2002/243

Rapport

Verzoeker is op 8 april 2001 door twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht aangehouden wegens het negeren van rood licht bij een voetgangerspad. In dit verband klaagt verzoeker erover dat:

- de politieambtenaren onnodig veel geweld hebben toegepast bij zijn aanhouding. Met name klaagt verzoeker erover dat de betreffende politieambtenaren hem bij zijn keel hebben gegrepen en hem op de grond hebben geduwd, waardoor verzoeker letsel aan zijn keel, lip en knie heeft opgelopen en waardoor zijn broek onherstelbaar beschadigd is geraakt;

- de politieambtenaren hem bij zijn aanhouding hebben geboeid;

- de politieambtenaren hem onheus hebben bejegend door hem voor 'mafkees' uit te maken;

- een aantal van zijn klachten over uitlatingen die de politieambtenaren op 8 april 2001 tijdens zijn aanhouding tegen hem hebben gedaan - "aap", "doe dit in uw eigen land", en "ik maak je tanden kapot als je nu niet gaat, ik sla je in elkaar" - tijdens de klachtenprocedure buiten beschouwing is gelaten, terwijl hij die op 8 april 2001 mondeling heeft voorgelegd aan de behandelend politieambtenaar.

Beoordeling

I. Algemeen

Verzoeker liep op 8 april 2001 in Utrecht op straat, negeerde een rood verkeerslicht en stak een voetgangersoversteekplaats over. Twee ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht hebben verzoeker hierop aangesproken, waarna de situatie is geëscaleerd. De politieambtenaren hebben verzoeker meegenomen in de richting van het politiebureau. Onderweg hebben zij verzoeker laten uitstappen, terwijl verzoeker mee wilde naar het politiebureau om een klacht jegens de twee politieambtenaren in te dienen.

II. Ten aanzien van het gebruik van geweld

1. Verzoeker klaagt erover dat de betrokken ambtenaren onnodig veel geweld hebben toegepast bij zijn aanhouding. Met name klaagt verzoeker erover dat de ambtenaren hem bij zijn keel hebben gegrepen en hem op de grond hebben geduwd, waardoor hij letsel aan zijn keel, lip en knie heeft opgelopen en waardoor zijn broek onherstelbaar is beschadigd.

2. De korpsbeheerder heeft de Nationale ombudsman bij brief van 23 oktober 2001 laten weten dat hij ten aanzien van dit klachtonderdeel verwees naar de brief van de districtschef van 18 mei 2001, en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die hem aanleiding hadden gegeven tot een ander oordeel.

De districtschef heeft in zijn brief van 18 mei 2001 geoordeeld dat verzoeker een situatie had veroorzaakt die de betrokken ambtenaren had gedwongen om in te grijpen en fysiek geweld toe te passen. Omdat verzoekers vriend heeft geweigerd een verklaring af te leggen en verzoeker niet is geleid voor een hulpofficier van justitie, heeft er geen toetsing over het aangewende en toegepaste geweld plaatsgevonden, aldus de districtschef. De districtschef achtte het niet mogelijk vast te stellen of het toegepaste geweld proportioneel is geweest.

3. Betrokken ambtenaar H. heeft verklaard dat verzoeker helemaal uit zijn dak ging, nadat hij en zijn collega, D., verzoeker hadden aangesproken. Verzoekers ogen puilden uit en hij kreeg schuim op zijn mond, aldus H. Voorts heeft H. verklaard dat hij de indruk kreeg dat verzoeker hem wilde aanvliegen. Vervolgens heeft D. verzoeker bij zijn jas gepakt ter hoogte van zijn hals, waarna verzoeker zichzelf volgens H. op de grond heeft laten vallen. Aangezien verzoeker niet opstond, heeft H. verzoeker bij zijn arm gepakt en hem meegesleept naar de politieauto, aldus H.

4. Betrokken ambtenaar D. heeft verklaard dat verzoeker op hoge poten op hen af kwam lopen, nadat zij verzoeker hadden geroepen. Volgens D. kwam verzoeker erg agressief over en kwam hij dicht bij hen staan. Op een gegeven moment leek het alsof verzoeker H. een kopstoot wilde geven, waarna D. hem bij de kraag van zijn jas heeft gegrepen en H. verzoeker bij de andere kant aan zijn arm heeft gepakt, aldus D.

D. heeft verklaard dat verzoeker zijn jas dicht had, toen hij verzoeker bij zijn kraag pakte. Alhoewel D. de striemen zelf niet had gezien, kon hij zich voorstellen dat verzoeker rode striemen in zijn hals had, omdat hij zich had laten vallen.

Aangezien er ter plaatse niet veel ruimte was en er bussen om hen heen reden, besloten D. en H. naar de overkant te lopen, aldus D. Volgens D. heeft verzoeker in eerste instantie geweigerd mee te lopen, zodat zij hem hebben meegesleept.

Na enkele seconden is verzoeker weer op eigen benen gaan staan, en hebben D. en H. verzoeker meegenomen naar de politieauto, aldus D.

5. Een politieambtenaar is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken. Het daadwerkelijk uitoefenen van geweld moet in overeenstemming zijn met de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit (zie Achtergrond, onder 1.1)

6. Vast is komen te staan dat verzoeker door twee politieambtenaren is aangesproken, waarna verzoeker op de grond is komen te liggen en door de betrokken ambtenaren is meegesleept naar de overkant. Op grond van de afgelegde verklaringen kan worden aangenomen dat verzoeker zich niet zeer welwillend heeft opgesteld toen hij door de politieambtenaren werd aangesproken. Of verzoekers gedrag aanleiding heeft gegeven om hem bij de kraag van zijn jas vast te pakken en of hij zichzelf in een verwurging heeft laten vallen en gedraaid, is echter niet duidelijk geworden. De verklaringen van verzoeker en die van de betrokken ambtenaren staan hieromtrent lijnrecht tegenover elkaar. De Nationale ombudsman onthoudt zich dan ook van het geven van een oordeel over het toegepaste geweld in deze situatie.

7. Ten overvloede overweegt de Nationale ombudsman het volgende.

Nu vast is komen te staan dat een betrokken ambtenaar verzoeker bij de kraag van zijn jas heeft vastgepakt, verzoeker in een verwurging op de grond is komen te liggen en de betrokken ambtenaren verzoeker hebben meegesleept naar de overkant, hebben de politieambtenaren geweld toegepast. Het gebruik van geweld dient ingevolge artikel 17 van de Ambtsinstructie (zie Achtergrond, onder 1.2) schriftelijk te worden vastgelegd en onverwijld te worden gemeld aan een meerdere. In dit geval is slechts uit de inhoud van het mutatierapport gebleken dat door de betrokken ambtenaren geweld jegens verzoeker is gebruikt. Dit is niet juist, omdat het mutatierapport slechts een zeer beknopte weergave van de feiten betreft en niet ter kennis van een meerdere behoeft te worden gebracht. Het feit dat een toereikende verslaglegging van het gebruikte geweld ontbreekt, heeft tot gevolg dat de controle achteraf op het rechtmatige gebruik van de bevoegdheid wordt bemoeilijkt en moet worden afgekeurd.

