een uur terug moest komen bij een collega van hem, maar dat het ook kon zijn dat deze collega ziek was. Hij moest maar zien wat hij zou doen.

2. De korpsbeheerder neemt het standpunt in dat het beleid bij de politie Haaglanden is dat klachten door een leidinggevende worden opgenomen. Uit de interne klachtbehandeling waarbij L. is gehoord over de klacht, is het de korpsbeheerder gebleken dat omdat op het moment dat verzoeker zijn klacht wilde indienen geen leidinggevende beschikbaar was, inspecteur L. de klager heeft verzocht een uur later terug te komen omdat dan de wachtcommandant van de late dienst aanwezig zou zijn. Ook heeft hij aan klager uitgelegd dat er ook andere mogelijkheden zijn om de klacht in te dienen. Inspecteur L. heeft klager niet gesommeerd om het politiebureau te verlaten. Hij heeft verzoeker wel duidelijk gemaakt dat hij hem niet kon helpen. De korpsbeheerder is dan ook van mening dat de heer L. verzoeker correct heeft behandeld. Door aan te geven dat later de klacht aan bureau Beresteinlaan kon worden opgenomen en door alternatieven te bieden, heeft hij blijk gegeven van de bereidheid om de klacht op te nemen, aldus de korpsbeheerder.

3. Eén van de vereisten van zorgvuldige klachtbehandeling is dat een klacht van een burger over een ambtenaar in behandeling wordt genomen door een andere ambtenaar dan op wie de klacht betrekking heeft. Op deze wijze kan (de schijn van) partijdigheid worden voorkomen.

Gelet op dit vereiste heeft politieambtenaar L. in redelijkheid kunnen weigeren om een klacht over zijn handelen op te nemen. Het is dan ook niet onjuist dat hij verzoeker heeft meegedeeld om na een uur terug te komen, zodat een andere politieambtenaar de klacht met verzoeker zou kunnen bespreken, of op een andere wijze - schriftelijk - zijn klacht in te dienen.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

4.2 Wat betreft de opmerking van L. dat het kon zijn dat zijn collega die dag ziek was, en dat hij maar moest zien wat hij zou doen, staat de stelling van verzoeker recht tegenover de verklaring van politieambtenaar L.

Daarnaast is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere.

De Nationale ombudsman onthoudt zich daarom van een oordeel op dit punt.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het tot twaalf uur niet verschaffen van een maaltijd; op dit punt is de klacht gegrond.

Ten aanzien van het niet plaatsen in een observatiecel, de opmerking dat verzoeker maar uit het kraantje van het toilet moest drinken, en de opmerking dat het kon zijn dat de collega ziek was en dat verzoeker maar moest zien wat hij zou doen, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.

Onderzoek

Op 10 januari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Den Haag, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd een betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De ambtenaar maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid om op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Voorts werd de korpsbeheerder een aantal vragen gesteld. Tevens werd een andere betrokken politieambtenaar telefonisch gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 8 september 2000 omstreeks 3.30 uur hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden verzoeker aan in Den Haag wegens verdenking van diefstal uit slooppanden. De ambtenaren brachten verzoeker over naar het politiebureau Beresteinlaan te Den Haag, waar hij omstreeks 4.00 uur werd voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, wachtcommandant L. Vervolgens werd hij ingesloten in een politiecel.

Na hem te hebben verhoord, zonden de politieambtenaren hem om 13.20 uur heen.

2. Op 15 september 2000 poogde verzoeker, tezamen met zijn partner, een mondelinge klacht in te dienen op het politiebureau Beresteinlaan. Wachtcommandant L., die hen te woord stond, weigerde deze klacht op te nemen.

Op dezelfde dag diende verzoeker mondeling zijn klacht in bij politieambtenaar Z. van het politiebureau Zuiderpark van het regionale politiekorps Haaglanden. Ambtenaar Z. tekende deze klacht onder meer als volgt op:

"B. (verzoeker; N.o.) deelde mij het volgende mee:

(...)

Direct na zijn aanhouding vertelde hij aan de agenten die hem hadden aangehouden dat hij in de komende uren een arts nodig had omdat hij lijdt aan De Borderline Persoonlijkheisstoornis en Posttraumatische Stressstoornis.

Hiervoor moet hij vele medicijnen innemen, welke hij niet bij zich had. Door de agenten werd hem verteld dat dit geregeld zou worden.

Even later, omstreeks 4.00 werd B. aan het bureau van politie aan de Beresteinlaan te Den Haag, voorgeleid aan de dienstdoende hulpofficier van justitie. B. wist zijn naam niet, maar hij beschreef deze hulpofficier als een blonde man die een bril droeg.

Aan deze hulpofficier van justitie vroeg B. of een arts hem kon bezoeken in verband met de voornoemde ziektes en het niet bij zich hebben van medicijnen. B. maakte zichzelf ernstige zorgen omdat hij wist dat hij zichzelf niet meer in de hand zou hebben als hij zijn medicijnen niet op tijd zou krijgen. Dit sprak hij ook uit naar de hulpofficier.

