2002/212

Rapport

Verzoeker klaagt over het optreden van het regionale politiekorps Haaglanden jegens hem in de periode van 3 augustus 1998 tot begin september 1998.

Hij klaagt er met name over dat:

de politie hem - in strijd met een met de officier van justitie gemaakte afspraak - op 3 augustus 1998 van huis heeft gehaald en heeft ingesloten op het politiebureau;

de politie hem tijdens zijn verblijf op het politiebureau zijn medicijnen niet of te laat heeft verstrekt;

twee politieambtenaren hem tijdens een aantal verhoren hebben uitgescholden, en hem onder druk hebben gezet door mee te delen dat hij 30 dagen zou worden vastgezet en dat hij 6 jaar onder de Martinitoren zou worden ingesloten;

de politie informatie over de inhoud van de verhoren van verzoeker heeft doorgegeven aan de partij die bij de politie aangifte (ter zake van fraude) tegen verzoeker had gedaan.

Beoordeling

Inleiding

Naar aanleiding van de aangifte van augustus 1997 van valsheid in geschrift welke zou zijn gepleegd binnen en buiten het bedrijf van inmiddels wijlen de heer O., stelde het regionale politiekorps Haaglanden een onderzoek in. Op 3 augustus 1998 hielden ambtenaren van de regiopolitie Haaglanden in het onderzoek in deze zaak onder anderen verzoeker aan. Nadat verzoeker was aangehouden, bracht de politie hem over naar het hoofdbureau van politie in Den Haag, en stelde zij hem in verzekering. Verzoeker verbleef van 3 tot en met 6 augustus 1998 op dit bureau. Tijdens zijn verblijf op het bureau hebben onder meer de politieambtenaren K. en L. verzoeker diverse malen verhoord. Verzoeker klaagt over het optreden van de politie rond zijn aanhouding en zijn verblijf op het politiebureau.

I. Ten aanzien van het insluiten op het politiebureau

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Haaglanden hem op 3 augustus 1998 van huis heeft gehaald en heeft ingesloten op het politiebureau. Volgens verzoeker gebeurde dit in strijd met een afspraak die met de behandelend officier van justitie mr. B. was gemaakt. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel legde verzoeker in zijn nadere reactie op de klacht een brief over van zijn raadsman mr. M. van 20 september 2000, waarin staat vermeld dat deze op 18 mei 1998 met de behandelend officier van justitie bij het arrondissementsparket te Den Haag zou hebben afgesproken dat verzoeker op eerste uitnodiging van de politie zou verschijnen en niet zou worden aangehouden.

2. Vast staat dat de politie op 3 augustus 1998 verzoeker buiten heterdaad heeft aangehouden op verdenking van valsheid in geschrift, en hem daartoe heeft overgebracht naar het politiebureau, alwaar hij werd ingesloten. Dit gebeurde na overleg met de behandelend officier van justitie mr. B. In het daartoe opgemaakte proces-verbaal staat vermeld dat de politie in ieder geval op 24 februari 1998 overleg heeft gevoerd met de officier van justitie mr. B. om verzoeker buiten heterdaad aan te houden. Voorts kan, gelet op de verklaringen van de betrokken politieambtenaren en de verklaringen van de officier van justitie B. afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, worden aangenomen dat ook nadien overleg is gevoerd over de voortgang van het onderzoek en dat daarbij is gesproken over verzoekers aanhouding. Op geen enkele wijze is echter uit het onderzoek van de Nationale ombudsman gebleken dat de betrokken politieambtenaren wisten of hadden moeten weten dat de officier van justitie nadien nadere afspraken met verzoekers raadsman zou hebben gemaakt ten aanzien van het achterwege laten van verzoekers aanhouding. Het is ook niet aannemelijk dat de behandelend officier van justitie, gelet op hetgeen deze in het kader van het onderhavige onderzoek heeft verklaard (zie Bevindingen, onder F.), aan verzoekers raadsman heeft toegezegd dat verzoeker niet zou worden aangehouden. Hierbij is van belang dat het een omvangrijk strafrechtelijk onderzoek betrof en er, zoals de officier van justitie mr. B. aangaf, mogelijk sprake was van een huiszoeking. Het is dan ook veeleer aannemelijk dat mr. B. aan verzoekers raadsman slechts heeft meegedeeld dat zij het verzoek van de raadsman van verzoeker zou meenemen in haar verdere beslissingen, en dat de veronderstelling van verzoekers raadsman dat er sprake was van een concrete toezegging berust op een misverstand. Alles overziend kan niet worden geoordeeld dat de politie verzoekers aanhouding achterwege had moeten laten omdat dit in strijd zou zijn met een gemaakte afspraak met de officier van justitie mr. B.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

II. Ten aanzien van het verstrekken van medicijnen op het politiebureau

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de politie tijdens zijn verblijf op het politiebureau zijn medicijnen niet of te laat heeft verstrekt. De korpsbeheerder liet in reactie op dit klachtonderdeel weten dat tijdens het verblijf van verzoeker op het politiebureau er steeds op is toegezien dat verzoeker in het bezit werd gesteld van zijn medicijnen en in de gelegenheid werd gesteld tot het innemen daarvan. In een nadere reactie op de klacht liet verzoeker in stellige bewoordingen weten dat hij niet de beschikking had gekregen over zijn medicijnen; hij voegde daaraan toe dat hem een paar dagen in het geheel geen medicijnen waren verstrekt.

2. Verzoekers stelling staat lijnrecht tegenover de verklaring van de betrokken politieambtenaren K. en L. Deze politieambtenaren, die verzoeker tijdens diens insluiting op het politiebureau van 3 tot en met 6 augustus 1998 diverse malen hebben verhoord, verklaarden dat verzoeker tijdens het verhoor op het politiebureau zijn medicijnen bij zich had en hij desgevraagd zijn medicijnen had mogen innemen. Gelet op het feit dat beide politieambtenaren dit unaniem hebben verklaard, wordt de lezing van de politie op dit punt aannemelijker geacht dan die van verzoeker. Voorts komt uit de medische arrestantengegevens die de korpsbeheerder in het kader van het onderhavige onderzoek heeft overgelegd naar voren dat aan verzoeker tijdens zijn verblijf in de arrestantenbewaarplaats van het hoofdbureau van politie in Den Haag van 3 tot en met 6 augustus 1998 diverse malen verschillende medicijnen zijn verstrekt. Het is dan ook niet aannemelijk dat aan verzoeker geen, dan wel ontijdig, medicijnen zijn verstrekt.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Ten aanzien van de verhoren op het politiebureau

1. Verzoeker klaagt er in de derde plaats over dat de politieambtenaren K. en L. hem tijdens een aantal verhoren hebben uitgescholden. Verzoeker deelde ter onderbouwing van dit klachtonderdeel mee dat de politieambtenaren K. en L. hem hadden uitgemaakt voor "Paardenlul" en "Tyfushoerenjong". Voorts klaagt verzoeker erover dat de politie hem tijdens een aantal verhoren onder druk heeft gezet door mee te delen dat hij 30 dagen zou worden vastgezet en dat hij 6 jaar onder de Martinitoren zou worden ingesloten.

