Verzoeker, die op 28 november 1999 op het station in Venlo is staande gehouden door twee ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee met de vraag zijn paspoort te tonen, klaagt erover dat:
- deze ambtenaren zich hebben schuldig gemaakt aan discriminatie, omdat hij vanwege zijn donkere huidskleur de enige was van een groep personen die werd gecontroleerd;
- nadat hij was aangehouden, onvoorzichtig is gereden tijdens het transport van het station naar de brigade in Venlo, zo is er plotseling geremd, waardoor hij bijna ten val kwam;
- hem in de brigade is geweigerd om zich te laten bijstaan door een advocaat;
- hem toestemming is geweigerd om zijn echtgenote te bellen;
- hem pas na 15 minuten is toegestaan gebruik te maken van het toilet.
Ook klaagt verzoeker erover dat zijn klacht, die via de Nationale ombudsman op 2 februari 2000 aan de Minister van Defensie was gezonden, pas op 22 juni 2000 in het Nederlands, is afgedaan.
Beoordeling
1. Ten aanzien van het zich schuldig maken aan discriminatie
1. Twee ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, K. en Ko., hielden op 28 november 1999 verzoeker staande op het station in Venlo met de vraag zijn paspoort te tonen, nadat verzoeker uit de trein uit Duitsland was gestapt. Volgens verzoeker hebben deze ambtenaren zich schuldig gemaakt aan discriminatie, omdat hij vanwege zijn donkere huidskleur de enige was die werd gecontroleerd, terwijl hij zich bevond in een groep personen die uit de trein stapte.
Verzoeker werd vervolgens aangehouden wegens, kort gezegd, belediging van een ambtenaar in functie, omdat hij betrokken ambtenaar K. "klootzak" had genoemd.
2. Op basis van de Vreemdelingenwet en de Vreemdelingencirculaire (zie Achtergrond onder 1. en 2.) kunnen in het kader van Operationeel toezicht ter bestrijding van illegale immigratie, ingereisde personen na grensoverschrijding aan vreemdelingentoezicht worden onderworpen. Alle personen, van wie mag worden aangenomen dat deze grensgangers zijn, kunnen aan deze vorm van vreemdelingentoezicht worden onderworpen. Bij een controle in internationale treinen worden in beginsel alle grensgangers gecontroleerd. Uit de reacties van de Minister van Defensie en van de Minister van Justitie is gebleken dat deze controle ook plaatsvindt na aankomst van een dergelijke trein op het perron, wanneer er nog geen vermenging heeft plaatsgevonden van grensgangers met overige personen. De rapportage in het kader van het mobiel vreemdelingentoezicht dient te vermelden het totaal aantal gecontroleerde personen en het aantal treffers.
3. De Minister van Defensie heeft ontkend dat sprake was geweest van discriminatie. Volgens de Minister had op het station in Venlo een steekproefsgewijze controle plaatsgevonden in het kader van bovengenoemd mobiel vreemdelingentoezicht, ter bestrijding van illegale immigratie. In dit kader was verzoeker staande gehouden. Er was geen specifieke reden geweest om hem staande te houden. Hij was niet staande gehouden of gediscrimineerd op grond van zijn huidskleur. De Minister heeft op dit punt verder naar voren gebracht dat zich in een internationale trein uit Duitsland als de trein waaruit verzoeker kwam, naar schatting gemiddeld tussen de 40 en 80 personen bevinden. De betrokken ambtenaren bevonden zich op het perron waar de trein uit Duitsland aankwam. Zij bevonden zich op de route naar de uitgang op dit perron, welke route verzoeker ook moest nemen, en welke rechtstreeks langs de betrokken ambtenaren voerde. Van de personen die uit de trein kwamen waren in totaal, inclusief verzoeker, acht personen gecontroleerd. Behalve verzoeker was nog een andere persoon aangehouden. Wie de zes andere personen waren geweest, was niet bekend, omdat van de personen die voldoen aan de vereisten van de Vreemdelingenwet geen registratie wordt bijgehouden, noch van huidskleur, noch van nationaliteit.
4. Betrokken ambtenaren K. en Ko. hebben laten weten dat zij zich correct hadden gedragen. Zij gaven aan dat verzoeker als eerste de trein had verlaten. Hij had zich, anders dan verzoeker had gesteld, niet in een groep personen bevonden. Verzoeker was het stationsemplacement onmiddellijk hard opgerend, waar K. en Ko. zich bevonden. Daardoor had hij hen de indruk gegeven dat hij zich aan controle wilde onttrekken. Op het moment dat verzoeker K. passeerde, had K. hem in de Nederlandse taal om een paspoort gevraagd. Verzoeker had hierop niet gereageerd en was verder gerend. Daarop was K. verzoeker achterna gerend en had hij hem in de Engelse taal om een paspoort gevraagd. Verzoeker had hierop beledigend gereageerd.
5. Op basis van eerdergenoemd vreemdelingentoezicht mocht verzoeker als grensoverschrijdende persoon worden gecontroleerd, zonder dat hiervoor een bijzondere reden nodig was, omdat elke persoon die de grens overschrijdt mag worden gecontroleerd. Bij tijdgebrek kan deze controle steekproefsgewijze plaatsvinden. Een dergelijke controle veronderstelt een controle van een gedeelte van de te controleren personen zonder aanziens des persoons, bijvoorbeeld op basis van getalsmatige criteria. Daarnaast kan ook een selectie plaatsvinden van de te controleren personen op basis van objectieve controleerbare criteria. Daarbij kunnen eigen ervaringsgegevens van de Koninklijke Marechaussee, en opvallend (bijvoorbeeld ontwijkend) gedrag wel een rol spelen, maar mag, anders dan de Minister van Justitie en de Minister van Defensie stellen, persoonlijke intuïtie van een controlerend ambtenaar, of onveranderlijke persoonskenmerken van de te controleren personen (zoals huidskleur en gezichtsbouw) niet het enige criterium vormen voor controle.
