2002/227

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat LASER te Diemen in het kader van de uitvoering van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 zijn schade aan bloembollen als gevolg van wateroverlast op 28 oktober 1998 nimmer heeft getaxeerd, hoewel hem verscheidene keren - te weten op 7 november, 3, 9 en eind december 1998 en 8 januari 1999 - is toegezegd dat een taxateur op zijn bedrijf de schade zou komen opnemen.

Verzoeker klaagt er voorts over dat LASER hem niet de mogelijkheid heeft geboden - door middel van een hoorzitting - zijn bezwaren mondeling toe te lichten.

Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop LASER hem na de beslissing op zijn bezwaarschrift op of rond 10 mei en op of rond 26 mei 2000 heeft voorgelicht over de verdere procedure.

Beoordeling

I. Algemeen

In september en oktober 1998 viel in bepaalde gebieden in Nederland in korte tijd een extreme hoeveelheid regen. Velen werden door de regenval gedupeerd. De regering ging er daarom toe over de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: de Wet; zie Achtergrond) van toepassing te verklaren op de extreme regenval. Twee regelingen kwamen tot stand, te weten de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 (hierna: WTS1) en de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 (hierna: WTS2). De Wet regelt - in artikel 4 - wanneer een gedupeerde in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in onder meer de schade. WTS1 en WTS2 bevatten de grondslagen die gelden voor de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming.

De Dienst landelijke service bij regelingen (LASER) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te Diemen werd belast met de uitvoering van de regelingen. Het Bureau Coördinatie Expertise-organisaties (BCE) werd belast met de taxatie van de schade en het opstellen van schaderapporten. Gedupeerden konden door middel van een bij LASER in te dienen schademeldingsformulier verzoeken om een tegemoetkoming in de schade.

II. Ten aanzien van het taxeren

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat LASER zijn schade nimmer heeft getaxeerd, hoewel hem verscheidene keren - te weten op 7 november, 3, 9 en eind december 1998 en 8 januari 1999 - is toegezegd dat een taxateur op zijn bedrijf de schade zou komen opnemen.

2. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van WTS2 draagt LASER na ontvangst van het schademeldingsformulier zorg voor de taxatie van de schade (zie Achtergrond, onder 2. en 3.).

3. Verzoeker diende op 25 november 1998 drie schademeldingsformulieren in bij LASER. De schademeldingsformulieren werden geregistreerd onder de nummers 3636009, 3635820 en 3635988. Verzoeker ontving naar aanleiding hiervan op 3, 9 en 31 december 1998, en 8 januari 1999 een (standaard)behandelingsbericht. Met deze berichten werd verzoeker op de hoogte gesteld van het in behandeling nemen van zijn aanvragen, en erover geïnformeerd dat een schade-expert zo spoedig mogelijk zou langskomen.

4. Uit de gegevens die verzoeker en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben verstrekt, komt het volgende naar voren. Twee van verzoekers meldingen (3636009 en 3635988) hadden betrekking op de schade van de vennootschap onder firma P. van onder anderen verzoeker en diens zakenpartner G., en betroffen teeltschade. Verzoekers melding geregistreerd onder nummer 3635820 had betrekking op verzoekers eigen bloembollenhandel T. en betrof - zoals verzoeker aangaf op het schademeldingsformulier - gederfde inkomsten. De schade van de vennootschap onder firma kwam in aanmerking voor een tegemoetkoming. Verzoekers klacht, heeft alleen betrekking op de schade zoals geregistreerd onder nummer 3635820. Slechts de ontvangstbevestiging van 9 december 1998 had betrekking op de schademelding die verband houdt met de onderliggende klacht.

Verzoeker kan in zoverre dan ook niet worden gevolgd in zijn klacht dat LASER, hem ook op 3 en 31 december 1998 en 8 januari 1999 heeft toegezegd zijn schade onder registratienummer 3635820 in behandeling nemen.

Dat geldt ook voor de gestelde toezegging op 7 november 1998. In het dossier van verzoeker bevindt zich geen ontvangstbevestiging met die datum of een ander stuk waaruit een toezegging blijkt. Daarnaar gevraagd gaf verzoeker telefonisch aan dat de toezegging van 7 november 1998 waarschijnlijk mondeling was gedaan. Verzoeker droeg, daarnaar gevraagd, verder geen feiten aan ter ondersteuning van zijn stelling. Voorts lijkt sprake van een discrepantie, nu verzoekers schademelding dateert van 25 november 1998, dat wil zeggen van na de toezegging.

5. Verzoeker ontving naar aanleiding van zijn melding met registratienummer 3635820 op 9 december 1998 een ontvangstbevestiging. Gelet hierop mocht verzoeker van LASER verwachten dat een taxateur zou langskomen om de desbetreffende schade te taxeren.

6. De Staatssecretaris deelde mee dat verscheidene taxateurs, te weten de heren S., D. en V., naar aanleiding van verzoekers schademeldingen een bezoek hadden gebracht aan verzoekers bedrijf. Verzoeker was al deze keren niet aanwezig geweest. Wel had, aldus de Staatssecretaris, taxateur V. een medewerker van verzoeker meegedeeld dat verzoekers schade geregistreerd onder nummer 3635820 gelet op artikel 4 van de Wet niet voor een tegemoetkoming in aanmerking kwam. Gederfde inkomsten waren van toepassing uitgezonderd.

