Verzoeker klaagt erover dat het Ministerie van Verkeer en Waterstaat hem op grond van zijn leeftijd heeft afgewezen voor de functies waarnaar hij had gesolliciteerd. Hij wijst er daarbij op dat hem telefonisch op 11 juli 2001 is meegedeeld dat hij qua leeftijd niet in het team zou passen, terwijl het desbetreffende team op dat moment nog niet bestond alsook dat de vraag of iemand past in een team, pas kan worden beoordeeld nadat met de betrokkene is gesproken.
Daarnaast klaagt verzoeker erover dat hij op zijn brieven dienaangaande, tot op het moment dat hij zich tot de Nationale ombudsman heeft gewend (10 september 2001), nog geen schriftelijk antwoord had ontvangen.
Beoordeling
I. Ten aanzien van de afwijzing van verzoeker
1. Verzoeker, geboren 10 maart 1946, solliciteerde naar de functie van Hoofd Control Staf alsmede naar een drietal lagere functies binnen de Centrale Bestuursstaf Inspectie Verkeer en Waterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Bij de selectieprocedure werd door het Ministerie gebruik gemaakt van een extern adviseur. Voor iedere functie werd een selectiecommissie ingesteld die aan de hand van de binnengekomen brieven besloot welke sollicitanten zouden worden uitgenodigd voor een eerste gesprek. Verzoeker behoorde niet tot degenen die voor een gesprek werden uitgenodigd: hij ontving voor alle vier de functies het bericht dat de selectiecommissie had besloten dat de procedure met hem niet zou worden voortgezet.
2. Volgens verzoeker was hij voor de drie lagere functies afgewezen op grond van zijn leeftijd. Hij voerde hiervoor aan dat hij voor de functie van Hoofd Control Staf ruimschoots gekwalificeerd was en daarom voor de drie lagere functies zeker voldoende gekwalificeerd, en dat de door het Ministerie ingeschakelde extern adviseur hem in een telefoongesprek op 11 juli 2001 had gezegd dat hij voor de drie lagere functies was afgewezen omdat hij vanwege zijn leeftijd niet in het team paste.
3. De Minister van Verkeer en Waterstaat deelde in reactie op dit onderdeel van de klacht onder meer mee dat de desbetreffende selectiecommissie bij iedere functie waarvoor verzoeker had gesolliciteerd een brievenselectie had gemaakt waarbij zijn brief en curriculum vitae zorgvuldig waren afgewogen tegen die van de andere (interne en externe) kandidaten. De leeftijd van verzoeker had daarbij geen enkele rol gespeeld.
De extern adviseur liet weten dat de functie-eisen voor de functies waarnaar verzoeker had gesolliciteerd helder waren en een leidraad hadden gevormd voor de beoordeling van de binnengekomen sollicitatiebrieven. Dat verzoeker niet was uitgenodigd voor een gesprek vond zijn oorzaak in het feit dat hij niet of onvoldoende voldeed aan de gestelde eisen, met name niet aan de eis dat de kandidaat kennis moest hebben van financiële processen en bedrijfsvoeringprocessen binnen de overheid. Verzoekers leeftijd had bij de beoordeling geen enkele rol gespeeld en hij ontkende dan ook pertinent dat hij in het telefoongesprek met verzoeker had gezegd of gesuggereerd dat verzoeker vanwege zijn leeftijd niet in het team zou passen.
4. Uit de door de Minister verstrekte informatie blijkt dat voor alle drie de lagere functies waarnaar verzoeker had gesolliciteerd, kennis werd vereist op het gebied van financiële processen en bedrijfsvoeringprocessen binnen de overheid. Uit het door verzoeker overgelegde curriculum vitae blijkt dat verzoeker niet of slechts in zeer beperkte mate aan deze eisen voldeed. Verzoeker werkte immers slechts van 1976 tot 1987 bij de rijksoverheid terwijl voorts zowel zijn werkzaamheden bij de rijksoverheid als zijn werkzaamheden in het bedrijfsleven niet of nauwelijks refereren aan voornoemde kwalificaties. Gelet hierop en gelet op hetgeen door de Minister en de extern adviseur in reactie op de klacht is gesteld, acht de Nationale ombudsman verzoekers stelling dat hij op grond van zijn leeftijd werd afgewezen voor de functies waarnaar hij had gesolliciteerd, onvoldoende aannemelijk.
Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging behoorlijk.
II. Ten aanzien van de beantwoording van verzoekers brieven
1. Verzoeker zond het Ministerie op 8 juli 2001 een brief waarin hij verzocht om zijn afwijzing voor de functies waarnaar hij had gesolliciteerd, nader te motiveren. Naar aanleiding van deze brief had verzoeker op 11 juli 2001 een telefoongesprek met de extern adviseur. Op 12 juli 2001 zond verzoeker het Ministerie een brief waarin hij opnieuw een aantal vragen stelde met betrekking tot zijn afwijzing. Verzoeker verzocht om een schriftelijke reactie op zijn brief. Tot op het moment dat verzoeker zich tot de Nationale ombudsman wendde (10 september 2001), had het Ministerie nog niet op de brief gereageerd.