6. Vanwege tijdgebrek was hier sprake is geweest van een selectie van de te controleren personen. Het is begrijpelijk dat verzoeker de controle als onprettig heeft ervaren, omdat hij meende dat hij vanwege zijn donkere huidskleur werd gecontroleerd. Er bestaat echter geen reden om te twijfelen aan de lezing van de Koninklijke Marechaussee dat er geen bijzondere reden bestond om verzoeker te controleren, buiten zijn gedrag, dat de betrokken ambtenaren als ontwijkend gedrag hebben geïnterpreteerd. Omdat verzoeker als eerste rennend de trein verliet, en niet stopte, maar hen ook rennend wilde passeren, konden zij menen dat hij zich mogelijk aan controle wilde onttrekken. Dat er ook een andere verklaring was voor verzoekers gedrag, te weten dat hij haast had om zijn aansluitende trein te halen, aangezien de trein uit Duitsland was vertraagd, doet hieraan niet af.
Daarnaast heeft de Koninklijke Marechaussee, zoals gezegd, nog zeven andere treinreizigers gecontroleerd. Niet is geregistreerd wat de nationaliteit en de huidskleur is geweest van deze personen; de Vreemdelingencirculaire verplicht daartoe ook niet. Hoewel de Koninklijke Marechaussee op grond van deze Vreemdelingencirculaire wel had moeten aangeven dat sprake was van tijdgebrek op grond waarvan was overgegaan tot steekproefsgewijze controle, is uit het onderzoek niet gebleken van een grond voor het verwijt dat de Koninklijke Marechaussee zich ter zake van de keuze om verzoeker aan een controle te onderwerpen heeft laten leiden door verzoekers huidskleur, of zich anderszins schuldig heeft gemaakt aan enige vorm van discriminatie.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
2. Ten aanzien van het onvoorzichtig rijden
2.1. Ook heeft verzoeker erover geklaagd dat, nadat hij was aangehouden, onvoorzichtig is gereden tijdens het transport van het station naar de brigade in Venlo; zo is er plotseling geremd, waardoor hij bijna ten val kwam.
2.2. De Minister van Defensie heeft ontkend dat onvoorzichtig was gereden.
Volgens de Koninklijke Marechaussee hadden de betrokken ambtenaren K. en Ko. met de dienstauto de afstand van ongeveer drie kilometer van het station naar de brigade in tien minuten afgelegd. Daarbij was normaal en rustig gereden en was zeker niet plotseling geremd, omdat daar geen reden voor was geweest. Verzoeker was tijdens het transport herhaaldelijk tegen het rasterwerk, dat was aangebracht tussen het bestuurdersgedeelte en het passagiersgedeelte, gaan staan. Betrokken ambtenaren K. en Ko. hebben verklaard dat verzoeker zich tijdens het transport opgewonden had gedragen en steeds had getracht een gesprek met hen aan te gaan, en regelmatig was gaan staan. Het was mogelijk dat hij onder het rijden tegen het rasterwerk was gevallen, hoewel zij niet hadden gemerkt dat dit het geval was geweest, aldus K. en Ko.
Betrokken ambtenaar D. had hier nog aan toegevoegd dat wanneer verzoeker was blijven zitten en hij zijn gordel had gedragen, dit niet zou zijn gebeurd.
2.3. Verzoeker heeft ontkend dat hij tijdens het transport was gaan staan. Hij noemde de lezing van de Koninklijke Marechaussee onjuist, maar hij heeft verder geen inhoudelijk commentaar gegeven op deze lezing.
2.4. Verzoeker heeft hiermee niet betwist dat de afstand van ongeveer 3 kilometer in 10 minuten is afgelegd. Hij heeft verder niet aangegeven dat het niet mogelijk voor hem was geweest om plaats te nemen op de daartoe bestemde zitplaats en zijn veiligheidsgordel om te doen. Daarom wordt aannemelijk geacht dat niet te hard is gereden en dat hij op een veilige wijze werd vervoerd, waarbij ook het eventueel plotseling moeten remmen kan behoren, omdat dit ook wanneer een bestuurder voorzichtig rijdt, niet altijd kan worden vermeden.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
3. Ten aanzien van de weigering om zich te laten bijstaan door een advocaat
3.1. Verder heeft verzoeker erover geklaagd dat de Koninklijke Marechaussee hem in de brigade had geweigerd om zich te laten bijstaan door een advocaat.
3.2. De Minister van Defensie heeft ontkend dat hiervan sprake is geweest.
Betrokken ambtenaar D. heeft verklaard dat hij aan verzoeker had uitgelegd dat volgens het strafpiketrooster een advocaat gewaarschuwd zou worden, en dat een dergelijk verzoek per faxbericht naar het kantoor werd gezonden. Daarbij had hij aan verzoeker meegedeeld dat de komst van een advocaat enige tijd in beslag zou nemen. Hij had deze mededeling gedaan omdat op dat moment werd gewacht op de dagvaarding, waarna verzoeker in vrijheid zou worden gesteld. Na ontvangst van de dagvaarding, waarbij het transactievoorstel werd gedaan, had hij aan verzoeker uitgelegd wat de mogelijkheden waren, al dan niet ingaan op het transactievoorstel, en de gevolgen daarvan. Hij had aan verzoeker nooit geweigerd om rechtsbijstand aan te vragen, aldus D.
3.3. Verzoeker arriveerde om ongeveer 17.15 op de brigade. Daar werd hij om 17.40 uur geleid voor betrokken ambtenaar D. Verzoeker werd niet in verzekering gesteld. Aan verzoeker was tijdens de voorgeleiding een formulier "Toelichting op de procedure" uitgereikt (zie Bevindingen onder C.3.), waarin werd uitgelegd wat de procedure was. Hierin waren de mogelijkheden van juridische bijstand vermeld, te weten dat verzoeker zich op de zitting kon laten bijstaan door een advocaat.
In artikel 28 juncto 40 van het Wetboek van Strafvordering (zie Achtergrond onder 3.) is bepaald dat een verdachte die in verzekering is gesteld, bevoegd is om zich te laten bijstaan door een advocaat. In aantekening 3 van de toelichting bij genoemd artikel 28 is vermeld dat het aanvangspunt van het recht op bijstand de inverzekeringstelling is.