7. Verzoeker was, blijkens zijn brief van 14 september 1999, wel op de hoogte van het bezoek van de taxateurs S. en V. Gelet hierop acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de toezegging van 9 december 1998 is nagekomen. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag. Niettemin acht de Nationale ombudsman het niet juist dat in afwezigheid van verzoeker is volstaan met bovenstaande mededeling aan diens medewerker. Een mededeling van dergelijk gewicht - verzoeker kwam immers niet in aanmerking voor de door hem verlangde tegemoetkoming - had rechtstreeks, mondeling dan wel schriftelijk, aan verzoeker dienen te worden meegedeeld. Het schaderapport dat als bijlage bij de beslissing van 27 augustus 1999 werd meegestuurd, kan in die zin niet als voldoende worden aangemerkt. Het schaderapport zoals deze aan verzoeker is gestuurd bevat geen mededelingen over de achtergrond van het niet toekennen van de tegemoetkoming. Dat de taxateur zijn bevindingen naar aanleiding van zijn bezoek niet aan verzoeker heeft meegedeeld is niet juist.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van het niet horen

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat LASER hem niet de mogelijkheid heeft geboden - door middel van een hoorzitting - zijn bezwaren mondeling toe te lichten.

2. Ingevolge artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan onder andere van het horen van een belanghebbende door het bestuursorgaan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is (zie Achtergrond, onder 1.).

3. Verzoeker diende op 31 augustus 1999 een bezwaarschrift in tegen de beslissing van LASER van 27 augustus 1999. Op 9 september 1999 ontving verzoeker van LASER een ontvangstbevestiging. Hierin werd meegedeeld dat verzoeker, indien een mondelinge nadere toelichting nodig zou zijn om op het bezwaarschrift te beslissen, hiertoe in de gelegenheid zou worden gesteld.

4. Op 20 maart 2000 werd op het bezwaarschrift beslist. Het bezwaarschrift werd ongegrond verklaard. De conclusie bevatte tevens de mededeling dat verzoeker niet was uitgenodigd voor een hoorzitting, omdat zijn bezwaren kennelijk ongegrond waren.

5. Gelet op artikel 7:3 van de Awb kan een bestuursorgaan in bepaalde gevallen van het horen van de belanghebbende afzien. De kennelijke ongegrondheid van de bezwaren, in het geval van verzoeker gelegen in de omstandigheid dat zijn schade niet viel onder de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen, kunnen aanleiding vormen van horen af te zien. De Minister en de Staatssecretaris deelden zulks mee in hun reacties. Verder bevat de ontvangstbevestiging van 9 september 1999 geen mededelingen waaruit verzoeker kon concluderen dat hij zou worden uitgenodigd voor een hoorzitting.

Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

IV. Ten aanzien van de voorlichting over de verdere procedure

1. Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop LASER hem na de beslissing op zijn bezwaarschrift op of rond 10 mei en op of rond 26 mei 2000 heeft voorgelicht over de verdere procedure.

2. Op 20 maart 2000 werd op verzoekers bezwaarschrift beslist. De beslissing bevatte de clausule dat de belanghebbende binnen zes weken na verzending van het besluit, hiertegen een beroepsschrift kon indienen bij de rechtbank. Op 2 mei 2000 verstreek de termijn waarbinnen verzoeker zich met een beroepsschrift tot de rechtbank kon wenden.

3. Verzoeker schreef binnen de beroepstermijn LASER tot tweemaal toe aan. In de brief van 24 maart 2000 omschreef verzoeker zijn schade en verzocht LASER de schade (alsnog) door een taxateur te laten opnemen. Bij brief van 6 april 2000 gaf verzoeker vervolgens een overzicht van de feiten in zijn zaak zoals hij deze zag. In deze brief gaf hij tevens aan dat hij, indien LASER niet op de door hem voorgelegde materie in wilde gaan, zijn zaak zou voorleggen aan de rechtbank (zie Bevindingen, onder A.5. en A.7.).

4. LASER reageerde bij brieven van 5 en 14 april 2000. In beide brieven werd verzoeker nogmaals gewezen op de mogelijkheid om, indien hij het niet eens was met de beslissing van 20 maart 2000, een beroepsschrift in te dienen bij de rechtbank (zie Bevindingen, onder A.6. en A.8.).

5. Ingevolge artikel 6:15 van de Awb dient een bestuursorgaan een bezwaar- of beroepschrift dat onbevoegd bij hem is ingediend zo spoedig mogelijk door te zenden aan het bevoegde orgaan. Het tijdstip van indiening bij het onbevoegde bestuursorgaan is bepalend voor de vraag of het bezwaarschrift of beroepsschrift tijdig is ingediend. Op grond van de jurisprudentie geldt de doorzendplicht van artikel 6:15 Awb alleen als sprake is van een verkeerd ingediend bezwaar- of beroepschrift. Indien een schrijven blijkens zijn inhoud niet als een - verkeerd ingediend - bezwaar- of beroepschrift kan worden aangemerkt, is de doorzendplicht van artikel 6:15 Awb niet van toepassing (zie College van Beroep voor het bedrijfsleven 6 augustus 1996, JB 1996, 219).

6. Verzoeker legde LASER in zijn brieven van 24 maart en 6 april 2000 in feite steeds voor dat zijn schade zijns inziens ten onrechte niet voor een tegemoetkoming in aanmerking was gebracht en verzocht hij om zijn problemen mondeling te mogen uitleggen. Blijkens de inhoud van deze brieven heeft LASER in redelijkheid kunnen oordelen dat deze niet als een verkeerd ingediend beroepschrift behoefden te worden aangemerkt, temeer daar verzoeker in zijn brief van 6 april 2000 zelf aankondigt in beroep te zullen gaan bij de rechtbank, indien LASER niet op zijn verzoek om mondelinge uitleg zou ingaan. Nietttemin heeft LASER bij de beantwoording van deze brieven binnen de beroepstermijn steeds gewezen op de nog openstaande beroepsmogelijkheid, zoals opgenomen in de beslissing van 20 maart 2000. Daarom valt niet in te zien dat LASER in zijn voorlichting omtrent de verdere procedure tekort is geschoten.