Vervolgens werd B. in een cel geplaatst. Door een agent. Tijdens het moment dat B. de cel binnenging, vroeg hij nogmaals aan de agent of een arts hem kon bezoeken.

Tijdens de hierop volgende uren vernam B. niets meer en werd hij door niemand bezocht. Onderwijl maakte hij zich ernstig zorgen omtrent zijn toestand en gezondheid. Dit werd verergerd doordat het hem opviel dat op sommige plaatsen van de cel de verflaag had losgelaten waardoor scherpe schilfers loszaten. Aangezien B. van zich zelf wist dat hij suïcidale neigingen zou kunnen krijgen bij te lange uitstel van verstrekking van zijn medicijnen, wist hij dat deze schilfers bruikbaar waren om zichzelf te verwonden. Tevens bemerkte hij dat de cel waarin hij verbleef, niet voorzien was van een observatiecamera. Hierdoor maakte hij zich zorgen voor het geval het mis zou gaan lopen met hem en niemand van het politiepersoneel zou dan iets merken.

Enkele uren later, omstreeks 6.30 uur werd de celdeur geopend door een vrouwelijke agent. Deze agent deelde B. mee dat hij een bekeuring van haar kreeg omdat zijn auto geen geldige APK had. Hierop vroeg B. wederom of een arts hem kon bezoeken. De vrouwelijke agent verliet vervolgens de cel.

Wederom enkele uren later, omstreeks 9.25 uur, werd B. uit zijn cel gehaald door een rechercheur voor verhoor. Tijdens zijn verhoor vroeg B. nogmaals om bezoek van een arts. Tijdens het verhoor verzocht B. aan de rechercheur om iets te eten te krijgen omdat hij nog steeds niets te eten of te drinken had gekregen. Hierop werd aan B. door de rechercheur een broodmaaltijd verstrekt. Nadat B. zijn verklaring omtrent het door hem gepleegde feit had afgelegd, verzocht hij de rechercheur om tevens in zijn verhoor te vermelden hoe slecht hij aan het politiebureau behandeld was. De behandelend rechercheur voldeed aan dit verzoek (...).

Na verhoor werd B. door de dienstdoende hulpofficier van justitie in vrijheid gesteld. Aan deze hulpofficier maakte hij zijn klachten kenbaar. Tijdens zijn verblijf aan het bureau Beresteinlaan heeft hij in totaal zeven maal verzocht om bezocht te worden door een arts. Aan dit verzoek is niet voldaan, hij heeft geen arts gezien.

Op zondag 10 september werd B. thuis gebeld door de hulpofficier aan wie hij op 8 september was voorgeleid na zijn aanhouding. Deze hulpofficier deelde hem mee dat er tijdens B.'s verblijf aan het bureau fouten waren gemaakt en dat het niet zo had mogen gaan. De hulpofficier heeft B. zijn excuses aangeboden.

B. bleek niet genoegen te nemen met de gemaakte excuses en wenste een klacht omtrent het politieoptreden tijdens zijn verblijf aan het bureau Beresteinlaan in te dienen. Na overleg met zijn advocaat volgde hij het advies van zijn advocaat op en begaf hij zich op vrijdag 15 september 2000, omstreeks 13.45 uur naar het bureau van politie aan de Beresteinlaan te Den Haag. Daar aangekomen verzocht hij om een gesprek met de dienstdoende wachtcommandant om een klacht in te dienen. Even later kwam de dienstdoende wachtcommandant naar B. toe. Deze wachtcommandant bleek dezelfde man te zijn aan wie B. op 8 september was voorgeleid. Nadat B. de reden van zijn komst had uitgelegd aan de wachtcommandant, weigerde wachtcommandant volgens B. om hem verder te woord te staan. Deze wachtcommandant zou aldus B. tegen hem hebben gezegd dat hij maar na een uur moest terugkomen na de wisseling van de wacht. (...)

Vervolgens werd B. gesommeerd het bureau verlaten, hetgeen hij deed.

Tijdens het gesprek dat ik aan het bureau Zuiderpark met B. had, liet de vrouw die bij B. was en die zijn echtgenote bleek te zijn, mij een aanzienlijke hoeveelheid doosjes, inhoudende verschillende medicijnen, zien. B. vertelde mij dat hij dagelijks deze medicijnen moest innemen want anders zou het misgaan met hem.

(...)

Tevens overhandigde de echtgenote van B. mij een computeruitdraai betreffende de beide ziektebeelden van B. Hierop staat uitgebreid omschreven wat de reacties van de patiënt kunnen zijn. B. verzocht mij deze uitdraaien te kopiëren en bij zijn klacht te voegen."