III. Ten aanzien van het boeien

1. Verzoeker klaagt erover dat de betrokken ambtenaren hem bij zijn aanhouding hebben geboeid.

2. Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel verwees de korpsbeheerder de Nationale ombudsman naar de brief van de districtschef van 18 mei 2001.

De districtschef heeft in zijn brief van 18 mei 2001 geoordeeld dat er sprake was van een formele aanhouding, waarbij geweld is aangewend en toegepast. Omdat verzoeker niet is geleid voor een hulpofficier van justitie, en hiermee in strijd met bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering is gehandeld, achtte de districtschef de klacht gegrond.

3. Beide betrokken ambtenaren hebben meerdere, tegenstrijdige, verklaringen afgelegd ten aanzien van het boeien van verzoeker. In eerste instantie hebben zij beiden tegenover de klachtbehandelaar van de politie Utrecht verklaard dat zij verzoeker hebben geboeid, alvorens hij in de politieauto werd meegenomen. In een tweede verklaring hebben zij beiden verklaard eraan te twijfelen of zij verzoeker wel hebben geboeid, omdat zij het boeien niet in een mutatie hadden vermeld.

Betrokken ambtenaar H. heeft tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat verzoeker volgens hem was geboeid toen ze bij de auto waren aangekomen. Betrokken ambtenaar D. heeft tegenover deze medewerkster verklaard dat verzoeker volgens hem niet is geboeid, en dat er volgens hem niet echt een reden was om verzoeker te boeien. D. heeft verklaard dat een persoon door de politie wordt geboeid indien er sprake is van vluchtgevaar of indien een persoon gevaarlijk is voor zichzelf of voor de politie. Verzoeker was wel agressief, maar vormde geen gevaar voor de betrokken ambtenaren, aldus D.

4. De politie mag een aangehouden verdachte ten behoeve van het vervoer aan zijn handen boeien, indien concrete feiten en/of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen, met het oog op vluchtgevaar, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de betrokken politieambtenaar of van derden (zie Achtergrond, onder 2.1).

5. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen die de betrokken ambtenaren hebben afgelegd, de verklaring van verzoeker én het feit dat de betrokken ambtenaren in eerste instantie hebben verklaard dat zij verzoeker hebben geboeid, alvorens hem mee te nemen in de politieauto, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de betrokken ambtenaren verzoeker daadwerkelijk hebben geboeid.

6. Een politieambtenaar moet in een specifiek geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het aanbrengen van de boeien naar redelijk inzicht rechtvaardigen.

Betrokken ambtenaar D. heeft in zijn eerste verklaring gesteld dat zij verzoeker hebben geboeid omdat hij nog steeds "zo opgefokt" was. Betrokken ambtenaar H. heeft in zijn eerste verklaring aangegeven dat verzoeker was geboeid omdat hij onberekenbaar en gestoord was.

H. heeft tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat zij verzoeker volgens hem hadden geboeid, omdat hij agressief was en de auto nog bestuurd moest worden.

In zijn derde verklaring heeft D. echter gesteld dat zij verzoeker volgens hem niet hebben geboeid en dat er volgens hem ook geen redenen aanwezig waren om verzoeker te boeien. Verzoeker was weliswaar agressief, maar vormde geen veiligheidsrisico, aldus D.

De Nationale ombudsman overweegt dat het feit dat iemand verbaal agressief, gestoord, opgefokt of onberekenbaar is, onvoldoende grond vormt om een persoon te boeien. Niet is gebleken dat verzoeker zichzelf of anderen in gevaar gebracht en er bestond evenmin vrees dat hij zou ontvluchten.

Gelet hierop en op de derde verklaring van D. acht de Nationale ombudsman het niet aannemelijk dat het gedrag van verzoeker zodanig was dat een veiligheidsrisico was ontstaan, waardoor het noodzakelijk was om verzoeker te boeien.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

7. Ten overvloede overweegt de Nationale ombudsman, het volgende.

Nu verzoeker was aangehouden en in de boeien is geslagen hadden betrokken politieambtenaren verzoeker moeten voorgeleiden aan de hulpofficier van justitie en proces-verbaal van de aanhouding moeten opmaken. In dat proces-verbaal was dan tevens het aanleggen van handboeien ingevolge artikel 23 van de Ambtsinstructie (zie Achtergrond, onder 2.2) schriftelijk vastgelegd.

In dit geval hebben de betrokken ambtenaren nergens vastgelegd dat verzoeker was geboeid, hetgeen de Nationale ombudsman dan ook niet juist acht.

IV. Ten aanzien van de onheuse bejegening

1. Verzoeker klaagt erover dat de betrokken ambtenaren hem voor 'mafkees' hebben uitgemaakt.

2. De korpsbeheerder heeft de Nationale ombudsman bericht dat hij dit klachtonderdeel ongegrond achtte, omdat de betrokken ambtenaar geenszins de bedoeling heeft gehad om verzoeker met deze woorden te beledigen. Het gebruik van dergelijke woorden moet worden beschouwd als een uiting bij het ingrijpen in een onveilige situatie en niet als belediging, aldus de korpsbeheerder.

3. Betrokken ambtenaar H. heeft op 27 april 2001 tegenover de klachtbehandelaar van de politie Utrecht verklaard dat het best zo kan zijn dat hij of zijn collega het woord maf of mafkees heeft gebruikt, toen zij verzoeker aanspraken.

4. Betrokken ambtenaar D. heeft op 20 april 2001 tegenover de klachtbehandelaar van de politie Utrecht verklaard dat hij verzoeker heeft gezegd dat verzoeker normaal moest reageren en rustig moest doen, en dat hij niet zo maf moest doen. D. heeft bovendien verklaard dat het best zo zal zijn geweest dat hij ook "mafkees" tegen verzoeker heeft gezegd, en dat hij dat in een dergelijke situatie ten aanzien van een persoon die zich zo agressief gedraagt geen belediging vindt.

5. Op grond van de afgelegde verklaringen kan worden aangenomen dat in ieder geval één van de betrokken ambtenaren "mafkees" tegen verzoeker heeft gezegd.

Alhoewel de betekenis van het woord 'mafkees' op verschillende manieren kan worden opgevat, kan het woord ook als een scheldwoord worden gezien.