In zoverre is de onderzochte gedraging eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van LASER, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezamenlijk, is niet gegrond, behoudens ten aanzien van het taxeren; op dit punt is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 16 juni 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te H. met een klacht over een gedraging van LASER van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te Diemen.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezamenlijk, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de Staatssecretaris en verzoeker een aantal specifieke (nadere) vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij alsmede de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker stuurde op 25 november 1998 in het kader van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 (hierna: WTS2-regeling) drie schademeldingsformulieren naar LASER te Diemen. De schademeldingsformulieren werden geregistreerd onder de nummers 3636009, 3635820 en 3635988. Verzoeker ontving naar aanleiding hiervan op respectievelijk 3, 9 en (voor schademeldingsformulier 3635988) 31 december 1998, en 8 januari 1999 een (standaard)behandelingsbericht. In dit bericht werd verzoeker onder andere het volgende meegedeeld:

“Uw Melding schade extreme regenval september 1998 is in behandeling genomen. Een onafhankelijke schade-expert komt zo spoedig mogelijk bij U langs om de schade te registreren. Van de schade-expert ontvangt U een aanvraagformulier.

De schade-expert maakt een schade-rapport op. Dit rapport en Uw aanvraagformulier bepalen of U in aanmerking komt voor een tegemoetkoming en zo ja, wat de hoogte daarvan is.“

2. Op 27 augustus 1999 werd verzoekers aanvraag door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken afgewezen. Verzoeker diende op 31 augustus 1999 tegen deze beslissing een bezwaarschrift in. Op 9 september 1999 werd de ontvangst van verzoekers bezwaarschrift door LASER bevestigd. De ontvangstbevestiging bevatte de volgende mededeling:

“…Indien de Afdeling bezwaarschriften van oordeel is dat mondeling nadere toelichting nodig is alvorens op het bezwaarschrift te beslissen, stelt zij de indiener van het bezwaarschrift, en eventueel ook andere belanghebbenden, daartoe in de gelegenheid. In dat geval zult u te zijner tijd een uitnodiging ontvangen om op een hoorzitting van de Afdeling bezwaarschriften te verschijnen…”

3. Op 14 september 1999 deelde verzoeker LASER onder meer het volgende mee:

“Betreft: aanvraag WTS, zoals op naam van (vennootschap onder firma P.; N.o.) is gebeurd op 26 november 1998 met schadeadressen in H. en W. (2 formulieren).

Na genoemde aanvragen inzake zware schade in twee percelen gladiolen, heb ik vier taxateurs mogen ontmoeten te weten de heren S., V., N. en Sc.

Gaarne verzoek ik U mij mede te delen hoe deze schade afgewikkeld is of zal worden”

4. Bij brief van 20 maart 2000 wees LASER verzoekers bezwaarschrift af. In de brief deelde LASER onder meer mee dat verzoeker niet was uitgenodigd voor een hoorzitting aangezien zijn bezwaren kennelijk ongegrond waren. Tevens werd in het besluit gewezen op de mogelijkheid tegen de beslissing een beroepsschrift in te dienen bij de rechtbank.

5. Bij brief van 24 maart 2000 reageerde verzoeker onder meer als volgt op de beslissing van 20 maart 2000:

“Het is jammer dat U zoveel tijd aan deze brief hebt besteed. Logischer was geweest, dat eerst een Uwer taxateurs was langsgekomen, opdat alles eens op een rijtje gezet had kunnen worden. Veel zaken staan nu in Uw brief die niet bepaald kloppen.

(…)

U schrijft dat ik als kenner dit probleem had kunnen voorzien. Ik heb dit echter nog nooit in mijn leven meegemaakt. De bollen waren bij binnenkomst gezien de problemen uiteraard streng gekeurd doch niets te zien. Echter een deel begon na enige maanden in het ijs gelegen te hebben toch inwendig te verkleuren, wat duidt op zuurstofgebrek. Dit was bij binnenkomst absoluut niet te zien. Andere bollen gaven een goede indruk doch bij het planten (…) bleek dat de groeikracht sterk achterbleef, met als gevolg ontevreden klanten en slechte betaling.

Gaarne verzoek ik U, daar ik in een specialistische bedrijfstak opereer, mijn problemen mondeling uit de doeken te doen en aan de hand hiervan eventueel de schade te benaderen.

(…)

Ik had net als elk ander toch in elk geval een deskundige of een taxateur op het pad verwacht.

Gaarne verzoek ik U dit manco alsnog op de een of andere manier recht te zetten. (…)”

6. Bij brief van 5 april 2000 reageerde LASER onder meer als volgt op verzoekers brief:

“De strekking van uw brief is mij op voorhand niet geheel duidelijk. Ik kan uw brief namelijk niet opvatten als een verzoek tot heroverweging aangezien door u géén nieuwe feiten en of omstandigheden zijn aangevoerd om mijn eerder genomen beslissing te herzien. Tevens verzoekt u om de schade - eventueel na mondeling overleg - te benaderen. Hier zie ik géén aanleiding toe omdat voor zover er schade is opgetreden dit door mij niet wordt bestreden. Zoals reeds in mijn beslissing (…) van 20 maart jl. is vermeld, komt omzetschade gelet op het gestelde in artikel 4 van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen echter niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Voor de verdere motivering en het ingaan op de door u op 31 augustus 1999 aangevoerde argumenten verwijs ik u in dit verband naar genoemde beslissing (…).