2. In reactie op dit onderdeel van de klacht deelde de Minister mee dat verzoekers brief van 12 juli 2001 niet was beantwoord gelet op de inspanningen van de extern adviseur in het telefoongesprek met verzoeker om de visie van de selectiecommissies duidelijk te maken en verzoekers reactie hierop. Dit is een verklaring maar geen rechtvaardiging voor het niet beantwoorden van de brief. Het feit dat de extern adviseur reeds telefonisch had uiteengezet waarom verzoeker was afgewezen, betekent zeker niet dat op verzoekers brief - waarin hij onder meer dit telefoongesprek aan de orde stelde - niet meer behoefde te worden gereageerd. Verzoeker had tenminste schriftelijk meegedeeld moeten worden dat niets toe te voegen was aan hetgeen hem reeds telefonisch was meegedeeld. Overigens had het, juist gezien de wijze waarop het telefoongesprek met verzoeker was verlopen, de voorkeur verdiend dat verzoeker nogmaals, maar dan schriftelijk, was uiteengezet waarom de procedure met hem niet werd voortgezet. Dat pas werd gereageerd op verzoekers brief naar aanleiding van diens klacht bij de Nationale ombudsman, is dan ook niet juist.
Op dit onderdeel is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Verkeer en Waterstaat, is gegrond wat betreft het niet schriftelijk beantwoorden van verzoekers brief van 12 juli 2001 en voor het overige niet gegrond.
Onderzoek
Op 10 september 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Oegstgeest, met een klacht over een gedraging van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Verkeer en Waterstaat, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Verkeer en Waterstaat verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de Minister van Verkeer en Waterstaat een aantal specifieke vragen gesteld. Daarnaast werd de betrokken extern adviseur gevraagd om een reactie op de klacht.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Minister van Verkeer en Waterstaat deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen.
De betrokken extern adviseur gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker, geboren 10 maart 1946, solliciteerde bij brief van 1 juni 2001 naar een viertal functies binnen de Centrale Bestuursstaf Inspectie Verkeer en Waterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het betrof hier de functie van Hoofd Control Staf en van drie (lagere) functies, namelijk Senior beleidsmedewerker Planning & Control, Coördinator Financiën en Coördinator Bedrijfsprocessen. Bij de selectieprocedure werd gebruik gemaakt van een extern adviseur. Voor iedere functie werd een selectiecommissie ingesteld.
2. Bij brieven van 5 juli 2001 lieten de desbetreffende selectiecommissies weten dat de procedure met verzoeker niet zou worden voortgezet en dat een aantal andere kandidaten was uitgenodigd voor een eerste gesprek van wie de ervaring en opleiding het meest leken aan te sluiten op de gestelde eisen.
3. Op 8 juli 2001 zond verzoeker het Ministerie drie brieven (betreffende de lagere functies) met de volgende inhoud:
“… Een enkele blik op mijn CV maakt duidelijk dat ik ook voor de naast hogere, zwaardere, functie ruimschoots kwalificeer gezien werkniveau en ervaring en daadwerkelijk succesvol heb gefunctioneerd op dat zwaardere niveau. Als er al een tekort zou zijn tussen mijn profiel en dat van de functie, zou dat royaal gecompenseerd zijn door de overwaarde op alle andere onderdelen van het profiel. Het leek me dus een uitgelezen kans voor de Inspectie om een mercedes binnen te halen voor de prijs van een volkswagen.
Uiteraard is dat nog geen garantie dat uiteindelijk niet de keus op een andere kandidaat zal vallen, maar u zult zich mijn verbazing kunnen voorstellen dat ik kennelijk zelfs niet in aanmerking kom voor een eerste gesprek. Ervan uitgaande dat gesprekken met meerdere kandidaten zijn gevoerd moet ieder van die kandidaten op papier dus beter geschikt hebben geleken dan ik.
Ik zou daarom graag horen op welk punt ieder van deze kandidaten zoveel beter geschikt is beoordeeld dat mijn overwaarde ten opzichte van de gestelde eisen daar tegen wegvalt. Omdat hier sprake lijkt te zijn van een patroon (ik solliciteerde ook op andere functies) is mijn vraag of u aannemelijk kunt maken dat mijn grote ervaring (lees: leeftijd) geen rol heeft gespeeld in de afweging…”
4. Naar aanleiding van zijn brief had verzoeker op 11 juli 2001 een telefoongesprek met de extern adviseur.
5. Op 12 juli 2001 zond verzoeker het Ministerie de volgende brief:
“… Gisteren kreeg ik een telefoontje van (de extern adviseur; N.o.) in antwoord op mijn brief van 8 juli jl. waarvoor ik verantwoordelijk ben.