De Nationale ombudsman overweegt dat de betrokken ambtenaar wellicht niet de intentie had om verzoeker uit te schelden, maar dat door het maken van een dergelijke opmerking niet is voldaan aan de eis van professionaliteit. Deze eis brengt mee dat politieambtenaren zich van het gebruik van scheldwoorden dienen te onthouden.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

V. Ten aanzien van de klachtbehandeling

1. Verzoeker klaagt erover dat een aantal van zijn klachten over uitlatingen die de betrokken ambtenaren tijdens zijn aanhouding jegens hem hebben gedaan, tijdens de klachtenprocedure buiten beschouwing is gelaten, terwijl hij deze klachten op 8 april 2001 mondeling heeft voorgelegd aan de behandelend politieambtenaar.

De betrokken ambtenaren zouden "aap", "doe dit in uw eigen land" en "ik maak je tanden kapot als je nu niet gaat, ik sla je in elkaar" tegen verzoeker hebben gezegd.

2. De korpsbeheerder heeft de Nationale ombudsman laten weten dat verzoeker tegenover de klachtbehandelaar inderdaad twee van de uitlatingen heeft genoemd, maar dat hij die uitlatingen als loze opmerkingen beschouwde en ze niet bij de klacht wilde betrekken. Om die reden zijn de uitlatingen niet behandeld, aldus de korpsbeheerder. De korpsbeheerder achtte de klacht ongegrond.

3. De Nationale ombudsman overweegt dat het regionale politiekorps Utrecht verzoekers klachten uitgebreid en op zorgvuldige wijze heeft behandeld.

Verzoeker heeft bovendien verklaard dat hij op het politiebureau correct te woord werd gestaan door politieambtenaar Nt., die zijn klachten heeft opgenomen. Nadat Nt. verzoekers klachten op schrift had gesteld, heeft hij de inhoud van de klachten aan verzoeker voorgelezen en heeft verzoeker het klachtenformulier ondertekend. Op dit formulier staan geen klachten vermeld over de bewuste uitlatingen - "aap", "doe dit in uw eigen land" en "ik maak je tanden kapot als je nu niet gaat, ik sla je in elkaar" - die de betrokken ambtenaren jegens hem zouden hebben gedaan.

De Nationale ombudsman ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat verzoeker aan Nt. duidelijk heeft gemaakt dat hij deze klachten wel degelijk bij de behandeling wilde betrekken.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is gegrond ten aanzien van het boeien van verzoeker en de onheuse bejegening, niet gegrond ten aanzien van de klachtbehandeling, terwijl de Nationale ombudsman zich onthoudt van een oordeel ten aanzien van het geweldgebruik.

Onderzoek

Op 28 mei 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A. te Utrecht, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren D. en H. de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor het justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Utrecht over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

In een later stadium van het onderzoek werd de betrokken ambtenaren D. en H. om inlichtingen verzocht. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 8 april 2001 liep verzoeker samen met zijn vriend N. in het centrum van Utrecht. Verzoeker negeerde een verkeerslicht dat op rood stond, waarna hij door twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht werd aangesproken.

De situatie escaleerde, waarna de politieambtenaren verzoeker in de politieauto meenamen en richting hoofdbureau reden. Onderweg lieten zij verzoeker uitstappen, terwijl verzoeker mee wilde naar het politiebureau om een klacht jegens hen in te dienen.

2. Verzoeker diende op 8 april 2001 een mondelinge klacht in bij de politie, welke door politieambtenaar Nt. werd opgenomen. Nt. heeft verzoekers klacht op schrift gesteld en aan verzoeker voorgelezen. Vervolgens heeft verzoeker het klachtenformulier ondertekend.

Bij brief van 9 april 2001 aan verzoeker bevestigde de politie de ontvangst van verzoekers klacht en berichtte zij verzoeker dat de klacht in behandeling was genomen.

3.1 De klachtbehandelaar van de politie Utrecht heeft in het kader van de interne klachtbehandeling verschillende personen gehoord. Op 17 april 2001 verklaarde verzoeker onder meer het volgende:

"Op zondagavond 8 april jl. (…) liep ik samen met mijn vriend (…) N. (…) in Utrecht. (…)

Het voetgangerslicht stond kennelijk op rood en ik liep in gedachten door. (…)

Toen ik op de rijbaan liep hoorde ik plotseling een hele harde schreeuw; Hé ! Ik keek om en zag twee politieagenten staan. Ik schrok, liep één stap door, draaide mij vervolgens om en liep terug naar het trottoir. Gelukkig kwam er geen bus aan. De dunne agent riep met stemverheffing waarom ik door het rode licht liep. De dikkere agent praatte ook met stemverheffing en schold mij uit voor 'mafkees'! (…) Ik schrok zo van hun optreden dat ik weg wilde lopen. Ik was inmiddels weer op de stoep.

De dunne agent sprak nu rustiger en was redelijk. Toch wilde ik weg, dus ik liep van hen weg. De dikke agent reageerde onmiddellijk opnieuw en riep weer mafkees. Hij greep met zijn hand naar mijn keel. Ik voelde dat hij met zijn duim en vingers vanaf de voorzijde mijn keel dichtkneep. Dat deed erg zeer. Daarbij duwde hij mij naar de grond. (…) De andere agent had inmiddels een arm op mijn rug gedraaid. Op de grond raakte ik even bewusteloos. Ik kwam snel weer bij. De agent kneep nog steeds mijn keel dicht en duwde mij op deze wijze weer omhoog. Ik had behoorlijk pijn in mijn keel en had het erg benauwd. Ik werd misselijk en mijn spieren verslapten. Hierna werden de handboeien om mijn polsen gedaan. (…) Ik werd naar een zwarte auto geduwd. (…) Het was voor mij in ieder geval duidelijk dat ik naar het politiebureau werd gebracht.

(…) Onderweg bleef die agent die de auto bestuurde maar praten tegen mij zoals 'doe je dat ook in eigen land, mafkees !' enz. (…) Ik dacht dat ik naar het politiebureau werd gebracht. (…) Maar de agent (…) stopte in een zijstraat. (…)

In de auto werden de handboeien afgedaan en ik moest uitstappen. Ik moest nu weglopen. Ik zei nee, ik ga niet weg. Ik ga naar het politiebureau een klacht indienen. Ik moest van die dikke agent doorlopen een andere kant uit. Hij deed erg agressief tegen mij. (…)

Toen de agenten weg waren, keerde ik om en liep naar het politiebureau (…).