Daarnaast wijs ik u nogmaals op de mogelijkheid om binnen de daartoe gestelde termijn een beroepschrift in te dienen, mocht u zich met het ingenomen standpunt niet kunnen verenigen. U kunt uw geschil daarbij voorleggen aan de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar.”

7. Op 6 april 2000 wendde verzoeker zich wederom per brief tot LASER. Hij gaf in zijn brief onder meer de volgende opsomming:

3 december 1998

De schade-expert komt zo spoedig mogelijk langs. Niemand gezien

9 december 1998

Idem

5 november 1998

Brief ontvangen waarin gemeld wordt dat de schade door de (Westelijke Land - en Tuinbouworganisatie; N.o.) wordt geïnventariseerd. Niet gebeurd?

7 november 1998

Brief ontvangen waarin gemeld wordt dat op korte termijn de gedupeerden door schade-experts worden bezocht. Niemand gezien.

December 1998-januari 1999

De heer S. is op het bedrijf geweest doch ik was er niet. Heeft een kaartje (…) achtergelaten met de mededeling dat hij binnenkort weer langs zou komen. Ik heb hem na verloop van tijd, te weten 12 januari 1999, zelf gebeld om te vragen waar hij bleef. Zoon meldde dat pa met vakantie was en dat hij het door zou geven. Ik heb deze man nooit gezien.

8 januari 1999

De schade is in behandeling genomen, de schade-expert (de heer S.?) komt zo spoedig mogelijk langs om de schade te inventariseren. De schade-expert zal dan de schade door middel van een schaderapport opnemen. Ik heb deze man nooit gezien.

25 oktober 1999

Daar er nog steeds niemand via LASER hier is geweest om de schade te taxeren heb ik de correspondent van het Scheidsgerecht Bloembollen uitgenodigd om lelies die weggegooid moesten worden, te beoordelen. Ik heb U dit rapport opgestuurd doch niets meer hiervan vernomen

9 september 1999

Brief ontvangen met een eventuele uitnodiging om op een hoorzitting te verschijnen van de Afdeling bezwaarschriften. Niets meer van gehoord.

27 augustus 1999

Brief ontvangen van LASER waarin gemeld wordt dat de schade is afgewezen, omdat de schade lager is dan ƒ 2000 Dit is noch door mij noch door een taxateur aangegeven. Immers de man is hier nooit door mij ontvangen.

5 april 2000

Zonder ooit een keer bezocht te zijn en ondanks meerdere toezeggingen dat de schade getaxeerd zou worden krijg ik nu van U de mogelijkheid mijn problemen voor te leggen aan de Arrondissementsrechtbank.

Ik voel me tot nu toe door LASER zeer slecht behandeld.

Van het soort bedrijven waarin ik werk zijn er slechts enkelen in Nederland. Hoe wij werken en waarom juist wij zoveel schade hebben ondervonden, zou ik U graag mondeling willen uitleggen. Indien U hierop niet wilt ingaan, zal ik deze gehele materie voorleggen aan de Arrondissementsrechtbank.”

8. LASER bevestigde bij brief van 14 april 2000 de ontvangst van verzoekers brief van 6 april 2000 en deelde mee de brief voor kennisgeving aan te nemen. Verzoekers brief werd verder als afgehandeld beschouwd. Tevens werd verzoeker wederom gewezen op de beroepsmogelijkheid zoals was opgenomen in de beslissing van 20 maart 2000.

9. Verzoeker wendde zich op 4 mei 2000 per faxbericht wederom tot LASER, waarna door een medewerkster van het secretariaat van de Afdeling Bezwaarschriften van LASER telefonisch contact werd opgenomen met verzoeker. In dit gesprek werd verzoeker nogmaals verwezen naar de rechtbank.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.

C. Standpunt Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Bij brief van 16 november 2000 deelde de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken in reactie op verzoekers klacht onder meer het volgende mee:

“1. De Dienst Landelijke service bij regelingen van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LASER) is met de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties overeengekomen de uitvoering van onder meer de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 te verzorgen. Als gevolg van de extreme regenval in het najaar van 1998 zijn er bij LASER in totaal ruim 20.000 meldingen van schade ontvangen. Na ontvangst van een schademelding heeft door medewerkers van LASER een toetsing plaatsgevonden op tijdigheid van de melding en een controle of de schade is gelegen in het WTS-gebied. Na het akkoord bevinden van deze twee criteria is het dossier voor het opstellen van het schaderapport als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen doorgezonden naar de bij het Bureau Coördinatie Expertiseorganisaties (BCE) te werk gestelde schade-experts. De schade-experts stellen - na een bezoek bij gedupeerde ter plaatse - de schade en kosten vast die als gevolg van de extreme regenval op 27 en 28 oktober 1998 heeft plaatsgevonden.

2. Na toetsing van de twee criteria genoemd bij vraag 1 wordt door de teammanager van LASER een behandelingsbericht van de ontvangst van de schademelding verzonden. In dit behandelingsbericht wordt tevens vermeld dat een onafhankelijk schade-expert zo spoedig mogelijk langs komt om de schade te registreren. In het onderhavige geval zijn van gedupeerde drie schademeldingsformulieren ontvangen. Dit heeft er toe geleid dat op respectievelijk 3 en 9 december 1998 en 8 januari 1999 een behandelingsbericht is verzonden.

3. (…) Voor zover er schade aan gewassen is geconstateerd, is dit door een schade-expert van BCE vastgelegd en in de berekening van de tegemoetkoming meegenomen.