3. De chef van het district Den Haag/Loosduinen-Laak-Eskamp van het regionale politiekorps Haaglanden reageerde bij brief van 23 november 2000 onder meer als volgt op de klacht van verzoeker:

"De politieambtenaren, die u vrijdag 8 september 2000 omstreeks 03.30 uur hebben aangehouden, hebben bij de voorgeleiding de wachtcommandant in kennis gesteld van uw mededeling omtrent uw ziektebeeld en dat u medicijnen gebruikte, die u op dat moment niet bij u had.

De wachtcommandant waarbij u werd voorgeleid bevestigde uw mededeling omtrent medicijngebruik en uw verzoek om een arts te waarschuwen. Gelet op zijn waarnemingen met betrekking tot uw gedrag en het nachtelijke tijdstip, achtte hij het ondanks uw mededeling en verzoek, niet noodzakelijk om direct een arts te laten komen. Hij achtte uitstel tot de vroege dienst niet bezwaarlijk of onverantwoord.

Tijdens de overdracht van de dienst is door de wachtcommandant van de nachtdienst verzuimd uw verzoek voor een arts dan wel uw vraag om medicijnen over te dragen.

Naar mijn mening heeft de wachtcommandant onjuist gehandeld door geen arts ter plaatse te laten komen. Indien een verdachte aangeeft medische problemen te hebben, moet dit beoordeeld worden door een medicus.

Tevens acht ik het niet correct dat is nagelaten uw medische toestand bij de aflossing van de wachtcommandant, over te dragen. De inspecteur L. heeft hiervoor reeds telefonisch zijn excuses aangeboden. Ik acht dit klachtelement gegrond en biedt u hiervoor mijn excuus aan.

(...)

Gebruik van een observatiecel is aan bepaalde voorwaarden onderhevig. Uw gedragingen waren zodanig dat hier niet aan werd voldaan. Hierop heeft de wachtcommandant zijn besluit gebaseerd.

U heeft overigens ook niet gevraagd om in een observatiecel geplaatst te worden.

Het bladderen van verf van de cel heeft u correct geconstateerd. Ik kan u meedelen dat de cellen inmiddels zijn hersteld. Ik ben overigens van mening dat u. door de staat van onderhoud van de cel, niet in uw belangen bent geschaad.

De politiecellen worden overigens regelmatig gecontroleerd, door de commissie van toezicht op politiecellen. Deze commissie ziet onder andere toe op de staat van onderhoud. Ik ben van mening dat van politiezijde juist is gehandeld en acht dit klachtelement niet gegrond.

(...)

Op vrijdag 15 september 2000 kwam u omstreeks 12.45 uur aan het politiebureau Beresteinlaan om uw klacht omtrent uw behandeling in te dienen. Op het moment van het indienen van de klacht werd u op uw verzoek te woord gestaan door de dienstdoende wachtcommandant, de inspecteur L. De inspecteur L. besloot, in het kader van objectiviteit, dat het onjuist was indien hij een klacht zou opnemen, waarbij hij zelf betrokkene was. Hij verzocht u derhalve om na een uur terug te komen. Na een uur zou er een dienstwisseling hebben plaatsgevonden zodat er een andere wachtcommandant aanwezig zou zijn om uw klacht objectief en onafhankelijk op te kunnen nemen. Tevens is u de mogelijkheid gewezen om op een andere wijze uw klacht in te dienen.

Gelet op de rapportages sluit ik niet uit dat er sprake is geweest van een misverstand. Dat betreur ik. Ik onderschrijf echter de beslissing van de inspecteur L. om in het belang van de objectiviteit niet zelf de klacht op te nemen. Derhalve acht ik uw klacht op dit element niet gegrond."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

1.1 De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verwees voor zijn standpunt naar een brief van de chef van het district Den Haag/Loosduinen-Laak-Eskamp van 12 maart 2001. De brief hield onder meer het volgende in:

"Door middel van mijn brief van 23 november 2000 heeft de heer B. antwoord gekregen op zijn klachten. Hieronder volgt een analyse met betrekking tot het oordeel dat ik heb gevormd over de verschillende elementen, waarbij ik de formulering van de klachtelementen volg, zoals die door de Nationale ombudsman zijn verwoord.

(...)

Bij het insluiten van verdachten gaat de politie uit van het beginsel, dat de verdachte, uit privacy overwegingen zich onbespied moet kunnen voelen. Het observeren van de verdachte wordt beschouwd als een verstrekkende maatregel. Artikel 31 van de Ambtsinstructie voorziet op permanente cameraobservatie van door de politie ingesloten personen in het belang van hun veiligheid, waarbij aan de ingeslotene hierover mededeling moet worden gedaan. De maatregel mag slechts worden toegepast als er sprake is van een zodanige dreiging van gevaar voor het leven of de veiligheid van de betrokkene dat doorlopende controle ter afwending van dit gevaar noodzakelijk is (zie Achtergrond, onder 1.2; N.o.).