Voor het bureau heb ik eerst mijn vriend gebeld. Die was (…) achtergebleven. Ik wilde dat hij met mij mee ging om een klacht in te dienen. Hij was mijn getuige. (…)

In het politiebureau werd ik correct te woord gestaan. (…)

Ik heb die politieman de rode drukplekken aan mijn keel laten zien. Die plekken zijn nog gevoelig. (…) Ook was er een tand door mijn lip gegaan en liep ik een schaafwond aan mijn linkerknie op. Op die plaats raakte mijn broek onherstelbaar beschadigd. (…) Tenslotte was er ook een tand gedeeltelijk door mijn onderlip gegaan. Ik had een paar dagen een dikke lip. (…)

Ik wilde dat mijn vriend met mij mee kwam om ook een verklaring bij u af te leggen.

(…) Ik zeg u toe dat ik opnieuw zal proberen hem bij u te krijgen."

3.2 Politieambtenaar Nt. verklaarde op 17 april 2001 het volgende:

"Ik noteerde zijn klacht politieoptreden. Hij sprak en begreep de Nederlandse taal goed. Hij toonde mij zijn keel en ik zag enkele donker gekleurde drukplekken bij zijn keel. Hij zei ook dat hij een tand door zijn lip had. Hij toonde de binnenkant van zijn lip, maar ik zag geen verwonding. Hij liep wel een beetje mank. Hij had last van een knie en zijn broek was ter hoogte van een knie gescheurd. Ik vond het een wat vale oude broek."

3.3 Op 20 april 2001 verklaarde politieambtenaar D. onder meer het volgende:

"Op zondagavond 8 april 2001 surveilleerde ik, samen met mijn collega H. (…). We waren in uniform. We waren een nieuwe dealer aan het volgen. (…) Op het (…) liepen twee donkere mannen (…). Dat was klager en zijn vriend. Ik kan mij niet voorstellen dat hij ons vooraf niet heeft gezien. We liepen nagenoeg gezamenlijk op. We staken (…) vervolgens over (…) naar de volgende oversteekplaats. Beide oversteekplaatsen zijn beveiligd met verkeerslichten.

Bij de tweede oversteekplaats zag ik dat klager gewoon doorliep, terwijl het voetgangerslicht op rood stond. (...) Bovendien zag ik dat er (…) van achteren, een grote stadsbus kwam aanrijden (…). Om te voorkomen dat klager door die bus aangereden zou worden, riep ik naar hem. (…) Geen reactie. (…) Ik gaf een harde schreeuw, die de man zeker moest horen (…). Hierop reageerde hij wel, keek om en liep weer verder. Ik riep opnieuw naar hem en toen liep hij wel terug. H. en ik, en zijn vriend, stonden allemaal nog op de stoep naast de trambaan. (…)

Klager liep recht op ons af en ging onmiddellijk helemaal uit zijn dak. Hij schreeuwde dat wij rustig moeten doen en niet tegen hem moesten schreeuwen. Dat deden we juist om te voorkomen dat hij door de bus werd plat gereden. (…) Hij was agressief en sloeg met zijn armen in het rond. Hij had grote bolle ogen en het schuim kwam op zijn mond. (…) Zo'n snelle agressieve reactie had ik nog nooit meegemaakt. (…)

Zowel H. als ik zeiden tegen de man dat hij rustig moest doen. We probeerden hem uit te leggen waarom wij naar hem riepen (…). De man bleef agressief (…). Hij ging zo te keer dat ik verwachtte dat hij één van ons aan zou vallen. (…) Ik heb tegen hem gezegd, doe normaal, doe niet zo maf. (…) Hij stond inmiddels dichtbij H. en ik kreeg de indruk dat hij hem een kopstoot wilde geven. Ik vond dat het fout ging en moest ingrijpen. Ik greep de man bij de kraag van zijn jas, ter hoogte van zijn keel, met het doel hem bij H. weg te trekken en zo te voorkomen dat hij een kopstoot kon geven. Hij liet zich onmiddellijk vallen en wel zodanig dat ik was gedwongen hem op te vangen. (…) Toen hij zich liet vallen, draaide hij zich ook om op zijn buik. Ik bleef de man vasthouden en hij draaide zich hierdoor in een verwurging. De stoep is ter plaatse zeer smal en door het gedrag van de man lag hij en stonden wij inmiddels weer op de rijbaan. Op dat moment passeerde er een bus. (…) Bovendien kwam er (…) nog een bus aan. H. stond inmiddels aan de ander kant van de man. Hij wilde niet gaan staan of lopen en we hebben hem half slepend en tillend naar de overkant gebracht. Hierdoor zal hij het letsel hebben opgelopen waarover hij spreekt en de schade aan zijn broek. Ik ben van mening dat het letsel en de schade volledig te wijten is aan zijn gedrag. (…) We wilden hem geen bekeuring geven laat staan aanhouden. Gezien zijn gedrag wilden we hem alleen maar even tot bedaren laten komen. Daarvoor liepen we naar de auto. Omdat hij nog steeds zo opgefokt was deden we de boeien om. (…) Ik reed weg en in de auto werd hij plotseling weer rustig en hij bood zelfs zijn excuses aan voor zijn gedrag. Het was wel heel opmerkelijk dat hij ineens zo rustig werd. In de (…)straat stopte ik, deden we de boeien af en lieten hem uitstappen. We kregen zelfs de gelegenheid om hem uit te leggen waarom we hem hadden geroepen en wilden waarschuwen voor de aanrijdende bussen. En toen reageerde hij weer heel opgefokt en riep dat hij een klacht wilde indienen. (…) Ik heb hem gezegd dat hij beter eerst even terug kon gaan (…) om zijn vriend op te halen en daarna konden zij samen naar het bureau lopen.

Samengevat kan ik zeggen dat ons optreden volledig het gevolg is geweest van het gedrag van klager zelf. (…) Het is absoluut door hem gelogen dat ik met mijn duim en vingers zijn keel heb dichtgeknepen. (…) Ik heb in het begin meerdere opmerkingen tegen hem gemaakt in de zin van 'doe niet zo raar, doe niet zo maf enz.' Het zal best zo zijn geweest dat ik ook mafkees heb gezegd. Dat vind ik in een dergelijke situatie ten aanzien van een persoon die zich zo agressief gedraagt, geen belediging. Het is ook door hem gelogen dat hij naar de auto is geduwd. Hij was weliswaar agressief, maar liep gewoon met ons mee naar de auto, waarbij wij hem ieder aan een arm vasthielden. In de auto is het woord mafkees absoluut niet meer gevallen."