2. Ten aanzien van verzoekers klacht over het uitschelden wordt het volgende geoordeeld.

Beide politieambtenaren K. en L. hebben toegegeven dat zij verzoeker op enig moment hebben uitgescholden. Volgens de politieambtenaren hadden zij daarbij niet de woorden gebruikt die verzoeker aangaf, maar hadden zij tegen hem wel "lul" en "klootzak" gezegd. De politieambtenaren gaven aan dat de houding van verzoeker hen zodanig had geïrriteerd dat zij zich daardoor hadden laten gaan.

3. Het is zeer onjuist dat de politieambtenaren K. en L. verzoeker tijdens zijn verhoor hebben uitgescholden. Wat er ook zij van de exacte bewoordingen die zijn gebruikt en het mogelijk irritante gedrag van verzoeker, de politie dient te allen tijde in haar taalgebruik de nodige professionaliteit in acht te nemen en verdachten correct te woord te staan. De politie mag zich dan ook nimmer schuldig maken aan het gebruik van scheldwoorden. Dit geldt zeker ten tijde van een verhoor van een verdachte, zoals in dit geval, waarin geenszins sprake is van een gelijkwaardige positie tussen de burger en het bestuursorgaan.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook niet behoorlijk.

4. Ten aanzien van verzoekers grief dat de politieambtenaren K. en L. hem tijdens het verhoor onder druk hebben gezet met de mededeling dat hij 30 dagen zou worden vastgezet en dat hij 6 jaar onder de Martinitoren zou worden ingesloten, ontkenden K. en L. beiden dat zij dergelijke bewoordingen hebben gebruikt. Wel gaven zij aan dat aan verzoeker algemene informatie is verschaft over de vrijheidsbenemende maatregelen die genomen konden worden.

Nu de verklaringen van K. en L. op dit punt eensluidend zijn, wordt het ervoor gehouden dat aan verzoeker slechts informatie is gegeven over de mogelijke duur van diens vrijheidsbeneming. Omdat op geen enkele wijze is komen vast te staan dat de politie verzoeker op oneigenlijke wijze onder druk heeft gezet op de door verzoeker aangegeven wijze, wordt geoordeeld dat de onderzochte gedraging in zoverre behoorlijk is.

IV. Ten aanzien van het verstrekken van informatie

Tot slot klaagt verzoeker erover dat de politie informatie over de inhoud van verhoren heeft verstrekt aan de echtgenote van wijlen de heer O.

De korpsbeheerder liet in reactie op dit klachtonderdeel weten dat aan mevrouw O. slechts een afschrift van haar aangifte was meegegeven, en dat haar niet middels de politie informatie was gegeven over de inhoud van de politieverhoren van verzoeker. De betrokken politieambtenaren K. en L. gaven op dit punt in stellige bewoordingen aan dat zij geen informatie aan de benadeelde partij, mevrouw O., hadden gegeven. Nu ook voor het overige op geen enkele wijze is gebleken dat dit is gebeurd, wordt ook op dit punt geoordeeld dat de onderzochte gedraging behoorlijk is.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het uitschelden van verzoeker tijdens het politieverhoor. In zoverre is de klacht gegrond.

Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennis genomen van de mededeling van de korpsbeheerder dat de gemaakte uitlatingen van de politieambtenaren tegen verzoeker in het kader van de functiebegeleiding onder hun aandacht zijn gebracht.

Onderzoek

Op 30 mei 2000, aangevuld op 16 juni 2000, ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Voorburg, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.

De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen over en weer de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd een tweetal betrokken ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden, alsmede de behandelend officier van justitie gehoord.

Voorts werd de korpsbeheerder om nadere informatie gevraagd.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De betrokken politieambtenaren gaven aan dat zij het eens zijn met de weergave van de feiten. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Medio augustus 1997 ontving het regionale politiekorps Haaglanden middels het openbaar ministerie te Den Haag een aangifte van de advocaat van wijlen de heer O. De heer O. was in leven directeur-eigenaar van verschillende besloten vennootschappen, waaronder A.- B.V. De aangifte betrof een aangifte van valsheid in geschrift die X zou hebben gepleegd binnen en buiten het bedrijf van de heer O. Bij de aangifte was een rapport gevoegd, dat was opgesteld door de heer O. De politieambtenaren K., L. en Kr van het regionale politiekorps Haaglanden stelden vervolgens naar aanleiding van deze aangifte een onderzoek in. Na het overlijden van de heer O. hoorde de politie onder meer in januari, februari en maart 1998 diens echtgenote mevrouw O., mede in haar hoedanigheid van statutair directeur vanaf februari 1998 van het bedrijf van O. De politie nam van mevrouw O diverse verklaringen op.

2. Op 3 augustus 1998 hield het regionale politiekorps verzoeker aan op onder meer verdenking van valsheid in geschrift (zie ook Achtergrond, onder 2.). Verzoeker werd vervolgens in verzekering gesteld. Verzoeker is vanaf 3 augustus tot en met 6 augustus 1998 ingesloten geweest in de arrestantenbewaarplaats van het hoofdbureau van politie te Den Haag en vervolgens in een Huis van Bewaring te Rotterdam. De ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden K. en L. hebben verzoeker, tijdens diens verblijf op het politiebureau, diverse malen verhoord.

3. In het daartoe opgemaakt proces-verbaal staat ten aanzien van verzoekers aanhouding onder meer vermeld:

OVERLEG OFFICIER VAN Justitie Mr. B.

Op dinsdag 24 februari 1998 is er overleg geweest met de officier van justitie Mw B. aan haar is de aangifte voorgelegd en inhoudelijk besproken (…). Zij gaf toestemming om de (…) verdachten (…) en X en (…) buiten heterdaad aan te houden.”

B. Standpunt verzoeker

1. Ter onderbouwing van zijn klacht stelde verzoeker dat hij zijn klacht over het politieoptreden dat volgde op zijn aanhouding op 3 augustus 1998, bij brief van 9 september 1998 had voorgelegd aan de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden. Verzoeker legde onder meer een afschrift over van deze brief. Hierin staat onder meer het volgende:

"Op 3 aug. jl. werd ondergetekende opgehaald voor een vermeende fraudezaak. Alhoewel ik het oude Romeinse adagium dat men Tuig met Tuig moet bestrijden in zijn algemeenheid onderschrijf meen ik toch dat bij deze aanhouding en de daarop volgende verhoren op het Hoofdbureau van Politie alle grenzen der betamelijkheid en fatsoen zijn overtreden.