3.4. Er bestaat geen reden om te twijfelen aan de lezing van de Koninklijke Marechaussee, dat aan verzoeker is uitgelegd welke procedure zou worden gevolgd. Voor zover het niet aan verzoeker werd toegestaan om zich tijdens zijn verhoor te laten bijstaan door een advocaat, is hiermee niet gehandeld in strijd met het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering, omdat verzoeker zich in deze fase van het strafproces niet kon beroepen op een recht om zich te laten bijstaan door een advocaat.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
4. Ten aanzien van de weigering om aan verzoeker toestemming te verlenen om zijn echtgenote te bellen.
4.1. Verzoeker heeft er verder over geklaagd dat de Koninklijke Marechaussee hem toestemming heeft geweigerd om zijn echtgenote te bellen.
Volgens verzoeker was hem in eerste instantie geweigerd om zijn echtgenote te bellen. Later, om ongeveer 19.30 uur, had de officier van justitie hem nogmaals toestemming geweigerd om zijn echtgenote te bellen. Na een uur had deze ambtenaar verzoekers echtgenote gebeld, aldus verzoeker. Aangenomen wordt dat verzoeker met de officier van justitie heeft bedoeld betrokken ambtenaar D., hulpofficier van justitie.
4.2. In artikel 27 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (zie Achtergrond onder 4.) is bepaald dat de ambtenaar op verzoek van de ingeslotene een familielid of een huisgenoot zo spoedig mogelijk op de hoogte stelt van de insluiting.
4.3. De Koninklijke Marechaussee heeft laten weten dat betrokken ambtenaar D. verzoekers echtgenote had geïnformeerd, en dat er vanwege de werkzaamheden die verzoekers aanhouding meebrachten, onder meer administratieve handelingen, geen eerder moment was geweest om verzoekers echtgenote te informeren.
D. heeft verklaard dat verzoeker na de formele afhandeling van de voorgeleiding het toilet mocht bezoeken en dat hij zelf toen op verzoekers verzoek diens echtgenote had gebeld. Volgens D. had de voorgeleiding langer geduurd dan gebruikelijk, omdat verzoeker constant het woord had gevoerd, en D. verzoeker had laten uitpraten om hem tot rust te laten komen. Hij had aan verzoeker het telefoonnummer van verzoekers echtgenote gevraagd op verzoekers verzoek om haar op de hoogte te stellen dat verzoeker later zou thuis komen. Vanwege verzoekers opgewonden toestand had het hem beter geleken om zelf te bellen, aldus D.
4.4. Hiermee is gehandeld in overeenstemming met het bepaalde in artikel 27 van de Ambtsinstructie. Aangezien verzoeker om omstreeks 17.15 uur in de brigade is aangekomen, de voorgeleiding om 17.40 uur is aangevangen, en verzoeker om 18.40 uur een verklaring heeft afgelegd tegenover betrokken ambtenaar K., wordt aangenomen dat D. verzoekers echtgenote in ieder geval vóór 18.40 uur heeft gebeld. Uit verzoekers hierna vermelde klacht dat hij vijftien minuten heeft moeten wachten voordat hij het toilet mocht bezoeken, en de mededeling van D. dat verzoeker dit na afloop van de formele afhandeling van de voorgeleiding heeft gedaan, kan worden afgeleid dat de voorgeleiding ongeveer vijftien minuten heeft geduurd. Hieruit volgt dat tussen 17.55 uur en 18.40 uur, uiterlijk binnen anderhalf uur na de aanhouding, is gebeld. Dit is niet onredelijk lang. Het is daarbij begrijpelijk dat D. aan het einde van de voorgeleiding besloot om te bellen, omdat hij toen had besloten wat de verdere gang van zaken zou zijn, te weten dat verzoeker in het kader van een snelrechtprocedure zou worden gedagvaard, waarbij verzoeker een transactie zou worden aangeboden, waarna verzoeker in vrijheid zou worden gesteld. Het is daarbij ook niet onjuist dat D. zelf heeft gebeld in plaats van dat hij verzoeker liet bellen.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
5. Ten aanzien van het pas na vijftien minuten gebruik mogen maken van het toilet
5.1. Voorts heeft verzoeker erover geklaagd dat hij pas na vijftien minuten gebruik mocht maken van het toilet.
5.2. Uit artikel 26 van de ambtsinstructie jo artikel 15 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen (zie Achtergrond, onder 4. en 5.) volgt dat het gebruik kunnen maken van sanitair een essentieel onderdeel is van de zorg voor arrestanten.
5.3. De Minister van Defensie heeft laten weten dat de reden dat verzoeker vijftien minuten moest wachten, was geweest dat het regel was dat twee ambtenaren een opgehouden of aangehouden persoon begeleidden naar het toilet, terwijl een derde ambtenaar toezicht hield op de overige personen. Om 17.30 uur waren op de brigade zes ambtenaren aanwezig geweest. De betrokken ambtenaren K. en Ko. waren bezig geweest met de afhandeling van de aanhouding van verzoeker en een tweede aangehouden persoon; betrokken ambtenaar D. was degene geweest aan wie verzoeker was voorgeleid; en wachtmeester H. had plantondienst verricht. Het was gebruikelijk dat men zich direct bij aankomst op de brigade begaf naar het restaurant om de avondmaaltijd te gebruiken, aldus de Minister.
5.4. Hieruit volgt dat er van de zes ambtenaren die dienst hadden in ieder geval vier personen aanwezig waren: betrokken ambtenaren K., Ko. en D. en wachtmeester H. Aangenomen wordt dat het dan ook niet onmogelijk zal zijn geweest voor H. of D. om enige minuten toezicht te houden op de overige aanwezige personen, in de tijd dat K. en Ko. verzoeker begeleidden bij het toiletbezoek. De reden die de Minister heeft genoemd, vormt dan ook onvoldoende rechtvaardiging om verzoeker vijftien minuten te laten wachten voordat hij het toilet kon bezoeken.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
6. Ten aanzien van de lange behandelingsduur van zijn klacht
6.1. Ook klaagt verzoeker over de lange behandelingsduur van zijn klacht, die via de Nationale ombudsman op 2 februari 2000 aan de Minister van Defensie was gezonden.
De Koninklijke Marechaussee heeft deze klacht pas op 22 juni 2000 in het Nederlands afgedaan, terwijl op 14 april 2000 aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman was meegedeeld dat de termijn voor afhandeling tien weken was en dat het iets langer zou duren vanwege de tijd die nodig was voor het vertalen van de antwoordbrief in het Engels.