3.4. Op 27 april 2001 verklaarde politieambtenaar H. onder meer het volgende:

"Op zondagavond 8 april jl. surveilleerde ik samen met mijn collega D. (…) in Utrecht. (…) Op het (…) zag ik klager A. en zijn vriend al lopen. (…) We liepen nagenoeg gelijk op (…). Bij de tweede oversteekplaats stond het voetgangerslicht op rood. Klager liep gewoon, terwijl zijn vriend en wij bleven wachten. Zowel D. als ik riepen een paar keer naar die man, maar hij reageerde niet. Tenslotte gaf ik een harde schreeuw en daar reageerde hij wel op. Niet alleen voor het lopen door het rode licht riepen wij hem aan, maar ik hoorde dat er van achteren een bus aan kwam rijden (…).

(…) Het kan best zijn dat daarbij door D. of mij het woord maf of mafkees is geroepen. Hij lette niet op het verkeerslicht en niet op de bus. (…)

Hij kwam teruglopen en ging onmiddellijk helemaal uit zijn dak. Schreeuwend en zwaaiend met zijn armen kwam hij op ons af. Hij had grote bolle ogen, schuim op zijn mond en sprak zeer vochtig. (…) Er was helemaal geen aanleiding om zo heftig emotioneel en agressief naar ons te reageren. (…) Zijn houding en gedrag waren dermate agressief dat ik verwachtte dat hij ons wilde aanvliegen. (…) Hij keek daarbij hoofdzakelijk mij aan en ik verwachtte dat hij mij ging aanvallen. Op dat moment greep D. in, pakte hem bij de kraag van zijn jas en trok hem bij mij vandaan. Wat enorm opviel is dat hij meteen verslapte en zich als een klein kind liet vallen. (…) Doordat hij zich liet vallen en zich omdraaide, viel hij eigenlijk in een soort verwurging. Want D. hield hem natuurlijk vast en moest mee naar de grond. Hij is absoluut niet bewusteloos geweest en zeker niet als gevolg van het feit dat de kraag wat strakker om zijn nek kwam te zitten. Hij verslapte zich namelijk onmiddellijk nadat D. hem had vastgegrepen. Dat was absoluut zijn initiatief. (…) Ik had hem inmiddels ook vastgrepen bij een arm. (…) Het is ter plaatse erg smal en er reden steeds bussen langs.

(…) We hebben die man vervolgens naar de overkant gesleept. Hij wilde niet lopen en hield zich volledig slap. We sleepten hem (…). We vroegen hem steeds op te staan en zelf te lopen. Pas bij de tweede rijbaan begon hij zelf weer wat te lopen.

Bij de auto hebben we hem geboeid. Hij was onberekenbaar en gestoord dus voldoende reden om hem te boeien. Vervolgens in de auto gezet. (…) We zijn weggereden en tot mijn verbazing werd de man in de auto volledig rustig. (…) Hij bood zelfs zijn excuses aan voor zijn gedrag. (…)

In de auto was er gewoon met de man te praten. D. heeft het woord mafkees in de auto niet meer gebruikt en ik ook niet. Daarvoor was geen aanleiding. Het was heel vreemd dat de man zich normaal gedroeg, dus we dachten wat moeten we eigenlijk met hem. Het ging tenslotte nergens over. In de (…)straat besloten we de man weer los te laten. We hebben de handboeien afgedaan en hij mocht gaan. Buiten draaide hij weer als een blad op de boom om. Hij gaf aan een klacht te willen indienen over ons optreden. Hij wilde naar het bureau. (…) We legden hem uit dat hij beter eerst zijn vriend kon gaan halen en daarna kon hij naar het bureau. We wezen hem zelfs de route en we gaven onze namen. Hierna vertrok de man."

3.5. Naar aanleiding van de verklaringen van de betrokken ambtenaren D. en H. verklaarde verzoeker op 3 mei 2001 onder meer het volgende:

"Bij het oversteken liep ik helemaal geen gevaar om overreden te worden door een bus. (…) Ik heb geen bus gezien, ook niet toen ik op de grond lag. (…)

Ik schrik heel erg van de verklaring van de agenten, die zeggen dat de kraag van mijn jas is vastgepakt en dat daardoor de striemen in mijn nek zijn veroorzaakt. Hij duwde wel degelijk met duim en wijsvinger mijn keel dicht. Dat deed verschrikkelijk pijn. Eén van de drukplekken aan mijn keel is nog te zien. (…)

Het is onjuist dat ik bij de auto ben geboeid. Ik werd geboeid toen ik op de stoep lag.

Daarna sleurden zij mij eerst over de rijbaan naar het perron van het busstation.

Vanaf dat moment liep ik zelf en werd ik voortgeduwd door die agent. Hij hield daarbij de handboeien vast en tijdens het lopen draaide hij de boeien zodanig, dat mijn polsen heel erg pijn deden.

Misschien gedroeg ik mij in de auto in de ogen van de agenten normaal, maar ik was heel erg boos. Ik heb absoluut niet mijn excuses aangeboden vóór mijn gedrag. Ik wilde op dat moment graag naar een politiebureau in de hoop mijn beklag te kunnen doen over het gedrag van de agenten.

Ik werd niet naar het politiebureau gebracht, ik moest in een stille straat de auto verlaten. Beiden agenten deden erg agressief tegen mij. (…) Ik moest de andere kant oplopen en ik werd door hen ook in die richting geduwd. Ze scholden tegen mij en ik hoorde één van hen zeggen dat anders mijn tanden kapot zouden gaan.

Ik ben tenslotte maar in de richting gelopen die zij wilden. (…)

Ik zal op uw verzoek nogmaals mijn vriend N. vragen contact met u op te nemen."

3.6. Betrokken ambtenaar D. verklaarde op 9 mei 2001 onder meer het volgende naar aanleiding van verzoekers tweede verklaring:

"Ik verklaar u dat ik blijf bij mijn verklaring zoals ik die heb afgelegd. Met betrekking tot een aantal verschilpunten in de verklaringen tussen klager en mij, kan ik nog de volgende toelichting geven.

Ik heb die man absoluut niet 'gestrot' zoals je bij een dealer zou doen die dope in zijn mond verbergt. Dat wil zeggen het dichtknijpen van de keel om te voorkomen dat hij de dope inslikt. (…) Ik pakte hem uitsluitend, weliswaar stevig, bij de kraag van zijn jas beet. Omdat hij zich meteen liet vallen, bracht hij zichzelf in een verwurging. Want ik liet niet los. Dat betekende dat mijn vuist in zijn keel gedrukt heeft gezeten. Bovendien bleef ik hem op deze wijze vasthouden terwijl wij hem naar de andere zijde van de rijbaan sleepten. We werden gedwongen hem te slepen, want hij weigerde absoluut te lopen.