Allereerst was met de Officier van Justitie afgesproken dat ik mij bij de eerste oproep beschikbaar zou houden voor verhoor. Het van huis halen was derhalve geheel tegen de gemaakte afspraak. (…)

Vanaf 3 aug. ben ik verhoord door het team K. - Kr. - L.

Direct bij aankomst begon een vulgaire scheldpartij en een reeks bedreigingen die ik niet voor mogelijk hield. Mijn gedrag gaf daartoe geen enkele aanleiding. Ik herinner me zelfs niet eenmaal met stemverheffing te hebben gesproken. Uitdrukkingen als 'Paardenlul' en `Tyfushoerenjong' zijn nog de minste uit de reeks ordinaire uitdrukkingen waarmee ik werd overladen. Bij mijn verweer daartegen was het steevast: 'Collega, heeft U gehoord dat ik dat zei?' 'Nee toch!'

(…)

Vervolgens werd allerlei onzin op schrift gesteld die zij onder 'ambtseed' als 'verklaring' van mij meenden `gehoord' te hebben.

Ook werden, zoals traditioneel bij uw korps, gedane beloftes niet nagekomen: 'als U deze 'valse' rekening toegeeft kunt U naar huis' en 'als U 2 kwitanties kan laten zien is dat genoeg!'. Toen er een overvloed aan kwitanties getoond werd: 'Ja, maar dit is niet genoeg!'.

Ook logen beide ondervragers er lustig op los: 'heeft allang bekend'.

Ook dit behoort waarschijnlijk tot de standaard procedures, zoals mij later bleek.

Verdere dehumanisering en vernederen vonden plaats, met name de eerste dagen, door het niet of te laat krijgen van medicatie en voedsel alhoewel ik daar regelmatig om vroeg. Een beest heeft een beter leven.

(…)

De bedoeling was duidelijk: NIET DE WAARHEID moest boven water komen, slechts het lichamelijk en geestelijk 'breken' van de verdachte was het doel.

Daarnaast bleek dat de partij die de aanklacht had ingediend van de dagelijkse gang van zaken op het bureau op de hoogte werd gehouden door de agenten en hun advocaat ook met zijn voornaam in de discussies werd genoemd: (…)

Zo speelt de Politie onder één hoedje met de tegenpartij. Daarover is de Rechter Commissaris ingelicht.

Van een objectieve waarheidsvinding was derhalve reeds van te voren geen sprake:

Zoals gezegd: In hun verslagen namen verbalisanten ook tal van teksten op die ondergetekende helemaal niet verklaard had maar die, uiteraard zonder mijn handtekening, dit proces verbaal sieren met de mededeling 'onder ambtseed afgelegd'.

Bij mijn aanhouding kreeg mijn vrouw te horen dat ik voor 30 dagen werd vastgezet:

Ik verkeerde altijd in de veronderstelling dat de Rechter daarover besliste. Helaas.

'Iedereen bekent hier wat wij willen...' en 'we schrijven je het graf in...' 'De stront in...' Dat agenten ook ter plaatse straffen uitdelen als '6 jaar onder de Martinitoren' was mij tot op dat moment onbekend.

Dat dit in Nederland kan is werkelijk onvoorstelbaar.

Van de door mij afgelegde 'verklaringen' in dit voorarrest distantieer ik mij volledig.

Zij zijn ook niet juist.

(…)

De schade aan mij lichamelijk en geestelijk toegebracht is onherstelbaar.

(…)

Dat de partij die de aangifte heeft gedaan in staat wordt gesteld informatie te krijgen tijdens het verhoor om dit vervolgens via een bombardement van telefoontjes naar relaties, vrienden, kennissen wereldwijd bekend te maken is eveneens een onvergefe-lijke misstap."

2. Verzoeker legde voorts een afschrift over van een getuigenverhoor van de betrokken politieambtenaar L. van 15 februari 2000, die deze heeft afgelegd in de strafzaak tegen verzoeker ten overstaan van de rechter-commissaris bij de rechtbank te Den Haag. Hierin staat onder meer:

"Toen het dossier klaar was hebben wij het aan de behandelende parketsecretaris gegeven. Voor zover ik mij kan herinneren hebben wij het niet aan anderen dan de parketsecretaris gegeven. Ik kan niet verklaren hoe het kan dat Ha. (een getuige; N.o.) en mevrouw Ki. (een mede-verdachte; N.o.) zeggen dat zij stukken van het proces-verbaal hebben gezien. De verklaringen van mevrouw O. zijn op het politiebureau gekopieerd en door haar meegenomen. Er is een hele discussie binnen de politie of dat mag. Wij hebben aangenomen dat dat kon; zij is tenslotte aangeefster.

(…)

Ik ben rechercheur vanaf januari 1993, na een interne sollicitatie. Daarna ben ik cursussen gaan volgen. Bij de verhoren van X hebben wij geen bijzondere verhoortechniek of tactiek toegepast. De discussies met X waren soms hevig. Het kan zijn dat we de terminologie "lul/ klootzak en veeg je reet ermee af" hebben gebruikt. De raadsman vraagt of wij, toen X had voorgesteld ordners met bewijsstukken te leveren, hebben gezegd: "veeg je reet er maar mee af". In dit verband is dit niet gezegd.

(…)

Ik weet niet meer of bij zijn aanhouding meteen bekend was dat hij medicijnen gebruikte, maar zodra dat bekend was heeft hij die medicijnen gekregen.

(…)

Er is mij niets van bekend dat K. tijdens de verhoren zou hebben gezegd dat hij X in elkaar zou slaan en op zou sluiten onder de Martinitoren. Het klopt dat tijdens de verhoren af en toe het stilzwijgen werd bewaard en de verdachte alleen werd aangekeken. Dat is een verhoortactiek; die dient ertoe om te kijken of de verdachte zelf met iets komt. Dat kan seconden tot minuten duren. Geen uren of kwartieren. Het kwam regelmatig voor dat er een tegenstelling was tussen de vragen en het antwoord. Dat moest dan worden uitgediscussieerd. Daarbij kwam stemverheffing voor, dat was een deel van de strategie."

3. Verzoeker legde voorts een afschrift over van een getuigenverhoor van politieambtenaar K. van 24 februari 2000, die deze heeft afgelegd in de strafzaak tegen verzoeker ten overstaan van de rechter-commissaris bij de rechtbank te Den Haag. Hierin staat onder meer:

"We hebben pas in augustus (1998; N.o.) de arrestatie verricht omdat het onderzoek omvangrijk was. Een half jaar na de toestemming van de officier van justitie tot aanhouding buiten heterdaad is voor een dergelijk onderzoek nog heel weinig. Ik kan me niet herinneren dat kort voor de arrestatie nog overleg met de officier van justitie is geweest, maar dat gebeurt bij elke zaak.