Met betrekking tot dit geval verklaarde de wachtcommandant, de inspecteur van politie L., dat de heer B. op vrijdag 8 september omstreeks 08.00 uur bij hem werd voorgeleid. Bij de voorgeleiding vertelde de heer B. dat hij medicijnen gebruikte en dat hij deze niet bij zich had. Verder verklaarde hij dat de man zich rustig gedroeg en geen aanleiding zag om een noodarts te laten komen. Tevens heeft de heer B. niet aangegeven dat hij onder observatie gehouden wilde worden terwijl hij, zoals later blijkt, het bestaan van de observatiecellen lijkt te kennen.

Ik acht de beslissing om de verdachte in een normale cel te plaatsen overeenkomstig de geldende regels.

Niettemin acht ik het mogelijk dat het oordeel van een arts de besluitvorming in kwestie had kunnen beïnvloeden.

(...)

In zijn klacht in eerste aanleg, geeft de heer B. aan dat hij tijdens zijn verhoor door een rechercheur, te kennen heeft gegeven dat hij slecht was behandeld aan het bureau. Hij verzocht de rechercheur dit in zijn proces-verbaal te vermelden. Bij onderzoek is gebleken dat in het proces-verbaal onder ander het volgende is vermeld: 'Ik heb ook niets te drinken en te eten gehad.' Daar dit niet in de tekst van de klacht is opgenomen, is dit deel bij de afhandeling van de klacht abusievelijk onderbelicht gebleven.

Zoals ik eerder aangaf zal hier een afzonderlijk onderzoek naar worden ingesteld, waarover separaat zal worden gerapporteerd.

(...)

In zijn klacht in eerste aanleg, meldt de heer B. dat hij op 15 september 2000 een klacht wilde doen aan het bureau Beresteinlaan. Hij verzocht om een gesprek met de dienstdoende wachtcommandant. Het toeval wilde dat het dezelfde wachtcommandant betrof die hem op 8 september 2000 had laten insluiten. In het belang van de objectiviteit besloot de inspecteur L. dat het onjuist was om een klacht op te nemen, die in feite tegen hem gericht was.

Het beleid bij politie Haaglanden is dat klachten door een leidinggevende worden opgenomen. Daar op dat moment geen andere leidinggevende beschikbaar was, verzocht de inspecteur L. klager een uur later terug te komen omdat dan de wachtcommandant van de late dienst aanwezig zou zijn. Ook heeft hij aan de klager uitgelegd dat er ook andere mogelijkheden waren om de klacht in te dienen. De inspecteur L. heeft de klager niet gesommeerd het bureau te verlaten. Hij heeft hem wel duidelijk gemaakt de hij hem niet kon helpen.

Ik ben van mening dat de heer L. correct gehandeld heeft. Door aan te geven dat later de klacht aan bureau Beresteinlaan kon worden opgenomen en door alternatieven te bieden, heeft hij blijk gegeven van de bereidheid de klacht op te nemen."

1.2 Bij zijn standpunt voegde de korpsbeheerder een door politieambtenaar M. opgemaakte onderzoeksrapportage van 21 november 2000. In deze rapportage is onder meer het volgende opgenomen:

"Op vrijdag, 27 oktober 2000, omstreeks 14.30 uur hoorde ik de inspecteur van politie, L. over de ingediende klacht van de heer B. Hij verklaarde:

'(...)

Het gebruik van een observatiecel is alleen toegestaan onder bepaalde voorwaarden. Zoals ik reeds eerder heb verklaard gedroeg de heer B. zich rustig en waren er geen uiterlijke gedragingen die mij aanleiding gaven om hem in een observatiecel in te sluiten. Hij heeft mij daar ook niet om gevraagd of informatie gegeven die indicatie gaven tot het insluiten in een observatiecel.

(...)

Op vrijdag, 15 september 2000 was ik wachtcommandant van de dagdienst. Omstreeks 12.45 uur kwam de heer B. aan het bureau Beresteinlaan. Hij vertelde dat hij een klacht over zijn behandeling d.d. 8 september 2000 aan het bureau wilde indienen. Daar ik het in het kader van objectiviteit niet juist vond om een klacht, die tegen mezelf gericht was, op te nemen, vertelde ik hem dat hij beter over een uurtje terug kon komen. Dan zou de wachtcommandant van de late dienst er zijn, die dan de klacht zou kunnen opnemen. Tevens vertelde ik hem hoe hij eventueel op een andere wijze een klacht kon indienen. Daarna heb ik het gesprek beëindigd. Ik heb geen opmerkingen over anderen gemaakt (...). Ik heb B. niet gesommeerd het bureau te verlaten, wel heb ik hem medegedeeld dat ik hem niet kon helpen.