4. Op 27 augustus 1999 heeft de teammanager van LASER besloten om de meldingen/aanvraag af te wijzen.

5. Gedupeerde is op 9 september 1999 van de ontvangst van zijn bezwaarschrift door het secretariaat van de Afdeling bezwaarschriften in kennis gesteld. In deze brief is tevens vermeld dat indien de Afdeling bezwaarschriften van oordeel is dat mondeling nader toelichting nodig is alvorens op het bezwaarschrift te beslissen zij gedupeerde en eventueel ook andere belanghebbenden in de gelegenheid zal stellen om op een hoorzitting één en ander nader toe te lichten. Tot een feitelijke hoorzitting heeft het in onderhavig geval niet geleid (…).

6. Na bestudering van de gegevens die door gedupeerde op de schademeldingsformulieren worden vermeld en gezien de geconstateerde bevindingen in het rapport van de schade-expert van BCE in samenhang met hetgeen in het bezwaarschrift wordt aangevoerd, heb ik vastgesteld dat in het onderhavige geval sprake is van omzetschade. Dit soort schade behoort niet tot één of meerdere categorieën als bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen. Ik kan om deze reden géén tegemoetkoming verlenen en heb het bezwaarschrift kennelijk ongegrond verklaard. Voor de motivatie op de in het bezwaarschrift aangevoerde argumenten verwijs ik u kortheidshalve naar mijn besluit van 20 maart 2000 (…).

Het houden van een hoorzitting had bij klager de onterechte indruk kunnen wekken dat er toch nog een kans bestond dat zijn aanvraag kon worden gehonoreerd. Nu de schade van klager niet binnen één van de wettelijke schadecategorieën valt en dus niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt, zou een hoorzitting niet tot een andere besluitvorming kunnen leiden.

7. Op 20 maart 2000 (verzonden 21 maart 2000) heeft de regiomanager van LASER besloten om namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het bezwaarschrift ongegrond te verklaren.

8. In de brieven van respectievelijk 20 maart 2000, 5 april 2000 en 14 april 2000 is gewezen op de mogelijkheid van beroep.

9. Naar aanleiding van de fax van 4 mei 2000 - ingekomen 9 mei 2000 - is door het secretariaat van de Afdeling bezwaarschriften telefonisch contact met (verzoeker; N.o.) opgenomen. Hierbij is aangegeven dat gedupeerde met de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar contact moet opnemen.

(…)

11 De brief van 12 mei 2000 gericht aan de Arrondissementsrechtbank te Alkmaar is door LASER niet ontvangen. De inhoud van deze brief is bij LASER tot op heden niet bekend.

(…)

Op grond van bovenstaande gegevens acht ik de klacht van (verzoeker; N.o.) onterecht.

D. Reactie verzoeker

Bij brief van 13 maart 2001 in reactie op de brief van 16 november 2000 van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken alsmede in reactie op aan hem gestelde specifieke vragen liet verzoeker onder meer het volgende weten:

“Allereerst de brief van 14 september 1999, welke door mij is ondertekend. Dit is een brief afkomstig van (vennootschap onder firma; N.o.) P. welke door mij als administratief voorzitter is ondertekend, doch wat verder niets met (verzoekers; N.o.) bedrijf T. te maken heeft. P. betreft een vennootschap onder firma die zich bezighoudt met de veredeling van gladiolen, waarvan (verzoekers zakenpartner; N.o.) ook lid is. Totaal 5 leden telt (vennootschap onder firma; N.o.) P.. Ik heb tezamen met een ander lid en twee leden van de taxatieschadecommissie de schade in de gladiolen bekeken. Dit is tot een akkoord gekomen en uitbetaald. (…)

Er is ons minstens vier keer toegezegd, dat de schade opgenomen zou worden.

(…)

Er is op basis van nooit uitgevoerde taxaties geschreven, dat het schadebedrag onder de minimumschade viel en dus niet uitgekeerd werd.

Ik heb meerdere malen gevraagd om de situatie in ons bedrijf mondeling uit te leggen.

(…)

Nu ik Uw brief gelezen heb kan ik mij niet aan de indruk onttrekken dat (vennootschap onder firma; N.o.) P. en (verzoekers bedrijf; N.o.) T. door elkaar gehaald zijn en dat dit misschien tot de eindeloze discussies (…) en de talloze misverstanden geleid hebben.

(…)

Indien ons soort bedrijf niet voor een uitkering in aanmerking zou komen dan had men ons dit bij de aanmelding direct kunnen vertellen en dan had mij dit een dossier van drie centimeter dik kunnen besparen”

E. Reactie Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Bij brief van 3 september 2001 deelde de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken in reactie op aan hem gestelde specifieke vragen onder meer het volgende mee:

“Naar aanleiding van uw verzoek heb ik informatie ingewonnen bij het Bureau Coördinatie Expertise-organisaties (BCE) over het dossier van (verzoeker; N.o.). Ten aanzien van uw vraag over de standaardprocedure voor het opmaken van een taxatierapport kan ik u het volgende meedelen. BCE ontvangt de schademelding van LASER. Vervolgens maakt een schade-expert van BCE een afspraak met de gedupeerde over de dag van bezoek. Bij het bezoek wordt de schade door de expert geregistreerd en wordt het aanvraagformulier door gedupeerde ingevuld en ondertekend. Daarna worden de documenten gecontroleerd door de controlekamer van BCE, waarna deze documenten aan LASER worden toegezonden.