(…)

Dat het tot verbaal geweld tussen ons en X is gekomen, komt door zijn opstelling. Hij praatte in rare bewoordingen over ons, deed kwaad tegen ons en zei allerlei rare dingen over ons. Dat leidde tot irritatie aan onze kant die wij in vloeken hebben geuit. Ik was verbaasd dat ik voor het eerst na 22 jaar daartoe gekomen ben. Het was absoluut niet nodig om hem tot praten te brengen. Hij praatte zelf wel."

4. Verzoeker legde voorts over een afschrift van een proces-verbaal van de arrondissementsrechtbank te Den Haag met daarin opgenomen een getuigenverklaring van de behandelend officier van justitie B. in de strafzaak tegen verzoeker. Hierin staat onder meer:

"Ik herinner mij vaag dat ik tijdens het onderzoek een keer gebeld ben door een raadsman van een van de verdachten waarvan ik mij de naam niet meer kan herinneren. Ik stond toen bij de secretaresse op de kamer. Volgens mij had dat telefoongesprek niet veel betekenis. Er werd geïnformeerd naar de stand van zaken. (…)

Volgens mij heb ik met hem geen afspraak gemaakt over de wijze waarop met X zou worden omgegaan. Mij is niets bekend van een afspraak dat X niet zou worden aangehouden, maar zou worden uitgenodigd om op het politiebureau te komen. Het zou kunnen dat daar wel om is gevraagd, maar dat kan ik me niet herinneren. Ik kan me niet voorstellen dat ik daar positief op heb gereageerd. Als ik een dergelijke toezegging zou hebben gedaan zou ik die zijn nagekomen. Ik noteerde altijd mijn afspraken en kon ze teruglezen. Ik denk niet dat ik dat, nu nog kan, want dat stond op notitieblokken bij het Haagse parket. Volgens mij heb ik die bij mijn vertrek naar Haarlem weggedaan.

(…)

De raadsman houdt mij voor dat de toestemming voor aanhouding van begin 1998 stamt en dat de aanhouding pas in augustus 1998 heeft plaatsgevonden. Ik denk dat ik in die tijd een keer in de maand overleg heb gehad met de betreffende rechercheurs over de voortgang van het onderzoek. Ik herinner me dat informatie in het buitenland is opgevraagd. Ik heb steeds contact gehad tot op het moment van de aanhouding. Mijn toestemming om tot aanhouding over te gaan heb ik in dat overleg herhaald.

(…)

Ik kan me niet voorstellen dat ik met die advocaat heb afgesproken dat X zou worden uitgenodigd, omdat X tenslotte is aangehouden.

Ik kan me niet herinneren dat ik dat met de opsporingsambtenaren heb besproken. Ik kan me de inhoud van het gesprek met de advocaat überhaupt niet meer herinneren."

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden

1. Bij brief van 4 oktober 2000, met bijlagen, gaf de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden de volgende reactie op de klacht:

"…Klager heeft beweerd een soortgelijk geformuleerde klacht reeds in 1998 bij mij te hebben ingediend; in een tweetal brieven heb ik hem daarop geantwoord. Ik heb hem bericht dat zijn klacht niet (meer) in behandeling zou worden genomen.

Ik handhaaf mijn visie op dit punt.

(…)

De chef van de Centrale Justitiële Dienst heeft mij terzake gerapporteerd in zijn brief d.d. 14 september j.l. en mij zijn visie gegeven over de klacht.

Ik sluit mij daarbij aan.

De gewraakte uitlatingen van de politieambtenaren jegens klager zullen in het kader van de functiebegeleiding onder hun aandacht worden gebracht..."

2. Bij de reactie van de korpsbeheerder waren onder meer de volgende bijlagen gevoegd:

- brief van 14 september 2000 van de chef van de Centrale Justitiële Dienst van het regionale politiekorps Haaglanden aan de beheerder van dat korps;

- verklaringen van de betrokken politieambtenaren L. en K. van 14 september 2000 die deze hebben afgelegd aan de inspecteur van het regionale politiekorps Haaglanden H.;

3. In de brief van 14 september 2000 van de chef van de Centrale Justitiële Dienst van het regionale politiekorps Haaglanden aan de korpsbeheerder staat het volgende:

"…De heer X is op 3 augustus 1998, door de politieambtenaren K. en L., beiden brigadier-rechercheur bij de Centrale Justitiële Dienst, Bureau Regionale Recherche Onder-steuning, ploeg Milieu, Fraude en Financiën, zulks op last van en in overleg met de Officier van Justitie bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, Mr. B., als verdacht van valsheid in geschrift in zijn woning aangehouden en ter geleiding voor een hulpofficier van justitie overgebracht naar het hoofdbureau van politie.

Bij de aanhouding is de heer X, alvorens te worden overgebracht, in de gelegenheid gesteld zich behoorlijk te douchen, te kleden en tevens te ontbijten. Van gemaakte afspraken tussen de heer X en voornoemde officier van justitie is betrokken politieambtenaren nimmer gebleken.

Tijdens zijn verblijf aan het politiebureau, in de arrestantenbewaarplaats, alsook tijdens zijn inbewaringstelling en gevangenhouding in het huis van bewaring te Rotterdam is er door de politieambtenaren K. en L. en door met arrestantentoezicht belaste ambtenaren steeds nadrukkelijk op toegezien dat de heer X in het bezit werd gesteld van en in de gelegenheid werd gesteld tot het innemen van zijn medicijnen. Tijdens het verblijf in het arrestantenverblijf aan het hoofdbureau van politie is door personeel van de Medische Dienst van de heer X een medisch en derhalve vertrouwelijk dossier aangelegd, waaruit van een correcte medicatie zou kunnen blijken (zie hierna, onder H.; N.o.).

Ook tijdens het "lenen" van de heer X uit het huis van bewaring is er door de politieambtenaren K. en L. steeds op toegezien dat de heer X de hem verstrekte medicijnen bij het verlaten van het cellencomplex bij zich had. Tijdens de politieverhoren had hij zijn medicijnen zelf in bezit en werd hij daarnaar gevraagd, terstond in de gelegenheid gesteld medicijnen in te nemen.

Het is juist dat tijdens enkele politie verhoren, in een verder stadium van het onderzoek, de verstandhouding met de heer X zo nu en dan danig verslechterde en de situatie dusdanig escaleerde, dat de verhorende politieambtenaren K. en L. het geduld hebben verloren, zich hebben laten gaan en de heer X hebben uitgescholden, hetgeen zijn oorzaak vond in diens irritante, arrogante, hautaine en dominante houding, zijn irritante gedrag met betrekking tot de weigering tot teruggave van eerder getoonde bewijsstukken, het aanhoudend ter discussie stellen van door de politieambtenaren geformuleerde vragen, het "zwart" maken en beschimpen van aangever en haar overleden echtgenoot en zijn niet aflatende strategie om tijdens de verhoren steeds de regie te willen voeren zonder inhoudelijk op de gestelde vragen in te gaan.