Hij deelde mee dat ik gezien leeftijd, opleiding en ervaring zonder meer in aanmerking kwam voor de zwaarste functie waarvoor ik belangstelling heb getoond. Voor die functie was echter als vereiste gesteld door FEZ dat de te benomen persoon een grondige ervaring had in de overheidsadministratie. Om die reden viel ik af.
Voor de naast ondergelegen functies kwam ik niet in aanmerking omdat je daar niet iemand op kon zetten die zwaarder was dan zijn baas. Mijn opmerking dat dan kennelijk de verkeerde baas was benoemd nam hij (uiteraard) niet over. Hij ging verder met op te merken dat een in het belang van de samenstelling van een goed functionerend team het nodig kon zijn niet de beste kandidaten te benoemen. Hierbij viel weer het criterium leeftijd.
Het zal aan mij liggen, maar ik kan dit niet volgen. Eens te meer omdat het team waarover gesproken wordt nog niet eens bestaat. Gezien het expliciete toegeven dat ik voor een hogere functie (ook) kwalificeer is mij aannemelijk gemaakt dat het leeftijdsargument een duidelijke rol in de afweging heeft gespeeld.
Ik herhaal daarom mijn vragen uit de brief van 8 juli en voeg daar, n.a.v. het telefoongesprek een vraag aan toe:
1. Ervan uitgaande dat gesprekken met meerdere kandidaten zijn gevoerd moet ieder van die kandidaten op papier dus beter geschikt hebben geleken dan ik. Ik zou daarom graag horen op welk punt ieder van deze kandidaten zoveel beter geschikt is beoordeeld dat mijn overwaarde ten opzichte de gestelde eisen daar tegen wegvalt.
2. Kunt u aangeven hoe u heeft vastgesteld dat ik niet in het bestaande team pas en hoe duidelijk is dat ieder van de andere kandidaten die wel zijn opgeroepen voor een gesprek in dit opzicht beter scoren dan ik?
3. Kunt u aannemelijk maken dat mijn grotere ervaring (lees: leeftijd) geen rol heeft gespeeld in de afweging…”
B. Standpunt verzoeker
1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.
2. Bij zijn verzoekschrift voegde verzoeker onder meer het door hem bij zijn sollicitatiebrieven gevoegde curriculum vitae. Hierin gaf verzoeker aan de volgende werkervaring te hebben:
“…1997- KPN-Telecom
1999- Verkoop Eenheid Zakelijke Markt - Controller.
Speciale aandachtsgebieden KPN.com, Call Centers, inclusief het uitva-
ren van het laatste deel naar KPN Call Center b.v. Projectleider Activity
Based Costing Project, het in kaart brengen van de ca /600mln aan kos-
ten op basis van activiteiten (productbegroting)
1998 Business Unit Internetdiensten
Controller van de Business Unit Internetdiensten, manager Financiën.
Planning en control cyclus, opzetten van de administratie en AO,
processen en besturing inrichten.
1994-1997 Unisource Carrier Services AG - Zürich, Zwitserland
1994-1997 Directer Sales en Carrier Relations, Regio Manager voor Azië en Europa
Verantwoordelijk voor het opzetten van één van de drie speerpunten van
het nieuwe bedrijf: het formuleren, doen accepteren en (doen) uitvoeren
van het beleid op het gebied van internationale verrekeningen en
verkeersrouteringen. formuleren en uitvoering van beleid m.b.t.
accounting rates, opzetten van voice hubbing (refiling).
Verantwoordelijk voor de integrale relatie met telecom bedrijven
wereldwijd, in de genoemde regio's in het bijzonder.
Organisatie van de ondersteuningsstructuur en rapportage systemen.
[Unisource was een joint venture van de Nederlandse, Spaanse,
Zweedse en Zwitserse Telecombedrijven. Co-ordinatie met de overgang
van werkzaamheden vanuit de organisties van de aandeelhouders naar
Unisource, inpassen van de strijdige belangen van de aandeelhouders.]
1989-1994 PTT-Telecom, Business Unit Internationale Telecommunicatie
1992-1994 Project manager Internationale Verrekeningen
Verantwoordelijk voor beleidsformulering en -uitvoering van
verrekeningen met andere telco's, anticiperend op en vormgevend aan
nieuwe verrekeningsvormen en -structuren. Overleg met Zweedse en
Zwitserse partners van Telecom om gecoördineerd optreden te
waarborgen. Het betreft hier management van een kostenpost in de orde
van grootte van ƒ2mrd.
1991-1996 Vice voorzitter van de tariefgroep voor Europa en het Middelandse Zee
basin (TEUREM) van de Internationale Telecommunicatie Unie (ITU te
Geneve).
1993-1994 Lid van de Commissie ter voorbereiding van de privatisering van de
Maritieme Satelliet Organisatie Inmarsat te Londen.
1989-1992 Hoofd Bedrijfseconomische Zaken, gedurende het merendeel van deze
periode tevens hoofd Control.