6.2. De Minister van Defensie heeft laten weten dat er een aanzienlijke achterstand was ontstaan in de behandeling van klachten, doordat van de drie medewerkers die zich bezighielden met klachtbehandeling, er in de desbetreffende periode maar één aanwezig was geweest. Daardoor was verzoekers klacht pas op 22 juni 2000 beantwoord. De vertaling in het Engels was in overleg met een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman achterwege gebleven, omdat dit nog meer tijd in beslag zou hebben genomen, aldus de Minister.
6.3. De toegezegde behandelingstermijn van tien weken was op 12 april 2000 overschreden. In totaal heeft de behandeling van verzoekers klacht 20 weken in beslag genomen, zonder dat de antwoordbrief in het Engels was vertaald. Dit was in overleg met verzoeker gebeurd, omdat de brief anders nog langer op zich had laten wachten.
De door de Minister genoemde reden kan de lange behandelingstermijn wel verklaren, maar onvoldoende rechtvaardigen. Daarbij was het niet juist dat niet aan verzoeker vertragingsbericht was gezonden, waarbij de reden van de vertraging werd genoemd.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke Marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van Minister van Defensie, is niet gegrond, behalve ten aanzien van het ongeveer vijftien minuten wachten voordat verzoeker gebruik kon maken van het toilet en ten aanzien van de behandelingsduur van zijn klacht; op deze punten is de klacht gegrond.
Onderzoek
Op 27 juni 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A. te Breda, met een klacht over een gedraging van de Koninklijke Marechaussee te Venlo.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van Minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld.
Verzoeker had zich eerder, op 29 november 1999, tot de Nationale ombudsman gewend met een klacht over de Koninklijke Marechaussee. Omdat hij zijn klacht nog niet aan de Koninklijke Marechaussee had gericht, verzocht de Nationale ombudsman om aan te geven of hij prijs stelde op doorzending van zijn klacht aan de Minister van Defensie. Nadat verzoeker op 26 januari 2000 telefonisch had aangegeven dat hij prijs stelde op doorzending van zijn klacht, zond de Nationale ombudsman op 2 februari 2000 verzoekers klacht aan de Minister van Defensie.
Vervolgens had verzoeker zich op 31 maart 2000 tot de Nationale ombudsman gewend met de klacht dat zijn klacht van 29 november 1999 niet was behandeld. De Nationale ombudsman berichtte verzoeker op 21 april 2000 dat was toegezegd dat de Koninklijke Marechaussee verzoekers klacht binnen tien weken zou behandelen, waarna de afsluitende brief nog moest worden vertaald in het Engels.
Het op 27 juni 2000 ontvangen verzoekschrift vormde vervolgens aanleiding tot schriftelijk onderzoek.
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.
Betrokken ambtenaar D. maakte van deze gelegenheid gebruik. De overige betrokken ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen de betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Minister van Defensie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.
De betrokken ambtenaar gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Na het uitbrengen van het verslag van bevindingen zag de Nationale ombudsman aanleiding om nadere vragen te stellen. De Minister van Justitie beantwoordde deze vragen. Deze informatie werd aan verzoeker gestuurd. De reactie van verzoeker hierop gaf geen aanleiding om het verslag te wijzigen of aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 28 november 1999 hielden twee ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, K. en Ko. verzoeker op het station te Venlo staande om zijn paspoort te controleren in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen. Verzoeker stapte uit de vertraagde trein uit Duitsland, en had haast om de aansluitende trein naar Breda te halen.
Verzoeker was van mening dat betrokken ambtenaar K. zich schuldig maakte aan discriminatie. Hij voegde hem toe: "Klootzak, jij discrimineert, jij controleert alleen zwarte mensen, je moet ook blanke mensen controleren, klootzak" of woorden van gelijke strekking.
2. Vervolgens hielden de betrokken ambtenaren verzoeker aan wegens, kort gezegd, belediging van een ambtenaar in functie, strafbaar gesteld in artikel 266 juncto 267 van het Wetboek van Strafrecht (niet opgenomen onder Achtergrond). Zij vervoerden verzoeker in hun dienstvoertuig naar de brigade van de Koninklijke Marechaussee te Venlo. Verzoeker betaalde daar een bedrag van f 600,- in het kader van een transactievoorstel, om verdere vervolging te voorkomen.
3. In de brigade belde betrokken ambtenaar D. verzoekers echtgenote met de mededeling dat verzoeker later zou thuiskomen. Verder moest verzoeker ongeveer 15 minuten wachten voordat hij gebruik kon maken van het toilet.
4.1. Op 29 november 1999 richtte verzoeker zich met een klacht over bovenstaand optreden tot de Nationale ombudsman. Deze klacht hield onder meer het volgende in:
"Yesterday during my journey from Germany to The Netherlands I got off at the railway station at Venlo. When l got off at the station and while l was rushing to catch the train to Breda with a lot off passengers from the German train, I was asked by a man in a blue uniform to show my passport (at about !7.05 p.m (Venlo Station). But he was also at the same time talking to a group of non- European people at the same platform where I was walking.
When he asked me to check my passport (he spoke to me not in a very friendly way), l looked back and asked him why he did NOT ask the other passengers who were white in colour for their passports and I told him he was a "Klotzak". Then he told me that I was aangehouden and then I showed him my passport, driving license and my identity card. Later he and another colleague of his took me and another Turkish looking man with their vehicle to the police station. While in the vehicle the driver suddenly pressed the brakes of the vehicle and I nearly fell and broke my neck. And when I arrived at the station of the men (Blue Uniform) I saw a man in ordinary clothes who walked into the office with chips and packets of food. This man sat next to me in the train from Germany to Holland (who also a colleague of theirs).
At the "police station" I asked them for a lawyer which they refused. He told me I must wait for the officer of justitie. And then I apologised to the man whom I called "Klotzak". After this he locked me up in a long room. And I asked him if l could call my wife to tell her where I was, but he refused to give me permission. Later while in the room I knocked on the door to get their attention so I could ask them permission to go to the toilet. It took about 15 minutes before they allowed me to visit the toilet.
Later about 7.30 p.m. a man arrived and he told me that he was an officer of justitie and he also refused to give me permission. He told me to wait and after an hour he first phoned my wife and then I was asked to speak to her. After getting all the charges against me in order (he was continually phoning Roermond I think) I told him I want to charge them for nearly killing me in their vehicle (I nearly broke my neck in their vehicle due to their reckless driving) and for discriminating against me my charges against them which they very reluctantly printed on the computer. Sometimes the officer of Justitie tried to prevent me from writing those charges. I asked him whose "verklaring" is this, Yours or mine, then he stayed quiet.