Voorts vraagt u welke taxateurs een bezoek aan het bedrijf van (verzoeker; N.o.) hebben gebracht en op welke wijze zij het schade-rapport hebben opgemaakt. In eerste instantie hebben de heer S. en de heer D. een bezoek gebracht aan het bedrijf van (verzoeker; N.o.). (Verzoeker; N.o.) was toen zelf niet aanwezig. De heer S. heeft een bericht achtergelaten dat contact zou worden opgenomen met (verzoeker; N.o.). In verband met een vakantie van de heer S. is het dossier overgedragen aan de heer V. De heer V. heeft ook een bezoek gebracht aan het perceel. De bollen op dit perceel werden geteeld door vennootschap onder firma P. (…). Tijdens dit bezoek heeft de heer V. contact gehad met een medewerker van (verzoeker; N.o.) en met (verzoekers zakenpartner; N.o.). De schade aan de bollen is geregistreerd op naam van (verzoekers zakenpartner; N.o.), omdat hij over de nodige keuringsdocumenten van de Bloembollenkeuringsdienst (BKD) beschikte en (verzoeker; N.o.) niet.

De heer V. heeft aan de medewerker van (verzoeker; N.o.) meegedeeld dat de schade werd geregeld met de partner van (verzoeker; N.o.), (verzoekers zakenpartner; N.o.). Ook op het toelichtingformulier bij het schaderapport is aangegeven dat de schade is verwerkt in het dossier van (verzoekers zakenpartner; N.o.) en dat daarmee de schademelding van (verzoeker; N.o.) is afgehandeld, aangezien er sprake is van samenwerking van beide bedrijven onder de naam (vennootschap onder firma; N.o.) P.

Tijdens dit bezoek heeft de heer V. ook aan de medewerker van (verzoeker; N.o.) meegedeeld dat de schademelding betreffende het niet leveren van aangekochte bollen niet werd geregistreerd, omdat dergelijke omzetschade op grond van artikel 4, tweede lid van de Wet Tegemoetkoming Schade bij rampen en zware ongevallen wordt uitgesloten van een tegemoetkoming. LASER is hiervan ook op de hoogte gebracht. Op het toelichtingformulier is aangegeven dat er sprake was van omzetverlies, dat niet door de WTS-regeling wordt vergoed. Voor deze schade is dus ook geen aanvraagformulier ingevuld.

Tot slot uw laatste vraag betreffende de afwezigheid van (verzoeker; N.o.). Zoals uit het voorgaande blijkt was (verzoeker; N.o.) bij geen van de bezoeken van de experts aanwezig. Wel hebben de experts contact gehad met (verzoekers zakenpartner; N.o.) en met een medewerker van (verzoeker; N.o.). (Verzoeker; N.o.) is nadien niet rechtstreeks door de expert op de hoogte gebracht van diens bezoek aan het perceel, omdat deze erop vertrouwde dat (verzoeker; N.o.) door zijn partner en medewerker zou worden ingelicht over het bezoek.”

2. Als bijlage was bij de reactie een afschrift gevoegd van een bij brief van 10 juli 2001 gegeven reactie op verzoekers klacht door het Bureau Coördinatie Expertise-organisaties (BCE). Het BCE deelde in die brief onder meer het volgende mee:

“Wij constateerden dat gedupeerde drie verschillende meldingen van schade heeft ingezonden medio november 1998 (allen getekend door gedupeerde op 25 november 1998)

Alle meldingen (…) zijn op naam van (verzoeker; N.o.) ingediend, de meldingsnummers van de diverse schades zijn als volgt:

Meldingsnummer: schade volgens melding: behandeld:

1. 3635988 v.o.f. P., bloembollenteelt behandeld en betaald *

2. 3636009 idem, is bij dossier 1 gevoegd zelfde schade als 1, 2x gemeld

3. 3635820 gederfde inkomsten agv het niet

ontvangen van gekochte bollen Medegedeeld dat deze schade niet onder de regeling valt en conform gerapporteerd aan LASER

*Onder dit meldingsnummer is de correspondentie in het dossier bij LASER aangetroffen, alle stukken hebben wij in dit dossier gevonden. Alle correspondentie is door LASER gevoerd onder aanvraagnummer 3825210.

Dit nummer wordt alleen door LASER gebruikt in de correspondentie (…). Over de aangekochte bollen gaat de gehele procedure bij de Nationale ombudsman. Door BCE is de schade afgehandeld onder nummer 3635820, de andere nummers zijn immers dezelfde bollen als van vennootschap onder firma P., onder nummer 3635820 is de schade gemeld (…) welke niet onder de regeling vallen.

De schade aan de bloembollen hetgeen onder de regeling valt is volledig betaald aan vennootschap onder firma P. Vennootschap onder firma P. heeft via het dossier van (verzoekers zakenpartner; N.o.) ook de schade aan de bollen die ten tijde van de wateroverlast in de grond zaten en eigendom waren van vennootschap onder firma P. gemeld, dus een dubbele melding van dezelfde schade.

De instructie van BCE was in dergelijke gevallen dat degene die de BKD keuringsdocumenten in zijn bezit heeft ook de schade kan claimen, eventueel kon een afstandsverklaring worden ingevuld. Dit is in onderhavig geval niet gedaan omdat het een dubbele melding betrof en het om dezelfde bollen handelde.

Onder de dossiers, door ons genummerd als 1 en 2, is dezelfde schade gemeld, het is dus eigenlijk een driedubbele melding van dezelfde bollen, tweemaal door (verzoeker; N.o.) en eenmaal door (verzoekers zakenpartner; N.o.).

(…)

De wijze waarop rapport wordt opgemaakt is in algemene zin als volgt. Naar aanleiding van de melding wordt met gedupeerde een afspraak gemaakt over de dag van bezoek, Bij het bezoek wordt de schade geregistreerd en wordt het aanvraagformulier door gedupeerde ingevuld en ondertekend.