Verantwoordelijk voor kostenonderzoeken, rentabiliteitsberekeningen,
waarderingsvraag-stukken, opstellen van business plannen van nieuw op
te richten (of over te nemen) dochters, waardering van over te nemen
bedrijven of de inbreng van andere partners in een dergelijk bedrijf,
accounting rates. Vanuit de Control verantwoordelijheid: planning en
rapportage aan en advisering naar topmanagement, i. h.a. organisatie
van de informatiestromen.
1987-1989 Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)
Een investeringsbank met venture capital mogelijkheden.
Verantwoordelijk voor beleidsformulering op het gebied van
kleinbedrijffinanciering en daadwerkelijke acquisitie en sturing van een
aantal bedrijven in Azië en Afrika. Lid van de Raad van Bestuur
(Directeur) van enkele nationale banken voor kleinbedrijf in Afrika en
Azië.
1976-1987 Ministerie van Buitenlandse Zaken - Ontwikkelingssamenwerking
1984-1987 DG Internationale Samenwerking - Directie Internationale Organisaties
Verantwoordelijk voor de beleidsvorming rond en de relaties en samen-
werkingsprogramma's met enkele organisaties binnen de VN-familie
zoals Habitat en het Milieuprogramma, alsmede de beleidsterreinen
jeugd en verdovende middelen. Lid van de Nederlandse delegatie naar
de beheerslichamen van deze organisaties, coördinatie van het beleid
van BZ, overleg met de betrokken vakministeries en niet-gouvernemen-
tele organisaties. Betrokken bij de organisatie in Nederland van het
Internationale Jongeren Jaar (1986) en het Internationale Jaar voor de
Daklozen (1987).
1982-1983 DG Internationale Samenwerking - Directie Azië
Verantwoordelijk voor de sectoren Industrie en Watervoorziening in het
bilaterale programma met Indonesië. Beleidsformulering en -uitvoering
met betrekking tot specifieke onderwerpen als "stuwmeerbeheersing",
doelgroepenprojecten.
1980-1982 Nederlandse Ambassade te Boven Volta (Burkina Faso) - Ouagadougou
Gedetacheerd bij de Buitenlandse Dienst ter coördinatie van het
bilaterale samenwerkingsprogramma tussen de Nederlandse en
Voltaanse overheid. Gedurende een groot deel van deze tijd Tijdelijk
Zaakgelastigde.
1976-1980 DG Internationale Samenwerking - Directie Financieel Economische
Ontwikkelingssamenwerking
Als medewerker binnen het bureau Oost-Azië mede verantwoordelijk
voor de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van de financiële hulp aan
m.n. Indonesië en Vietnam. Lid van de Nederlandse delegatie naar de
Inter-Gouvernementele Groep inzake Indonesië (IGGI), onderhandelen
van co-financieringsovereenkomsten met andere donors zoals
Wereldbank, Asian Development Bank en US-Agency tor International
Development (USAID). Frequent contact met adviserend en producerend
bedrijfsleven.
1975-1976 Amsterdam- Rotterdam Bank N.V.
Directie secretaris van het directoraat verantwoordelijk voor organisatie
en automatisering van het bedrijf. Belast met de organisatie van de
interne rapportage en de bestuurlijke organistie voor het management.
1974 Ede, Chr. Lyceum
Docent Economie en Recht (vervanging van een zieke docent)
1971-1974 Voedsel en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties.
1973-1974 Vismarketing en -consumptieproject, Lima - Peru
Het project adviseerde aan de Peruaanse autoriteiten inzake organisatie
en administratieve afwikkeling van de recent genationaliseerde vishandel,
organisatie van de distributie van consumptievis, beheersing van geld en
informatiestromen op nationaal niveau en in individuele ondernemingen,
advisering aan visserscoöperaties.
1971-1973 Zeevisserijhavenproject, Bangalore - India
Het project stelde pre-investeringsstudies voor visserijhavens langs de
gehele zeekust van India op. Deze studies werden verricht door een
team van ingenieurs en economen, waarbij de laatsten zich richtten op
rentabiliteit, marketing, capaciteitsberekeningen etc….”
C. Standpunt Minister van Verkeer en Waterstaat
1. In reactie op de klacht deelde de Minister van Verkeer en Waterstaat het volgende mee.
“…(De extern adviseur S.; N.o.) heeft (verzoeker; N.o.) in reactie op diens brief van 8 juli, op 11 juli 2001 telefonisch een toelichting gegeven op het door de selectiecommissie ingenomen standpunt.
In dit gesprek heeft (de extern adviseur; N.o.) zeer nadrukkelijk gesteld dat de commissie bij elke functie waarvoor (verzoeker; N.o.) had geopteerd een brievenselectie heeft gemaakt waarbij zijn brief en curriculum vitae zorgvuldig zijn afgewogen tegen die van andere in- en externe kandidaten. De leeftijd van (verzoeker; N.o.) heeft daarbij op geen enkele wijze een rol gespeeld.