(…)

Op vrijdag 27 oktober 2000 omstreeks 16.00 uur sprak ik de heer K. Hij vertelde mij dat hij de verdachte B. inderdaad had overgebracht. Dat gebeurde in een goede sfeer. De verdachte was niet geboeid en had geholpen met het in- en uitladen van de gestolen goederen in het politievoertuig. Verzoeker maakte een rustige en kalme indruk. Hij had inderdaad aangegeven dat hij medicijnen en/of een arts nodig had.

Op maandag 13 november 2000 omstreeks 17.00 uur sprak ik mevrouw Kl. Zij vertelde mij dat zij bij de aanhouding van de heer B. was geweest. Deze had op haar bij de aanhouding een rustige en beheerste indruk gemaakt. De heer B. was daarna zonder gebruik van de transportboeien door anderen overgebracht naar het bureau.

(...)

Op donderdag 16 november 2000, omstreeks 13.00 uur had ik een gesprek in het kader van hoor en wederhoor met de klager, de heer B.

(...)

De heer B. had daar de wachtcommandant horen zeggen: 'ze kunnen allemaal wel ziek zijn.' Vervolgens heb ik de drie onderwerpen met hem besproken.

(...)

Ten aanzien van het onderwerp 2, te weten het insluiten in een cel (...) in plaats van in een observatiecel is en blijft er een belevingsverschil met betrekking tot persoonlijke veiligheidsgevoelens.

Ten aanzien van het onderwerp 3, te weten het niet op correcte wijze opnemen van een klacht geeft de klager aan dat het hem op vrijdag 15 september 2000 niet duidelijk is geworden dat hij de klacht een uur later bij een andere wachtcommandant aan het bureau Beresteinlaan had kunnen indienen. Bij het beëindigen van het gesprek met de heer L. kreeg hij de indruk dat hij het bureau moest verlaten en heeft dat bij het indienen van de klacht dan ook als sommeren uitgelegd.

Op dinsdag, 21 november 2000 te 11.00 uur had ik een gesprek in het kader van hoor en wederhoor met de inspecteur van politie, de heer L. Ten aanzien van de onderwerpen (...) 2 had hij verder geen aanvulling of opmerkingen. Ten aanzien van het onderwerp 3 gaf hij nogmaals aan dat hij bij het contact op vrijdag 15 september 2000 nadrukkelijk heeft aangegeven dat hij de klacht over zichzelf niet in ontvangst kon nemen. Verder geeft hij aan dat hij de heer B. heeft verteld dat zijn advocaat ook een brief kon schrijven naar de officier van justitie of naar de politie. Daarbij heeft hij het niet over ziekte gehad. Tevens heeft hij gezegd dat de heer B. ook een uurtje zou kunnen wachten op de wachtcommandant van de late dienst en heeft daarna het gesprek afgesloten."

1.3 Ook voegde de korpsbeheerder een afschrift bij van een door politieambtenaar E. opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verzoeker op 8 september 2000 om 9.30 uur. In dit proces-verbaal is onder meer het volgende opgenomen:

"Verder wil ik U nog vertellen, dat ik hier aan het politiebureau slecht behandeld ben.

(...)

Aangezien ik ook last heb van mogelijke stuiptrekkingen had ik verwacht dat ik in een cel met een camera zou zitten, ook hier heeft de politie geen rekening mee gehouden. Ik vind dit een zeer kwalijke zaak. Als men belooft dat er een doktor zou komen en die komt niet, dan ben ik daar nog steeds zeer kwaad over. Ik heb ook niets te drinken en te eten gehad."

2.1 Bij brief van 20 april 2001 verwees de korpsbeheerder voor een aanvullend standpunt naar een brief van 6 april 2001 van de chef van het district Den Haag/Loosduinen-Laak-Eskamp. Deze brief hield onder meer het volgende in:

"De verdachte is op 8 september 2001 te 04.25 uur, na te zijn aangehouden, op het bureau Beresteinlaan aangekomen. Hierna is hij voorgeleid, gefouilleerd en ingesloten. Het is niet gebruikelijk dat gedurende de nacht maaltijden of drinken aan verdachten worden aangeboden. Indien de verdachte om drinken vraagt wordt dit gehonoreerd. Tijdens controle omstreeks 08.00 uur constateerde de dienstdoende wachtcommandant dat de heer B. lag te slapen. Gezien het late tijdstip van aanhouding en het waarschijnlijk spoedige verhoor, besloot hij de verdachte niet te wekken. Tussen 09.00 uur en 11.30 uur is de verdachte verhoord door de hoofdagent van politie E. Tijdens het verhoor heeft de verdachte koffie verstrekt gekregen. Hij is tevens in de gelegenheid gesteld te roken. De verdachte klaagde over het feit dat hij geen drinken of eten had gehad. Omstreeks 12.35 uur is de verdachte een broodmaaltijd aangeboden. Die heeft hij geweigerd. De verdachte is op die dag te 13.21 uur heengezonden.