Ik ben er van overtuigd dat dit de drukplekken aan zijn keel moet hebben veroorzaakt. Anders kan ik het niet verklaren. (…)

Met betrekking tot de handboeien het volgende. Het is juist dat ik het heb verklaard, maar ik ben er sterk aan gaan twijfelen of we de man wel hebben geboeid. Ik kan het mij niet goed meer herinneren. Ik word in deze gedachte alleen gesterkt omdat het niet in onze mutatie staat vermeld. Nogmaals we hadden niet de intentie die man aan te houden. We wilden hem alleen even laten afkoelen.

Verder heeft klager een totaal andere beleving van het gebeuren en een rijke fantasie."

3.7. Betrokken ambtenaar H. verklaarde op 9 mei 2001 het volgende naar aanleiding van verzoekers tweede verklaring:

"Ik heb kennis genomen van de tweede verklaring van klager A. Hij komt steeds met nieuwe dingen die mij zeer verbazen. Met name zijn laatste opmerking over het stukslaan van zijn tanden, ervaar ik als kwetsend.

De eerste verklaring die ik aan u heb afgelegd is een juiste omschrijving van het gebeuren. Op sommige onderdelen kan ik dat wellicht aanvullen.

Klager zegt dat hij in zijn keel is geknepen. Dat is absoluut onjuist. (…)

Aan het feit of wij klager handboeien hebben omgedaan, ben ik later sterk gaan twijfelen. Omdat wij niet de intentie hadden de man aan te houden en naar het bureau over te brengen, was boeien niet logisch. De man moest afkoelen, want hij was geweldig opgefokt. Ik ben er absoluut zeker van dat op weg naar de auto, hij niet was geboeid. Ik word gesterkt in mijn twijfel, omdat wij het boeien niet in de mutatie hebben vermeld. Boeien is een geweldstoepassing en dient vermeld te worden.

Klager heeft het gebeuren duidelijk anders beleefd dan wij hebben omschreven. Ik stel wel vast dat hij er het één en ander bij heeft verzonnen."

4. De chef van het district Paardenveld van het regionale politiekorps Utrecht berichtte verzoeker bij brief van 18 mei 2001 onder meer het volgende:

"Uw klacht bestaat uit de volgende onderdelen:

a. U liep door het rode voetgangerslicht en werd aangeroepen door twee politieambtenaren. U werd uitgescholden voor mafkees, bij uw keel gegrepen en op de grond geduwd. Hierna werd u geboeid en in een auto gezet. Onderweg moest u tegen uw zin de auto verlaten en uw weg vervolgen. U ervaart het optreden als beledigend en vindt dat de politie onnodig geweld heeft toegepast;

b. Bij uw aanhouding werd ten aanzien van u fysiek geweld aangewend en u werd geboeid. Op weg naar het politiebureau werd u in vrijheid gesteld. De voorgeleiding bij een hulpofficier bleef achterwege;

c. Als gevolg van het optreden liep u letsel op aan uw keel, lip en knie en raakte uw broek onherstelbaar beschadigd. U stelt hiervoor de politie aansprakelijk.

Ten aanzien van de klachtonderdelen heb ik als volgt geconcludeerd:

Ad a:

De verklaringen van u en de betrokken agenten lopen op een aantal essentiële onderdelen uiteen. (…)

Ik ben van mening dat in het onderzoek voldoende is vastgesteld, dat u een situatie heeft veroorzaakt die de betrokken agenten dwong tot ingrijpen en het aanwenden van fysiek geweld.

Het ontbreken van twee belangrijke onderzoeksmogelijkheden belemmerde de meningsvorming om met betrekking tot dit klachtonderdeel, tot een zo objectief mogelijk oordeel te komen.

Een vriend van u, die bij het optreden aanwezig was, weigerde een verklaring af te leggen. Omdat u na uw aanhouding niet bent geleid voor een hulpofficier van justitie, ontbreekt de toetsing over de rechtmatigheid van de aanhouding en het aangewende en toegepaste geweld. Ongetwijfeld zou de hulpofficier zich een mening hebben gevormd over het politieoptreden in relatie tot uw gedrag.

In verband met vorenstaande is het niet mogelijk vast te stellen of het toegepaste geweld proportioneel is geweest.

Ik spreek hierover dan ook geen oordeel uit.

Ad b:

Naar mijn mening was hier sprake van een formele aanhouding, waarbij bovendien ten aanzien van u geweld is aangewend en toegepast. De betrokken politieambtenaren brachten u niet naar een plaats ter geleiding voor een hulpofficier van justitie. Hiermee handelden zij in strijd met de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering. Dit deel van de klacht is gegrond.

Ad c:

Ik betreur het dat u bij uw aanhouding letsel en schade opliep. Alhoewel is vastgesteld dat de politieambtenaren gedwongen waren ten aanzien van u geweld aan te wenden, heb ik besloten om uit coulance, dus zonder erkenning van de aansprakelijkheid en tegen finale kwijting, als tegemoetkoming in de geleden schade aan u een bedrag van fl. 100,= uit te keren."

5. In een interne memo aan de chef van het district Paardenveld van 28 mei 2001, vermeldde de klachtbehandelaar onder meer het volgende:

"In verband met de Somalische afkomst van de heer A. en de ingewikkeldheid van zijn klacht, besloot ik hem uit te nodigen om het afdoeningsbericht persoonlijk uit te reiken en de uitkomsten van het klachtonderzoek aan hem toe te lichten. Bovendien kon ik het toegekende bedrag, ter vergoeding van de schade aan zijn broek, aan hem overhandigen. (…)

Op woensdag 22 mei 2001 kwam hij aan het bureau en, zoals ik inmiddels van hem gewend was, gedroeg hij zich uiterst correct en vriendelijk. (…)

Ik overhandigde hem de antwoordbrief ondertekend door de klachtbeoordelaar de heer R., chef van het district Paardenveld.

Nadat hij de brief had gelezen, veranderde plotseling zijn houding en gedrag. Zijn gezicht kreeg een zeer boze uitdrukking, zijn ogen werden groot en bol, hij stond wild op en even dreigde hij een agressieve houding aan te nemen. Zo ver kwam het echter niet.

De gedragsverandering was dermate onverwacht, met trekkingen in het gezicht, dat het leek of hij iets van kortsluiting in zijn hoofd had.

We hadden nog nauwelijks met elkaar gesproken. Er was naar mijn mening geen enkele aanleiding voor dit plotselinge uitzonderlijke gedrag.

Ik vroeg aan hem wat er aan de hand was. (…)

Hij reageerde als volgt: 'Als dit alles is, dan weet ik genoeg. Die meneer R. begrijpt er niets van. Ik ga procederen tot ik mijn recht heb, al duurt dat honderd jaar.'

Ik vroeg hem welke verwachtingen hij had over de uitkomsten van het onderzoek.

Opnieuw geen reactie.