Het is beslist niet juist dat de politieambtenaren de heer X op welke wijze dan ook onder druk hebben gezet of dat anderszins sprake is geweest van ongeoorloofde druk of het verkrijgen van verklaringen, waarvan niet kan worden gezegd dat zij niet in volle vrijheid zijn afgelegd. Door de politieambtenaren K. en L. en in een later stadium door de hulpofficier van justitie is, zoals te doen gebruikelijk voor de aanvang van de verhoren, de strafvorderlijke procedure met betrekking tot de vrijheidsbenemende maatregelen en de benoeming van de daartoe bevoegde autoriteiten aan de heer X uitgelegd. Dat enkele van die maatregelen daadwerkelijk door die autoriteiten op de heer X zijn toegepast valt niet onder de jurisdictie van genoemde politieambtenaren.

Ook is het pertinent niet juist, dat de politieambtenaren K. en L. informatie over de inhoud van de politieverhoren of andere informatie tot welker geheimhouding zij verplicht waren aan derden hebben verstrekt. Wel is op een daartoe strekkend verzoek een afschrift van de aangifte aan de benadeelde partij ter beschikking gesteld. Verdere verstrekking van informatie is geschied door tussenkomst van de Officier van Justitie.

Over de gang van zaken met betrekking tot de politieverhoren zijn betrokken politie-ambtenaren inmiddels gehoord door de rechter-commissaris bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage. De afgelegde verklaringen werden door de rechter-commissaris, in strafvorderlijke zin, niet in twijfel getrokken. (…)

Gelet op de lezing en toelichting op het gebeurde van betrokken politieambtenaren, die kunnen bogen op een ruime recherche-ervaring en die als integer bekend staan, zijn naar mijn inzicht inzake de ingebrachte klachtformuleringen met betrekking tot de aanhouding, de medicaties, het uitoefenen van ongeoorloofde druk en de verstrekking van informatie aan derden geen onrechtmatigheden of laakbare handelingen verricht. In die zin en op die punten acht ik de klacht ongegrond.

Hoewel het wellicht valt te begrijpen dat betrokken politieambtenaren onder de geschetste omstandigheden het geduld hebben verloren en zich hebben laten gaan, is het naar mijn oordeel niet te rechtvaardigen dat zij de heer X., zeker niet in de positie van verdachte tijdens een politieverhoor, hebben uitgescholden. Ik acht dit optreden onbehoorlijk…"

4. De verklaring van de betrokken politieambtenaar L. van 14 september 2000 luidt als volgt:

"Op 3 augustus 1998, omstreeks 07.30 uur, heb ik, samen met collega K. met wie ik het onderzoek verrichtte, de verdachte X op last van en in overleg met de O.v.J. mevrouw B. in zijn woning aan de (…) aangehouden. De verdachte is daarbij in de gelegenheid gesteld zich te wassen, te kleden en te ontbijten, hetgeen ongeveer een half uur in beslag nam. Ook heeft hij nog een aantal bescheiden verzameld die hij wilde meenemen. Gedurende die tijd hebben collega K. en ik in de woonkamer gewacht. Ik weet dus niet of de verdachte zich daadwerkelijk heeft gedoucht of gewassen. Hij kwam keurig gekleed beneden en heeft daadwerkelijk ontbeten. Vervolgens is de verdachte door mij en collega K. overgebracht naar het hoofdbureau van politie en aldaar voorgeleid. Van gemaakte afspraken tussen de verdachte en de officier van justitie dat hij niet zou worden aangehouden was mij toen en is mij ook later niet gebleken.

- Ik weet niet precies wanneer het mij bekend is geworden dat de verdachte medicijnen gebruikte, maar dat moet vrijwel direct bij aankomst aan het politiebureau of tenminste tijdens zijn insluiting in de arrestantenverblijfplaats aan het hoofdbureau van politie het geval zijn geweest. Toen eenmaal bekend was dat verdachte medicijnen gebruikte heeft hij zonder een enkele uitzondering steeds zijn medicijnen zodra hij daarom vroeg verstrekt gekregen en kunnen innemen. Ook tijdens het "lichten" uit het h.v.b, te Rotterdam is steeds nadrukkelijk aan verdachte gevraagd of hij zijn medicijnen bij zich had. Tijdens de politieverhoren hield de verdachte zijn medicijnen zelf bij zich en werd hem terstond toegestaan die medicijnen in te nemen.

- Door mij is geen ongeoorloofde druk tijdens de verhoren op de verdachte uitgeoefend. Ook zijn geen valse beloften gedaan of valse voorstellingen van zaken gegeven om verklaringen te verkrijgen waarvan niet gezegd kan worden dat zij niet in volle vrijheid zijn afgelegd. Wel is de gang van zaken bij een politieonderzoek aan de verdachte uitgelegd en is hij nog voor de aanvang van de verhoren, op de hoogte gebracht van de relevante vrijheidsbenemende maatregelen binnen de strafvorderlijke procedure tot aan de toetsing in raadkamer, waarbij de bevoegde autoriteit is genoemd. De zin: "Zes jaar onder de Martinitoren" heb ik niet gebezigd.

- Tijdens een aantal verhoren, in een later stadium van het onderzoek, heb ik de verdachte inderdaad uitgescholden. Ik heb daarbij de woorden "lul" en "klootzak" gebruikt en niet de woorden zoals verdachte in zijn klacht heeft weergegeven. De verdachte heeft in een aantal gevallen mij zodanig geïrriteerd en mij zodanig het bloed onder de nagels vandaan gehaald, dat ik mij heb laten gaan en ik hem aldus heb laten weten wat ik van hem vond en dacht. Die irritatie wekte hij bij mij omdat hij steeds de regie van het verhoor wilde overnemen, zich arrogant en dominant gedroeg en "uit de hoogte deed", steeds de formulering van de gestelde vragen ter discussie stelde of anders wenste te interpreteren, aanhoudend niet relevante feiten aan de orde stelde of over andere onderwerpen uitwijdde en bij voortduring, ook als dit inhoudelijk niets aan de zaak afdeed, de op schrift gestelde verklaringen wenste bij te stellen.

- Het is beslist niet juist dat de dagelijkse gang van zaken of de inhoud van de door verdachte tijdens het politieverhoor afgelegde verklaringen door mij met partij is besproken of haar ter kennis is gebracht. Aan benadeelde is slechts een afschrift van de gedane aangifte ter beschikking gesteld.