After this he was on the phone again (I think to Roermond). And later he came with another snelrecht paper which I signed and he told me I must pay 600 guilders as fine which I immediately did at the cash machine at the station.
I would like you to charge him for discriminating against me. (violating the Dutch Constitution) and for nearly killing me in his vehicle with his reckless driving."
4.2. Bij zijn klachtbrief voegde verzoeker een verklaring die hij op 28 november 1999 als verdachte had afgelegd. Deze verklaring hield onder meer het volgende in:
"Ik ben vandaag, zondag 28 november 1999 omstreeks 17.05 in Nederland vanuit Duitsland aangekomen met de trein. Deze trein was afkomstig uit Duitsland en stopte in Venlo. Ik was passagier van deze voornoemde trein. Ik wilde de trein naar Breda halen. Deze trein vertrekt om 17.02 uur. Ik rende snel met een groep mensen uit dezelfde trein in de richting van de uitgang van het perron, om de trein naar Breda te halen. Ik werd aangesproken door een collega van u. Ik zag dat deze persoon in uniform gekleed was, maar wist niet dat dit het uniform van de Koninklijke Marechaussee was. Deze persoon vroeg mij om mijn paspoort, Ik vroeg hem waarom hij mij uit deze groep gekozen had. Hij deelde mij mede dat hij mijn paspoort moest zien. Ik zei toen tegen hem: "Klootzak". Hij deelde mij vervolgens mede dat ik was aangehouden. Vervolgens heb ik hem mijn Nederlandse identiteitskaart overhandigd. Ik heb ook aan hem laten zien dat ik in het bezit ben van een Nederlands rijbewijs en een Nederlands paspoort. Ik had nog steeds niet door dat het een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee was.
Ik heb tegen hem "Klootzak" gezegd omdat ik de enige uit de groep was die gecontroleerd werd en ik de enige in de groep was met een donkere huidskleur. Ondanks het feit dat ik grote haast had, heb ik zeer goed kunnen vaststellen dat ik de enige persoon was met een donkere huidskleur. De rest had allemaal een blanke huidskleur. Ik reis wel vaker naar het buitenland. Ongeveer drie á vier keer per jaar. Ik ben nog nooit door de Koninklijke Marechaussee gecontroleerd. Ik woon in Breda en ga ongeveer twintig keer per jaar naar België en word bij de grens nooit gecontroleerd."
5. Op 22 juni 2000 gaf de Koninklijke Marechaussee antwoord op verzoekers klacht. Dit antwoord was niet in het Engels vertaald. De brief van 22 juni luidde onder meer als volgt:
"U klaagt erover
a) dat u door een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee op grond van uw huidskleur werd staande gehouden en derhalve gediscrimineerd werd;
b) dat door de chauffeur van een dienstvoertuig van de Koninklijke Marechaussee, waarin u vanaf Venlo-station naar de brigade der Koninklijke Marechaussee Venlo werd overgebracht, plotseling werd geremd, waardoor u bijna ten val kwam;
c) dat aan het politiebureau u een advocaat werd geweigerd, dat u geen toestemming kreeg om uw vrouw te bellen en dat het 15 minuten duurde voordat u in staat werd gesteld een WC te bezoeken.
Klachtbeantwoording.
Ten aanzien van het gestelde onder a.
Op grond van artikel 6 van de Politiewet 1993 zijn aan de Koninklijke Marechaussee een aantal met name genoemde politietaken opgedragen. Tot een van deze taken behoort onder meer het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet en de daaruit voortvloeiende besluiten.
In artikel 4 lid 1 van de Vreemdelingenwet is bepaald dat ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet.
Op grond van het gestelde in artikel 19 lid 1 van de Vreemdelingenwet (zie Achtergrond onder 1.; N.o.) zijn de toezichthouders onder meer bevoegd, hetzij op grond van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf, zodra dit mogelijk is na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
Uit het klachtonderzoek is mij gebleken dat u op 28 november 1999, omstreeks 17.05 uur, als passagier van de internationale trein nr. 8122, vanuit Duitsland Nederland bent ingereisd. Op het stationsemplacement van de Nederlandse spoorwegen te Venlo bevonden zich op dat moment twee ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee die belast waren met het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV), een op basis van de Vreemdelingenwet ingesteld operationeel toezicht ter bestrijding van illegale immigratie. Om illegaal verblijf in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan, kunnen Nederland ingereisde personen na grensoverschrijding aan vreemdelingentoezicht worden onderworpen.
Na aankomst van uw trein op het station te Venlo verliet u, volgens de verklaringen van de twee ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, als eerste passagier de trein. Volgens de beide ambtenaren bevond u zich - anders dan u stelt - toen u de trein verliet, niet in een groep personen. In uw klacht geeft u zelf al aan dat u haast had, omdat u de trein naar Breda wilde halen. De beide ambtenaren hebben verklaard dat u het stationsemplacement onmiddellijk hard bent opgerend. Het is geenszins onbegrijpelijk dat u aldus bij de betrokken ambtenaar de indruk hebt gewekt dat u zich aan de controle wilde onttrekken.
Vervolgens bent u door een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee staande gehouden en onderworpen aan een controle in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen. Door de controlerend ambtenaar werd u naar uw paspoort gevraagd. Volgens de ambtenaar die u naar uw paspoort vroeg, weigerde u uw medewerking aan deze controle en liep u door. De controlerend ambtenaar is u vervolgens achterna gelopen en heeft u opnieuw naar uw paspoort gevraagd. Op het moment dat u door de controlerend ambtenaar opnieuw in de gelegenheid werd gesteld om uw paspoort ter inzage te overhandigen, weigerde u dit en beledigde u de controlerend ambtenaar.
Vervolgens werd u terzake belediging aangehouden en overgebracht naar de brigade Venlo.
Uit het ingesteld onderzoek is mij op geen enkele wijze gebleken dat u vanwege uw huidskleur werd staande gehouden en/of op grond van uw huidskleur werd gediscrimineerd. Ik beoordeel dit onderdeel van de klacht derhalve als ongegrond.