Hij had inmiddels zijn jas aangetrokken en wilde weggaan.

Ik zei tegen hem of dit ook betekende, dat hij het toegekende schadebedrag weigerde aan te nemen. Hij antwoordde bevestigend en liep de gang op. Ik begeleidde hem naar de uitgang waarna hij, onder mijn dankzegging voor zijn komst, vertrok."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

In zijn brief van 23 oktober 2001 berichtte de korpsbeheerder de Nationale ombudsman het volgende:

"Mijn reactie op vorenstaande klachtonderdelen is als volgt:

Ad a en b

Betreffende deze onderdelen van de klacht wil ik verwijzen naar de afdoeningsbrief van de districtschef R., d.d. 18 mei 2001. Ten aanzien van deze klachtonderdelen zijn er geen feiten of omstandigheden die aanleiding geven tot een ander oordeel.

Ad c

Dit klachtonderdeel acht ik ongegrond aangezien de politieambtenaar geenszins de bedoeling had om klager met deze woorden te beledigen. Het gebruik van dergelijke woorden moet worden beschouwd als een uiting bij het ingrijpen in een onveilige situatie en niet als belediging.

Ad d

De klager heeft twee van de uitlatingen genoemd en staan in zijn verklaring vermeld. De heer A. verklaarde aan de klachtbehandelaar dat hij die uitlatingen als loze opmerkingen beschouwde en ze niet in de klacht wilde betrekken. Het had hem niet gekwetst. Derhalve zijn die uitlatingen niet behandeld. Het onderzoek concentreert zich, overeenkomstig de wens van de klager, op de confrontatie die hij had gehad met twee politieambtenaren en het geweld dat zij hadden toegepast.

Naar aanleiding van het feit dat de heer A. bij u dit onderdeel aan zijn klacht heeft toegevoegd zijn de betrokken politieambtenaren hierover nader gehoord. De politieambtenaren ontkennen absoluut dat zij, de in dit toegevoegde klachtonderdeel vermelde uitlatingen ten aanzien van klager hebben gedaan. In bijgevoegd rapport van de klachtbehandelaar L. is dit verwoord. Dit onderdeel van de klacht acht ik dan ook ongegrond."

D. verklaring betrokken ambtenaren

1. In het kader van het onderzoek naar verzoekers klacht, verklaarde betrokken ambtenaar H. op 23 januari 2002 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:

"Op 8 april 2001 zat ik samen met mijn collega achter een dealer aan. (…) We raakten de dealer kwijt, en liepen terug naar de auto. De heer A. liep samen met een andere man met ons op. (…) Het verkeerslicht stond op rood en de heer A. liep door. Wij riepen hem aan, in de trant van 'hallo'. (…)

De heer A. reageerde hier niet op. Op dat moment kwam er een bus aan. Ik heb toen een hardere schreeuw gegeven. Ik heb 'hé' geroepen, maar dan wat harder. Daar reageerde de heer A. wel op. Hij keek om, en liep toen weer door. We zullen ongetwijfeld gezegd hebben dat hij terug moest komen, waarna hij naar ons toe liep. Hij begon meteen als een achterlijke naar ons te schreeuwen. Zijn ogen puilden uit, hij kreeg schuim op zijn mond en ging helemaal uit zijn dak. (…) Ik kreeg de indruk dat de heer A. ons wat wilde aandoen. Hij was aan het zwaaien met zijn armen en stond op exploderen. Hij stond toen pal voor onze neus, op ongeveer een halve meter afstand van ons af. Ik had het idee dat de heer A. mij wilde aanvliegen. Vervolgens pakte mijn collega de heer A. bij zijn jas ter hoogte van zijn hals. Vervolgens liet de heer A. zich op de grond vallen. Ik had het idee dat hij zich heel erg aanstelde.(…)

We wilden weg en hebben de heer A. ongetwijfeld gevraagd om op te staan, maar hij stond niet op. Hij wilde niet meelopen en bleef liggen. Ik heb hem bij zijn arm gepakt en toen hebben we hem, met zijn bovenlichaam omhoog, meegesleept naar de auto, die aan de overkant stond. (…) We laten hem natuurlijk niet op de grond liggen. Het ging allemaal erg snel.

Volgens mij hebben we hem geboeid toen we bij de auto aankwamen. Dit deden wij omdat hij agressief was. De auto moet bestuurd worden, en als je iemand dan nog onder controle moet brengen, heb je een probleem. (…)

Het voorval liep uit op een incident, wat wij helemaal niet hadden gewild.

We hebben de heer A. in de auto meegenomen naar het hoofdbureau, omdat er een onwenselijke situatie was ontstaan. De heer A. moest daar weg. In de auto koelde de heer A. af en draaide hij om als een blad aan de boom. Hij werd weer rustig en normaal. Hij zei 'oké, oké' en bood zelfs zijn excuses aan. Daarop hebben mijn collega en ik besloten dat het wel goed zat en hebben we hem na ongeveer 300 meter uit de auto gehaald. (…)

We hebben de heer A. van zijn handboeien ontdaan, waarna hij vervolgens weer veranderde en zei dat hij een klacht tegen ons wilde indienen. Wij hebben hem gezegd dat hij maar naar zijn vriend toe moest gaan, wat hij heeft gedaan. Later heeft hij zich op het politiebureau gemeld om zich over ons te beklagen.

De heer A. stelt dat wij 'aap' en 'mafkees' tegen hem hebben gezegd en dat we hebben gezegd dat we zijn tanden uit zijn mond zouden slaan. Dat is absoluut niet gezegd.

Ik had wel het idee dat de heer A. een spelletje speelde, gezien zijn gehele reactie. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de manier waarop hij zich op de grond liet vallen."

2. Betrokken ambtenaar D. verklaarde op 7 februari 2002 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:

"Wij stopten voor het tweede verkeerslicht, maar de heer A. liep door. Omdat het een onveilige oversteekplaats is, riepen wij de heer A. dat hij terug moest komen. Op het moment dat de heer A. overstak, was er nog geen bus in zijn nabije omgeving. Wel kwamen er bussen in zijn richting rijden. Op de bewuste plaats hebben meerdere aanrijdingen met dodelijke afloop plaatsgevonden, en wij wilden de heer A. wijzen op deze gevaarlijke situatie. Wij hebben meerdere keren op een normale toon naar hem geroepen. Op een gegeven moment reageerde hij, keek om, maar liep vervolgens weer door. Uiteindelijk heeft één van ons op een wat strengere toon 'Kom hier' of woorden van gelijke strekking geroepen, waarna de heer A. op hoge poten op ons af kwam lopen. Hij was meteen erg dominant, terwijl wij rustig bleven. (…) Mijn collega en ik lieten hem een beetje uitrazen. De heer A. kwam erg agressief over en schreeuwde en wees naar ons. Hij kwam dicht bij ons staan. We stonden op een klein stoepje in de bocht, waar veel bussen met hoge snelheid langskomen. (…) De heer A. werd steeds agressiever en kreeg op een bepaald moment schuim op zijn mond, grote pupillen en bolle ogen. Ik had het gevoel dat hij ons ging aanvallen. (…) De heer A. ging in een soort van gevechtshouding staan. (…) Ook stond hij wild met zijn lichaam te bewegen. Uit ervaring weet je dan dat het wel eens mis zou kunnen gaan. Hierop heb ik gezegd dat hij eens normaal moest reageren en rustig moest doen. (…) We kregen niet echt contact met hem. Ik heb hem gezegd dat hij niet zo maf moest doen. Ik heb niet tegen de heer A. geschreeuwd, en heb hem op normale toon aangesproken.