In mijn brief van 12 maart 2001 staat (...) vermeld dat 'de heer B. op vrijdag 8 september omstreeks 08.00 uur bij hem werd voorgeleid'. Het genoemde tijdstip is abusievelijk onjuist vermeld. Het moet zijn 04.25 uur."

2.2 Bij zijn aanvullend standpunt voegde de korpsbeheerder een door politieambtenaar M. opgemaakte onderzoeksrapportage van 28 maart 2001. In deze rapportage is onder meer het volgende opgenomen:

"Aan het bureau Beresteinlaan zijn ten behoeve van eventuele ingesloten verdachten geen arrestantenbewaarders werkzaam. In principe worden dan ook alleen de zogenaamde '6-uurs verdachten' aan het bureau ingesloten. In verzekering gestelde verdachten worden zoveel mogelijk overgebracht naar de centrale arrestantenbewaarplaats. De verzorging van de ingesloten verdachten aan het bureau Beresteinlaan wordt afwisselend uitgevoerd door de aanwezige surveillanten en/of rechercheurs die de zaak in behandeling hebben.

Ten einde de nachtrust van de ingesloten verdachten zo weinig mogelijk te verstoren worden er tussen 12.00 uur en 07.00 uur alleen controlerondes uitgevoerd. Tussen deze tijdstippen wordt er in principe geen eten en drinken verstrekt. Tussen 07.00 uur en 09.00 uur en tussen 12.00 uur en 14.00 uur kan de ingesloten verdachte een broodmaaltijd verstrekt krijgen. Tussen 17.00 uur en 19.00 uur is er de mogelijkheid een warme maaltijd te verstrekken. Gedurende de gehele dag kan er koffie of thee aan de ingesloten verdachte worden verstrekt.

De cellen van het bureau Beresteinlaan voldoen aan de eisen van de cellen waarin in verzekering gestelde verdachten mogen worden ingesloten. Er is onder andere een toilet dat de ingesloten verdachte na gebruik zelf kan doorspoelen. Daarnaast is er een separate drinkwatervoorziening aangebracht die eveneens door de verdachte kan worden bediend.

Uit de dienstroosters bleek mij dat op 8 maart 2000 de inspecteur van politie, H. in de vroege dienst de functie van wachtcommandant had uitgeoefend en dus de inspecteur van politie, L. had afgelost.

Op vrijdag, 16 maart heb ik de inspecteur van politie, H. medegedeeld dat ik een nader onderzoek moest uitvoeren en met hem een gesprek wilde hebben over de eerdergenoemde klacht.

Op maandag 19 maart 2001 had ik een gesprek met de inspecteur van politie, H. Hij overhandigde mij een computeruitdraai van de logging met betrekking tot de insluiting van de klager B. en een andere ingesloten medeverdachte. De kopieën van deze overzichten zijn bij deze rapportage gevoegd.

De inspecteur van politie H. verklaarde mij:

'Op 8 maart 2000 omstreeks 08.00 uur heb ik de beide ingesloten verdachten gecontroleerd. De medeverdachte was wakker. Ik heb hem naar zijn 'thuisfront' laten bellen, omdat hij mij vertelde dat zijn kinderen alleen thuis zouden zijn. Ik heb dit in het overzicht van de logging van die verdachte vermeld. De verdachte/klager B. sliep. Gezien het tijdstip van aanhouding en het waarschijnlijk spoedige verhoor heb ik hem niet wakker gemaakt. De verdachte/klager B. is vervolgens op 8 maart 2000 van 9.00 uur tot 11.30 uur door de hoofdagent van politie, E. gehoord over het eventuele plegen van het strafbare feit. Ik heb deze tijdstippen eveneens in het overzicht van de logging vermeld. Ik kan mij niet herinneren of ik hen voor het ontbijt een broodmaaltijd heb aangeboden. Het is volgens mij ook niet door hen gevraagd anders zou ik hen beiden deze zeker hebben gegeven. Later heb ik op 8 maart 2000 omstreeks 12.35 uur de klager B. en de medeverdachte wel een broodmaaltijd en koffie aangeboden. Beide verdachten hebben die broodmaaltijd geweigerd. Wel heb ik hun beiden koffie verstrekt. Deze handelingen zijn eveneens door mij in de overzichten van de logging vermeld.'