- Over de gehele gang van zaken ben ik door de rechter-commissaris gehoord."

5. De verklaring van de betrokken politieambtenaar K. van 14 september 2000 luidt als volgt:

“Op 3 augustus 1998 omstreeks 07.30 uur is de verdachte X, door mij en mijn collega L., zulks op last van en in overleg met de O.v.J. bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, Mr. B., als verdacht van valsheid in geschrift aangehouden. Hij is daarbij in de gelegenheid gesteld zich te wassen, te kleden en te ontbijten. Vervolgens is de verdachte door mij en L. overgebracht naar het hoofdbureau van politie teneinde te worden voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. Ik ben nimmer op de hoogte gebracht van en heb nimmer wetenschap gehad van afspraken tussen de officier van justitie en de verdachte dat deze laatste niet zou worden aangehouden, doch zou worden uitgenodigd aldus de versie van de verdachte.

- Vanaf het moment dat mij bekend werd dat de verdachte medicijnen gebruikte en dat moet al in een vroegtijdig stadium van het verblijf aan het hoofdbureau van politie geweest zijn, is hij steeds in de gelegenheid gesteld zijn medicijnen in te nemen. Er is door mij en ook door L. steeds nadrukkelijk op toegezien, dat de verdachte zijn medicijnen bij zich had, ook tijdens de keren dat hij werd "gelicht" uit het huis van bewaring te Rotterdam. Tijdens zijn verblijf in de arrestantenbewaarplaats stond zijn medicatie onder toezicht van personeel van de Medische Dienst, dat zich daarvoor dagelijks aan de arrestantenbewaarplaats vervoegde. Tijdens de politieverhoren had de verdachte zijn medicijnen zelf in bezit en kreeg hij de gelegenheid deze in te nemen wanneer hij dit aan de orde stelde.

- De verdachte is door mij op generlei wijze onder druk gezet. Er zijn door mij geen bedreigingen geuit en er is niet gedreigd met het ondergaan van welke straffen dan ook. Ook zijn geen methoden gebruikt ter verkrijging van verklaringen waarvan niet kan worden gezegd dat zij niet in volle vrijheid zijn afgelegd. Wel zijn aan de verdachte de vrijheidsbenemende maatregelen in het strafproces uitgelegd, waarbij is aangegeven wie de daartoe bevoegde autoriteit is.

- Het is tijdens enkele verhoren voorgekomen dat ik de verdachte heb uitgescholden, in de zin van: X, wat ben je toch een lul dat... Soms geraakte ik zodanig geïrriteerd door het optreden van deze verdachte, dat ik mij heb laten gaan en mij heb laten verleiden om hem scheldwoorden toe te voegen. Die irritatie ontstond naarmate de verdachte zich in toenemende mate onhebbelijk ging gedragen. Zijn arrogante houding, het aanhoudend ter discussie stellen van de vragen, de afleidingsmanoeuvres, het "zwart" maken van aangeefster en haar overleden echtgenoot, het doorlopend en dwingend de regie willen voeren in het verhoor, het in twijfel trekken of niet willen teruggeven van de getoonde bewijsstukken en het suggereren dat de politie deze zou hebben vervalst, waren er de oorzaak van dat ik mij een enkele maal niet heb kunnen inhouden en hem heb laten weten wat ik van hem vond.

- Het is beslist niet juist dat ik in de loop van het onderzoek informatie uit de politieverhoren ter kennis heb gebracht van de benadeelde partij. Alle verstrekking van informatie verliep door tussenkomst van de O.v.J. Wel is de benadeelde partij in het bezit gesteld van een afschrift van de aangifte.

Over de gehele gang van zaken ben ik door de rechter-commissaris gehoord.''

D. verklaring betrokken politieambtenaar L.

Op 4 oktober 2000 verklaarde de betrokken politieambtenaar L. aan twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik kan mij de zaak nog wel herinneren.

Met betrekking tot de afspraak over de aanhouding van de heer X kan ik u het volgende meedelen. Ik was niet bekend met een dergelijke afspraak die met de officier van justitie zou zijn gemaakt. Ik ben daarvan in ieder geval niet op de hoogte gesteld.

Met betrekking tot de medicijnen kan ik u het volgende meedelen. Er is mij kortgeleden gebleken dat op de bewaarplaats een medisch dossier van de heer X is gemaakt waarin e.e.a. is vastgelegd. Voor zover de heer X ons heeft gevraagd om zijn medicijnen, zijn die aan hem verstrekt. Bij het lichten van hem uit het huis van bewaring is vrijwel iedere keer gevraagd of hij de medicijnen bij zich had.

U legt mij met betrekking tot het verhoor van de heer X een samenvatting voor van hetgeen hem volgens hem is overkomen. Ik kan u over de wijze waarop het verhoor is afgenomen en in reactie op de samenvatting het volgende meedelen.

Met betrekking tot het meedelen van termijnen van vasthouden of insluiten kan ik u zeggen dat de heer X ter informatie is meegedeeld wat er na de aanhouding zou kunnen gebeuren. Daarbij worden inderdaad de termijnen genoemd. Bij de verhoren gedurende de tijd dat hij heeft ingesloten gezeten heb ik nooit gezegd dat hij dan langer vast zou blijven zitten met de bedoeling druk uit te oefenen om een bekennende verklaring te verkrijgen.

Over het uitschelden kan ik u meedelen dat ik tijdens het verhoor - zoals al bij de rechter-commissaris is verklaard - de scheldwoorden klootzak en lul heb gebruikt. Deze woorden zijn uiting geweest van een vorm van irritatie. Deze irritatie werd opgewekt door de dagen heen vanwege de houding van de heer X. Hij liet ons verklaringen diverse malen herzien, en ging met ons diverse nodeloze discussies aan over stukken die hem werden voorgelegd. Hij wilde ook de regie voeren over het verhoor. Het is zeker niet zo dat hij is uitgescholden om extra druk op hem te leggen.

(...)

De mededelingen over 8 jaar cel in Groningen en dat hij daar verslaafd uit zou komen zijn niet gedaan. Over een eventueel uit te brengen persbericht kan ik zeggen dat dat totale onzin is.

(...)

Met betrekking tot een gebruikte strategie bij het verhoren kan ik u meedelen dat het plan bij het verhoren van hem was om hem te laten verklaren over bepaalde stukken. Omdat de heer X nogal breedsprakig was kostte het enige moeite hem tot beantwoording van de kern van onze vragen te brengen. Gedurende de hele periode van verhoren hebben we steeds dezelfde manier van verhoren gebruikt. Over het uitschelden kan ik niet zeggen wanneer dat heeft plaatsgevonden. Het is zeker niet zo dat het stelselmatig is gebeurd.