Ten aanzien van het gestelde onder b.
Zoals reeds gesteld onder a. bent u in verband met het beledigen van een ambtenaar aangehouden en is ertegen u proces-verbaal opgemaakt. Ter voorgeleiding aan een Hulpofficier van Justitie werd u in een dienstvoertuig vanaf station Venlo overgebracht naar de drie kilometer verderop gelegen brigade van de Koninklijke Marechaussee te Venlo. Deze rit duurde ongeveer 10 minuten. Tijdens deze rit bent u - volgens de verklaringen van de ambtenaren - herhaaldelijk tegen het rasterwerk, dat tussen de voorstoelen en het achtercompartiment van het dienstvoertuig is aangebracht, gaan staan. De ambtenaren hebben verklaard dat er normaal en rustig is gereden en dat er tijdens de rit zeker niet plotseling is geremd, omdat daar geen enkele aanleiding voor was. Maar zelfs als dat anders zou zijn geweest, heeft u zich door uw eigen optreden aan gevaar blootgesteld door te gaan staan - zoals de ambtenaren verklaren - tijdens de rit. Derhalve beoordeel ik dit onderdeel van de klacht eveneens als ongegrond.
Ten aanzien van het gestelde onder c.
U schrijft in uw klacht dat u door de ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee geweigerd is om raad en bijstand in te roepen van een advocaat. U kreeg door de ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee voor de belediging een transactie met kwitantie aangeboden. In het u uitgereikte formulier "Toelichting op de procedure" kon u kennis nemen van de mogelijkheden van bezwaar en van juridische bijstand. Aan u is door de ambtenaar uitgelegd op welke wijze een advocaat wordt geïnformeerd en is u medegedeeld dat de komst van een advocaat enige tijd in beslag zou nemen. U liet de ambtenaar weten de situatie te begrijpen en af te zien van de komst van een advocaat. Vervolgens voldeed u het transactiebedrag. U heeft nimmer te kennen gegeven dat u ter plaatse een advocaat wilde spreken.
Door de ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee is uw echtgenote geïnformeerd toen u daar om vroeg. Gelet op de werkzaamheden die uw aanhouding en de administratieve afwerking van uw zaak, was er geen eerder moment om uw echtgenote te informeren. Op de dag van uw aanhouding bestond de personeelsbezetting van de brigade Koninklijke Marechaussee te Venlo uit slechts 2 personeelsleden. In het passantenverblijf verbleef nog een arrestant. Uit veiligheidsoverwegingen is het voorschrift dat begeleiding van een arrestant naar een WC door 2 leden van de Koninklijke Marechaussee dient te geschieden. Indien een arrestant in het passantenkamer verblijft, dient voor bewaking en toezicht steeds 1 personeelslid van de Koninklijke Marechaussee aanwezig te zijn.
In dit geval was het onmogelijk u naar de WC te begeleiden omdat in geen enkel geval de andere arrestant zonder toezicht mocht worden achtergelaten. U heeft direct nadat daarvoor de gelegenheid zich voor deed, gebruik kunnen maken van de WC.
Ik beoordeel dit onderdeel als ongegrond."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat onder Klacht.
2. Verder deelde verzoeker in zijn verzoekschrift van 25 juni 2000 nog onder meer het volgende mee:
"I am surprised that the inquiry into my complaint took such a long time. Firstly I was informed that it would take 6 weeks and the Ombudsman told me that if the answers to my complaint was not completed by 6 weeks the Ombudsman would make a complaint to the Kon. Marechaussee. But Di. told me that answering my complaint would take a bit longer (February) (about 2 months) because it would be translated into English. Unfortunately to me the complaint took about 6 months to handle and was not translated into English.
I want to make a complaint against the Kon. Marechaussee for the late handling of my case ( complaint).
(…)
When I arrived at the platform in Venlo by train from Germany I was not in the last carriage and there were a few carriages at the back. So passengers from the other train coaches also filled the platform, so on the right and on my left people were rushing for the train (Breda). It was impossible for me to be walking alone on the platform. The Kon March. Member is not speaking the truth. He did not come to me but I looked at the side and he and the other person were checking the passport and papers of the people (about 4) who were all Non-Europeans. He never walked towards but asked to see my passport. Since he was already busy checking other peoples passport, I went to him and asked him why he did not ask to check the other peoples passport who were walking along side me (and were all European)? I told him he was behaving in this manner because I was the only Non European Person in the group of people who were running for the train.
I was not standing in the back of the van (voertuig) the Kon. March. Ambtenaar is lying if he says I was standing. And also l told the Hulp Officer of Justitie that through their reckless driving I nearly broke my neck. It is sense of shame that such blatant lies have to be told so the ambtenaar could save his skin from getting fired.
The Hulp Officer van Justitie did not tell me that a lawyer was immediately available which for incident like this should be normal."
C. Standpunt Minister van Defensie
1. De Minister van Defensie reageerde op 7 september 2000 onder meer als volgt op de klacht, en op de vragen die hem bij de opening van het onderzoek waren voorgelegd:
"U stelde (…) de navolgende vragen:
1. Hoeveel passagiers, bij benadering, werden gecontroleerd en welke criteria werden hierbij gehanteerd, en hoeveel passagiers, bij benadering, werden zonder controle doorgelaten?
2. Was er nog een specifieke reden waarom verzoeker werd staande gehouden?
3. Hoeveel maal per jaar vindt een dergelijke controle plaats?
4. Hoeveel personen zijn bij deze controles staande gehouden?
5. Om welke reden vond op 28 november 1999 een controle plaats terwijl de dichtstbijzijnde brigade slechts door twee personeelsleden werd bemand?
6. Welke procedure wordt gevolgd wanneer er meer personen zijn aangehouden dan het brigadepersoneel redelijkerwijs kan hanteren?
In zijn brief van (…) d.d. 20 (22; N.o.) juni 2000 heeft de Bevelhebber der Marechaussee verzoeker zijn oordeel gegeven over de ingediende klacht. Een afschrift van deze brief is op 26 juni 2000 door Hoofd Sectie Executieve Ondersteuning aan U aangeboden (zie hiervóór onder A.5; N.o.).