Uit een terugkoppeling van (de extern adviseur; N.o.) blijkt dat (verzoeker; N.o.) zich niet kon verenigen met de uitleg en meerdere malen heeft gesuggereerd dat zijn leeftijd van doorslaggevende betekenis was geweest. Het door de selectiecommissie ingenomen standpunt werd ondanks de uitvoerige toelichting niet geaccepteerd.
(…)
Voor (verzoeker; N.o.) is dit telefoongesprek aanleiding geweest om nogmaals nadere uitleg te vragen. In die brief van 12 juli 2001 heeft betrokkene zijn standpunt alsmede eerder in het telefoongesprek gestelde vragen herhaald. Gelet op de inspanningen van de heer S. om de visie van de commissie over het voetlicht te brengen en de reactie van betrokkene hierop is de brief onbeantwoord gebleven.
(…)
Op basis van het voorafgaande moet ik constateren dat de selectiecommissie zorgvuldig is geweest in haar afweging om de betrokkene af te wijzen. Ik stel daar nadrukkelijk bij dat er op geen enkele wijze sprake van leeftijdsdiscriminatie is geweest. De selecteurs hebben in alle zorgvuldigheid kandidaten op basis van de schriftelijke informatie geselecteerd. De procedure is verlopen met inachtneming van de wettelijke en departementale kaders op het gebied van werving en selectie…”
2. Bij de reactie zond de Minister een afschrift van de brief die verzoeker op 18 december 2001 naar aanleiding van zijn klacht bij de Nationale ombudsman was gezonden. In deze brief werden verzoeker verontschuldigingen aangeboden voor het feit dat niet op zijn brief van 12 juli 2001 was gereageerd. Voorts werd in de brief nadrukkelijk gesteld dat verzoekers leeftijd nimmer een reden was geweest om hem af te wijzen voor de functies waarnaar hij had gesolliciteerd en werd gerefereerd aan het door verzoeker met de extern adviseur gevoerde telefoongesprek waarin de beslissing van de selectiecommissie uitvoerig was gemotiveerd.
D. Reactie verzoeker
Verzoeker bleef bij zijn standpunt. Hij liet opnieuw weten dat de extern adviseur in het telefoongesprek op 11 juli 2001 duidelijk had gezegd dat wat betreft de drie (lagere) functies zijn leeftijd een bezwaar was en dat hij daarom niet in het team paste, of woorden van gelijke strekking had gebezigd.
E. Reactie Minister van Verkeer en Waterstaat
Daarnaar gevraagd deelde de Minister van Verkeer en Waterstaat nog het volgende mee.
“… Betrokkene heeft tevens gesolliciteerd naar de volgende drie (lagere) functies:
1. Senior beleidsmedewerker Planning & Control, vacaturenummer 01/48
Eisen:
Academisch werk- en denkniveau;
Kennis van het algemeen beleid van de Inspecteur-generaal en inzicht in het beleid van het ministerie op financieel-economisch gebied;
Kennis van de relevante wet- en regelgeving en van de begrotingscyclus;
Kennis van de doelstellingen, taken en beleidsterreinen van de Inspecteur-generaal;
Vaardigheid in het deskundig faciliteren en begeleiden van grote, complexe projecten;
Vaardigheid in het aansturen en verrichten van onderzoek (waaronder audits), het verrichten van analyses en in het opstellen van rapportages;
Vaardigheid in het opstellen van financieel-economische beleidsnotities en adviezen met betrekking tot de taakvelden;
Vaardigheid in het voeren van onderhandelingen.
2. Coördinator Financiën, vacaturenummer 01/50
Eisen:
Academisch werk- en denkniveau;
Kennis van bedrijfseconomie
Kennis van en inzicht in bedrijfsvoering- en financiële processen bij complexe overheidsorganisaties in het belang bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en van de daaraan ten grondslag liggende wet- en regelgeving;
Kennis van geautomatiseerde bedrijfsvoeringsystemen;
Vaardigheid in het analyseren van en adviseren over financiële gegevens;
Vaardigheid in het voeren van besprekingen met diverse onderdelen van de Inspectie Verkeer en Waterstaat;
Vaardigheid in het geven van leiding aan een meer uitvoerende afdeling.
3. Coördinator Bedrijfsprocessen, vacaturenummer 01/53
Eisen:
Academisch werk- en denkniveau;
Kennis van bedrijfseconomie en bedrijfskundige zaken; organisatorische kennis (inrichting van operaties en processen);
Kennis van de bedrijfsvoeringprocessen binnen de Inspectie Verkeer en Waterstaat en het ministerie van V & W en de daaraan ten grondslag liggende wet- en regelgeving;
Vaardigheid in het inrichten/organiseren van bedrijfsprocessen en bestuurlijke informatievoorziening;
Vaardigheid in het analyseren van en beoordelen van bedrijfsprocessen;
Vaardigheid in het beoordelen van complexe contracten;
Vaardigheid in het voeren van besprekingen met diverse onderdelen van de Inspectie Verkeer en Waterstaat;
Communicatieve en adviesvaardigheden;
Vaardigheid in het geven van leiding aan professionals.