We hebben de heer X niet meegedeeld dat mannen in grijze pakken onze specialiteit zouden zijn of dat we ervoor zouden zorgen dat hij 6 jaar zou worden opgesloten.

Het is zeker niet zo dat de inhoud van de verklaringen van verzoeker aan de aangever zijn verstrekt of dat mededelingen zijn gedaan over de dagelijkse gang van zaken van het onderzoek. Ik heb wel gedurende het hele onderzoek contact gehad met de aangeefster. Ik heb daarbij volgens mij mededelingen gedaan over termijnen van vasthouden van de heer X. Voorts heb ik naar aanleiding van haar aangifte nog vragen aan haar gesteld. De contacten waren onregelmatig en zeker niet dagelijks."

E. verklaring betrokken politieambtenaar K.

Op 4 oktober 2000 verklaarde de betrokken politieambtenaar K. aan twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik weet de zaak nog wel te herinneren en kan u daarover het volgende verklaren.

Met betrekking tot de klacht van de heer X over de afspraak tot aanhouden weet ik mij te herinneren dat de zaak al enige tijd liep. Er was toestemming van de officier van justitie om hem aan te houden.

Bij toestemming om iemand aan te houden staat het ons in beginsel vrij om te bepalen wanneer die verdachte wordt aangehouden. Het is in dit soort onderzoeken gebruikelijk dat voordat er wordt aangehouden diverse malen contact is met de officier van justitie. Daarbij wordt op enig moment de aanhouding van de verdachte besproken. Het is mij niet bekend dat de officier van justitie (…) een afspraak met de heer X had gemaakt over diens aanhouding. Wij hebben daar niet met de officier van justitie over gesproken.

Met betrekking tot de verstrekking van medicijnen aan de heer X kan ik u het volgende meedelen. Er is een medisch dossier door de bewaarplaats aangelegd en de medische dienst is voor de verstrekking verantwoordelijk geweest. Ik kan u wel meedelen dat we er zelf op hebben gelet dat hij bij het lichten uit het huis van bewaring zijn medicijnen bij zich had.

Met betrekking tot de klacht van de heer X over de wijze van verhoor kan ik u het volgende meedelen. In deze zaak speelde diverse factoren een rol. Kort voordat de officiële aangifte werd gedaan in deze zaak kwam de aangever te overlijden. Zijn vrouw heeft toen aangifte gedaan. De heer X kwam als persoon bij ons bijzonder vervelend over. Hij hemelde zichzelf op, deed zich in strijd met de waarheid als directeur van een school voor, had voor zichzelf met valse papieren een koninklijk lintje aangevraagd, had zich directeur van een bedrijf gemaakt. (...) Voorts heeft hij tijdens het verhoor zich zeer dwingend opgesteld en trachtte de regie daarvan op zich te nemen. Als voorbeeld voor zijn gedrag kan gelden dat hij steeds inbeslaggenomen stukken bleef oppakken terwijl hem was meegedeeld dat hij dat niet moest doen.

Om bovengenoemde redenen is er in het verloop van de verhoren ongeveer vijf à zes keer tegen hem gescholden. Als u tegen mij zegt dat ik tegen hem heb gezegd dat ik hem een lul van een vent vond dan klopt dat. De heer X is ongeveer 20 maal verhoord. Hij heeft niet tegen ons gescholden.

Het is pertinent gelogen dat het uitschelden van hem stelselmatig is gebeurd om hem onder druk te zetten te laten verklaren.

We hebben hem altijd samen verhoord en hebben daarvoor geen speciale strategie gevolgd. Er was in deze zaak sprake van veel technisch bewijs. In fraudezaken wordt de verdachte als sluitstuk van het onderzoek gehoord. Het doel van het verhoor was om een verklaring te verkrijgen. Om die reden hebben we hem meerdere malen verhoord over diverse punten.

U toont mij het dagboek dat de heer X heeft gemaakt van zijn verhoren. (...) Ik ontken dat er zoveel en in genoemde bewoordingen tegen hem is gescholden bij de verhoren. Er is dus geen sprake geweest van een stelselmatig uitschelden om op die wijze druk op hem te leggen. Het is puur incidenteel uit irritatie over de houding van hem geweest.

(...)

Over het gestelde dreigement van 8 jaar vastzitten in Groningen kan ik u het volgende meedelen. Het is volledig onzinnig dat we dat zouden hebben gezegd. Het is niet aan ons om daar iets over te zeggen, dat doet de rechter. We zeggen wel dat een verdachte niet hoeft te verklaren. De heer X heeft altijd verklaard, maar heeft niet alles bekend.

Bij een aanhouding wordt de verdachte de verdere procedure uitgelegd. Ik doe dat altijd. Deze uitleg wordt ook veelal gegeven door de hulpofficier van justitie. In dit geval is dat ook gebeurd. In dit verband is ook met hem over de 30 dagen voorlopige hechtenis gesproken. Deze termijnen zijn ter sprake gekomen als informatie aan de heer X en niet om hem onder druk te zetten.

De heer X heeft ook gelogen als hij zegt dat we hem hebben meegedeeld dat we een speciale behandeling hebben voor mannen met grijze pakken.

(...)

Het is absoluut niet waar dat we stukken aan de aangever hebben gegeven. Het is zeker niet zo dat we de aangever de door de verdachte afgelegde verklaringen hebben gegeven of van de inhoud op de hoogte hebben gesteld zodat deze daar verder mee aan de haal kon gaan. Er is alléén een kopie van de aangifte verstrekt aan de aangever."

F. Informatie behandelend officier van justitie B.

Op 21 november 2000 deelde de behandelend officier van justitie B. telefonisch het volgende mee aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman:

"Ik kan mij de zaak van de heer X nog wel herinneren. Ik was toen de officier van justitie die deze zaak tot november 1998 heeft behandeld. U vraagt mij of er afspraken met de heer X of eventueel zijn raadsman zijn gemaakt over het tijdstip en de datum waarop de heer X zou worden aangehouden of dat er anderszins met de heer X of zijn raadsman afspraken zijn gemaakt over het aanhouden van de heer X. Ik kan u meedelen dat dit niet het geval is geweest.

Ik weet mij nog wel te herinneren dat ik in die tijd een telefoongesprek heb gevoerd met de heer X of zijn raadsman waarin mij werd verzocht de aanhouding achterwege te laten. Ik heb in reactie daarop gezegd dat ik dit verzoek zou meenemen in mijn verdere beslissingen. Ik heb niet toegezegd dat ik hem niet zou laten aanhouden.

Voordat de heer X werd aangehouden, was in zijn zaak al een uitgebreid dossier gevormd en was er een vordering gedaan tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek. Dit was, naar ik mij meen te herinneren, ter zake van valsheid in geschrifte en/of oplichting. Er was op dat moment dan ook voldoende grond om hem aan te houden.