Daarna wordt aan de hand van de registratie ten kantore alles gecontroleerd en uitgerekend en daarna door de controlekamer gecontroleerd waarna de documenten worden verzonden naar LASER Diemen.

(…)

Expert S. heeft samen met expert D. een bezoek gebracht aan (verzoekers; N.o.) bedrijf T. (Verzoeker; N.o.) was niet aanwezig en S. heeft een bericht achtergelaten dat contact zou worden opgenomen.

In verband met een vakantie van de heer S. is het dossier overgedragen aan de heer V., die ten tijde van de taxatie van de bollen gebeld heeft met (verzoeker; N.o.), deze was wederom niet aanwezig. De medewerker van (verzoeker; N.o.) is ingelicht door V. dat de onder de regeling vallende schade ter plaatse werd geregeld met (verzoekers zakenpartner; N.o.). Op naam van (verzoekers zakenpartner; N.o.) c.q. vennootschap onder firma P. waren de bollen geregistreerd, op naam van (verzoeker; N.o.) kon ondanks zijn melding niet de schade geregistreerd worden in verband met het ontbreken van de benodigde keuringsdocumenten.

Dit was om eventuele dubbele meldingen te voorkomen of traceren zodat geen dubbele betalingen zouden plaatsvinden. In hetzelfde gesprek is medegedeeld dat de schademelding betreffende het niet leveren van de aangekochte bollen niet geregistreerd kon worden omdat dit niet onder de regeling valt, en dat geen registratie hiervan wordt gedaan.

Dit is op een toelichtingenformulier beschreven en aan LASER gezonden met de specifieke melding dat dit bedrijf niet zelf teelt en alleen omzet c.q. bedrijfsschade claimt hetgeen niet onder de regeling valt.”

F. Standpunt Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

“…niet horen van verzoeker

In de eerste plaats breng ik hieromtrent naar voren dat het al dan niet horen in het kader van de bezwarenbehandeling een kwestie is, die in beroep bij de bestuursrechter aan de orde kan worden gesteld. Ik moge verwijzen naar bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 1996, JB 1996, 190 en van 19 januari 2001, AB 2001, 113. Er heeft dienaangaande dus een administratiefrechtelijke voorziening open gestaan. In de beslissing, die op het bezwaarschrift is genomen is de mogelijkheid beroep in te stellen en waar dat zou kunnen ook meegedeeld aan klager.

In de tweede plaats merk ik op dat naar aanleiding van het houden van een hoorzitting bij klager de indruk zou kunnen worden gewekt dat er toch een kans bestond dat zijn aanvraag zou worden gehonoreerd.

In de derde plaats deel ik hieromtrent mede onder verwijzing naar artikel 7:3 onder b van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb) dat er in het onderhavige geval voor het horen van belanghebbende géén aanleiding bestond. Dit vanwege het feit dat omzetschade niet kan worden gebracht onder één van de schadecategorieën als bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen. Voor de juistheid van dit betoog verwijs ik u naar bijgevoegde kopie van een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Middelburg van 31 januari 2001, 00/412.

Het horen van belanghebbende zou de bezwaarprocedure onnodig kunnen vertragen.

Voor de bezwaarschriften waarbij de bezwaren kennelijk ongegrond kunnen worden verklaard is - mede om redenen de behandeltijd te verkorten - van het horen van belanghebbende afgezien. In dit verband is van belang dat bij LASER in een relatief korte periode circa 2.300 bezwaarschriften zijn ontvangen in het kader van de WTS-regelingen en de Regeling oogstschade 1998. Om de wettelijk gestelde termijnen als bedoeld in artikel 7:10 van de Awb niet verder te laten oplopen is gezocht naar wegen om de behandeltijd van bezwaarschriften te verkorten.

procedure na beslissing op bezwaar rond 10 mei 2000

Ingevolge artikel 3:45 Awb is in de beslissing op het bezwaarschrift van 20 maart 2000 vermeld dat een belanghebbende binnen zes weken na verzending van dit besluit hiertegen een met redenen omkleed beroepschrift kan indienen bij de Arrondissementsrechtbank (hierna te noemen: rechtbank) te Alkmaar. Vervolgens heeft LASER op 27 maart 2000 van klager een brief ontvangen, gedateerd 24 maart 2000. Deze brief is niet als een beroepschrift opgevat. De brief is op 5 april 2000 beantwoord, onder meer onder vermelding van het feit dat klager zijn geschil kan voorleggen aan de rechtbank te Alkmaar. Ook in het antwoord van 14 april 2000 op de brief van klager van 6 april 2000 is hij van de beroepsmogelijkheid in kennis gesteld.

Nadien wordt op 9 mei 2000 bij LASER, Unit Dordrecht een faxbericht (gedateerd 4 mei 2000) ontvangen waarin klager verzoekt om uitstel van het indienen van een beroepschrift. Naar aanleiding van het ontvangen faxbericht is door een medewerkster van het secretariaat van de afdeling bezwaarschriften te Diemen op 10 mei 2000 telefonisch contact met klager opgenomen. Hierbij is aangegeven dat een verzoek tot uitstel voor het indienen van een beroepschrift moet worden gericht aan de rechtbank te Alkmaar.

De rechtbank heeft het verzoek tot uitstel d.d. 12 mei 2000 op 15 mei 2000 ontvangen en heeft nadien het beroep niet ontvankelijk verklaard.

Ik constateer dat LASER op 21 maart 2000., 5 april 2000, 14 april 2000 en 10 mei 2000 heeft aangegeven dat klager binnen de daartoe gestelde termijn zich moet wenden tot de rechtbank te Alkmaar, indien hij voornemens is om een beroepschrift in te dienen. Ik zie niet in wat LASER in het onderhavige geval meer had kunnen doen om de overschrijding van beroepstermijn te voorkomen.