Op maandag, 19 maart 2001 had ik een gesprek met de hoofdagent van politie, E. Nadat ik hem had medegedeeld dat ik een onderzoek uitvoerde naar een klacht van de heer B., verklaarde hij:

'Op 8 maart 2000 van 09.00 tot 11.30 uur heb ik de heer B. als verdacht van een strafbaar feit verhoord. Tijdens het verhoor had ik een goed contact met de verdachte/ klager B. Tijdens het verhoor heeft hij koffie van mij verstrekt gekregen. Ik heb hem gezien het tijdstip van het verhoor geen broodmaaltijd aangeboden. Naast het verstrekken van de koffie heeft de verdachte/klager B. van mij de gelegenheid gekregen om te roken. In het verloop van het verhoor vertelde de verdachte/klager B. mij dat hij gedurende de periode van zijn insluiting, tussen de aanhouding en de aanvang van het verhoor, slecht behandeld was. Hij klaagde onder andere over het niet verstrekken van medische verzorging, koffie en eten. Deze opmerkingen heb ik in mijn proces-verbaal van verhoor vermeld en later doorgegeven aan de inspecteur van politie, H.' "

2.3 Voorts voegde de korpsbeheerder een afschrift bij van uitdraaien van het bedrijfsprocessensysteem Genesys. In deze uitdraai is opgenomen dat politieambtenaar H. op 8 september 2000 om 12.40 uur een broodmaaltijd heeft verstrekt aan verzoeker, maar deze weigerde de maaltijd. Wel is aan verzoeker koffie verstrekt.

D. verklaring politieambtenaar H.

Ambtenaar H. van het regionale politiekorps Haaglanden verklaarde op 23 mei 2001 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Wat betreft het eerste klachtonderdeel kan ik u zeggen dat ik niet weet waarom verzoeker heeft gesteld dat ik erg was geschrokken omdat hij was ingesloten in een gewone politiecel. Toen ik in de morgen van 8 september 2000 de dienst overnam van mijn collega, was verzoeker in een normale cel ingesloten. Mijn collega heeft mij tijdens de overdracht van de dienst geen bijzonderheden doorgegeven. Ik kende verzoeker niet persoonlijk, maar ik wist wel dat hij een bekende is van de politie. Ik wist echter niet dat hij psychiatrisch patiënt was, of anderszins speciale zorg behoefde. Dit is mij pas duidelijk geworden na indiening van zijn klacht. De bovengenoemde stelling van verzoeker is mij daarom dan ook geheel onbekend.

Wat betreft het tweede klachtonderdeel kan ik u het volgende meedelen.

Toen ik op 8 september 2000 rond 7.00 uur mijn ronde maakte, lag verzoeker te slapen. Gezien het late tijdstip van de aanhouding heb ik hem niet wakker gemaakt. Om die reden heeft verzoeker geen ontbijt verstrekt gekregen.

Om 9.00 uur heeft de recherche verzoeker wakker gemaakt voor verhoor. Dit verhoor heeft tot ongeveer 11.00 uur geduurd. Verzoeker had tijdens dit verhoor om iets te drinken kunnen vragen. Voor zover ik weet is dit niet gebeurd. Het klopt dus dat verzoeker tot twaalf uur niet heeft gegeten en gedronken.

Na het verhoor, om 12.38 uur, heb ik verzoeker een broodmaaltijd aangeboden. Dit is na te lezen in een uitdraai van het Genesys-systeem van de politie. Verzoeker heeft de maaltijd geweigerd. Wel heeft hij een kop koffie aangenomen.

Ik heb niet gezegd dat verzoeker maar uit het kraantje van het toilet moest drinken. Elke ingeslotene kan in de cel op een knop drukken met het verzoek om iets te drinken. Dit wordt hem dan verschaft. Ik kan het mij verder ook niet voorstellen dat mijn collega's dit hebben gezegd. Op deze wijze gaan wij niet met ingeslotenen om."

E. Reactie verzoeker

1. Op 28 juni 2001 reageerde verzoeker in het bijzijn van zijn partner op het Bureau Nationale ombudsman tegenover twee medewerkers van dit bureau onder meer als volgt:

"In tegenstelling tot wat politieambtenaar H. zegt, heb ik die nacht niet geslapen. Ik ben niet gaan slapen omdat ik op de arts wilde wachten. Ook heb ik een deken geweigerd, omdat ik mijn medicijnen nog niet had gekregen. Als ik ga slapen zonder medicijnen, weet ik niet hoe ik reageer als ik wakker word. Ik kan dan namelijk zeer agressief reageren. Ik weet daarom dus zeker dat ik niet heb geslapen. Ik heb de gehele nacht rechtop gezeten op het betonnen bankje in mijn cel.

Bij mijn aanhouding heb ik de toen dienstdoende wachtcommandant L. over mijn ziekte verteld, en heb ik gezegd dat ik medicatie nodig had. De politie had hieruit moeten concluderen dat ik naar een observatiecel moest. Volgens de politie had ik zelf om zo'n cel moeten vragen, maar ik had nog nooit gehoord van dit soort cellen. Pas tijdens de klachtbehandeling hoorde ik van het bestaan van observatiecellen.

Verder blijf ik erbij dat wachtcommandant H., die de volgende morgen dienst had, schrok van het feit dat er nog geen arts voor mij was gekomen, en ook van het feit dat ik in een gewone cel zat.

(...)