In voornoemde brief deelde de Bevelhebber der Marechaussee verzoeker mede dat hij zijn klacht - over het feit de betrokken ambtenaren zich hebben schuldig gemaakt aan discriminatie - ongegrond heeft verklaard. Overwegingen die tot die beslissing hebben geleid lagen in het feit dat uit het ingestelde onderzoek op geen enkele wijze is gebleken dat verzoeker vanwege zijn huidskleur werd staande gehouden en/of op grond van zijn huidskleur werd gediscrimineerd.
Ten aanzien van het klachtonderdeel dat tijdens het transport van het station naar de brigade van Venlo onvoorzichtig werd gereden heeft de Bevelhebber der Marechaussee geoordeeld dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond is. De Bevelhebber heeft daartoe gewezen op de verklaringen van de betrokken ambtenaren volgens welke verklaringen verzoeker herhaaldelijk tegen het rasterwerk, dat tussen de voorstoelen en het achtercompartiment van het dienstvoertuig is aangebracht, is gaan staan terwijl herhaaldelijk verzocht is te gaan zitten. Deze ambtenaren hebben voorts verklaard dat er normaal en rustig is gereden en dat er tijdens de rit zeker niet plotseling is geremd, omdat daar geen enkele aanleiding voor was.
Ook ten aanzien van het klachtonderdeel dat verzoeker werd geweigerd om zich te laten bijstaan door een advocaat en dat hem toestemming werd geweigerd zijn echtgenote te bellen heeft de Bevelhebber geoordeeld dat dit klachtonderdeel ongegrond is. In het aan verzoeker uitgereikte formulier "Toelichting op de procedure" staan de mogelijkheden van bezwaar en van juridische bijstand vermeld. De betrokken ambtenaar heeft aan verzoeker medegedeeld op welke wijze een advocaat wordt geïnformeerd en dat de komst van een advocaat enige tijd in beslag zou nemen. Daarop heeft verzoeker de ambtenaar laten weten de situatie te begrijpen en af te zien van de komst van een advocaat. Vervolgens heeft verzoeker het transactiebedrag voldaan. Verzoeker heeft nimmer te kennen gegeven dat hij ter plaatse een advocaat wilde spreken. Door de ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee is verzoekers echtgenote geïnformeerd toen hij daar om vroeg. Gelet op de werkzaamheden in verband met verzoekers aanhouding en de administratieve afwerking van zijn zaak, was er geen eerder moment om verzoekers echtgenote te informeren.
De klachtbeantwoording heeft op 22 juni 2000 plaats gevonden terwijl de klacht op 10 februari 2000 bij de Sectie Executieve Ondersteuning werd ontvangen. Op 20 april 2000 zou volgens de klachtenregeling politietaken Koninklijke Marechaussee/Krijgsmacht de klacht beantwoord moeten zijn.
In de periode van 1 december 1999 tot en met 1 mei 2000 was het bureau belast met de afhandeling van klachten onderbezet. Organiek behoren drie functionarissen tot dit bureau. Hiervan aanvaardde één functionaris per november 1999 een andere functie elders in de organisatie en één functionaris was langdurig ziek, waardoor in genoemde periode maar één functionaris belast met de afhandeling van klachten beschikbaar was. Hierdoor is een aanzienlijke achterstand opgetreden in de afhandeling van klachten. In mei 2000, nadat twee nieuwe functionarissen waren ingestroomd en een inwerkperiode hadden doorlopen, kon de achterstand worden weggewerkt.
De vertaling van de klachtbeantwoording in het Engels is, na overleg tussen (een medewerkster; N.o.) van het bureau Nationale ombudsman en verzoeker, achterwege gebleven. De reden hiervoor was dat vertaling in het Engels van de klachtbeantwoording wederom tijd in beslag zou nemen. Een Nederlandse versie werd door verzoeker geaccepteerd.
Ten aanzien van vraag 1:
Bij de controle op 28 november 1999 te Venlo station werden bij aankomst van de trein nummer 8122 uit Duitsland acht personen gecontroleerd. Het mutatierapport van 28 november 1999 van 14.30-23.00 uur van de brigade KMar Venlo is één en ander op blad 1 vermeld. Dit mutatierapport is bijgevoegd (…). (hierin is vermeld dat over zes personen die tussen 15.30 uur en 17.45 uur waren gecontroleerd, bijzonderheden waren vermeld, onder wie twee personen (inclusief verzoeker) die uit de trein kwamen waarin verzoeker zich had bevonden. Van deze zes personen had één persoon een Duitse naam en nationaliteit, één persoon een Irakese naam en nationaliteit, één persoon een Iraanse naam en nationaliteit, één persoon een Turkse naam en onbekende nationaliteit, één persoon een buitenlandse (vermoedelijk Surinaamse) naam en de Nederlandse nationaliteit en had verzoeker de Nederlandse nationaliteit. (Daarnaast waren nog zes andere personen gecontroleerd uit de trein waarin verzoeker zich had bevonden; N.o.)
De criteria welke hierbij worden gehanteerd staan vermeld in Hoofdstuk A5/4.1.2. van de Vreemdelingencirculaire (zie Achtergrond onder 2.; N.o.). In de laatste alinea van 4.1.2 staat over controle van internationale treinen het volgende vermeld: "Bij een controle in internationale treinen worden in beginsel alle grensgangers gecontroleerd. Indien daarvoor de tijd ontbreekt, kan ook hier een steekproefsgewijze controle plaatsvinden." (…).
Op 28 november 1999 werd geen registratie bijgehouden van niet-gecontroleerde personen. Steekproefsgewijs werden ooit tellingen gehouden door de KMar hetgeen nu niet meer plaats vindt. Bij de Duitse spoorwegen was in het verleden na te vragen hoeveel personen die dag per trein uit Duitsland arriveerden. Ook dit wordt nu niet meer geregistreerd. Doorgaans wordt een schatting gemaakt van het aantal personen die aankomen per trein uit Duitsland. Dit aantal ligt gemiddeld tussen 40 en 80 personen.