Resumerende meen ik dat LASER klager telkenmale correct en tijdig heeft geïnformeerd voer zijn beroepsmogelijkheid. Dat klager daarvan niet tijdig gebruik heeft gemaakt komt volledig voor zijn rekening…”

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:15:

“1. Indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter, wordt het, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien in plaats van een bezwaarschrift een beroepschrift is ingediend of omgekeerd.

3. Het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan is bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend indien:

a. geen juiste toepassing aan artikel 3:45 of artikel 6:23 is gegeven,

b. het bezwaar of beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, of

c. de onbevoegdheid van het orgaan voor de indiener van het geschrift op een andere grond onduidelijk kon zijn.”

Artikel 7:2

“1. Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.

2. Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht.”

Artikel 7:3

Van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien indien:

a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,

b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,

c. de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord, of

d. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

2. Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (Wet van 25 mei 1998, Stb. 325, inwerkingtreding 12 juni 1998)

Artikel 4:

“1. Een gedupeerde heeft recht op een tegemoetkoming in de hierna te noemen categorieën van schaden, voor zover de schade die hij heeft geleden, is ontstaan in het schadegebied en het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van een overstroming door zoet water, een aardbeving dan wel een ramp of een zwaar ongeval waarop deze wet ingevolge artikel 3 van toepassing is verklaard, alsmede in de hierna te noemen categorieën van kosten die daarmee verband houden:

a. de schade aan de woning, de woonwagen of het woonschip;

b. de schade aan de inboedel, bedoeld in artikel 5 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

c. de schade aan de openbare infrastructurele voorzieningen;

d. de schade aan de vaste en de vlottende activa;

e. de teeltplanschade, waaronder wordt verstaan het financieel verlies dat is geleden door een mindere opbrengst dan redelijkerwijs mocht worden verwacht gedurende een bij

ministeriële regeling te bepalen schadetermijn als gevolg van verlies of beschadiging van gewassen, waardoor een vermindering in kwantiteit of kwaliteit is ontstaan of als gevolg van het niet of niet tijdig kunnen uitvoeren van de voorgenomen teelt van gewassen;

f. de bedrijfsschade, waaronder wordt verstaan het financieel verlies dat is geleden door een mindere opbrengst dan redelijkerwijs mocht worden verwacht gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen schadetermijn als gevolg van verlies of fysieke beschadiging van dieren, waardoor een vermindering in kwantiteit of kwaliteit is ontstaan of als gevolg van het niet of niet tijdig kunnen uitvoeren van de voorgenomen productiecyclus;

g. de opstartkosten, waaronder worden verstaan de kosten die zijn gemaakt in verband met het opnieuw starten van het productieproces in een installatie;

h. de evacuatiekosten per risico-adres, waaronder worden verstaan:

1°. de reis- en verblijfkosten die de gedupeerde heeft gemaakt als gevolg van een advies of een gebod van het bevoegd gezag om zijn woon- of vestigingsplaats te verlaten, voor zover verschuldigd aan derden;

2°. de kosten voor transport, opslag en huisvesting van de roerende zaken van de gedupeerde, voor zover verschuldigd aan derden of toe te rekenen aan arbeid in eigen beheer volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels;

3°. de met de in onderdeel 2° genoemde activiteiten samenhangende kosten voor verzekering;

i. de bereddingskosten per risico-adres, waaronder worden verstaan de kosten die de gedupeerde heeft gemaakt in verband met het treffen van maatregelen ter voorkoming of

beperking van schade of kosten, voor zover verschuldigd aan derden of toe te rekenen aan arbeid in eigen beheer volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels;

j. de kosten voor opruiming per risico-adres, voor zover verschuldigd aan derden of toe te rekenen aan extra arbeid in eigen beheer volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen regels.”

3. Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 (Regeling van 16 december 1998, Stcrt. 1998, 244)

Artikel 7, eerste en tweede lid:

“1. Degene die aanspraak wenst te maken op een tegemoetkoming in de schade of kosten meldt dit uiterlijk 15 januari 1999 bij LASER door middel van het daartoe bestemde schademeldingformulier.

2. Na ontvangst van het schademeldingformulier draagt LASER zorg voor de taxatie van de schade.”

Artikel 12, eerste lid:

“1. Indien de som van de schade- en kostenbedragen, bedoeld in de artikelen 7 tot en met 11, niet meer bedraagt dan ƒ 2000, heeft de gedupeerde geen recht op een tegemoetkoming in de schade en kosten.”

4. Besluit mandaat LASER en aanwijzing toezicht uitvoering Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval (Besluit van 29 oktober 1998, Stcrt. 208, inwerkingtreding 1 november 1998)

Artikel 1

“Met het opstellen van het schaderapport, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen zijn belast de door het Bureau Coördinatie Expertiseorganisaties te werk gestelde schade-experts.”

Artikel 2, eerste lid:

1. De teammanagers van het agentschap LASER van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn bevoegd om namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besluiten te nemen als bedoeld in:

a. artikel 17 van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998;

b. artikel 8 van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998;

c. de artikelen 10 en 11 van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen.

Instantie: LASER

Klacht:

Schade aan bloembollen t.g.v. wateroverlast niet getaxeerd, hoewel dit verscheidene keren was toegezegd.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: LASER

Klacht:

Verzoeker niet de mogelijkheid geboden bezwaren mondeling toe te lichten; wijze van voorlichten over verdere procedure.

Oordeel:

Niet gegrond