Pas na twaalven de volgende dag is mij een broodmaaltijd aangeboden. Die heb ik geweigerd omdat ik mijn medicatie nog niet had gehad. Het is dan niet goed om te gaan eten. Ik had een kraantje in mijn cel, maar ik kreeg geen bekertje om uit te drinken. Het kraantje zat vlak boven het toilet. Ik vind het niet hygiënisch om dan aan zo'n kraantje te gaan lurken. H. heeft bij de wisseling van de wacht om 7.00 uur gezegd dat ik uit het kraantje kon drinken. Tijdens het verhoor door de recherche heb ik wel koffie gekregen.

L. weigerde op 15 september 2000 mijn klacht in behandeling te nemen. Hij heeft tegen mijn vriendin en mij gezegd dat hij geen klachten over hemzelf ging opnemen, en dat wij na een uur konden terugkomen bij een collega van hem. Toen wij hem vroegen of er dan wel iemand was, zei hij op een sarcastische manier dat hij dat niet zeker wist omdat zijn collega wel eens ziek kon zijn. Hij zei dat we maar moesten blijven proberen. Omdat wij niet de hele tijd heen en weer wilden gaan rijden zonder zeker te weten of er iemand aanwezig zou zijn, hebben wij de klacht bij een ander bureau ingediend."

2. Bij brief van 2 september 2001 liet verzoeker nog onder meer het volgende weten:

"Ik had mijn gympen nog aan met lange veters en had mijn horloge nog om, daar schrokken ze 's morgens erg van! Want voor hetzelfde geld had ik mijzelf wat aangedaan! Het is ook tegen de wet dat een gevangene in een politiecel zijn schoenen nog draagt en zijn horloge nog om heeft!

(...)

Ik heb dit gemeld bij u, maar er staat niets in uw brief hierover! Ik vind dit vreemd. Daar het toch belangrijk is!"

f. Reactie korpsbeheerder

1. In antwoord op vragen van de substituut-ombudsman verwees de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden op 24 februari 2002 voor zijn reactie naar een brief van 19 oktober 2001 van de waarnemend chef van het district Den Haag/ Loosduinen-Laak-Escamp. In deze brief stond onder meer het volgende vermeld:

"De lezingen van klager en de ambtenaar H. verschillen dermate dat ik hierover geen oordeel kan vellen. Klager stelt dat hij niet heeft geslapen, maar rechtop heeft gezeten. H. verklaart dat hij geconstateerd heeft dat klager sliep. Uit de verklaring van H. blijkt dat hij er rekening mee heeft gehouden dat klager op een laat tijdstip is aangehouden. De ervaring leert dat niet iedereen in een politiecel makkelijk kan slapen. Indien ingeslotenen bij de overdrachtscontrole nog slapen is het niet ongebruikelijk hen te laten slapen. Ingeslotenen worden bijna nooit terstond na de overdracht gehoord. Uit een humanitaire overweging laat men de ingeslotenen slapen totdat zij uit zichzelf wakker worden en dit geconstateerd wordt, of door henzelf wordt aangegeven dat ze wakker zijn, of gewekt worden door de ambtenaar, die de ingeslotenen moet horen. Op dat moment wordt dan ook een maaltijd aangeboden.

(...)

Het is correct zoals verzoeker bij de Nationale ombudsman stelt dat zich in de politiecel een kraantje bevindt. Dit kraantje is aangebracht opdat een ingeslotene zich kan verfrissen, of na toiletgebruik de handen kan wassen. Hoewel het hier een uitgiftepunt van drinkwater betreft en het als zodanig gebruikt zou kunnen worden, is het in de praktijk enkel en alleen in gebruik uit hygiënisch oogpunt. Ingeslotenen, die water wensen kunnen, al of niet gekoeld, water (of een andere drank) aangereikt krijgen uit een drankenautomaat. Om deze reden wordt aan ingeslotenen dus geen bekertje verschaft."

Achtergrond

1. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994)

1.1 Artikel 28:

"1. De ambtenaar onderzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting op het politie- of brigadebureau, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.

2. Bij het aantreffen van voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, neemt de ambtenaar deze in bewaring."

1.2 Artikel 31:

"1. De ambtenaar kan de ingeslotene na toestemming van de hulpofficier van justitie aan permanente camera-observatie onderwerpen.

2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, is slechts geoorloofd in die gevallen waarin sprake is van een zodanige dreiging van gevaar voor het leven of de veiligheid van de betrokkene dat doorlopende controle ter afwending van gevaar noodzakelijk is."

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Verzoeker tot twaalf uur geen eten gekregen.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Wijze van bejegening door ambtenaren; geen drinken gekregen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Verzoeker niet in observatiecel geplaatst; tegen verzoeker gezegd dat hij maar uit het kraantje van het toilet moest drinken; opmerking dat het kon zijn dat collega ziek was en dat verzoeker maar moest zien wat hij deed met zijn klacht over de manier waarop hij is behandeld.

Oordeel:

Niet gegrond