Op een gegeven moment leek het alsof de heer A. mijn collega een kopstoot wilde geven. Ik heb hem afgehouden, door hem bij zijn schouder te pakken, waarbij ik hem vroeg of hij even opzij wilde gaan. Op het moment dat ik hem aanraakte, liet hij zich vallen. We vingen hem met zijn tweeën op. Ik greep de heer A. bij de kraag van zijn jas, en later bij zijn arm. Mijn collega pakte hem aan de andere kant bij zijn arm. De heer A. hing slap in onze armen.

De heer A. had zijn jas dicht, toen ik hem bij zijn kraag pakte. Aangezien hij zich liet vallen, kan ik me voorstellen dat hij rode striemen in zijn hals had. Ik heb de striemen zelf niet gezien.

Nadat de heer A. zich had laten vallen, reden de bussen om ons heen. We besloten om naar de overkant te lopen, omdat daar meer ruimte is. We hebben de heer A. meegedeeld dat wanneer hij niet zou meelopen, we hem zouden meeslepen. Na enkele seconden, stond hij weer op eigen benen en liep hij met ons mee. Volgens mij is de heer A. niet flauwgevallen, maar gaf hij een erg vreemde reactie. Het duurde allemaal slechts enkele seconden. Waarschijnlijk is hij weer zelf gaan lopen, omdat hij het niet prettig vond dat wij hem over de straat meesleepten. (…) We hebben de heer A. vervolgens meegenomen naar de auto, om hem af te laten koelen. Het gesprek was nog niet beëindigd en ik vind het onbeschoft om de hele kwestie op z'n beloop te laten en hem daar achter te laten. Hij liep toen zelf met ons mee. (…)

Het is onduidelijk of de heer A. door ons is geboeid, voordat hij in de auto stapte. Ik heb in eerste instantie gezegd dat de heer A. volgens mij wel is geboeid, maar mijn collega blijft erbij dat we hem niet hebben geboeid. In de mutatie staat niet vermeld dat we de heer A. hebben geboeid.

Volgens mij was er niet echt een reden om de heer A. te boeien. We boeien iemand als er vluchtgevaar is, of indien iemand een gevaar is voor zichzelf of voor ons. De heer A. was wel agressief, maar vormde geen gevaar voor ons. Het ging ook allemaal erg snel, terwijl het wel even tijd kost om iemand te boeien. Als ik heb gezegd dat de heer A. wel is geboeid, klopt dat waarschijnlijk niet.

In de auto begon de heer A. zich te verontschuldigen. (…) De heer A. heeft zoveel gelogen, over dingen die wij tegen hem zouden hebben gezegd. We hadden hem kunnen bekeuren, maar daar waren we helemaal niet op uit. (…) We lieten de heer A. de auto uitstappen, en stonden op straat nog even met hem te praten. Ik kan me niet herinneren dat, toen de heer A. de auto weer verliet, we hem van de boeien hebben ontdaan. Hieruit zou je wellicht kunnen opmaken dat hij toch niet is geboeid. Op straat hadden we nog een afrondend gesprek met de heer A. (…) Omdat we eigenlijk andere prioriteiten hadden (…) en de heer A. zijn excuses had aangeboden, besloten we hem te laten gaan. Toen sloeg hij weer helemaal om. De heer A. wilde meteen naar het politiebureau gaan om een klacht in te dienen. Hierop hebben wij gezegd dat hij beter naar zijn vriend kon toegaan, die waarschijnlijk (…) op hem stond te wachten. We hebben hem gezegd dat hij naar het politiebureau kon toekomen om een klacht in te dienen.

Het is voor ons als diender erg moeilijk om uit te leggen hoe de heer A. reageerde. Dit gedrag vertoonde hij later echter ook in een gesprek met onze klachtbehandelaar. (…) Op dat moment begreep hij wat wij hadden bedoeld.

De heer A. heeft er iedere keer weer dingen bij verzonnen. Hij heeft erg veel gelogen."

E. reactie verzoeker

In een telefonische reactie op 26 maart 2002 liet verzoeker een medewerkster van de Nationale ombudsman weten dat hij boos was op hetgeen de betrokken ambtenaren hadden verklaard. Verzoeker gaf voorts aan dat hij niet verder wilde reageren en zijn eerdere verklaringen wilde handhaven.

F. verklaring getuige

1. Bij brief van 25 september 2001 heeft de Nationale ombudsman verzoeker verzocht hem in kennis te stellen van het adres en het telefoonnummer van de vriend waarmee verzoeker op 8 april 2001 op straat liep, zodat deze persoon een getuigenverklaring zou kunnen afleggen.

Bij brief van 5 december 2001 heeft de Nationale ombudsman verzoeker nogmaals verzocht hem deze gegevens te verschaffen.

2. Ondanks vele pogingen daartoe heeft de getuige geen verklaring tegenover de Nationale ombudsman afgelegd.

Achtergrond

1. Het toepassen van geweld

1.1 Artikel 8, eerste lid, Politiewet 1993:

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het

gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

1.2 Artikel 17, eerste lid, Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar:

"De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt de feiten en omstandigheden dien-aangaande, alsmede de gevolgen hiervan, onverwijld aan zijn meerdere."

2. Het aanleggen van handboeien

2.1 Artikel 22 Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar:

"1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.

2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."

2.2. Artikel 23 Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar:

"De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van handboeien als bedoeld in artikel 22, eerste lid, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de meerdere, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid."

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Verzoeker bij aanhouding geboeid, onheuse bejegening door verzoeker voor 'mafkees' uit te maken.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Een aantal klachten over uitlatingen van politieambtenaren tijdens klachtenprocedure buiten beschouwing gelaten.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Onnodig veel geweld toegepast bij aanhouding.

Oordeel:

Geen oordeel