Op het moment dat ik heb beslist om toestemming te geven tot de aanhouding van de heer X was er tevens sprake van een huiszoeking. Het is onder die omstandigheden dan ook uitgesloten dat er afspraken worden gemaakt over (het tijdstip van) een aanhouding. Dit zou er namelijk toe kunnen leiden dat er bewijs wordt weggemaakt dat bij die huiszoeking boven tafel zou kunnen komen.

Ik houd aantekeningen bij van ieder telefoongesprek dat ik voer over zaken die ik onder mij heb.

Ik noteer dan steekwoordgewijs de inhoud van het gesprek in een notitieblok dat ik daartoe speciaal gebruik. In het geval van het hiervoor genoemde telefoongesprek heb ik dat niet gedaan. In dat geval bevond ik mij bij mijn secretaresse op de kamer en nam de telefoon daar van haar over. Ik had het betreffende notitieblok niet bij de hand en heb later ook niet alsnog het gesprek in dat notitieblok genoteerd."

G. Reactie verzoeker

1. Verzoeker liet bij brief van 9 december 2000, met bijlagen, in reactie op de hiervoor onder C. D, E. en F. weergegeven informatie in stellige bewoordingen weten dat hij zijn standpunt onverkort handhaafde. Ten aanzien van zijn klacht over het niet verstrekken van zijn medicijnen deelde verzoeker voorts nog mee:

"…NEEN, ik herhaal NEEN! X kreeg een aantal dagen GEEN medicijnen! Daarna wat rommel van de Medische Dienst: Mijn medicijnen o.a. (…) waren NIET AANWEZIG en 'TE DUUR'

EN LET OP; DIT GELIEG OVER MEDICIJNEN WORDT STEEDS HERHAALD:

Iedereen weet dat een gedetineerde NOOIT met 'medicijnen' mag rondlopen!! (dan slikt hij bijv. alles tegelijk in …) Neen, medicijnen krijg je en je moet die ONDER HUN OGEN INNEMEN! Dat is het gevangenisreglement!…"

2. Verzoeker legde bij zijn reactie van 9 december 2000 onder meer een brief over van zijn advocaat mr. M. aan verzoeker van 20 september 2000. Deze brief houdt onder meer het volgende in:

"Vanaf september 1997 sta ik u bij in de door A.-B.V. aangevangen civiele procedure tegen U. Vervolgens bleek dat A.-B.V. terzake van de feiten die aan haar civiele vorderingen ten grondslag liggen teven aangifte bij Justitie had gedaan. Toen bleek dat Justitie metterdaad een onderzoek ging instellen naar de door A.-B.V., beweerde feiten, heb ik U (nogmaals) aangegeven dat U te zijner tijd, zo het tot een strafzaak mocht komen, een in strafzaken gespecialiseerd advocaat diende in te schakelen. Omdat op dat moment echter onzeker was of een strafrechtelijke procedure zal worden aangevangen, heb ik op Uw verzoek op 18 mei 1998 telefonisch contact gezocht met het Parket van het Openbaar Ministerie. Daarbij werd mij te kennen gegeven dat de genoemde Officier van Justitie mr B. de betreffende zaak in behandeling had. Vervolgens heb ik op diezelfde dag telefonisch contact met haar gehad.

In het telefonisch onderhoud gaf ik mr B. te kennen dat U zich beschikbaar houdt voor het onderzoek en dat U op eerste uitnodiging van Justitie zal verschijnen om te worden gehoord. Ik vroeg haar daarbij of daarmee de afspraak kan worden gemaakt dat U niet, waar dan ook, door de politie zal worden aangehouden. Mr B. antwoordde dat dat het geval is alsmede dat zij er aantekening van zal maken dat die afspraak is gemaakt. Ik vroeg haar daarbij of ik de betreffende afspraak nog schriftelijk moest bevestigen, maar mr B. repliceerde met de opmerking: 'Als wij elkaar niet meer kunnen vertrouwen'.

Ondanks de gemaakte afspraak heeft de politie U toch, met naar ik van U begrepen heb veel vertoon, op Uw huisadres aangehouden."

H. Nadere INFORMATIE beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden

De korpsbeheerder legde, daarnaar gevraagd, op 30 oktober 2001 een omvattend proces-verbaal van ongeveer 600 bladzijden over van het strafdossier dat de politie had opgemaakt naar aanleiding van de zaak waarvoor verzoeker was aangehouden. Voorts legde de korpsbeheerder een aantal vertrouwelijke arrestantengegevens over. Ten aanzien van verzoekers verblijf in de arrestantenbewaarplaats op het politiebureau te Den Haag staat hierin vermeld dat aan verzoeker op 3 augustus 1998 éénmaal, en op 4, 5 en 6 augustus 1998 verschillende malen diverse medicijnen zijn verstrekt.

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering

- Artikel 27, eerste lid:

"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."

Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende."

- Artikel 53:

"1. In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.

2. In zoodanig geval is de officier van justitie of de hulpofficier bevoegd den verdachte, na aanhouding, naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.

3. Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens

hulpofficieren wordt geleid…"

- Artikel 54:

"1. Ook buiten het geval van ontdekking op heeter daad is de officier van justitie bevoegd den verdachte van eenig strafbaar feit waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten (...) aan te houden en naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.

2. Kan het optreden van den officier van justitie niet worden afgewacht, dan komt gelijke

bevoegdheid toe aan ieder zijner hulpofficieren. De hulpofficier geeft van de aanhouding

onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan den officier van justitie.

3. Kan ook het optreden van een dier hulpofficieren niet worden afgewacht, dan is elke

opsporingsambtenaar bevoegd den verdachte aan te houden, onder verplichting zorg te

dragen dat hij onverwijld voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid. Op den hulpofficier voor wien de verdachte wordt geleid, is de tweede zin van het voorgaande lid van toepassing."

Bij strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten gaat het in het algemeen om misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.

- Artikel 57:

"1. De officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid, of die zelf de verdachte heeft aangehouden, kan, na hem verhoord te hebben, in het belang van het onderzoek bevelen dat hij tijdens het onderzoek ter beschikking van de justitie zal blijven en daarvoor op een in het bevel aangeduide plaats in verzekering zal worden gesteld..."

2. Wetboek van Strafrecht

- Artikel 225:

“1. Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst dan wel opzettelijk zodanig geschrift aflevert of voorhanden heeft, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.”

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Manier van politieoptreden: van huis gehaald - in strijd met afspraak met officier van justitie - en ingesloten op politiebureau, medicijnen niet of te laat verstrekt en informatie over de inhoud van verhoren doorgegeven aan de partij die bij de politie aangifte heeft gedaan tegen verzoeker.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Tijdens politieverhoor uitgescholden.

Oordeel:

Gegrond