Voor deze vacatures zijn een 7-, 9- en 14-tal reacties ontvangen. Met respectievelijk een vijftal, tweetal en nogmaals een tweetal kandidaten hebben wij de (eerste) gesprekken gevoerd. Deze kandidaten hebben wij uitgenodigd, omdat uit de CV's bleek, dat zij goed zouden kunnen voldoen aan de door ons gestelde eisen ten aanzien van opleiding en ervaring en naar verwachting goed zouden passen in het functieprofiel.
De kandidaten die uiteindelijk zijn benoemd in de betreffende functies hebben een gevarieerde achtergrond en ervaring, uiteenlopend van intern V & W/Directoraat-Generaal Goederenvervoer en andere ministeries tot bedrijfsleven (organisatie- en adviesbureau). De betreffende opleidingen zijn alle op academisch niveau, te weten Bedrijfseconomie, Scheikundige Technologie en Kwaliteitsmanagement, Bestuurskunde.
Aangezien de sollicitatiebescheiden van de overige betrokken kandidaten inmiddels conform ons beleid op dit punt zijn vernietigd kan ik u helaas op grond van de gegevens in de brieven en CV's niet meer informeren met betrekking tot uw vraag in welk specifiek opzicht deze kandidaten meer aan de gestelde eisen voldeden dan betrokkene…”
F. Reactie van de extern adviseur
Daarnaar gevraagd deelde de extern adviseur mee zich het gesprek met verzoeker op 11 juli 2001 nog goed te herinneren. Omdat hij wist dat verzoeker zou bellen om te worden geïnformeerd over de gronden van zijn afwijzing, had hij zich op het gesprek kunnen voorbereiden. Uit hoofde van zijn beroep is hij overigens gewend dergelijke gesprekken te voeren. De functie-eisen voor de functies waarnaar verzoeker had gesolliciteerd, waren helder en hadden de leidraad gevormd voor de beoordeling van de binnengekomen sollicitatiebrieven. Voor iedere functie was een selectiecommissie ingesteld en de leden van die commissie hadden de binnengekomen brieven geselecteerd waarna de commissie had besloten welke sollicitanten zouden worden uitgenodigd voor een eerste gesprek. Dat verzoeker niet was uitgenodigd, vond zijn oorzaak in het feit dat verzoeker niet of onvoldoende voldeed aan de gestelde eisen, met name niet aan de eis dat de kandidaat kennis moest hebben van financiële processen en bedrijfsvoeringprocessen binnen de overheid. Hij had tijdens het telefoongesprek getracht dit verzoeker duidelijk te maken. Verzoeker had daarop de eis als zodanig ter discussie gesteld waarop hij weer had getracht verzoeker uiteen te zetten waarom de eis werd gesteld. De adviseur ontkende pertinent dat hij tegen verzoeker had gezegd of gesuggereerd dat verzoeker vanwege zijn leeftijd niet paste in het team. De begrippen “leeftijd” en “passen binnen het team” waren overigens niet door hem, maar door verzoeker in het gesprek gebracht. Het gesprek was tenslotte uitgelopen op een soort woordenspel en hij had het gesprek, zeker het tweede deel daarvan, als tamelijk bizar ervaren.
G. Reactie van verzoeker op het verslag van bevindingen
“…
1. Ik constateer dat V&W op 11 april, d.w.z. een half jaar na dato, niet meer weet welke kwalificaties de sollicitanten hadden, maar nog wel zegt precies te weten hoe een telefoongesprek verliep.
2. Het hoort bij dit soort procedure dat beide partijen de feiten op een manier presenteren die zo voordelig mogelijk is voor hun zaak. Maar een onjuiste voorstelling van zaken geven hoort niet bij de spelregels. In dit geval gaat het over de inhoud van het gevoerde telefoongesprek.
3. V&W stelt, en weet dat een half jaar na dato kennelijk nog precies, dat het leeftijdselement door mij is ingebracht, en nog wel wat achterbaks (“gesuggereerd”). Het lange tijdsverloop tussen het gesprek en de reactie van V&W moet het ministerie parten hebben gespeeld. Het gesprek verliep anders.
4. Mijn gesprekspartner begon met wat “in- en uitgepraat” vaagheden en algemeenheden. Tot tweemaal toe voerde hij het begrip leeftijd aan als argument. De eerste maal heb ik dat laten passeren. Bij de tweede keer wees ik hem erop dat dit geen toelaatbaar selectiecriterium was. Hij schakelde toen over op het begrip ervaring (omdat ervaring alleen wordt opgedaan in de loop van de tijd, is dit een argument dat heel dicht tegen het leeftijdscriterium aanligt). “Je kunt niet iemand benoemen die beter is dan zijn baas”, waarop ik natuurlijk direct zei: “dan hebben jullie de verkeerde baas gekozen”. Hij vertelde van de FEZ eis dat er voor de functie van het hoofd ervaring in de overheidsadministratie was. Ik heb opgemerkt dat het me toch vreemd voorkwam dat wanneer voor de functie van hoofd er een tekort aan kennis en ervaring wordt geconstateerd, het verschil met de drie naastonderliggende functies zo groot is, dat dezelfde persoon dan niet kwalificeert omdat hij een te veel aan kennis en ervaring heeft. Op dit moment kwam hij met het argument dat je in het team moest passen. Nog afgezien daarvan dat dit weinig steekhoudend is omdat er gewoonweg nog geen team bestond, werd zo impliciet een veronderstelling gemaakt over mijn karakter en opstelling binnen een groep die niet op feitelijke informatie gebaseerd kan zijn.
5. Overigens duurde het gesprek maar enkele minuten. De “inspanningen van de heer S.” en de “uitvoerige toelichting” waarvan V&W rept vallen dus nog wel mee en het is komisch dat daarin een reden wordt gezien om brieven niet te beantwoorden.
6. In de “bevindingen” komt tweemaal een weergave van het telefoongesprek voor. De ene keer in het standpunt van V&W, de andere keer in de reactie van de extern adviseur. Omdat er (helaas, helaas) geen bandopname van het gesprek bestaat, kan V&W de inhoud van het gesprek alleen kennen uit informatie gegeven door die externe adviseur. Wie is deze adviseur? Iemand die een opdracht van V&W had en op een volgende opdracht hoopt. Een profeet die brood eet. De verleiding zal groot zijn om de broodheer (waarvan hij afhankelijker is dan een ambtenaar met een vast inkomen) naar de mond te praten. Dit geldt des te sterker wanneer het alternatief is te moeten toegeven dat hij zich “onhandig” heeft uitgelaten in het telefoongesprek waardoor zijn goede naam in het geding komt en in het ergste geval er zelfs een schadeclaim van het ministerie dreigt.
7. Gezien de vele gesprekken van deze aard die de adviseur zegt te moeten voeren, is het opvallend dat hij zich één gesprek na een half jaar nog zo precies zou herinneren. Hij maakt dan ook tenminste drie fouten. Allereerst heb ik niet gebeld, maar belde hij. Het telefoontje was nl een reactie op mijn brief van enkele dagen eerder. Waarom zou ik dus bellen?
Verder: de begrippen “leeftijd” en “passen in het team” heeft hij zelf ingebracht (zie hierboven). Wanneer hij het begrip leeftijd niet had gebruikt, had ik geen grond gehad om een klacht in te dienen. En zelfs nu heb ik daar over geaarzeld, wetend dat iets dergelijks moeilijk te bewijzen is. (Er is trouwens wel een bewijs mogelijk: de leeftijd van de instroom bij de inspectie maakt eenvoudig duidelijk of er een statistisch relevante afwijking is van wat normaal zou zijn. Dat is een eerste indicatie. Misschien zou V&W die cijfers eens kunnen geven). Wat bij mij de doorslag gaf was de manier waarop de adviseur zich tijdens het gesprek vastpraatte.
8. Interessant is de andere argumentatie waarvan het ministerie zich nu bedient. Het is nu voor alle functies een onvoldoende kwalificeren. Dat is in tegenspraak met het telefoongesprek, maar het ministerie moet deze lijn van verdediging wel volgen omdat anders het argument “passen in het team” naar voren komt, en dat is lastig overeind te houden.
9. Het door mij gekozen communicatiemiddel was schriftelijk. Ik heb schriftelijk gevraagd om een toelichting. Het ministerie heeft gekozen voor mondelinge afhandeling. In het telefoongesprek werd een dermate vreemde argumentatie gebruikt dat ik met een korte verwijzing naar die argumentatie alsnog om een schriftelijke toelichting heb gevraagd. Het V&W heeft het niet nodig geacht daarop te reageren, hoewel gezien de uitlatingen van het ministerie die in de brief aangehaald werden daar zeker aanleiding voor was. Van mijn kant heb ik gekozen voor een verifieerbaar communicatiekanaal: schriftelijk. Ik heb direct de relevante punten schriftelijk vastgelegd. Het Ministerie heeft hierop gereageerd door te kiezen voor een niet verifieerbaar communicatiekanaal of sowieso niet te reageren. (Als ik kwaad denkend zou zijn, en dat ben ik zo langzamerhand bij V&W, misschien wel met het idee: als hij zich met een kluitje in het riet laat sturen, is alles OK, en anders kunnen we het later altijd nog ontkennen). Dat er nu gekrakeel ontstaat over de inhoud van het telefoongesprek is dus geheel door V&W veroorzaakt. Het zou mij dan ook niet redelijk voorkomen de versie van V&W te aanvaarden zonder nader bewijs, het zou een premie betekenen op een handelen dat de deur openzet voor manipulatie van informatie.
10. Op blz 7 van de “bevindingen” constateert het ministerie “op grond van het voorafgaande” dat er zorgvuldig is gehandeld. In het voorafgaande wordt alleen de procedure beschreven: er is een brievenselectie gemaakt, een afweging heeft plaatsgevonden. Er wordt wel gesteld dat leeftijd geen rol heeft gespeeld, maar omdat daarbij geen onderbouwing wordt gegeven is hier sprake van een stelling zonder bewijs. Uit niets blijkt de kwaliteit van die acties, gesteld wordt (uiteraard) dat leeftijd geen rol heeft gespeeld. Op geen enkele manier maakt het ministerie dat aannemelijk. Dat in de versie van het ministerie ik zou hebben gesuggereerd dat leeftijd van doorslaggevende betekenis zou zijn geweest kan tenslotte moeilijk als onderbouwing van zorgvuldig handelen van het ministerie worden aangevoerd.
11. Terzijde: De functie-eisen worden in de vakaturemelding niet genoemd. Er is wel een hoofdje functie-eisen, maar daaronder is niets ingevuld.
12 V&W zegt de bescheiden van de afgewezen sollicitanten vernietigd te hebben. Van de drie mensen die aangenomen zijn, is dat niet het geval. Het moet voor het Ministerie dan ook eenvoudig zijn om aan te tonen die die mensen op papier beter kwalificeren dan ik. En als een externe kandidaat boven de 50 is, heeft het ministerie gewoon gelijk, dan kan er geen sprake zijn geweest van leeftijdsdiscriminatie. Het moet voor het ministerie toch niet moeilijk zijn de CV's van de benoemden over te leggen (bij voorkeur met een stempel van de datum van ontvangst) en zo eenvoudig elk misverstand de wereld uit te helpen. Dat V&W bij herhaling probeert te voorkomen dat er iets verifieerbaars op tafel komt vind ik tekenend, maar goed, ik ben natuurlijk bevooroordeeld.
13. Inhoudelijk onbelangrijk, maar naar mijn gevoel tekenend voor de manier waarop V&W zich van gelegenheidsargumenten bedient, zonder zich erover te bekommeren of ze in overeenstemming zijn met de waarheid is het gestelde door V&W onder punt c op blz 7: “Gelet op de inspanningen … is de brief onbeantwoord gebleven”. Er is hier dus kennelijk sprake van een bewuste beslissing. Dat lijkt niet te stroken met het bericht dat V&W mij stuurde en waarvan u copie toeging met mijn brief van 21.12.2001 dat beantwoording uitbleef omdat de personeelsafdeling (al twee maand) met vakantie was. Het is natuurlijk mogelijk dat pas na de twee maand vakantie het besluit is genomen waarschijnlijk. Het ziet ernaar uit dat V&W zich bedient van een oncontroleerbare voorstelling van zaken, die het ministerie gunstig uitkomt.
Samenvattend:
1. Het ministerie heeft stelselmatig gekozen voor niet verifieerbare communicatiekanalen en beroept zich vervolgens maanden later op een afwijkende weergave van het gesprek.
2. Het Ministerie stelt dat er een zorgvuldige afweging heeft plaatsgevonden, maar geeft geen inzicht hoe dat is gebeurd zodat niet is vast te stellen of dat inderdaad zorgvuldig was.
3. Het Ministerie had betrekkelijk eenvoudig aan kunnen tonen dat er geen praktijk van leeftijdsdiscriminatie bestaat door het overleggen van instroomcijfers. Dat heeft het ministerie niet gedaan.
4. Ook wat verder verifieerbaar is (CV's van mensen die wel aangesteld zijn), wordt door het Ministerie niet beschikbaar gesteld.
5. In zijn verdediging beschrijft het Ministerie alleen de procedure, maar laat in het midden hoe die is toegepast en met welke mate van zorgvuldigheid dat is gebeurd.
6. Waar de verdediging van het Ministerie verder gaat dan het beschrijven van een procedure, is de enige bron een extern deskundige die, wanneer hij mijn weergave van het gesprek zou bevestigen, daarmee eigen falen toe zou geven met negatieve gevolgen voor hemzelf.
Conclusie:
Het Ministerie
heeft niet aannemelijk gemaakt dat leeftijd geen rol heeft gespeeld,
legt de informatie waaruit dat zou kunnen blijken niet over en
heeft gedurende het hele proces steeds een weg gekozen waarbij niet verifieerbaar is wat er gebeurde.
Op enkele punten (besluit de brief niet te beantwoorden, ik zou naar dhr S gebeld hebben) lijkt het onwaarschijnlijk dat het Ministerie een juiste voorstelling van zaken geeft. En als de weergave van het Ministerie overeenkomstig de werkelijkheid was, had ik geen reden gehad een klacht in te dienen.
(En dan te bedenken dat dit de mensen zijn die aanbestedingen in goede banen moeten leiden!)…”