Het jaarverslag 1999, 'Totalen ten behoeve van de Jaargegevens 1999', van de brigade Koninklijke Marechaussee Venlo geeft een inzicht in de activiteiten in het Mobiel Toezicht Vreemdelingen. Hierin worden precieze aantallen vermeld van de gecontroleerde personen, voertuigen en treinen. Geen onderscheid wordt hier gemaakt tussen het aantal personen die per trein naar Nederland reisden of welke die per motorvoertuig over de autoweg of andere wegen binnen het bewakingsgebied van de brigade KMar Venlo de Duits-Nederlandse grens passeerden. De overige gegevens in dit jaarverslag geven een indruk van de bijzonderheden die voortvloeien uit de controles van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen. Een fotokopie van de 'Totalen ten behoeve van de Jaargegevens 1999' van de brigade Venlo is bijgevoegd (Hierin staat onder meer vermeld dat 62.991 personen en 5.360 treinen zijn gecontroleerd; N.o.)).
Ten aanzien van vraag 2:
Een specifieke reden om verzoeker staande te houden was er niet. De reden is eerder vastgelegd in het rapport van de Justitiële dienst District KMar Noord Brabant/Limburg te Veldhoven en verwoord in de klachtbeantwoording door de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee.
Ten aanzien van vraag 3:
De frequentie van de controles wordt ingegeven door onder andere het beschikbare personeel. Op een dag arriveren een twintigtal treinen uit Duitsland. Van deze twintig treinen worden gemiddeld tien tot dertien treinen per dag gecontroleerd. (…)
Ten aanzien van vraag 4:
Het aantal gecontroleerde personen bedroeg in 1999 62.991.
Ten aanzien van vraag 5:
Op zondag 28 november 1999 werd de dienst van 14.30-23.00 uur uitgevoerd door een dienstploeg bestaande uit zes personeelsleden. Één personeelslid uit deze ploeg begon zijn dienst om 17.30 uur. Dit betrof de wachtmeester Ie klas E. van de brigade Venlo. De ploeg bestond uit de opperwachtmeester D., ploegcommandant tevens Hulp Officier van Justitie, de wachtmeesters Ko., K. en B. als controle ploeg Mobiel Toezicht Vreemdelingen. De wachtmeester H. had de dienst van planton op de brigade meldkamer te Venlo.
De opdracht van de ploeg is Mobiel Toezicht Vreemdelingen uit te oefenen in het bewakingsgebied van de brigade KMar Venlo. Dit gebied strekt zich uit van de gemeenten Arcen en Velden tot en met Echt. De ploegcommandant is autonoom te beslissen op welke plaats een controle plaats vindt. Op 28 november 1999 werd een controle uitgevoerd op de autoweg A 67 te Venlo en de grensovergang "De Keulse barrière" alsmede Venlo station. Gedurende de controle op A 67, waarbij vier functionarissen betrokken zijn, arriveert omstreeks 16.50 uur een internationale trein vanuit Duitsland. Twee functionarissen verplaatsen zich van de autoweg A 67 naar het station te Venlo. De brigadebezetting op dat moment is één personeelslid op de brigade meldkamer.
Tegelijkertijd met verzoeker werd tevens een vreemdeling genaamd (…), op gehouden en overgebracht naar de brigade van de Koninklijke Marechaussee te Venlo (…).
Bij aankomst op de brigade moest verzoeker worden voorgeleid aan een Hulpofficier van Justitie. Hiervoor moest de opperwachtmeester D. zijn werkzaamheden op de A 67 beëindigen en zich begeven naar de brigade te Venlo. Ook de andere functionaris moest door het vertrek van de opperwachtmeester D. zijn werkzaamheden aldaar beëindigen en verplaatste zich eveneens naar de brigade. Bij aankomst van deze functionarissen omstreeks 17.30 uur is de dienstploeg van zes personeelsleden aanwezig op de brigade. Voor de detailinformatie betreffende werkzaamheden van ieder betrokken personeelslid wordt verwezen naar het rapport van de Justitiële dienst van het district Koninklijke Marechaussee Noord Brabant Limburg te Veldhoven. (zie hierna onder C.2.; N.o.).
Ten aanzien van vraag 6:
Bij aanhouding van verdachten of opgehouden vreemdelingen worden deze personen per dienstvoertuig, in dit geval een KMar Transporter, voor verder onderzoek overgebracht naar het brigadegebouw aan de (…) te Blerick gemeente Venlo. Dit gebouw is op een afstand van ongeveer 4 kilometer, in tijd ongeveer 10 minuten gaans per auto, gelegen vanaf het treinstation te Venlo.
De opgehouden vreemdelingen of staande gehouden personen worden ondergebracht in een ophoudkamer. Dit betreft een lokaal gelegen nabij de ingang van het gebouw en de meldkamer. De planton in de meldkamer houdt toezicht op de in deze ophoudkamer verblijvende personen. Deze kamer is zodanig ingericht dat de bedoelde personen kunnen zitten op een eenvoudig muurbank. Verder is de inrichting sober.
Indien mensen gebruik wensen te maken van het toilet, dienen zij dit te verzoeken middels een belletje. De verzoeker zal door twee personeelsleden worden begeleid naar het toilet. Een derde persoon dient toezicht te houden op overige aanwezige personen in de ophoudkamer. Indien geen ander personeel beschikbaar is, zal gewacht moeten worden totdat tenminste drie personeelsleden aanwezig zijn. Aangehouden verdachten worden ingesloten een daarvoor bestemde cel. Verzoeker is bij uitzondering en uit praktische overwegingen niet ingesloten in een cel maar kon verblijven in het ophoudlokaal.
Bij het onderzoek naar de gedraging van verzoeker zijn betrokken opperwachtmeester D. en wachtmeester K. Overige leden van de dienstploeg verleenden steun zoals toezicht en begeleiding. In uw brief vraagt u naar een persoon, een ambtenaar, die het politiebureau is binnengekomen terwijl verzoeker op het bureau aldaar was. De combinatie met een ambtenaar en dezelfde persoon die naast hem in trein zat kan niet worden aangegeven. Het is niet mogelijk dat een ambtenaar uit de dienstploeg, wellicht in burger, in dezelfde trein heeft gezeten. Voor de wachtmeester E. ving de dienst aan om 17.30 uur. Omstreeks 17.00 uur die dag is hij gearriveerd op de brigade. Hij is per eigen motorvoertuig vanuit zijn woonplaats (…) naar de brigade gereden."
2. Bij de reactie van de Minister bevond zich onder meer als bijlage een verslag van onderzoek van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Brabant/Limburg, met bijlagen, van 7 maart 2000. Dit verslag houdt onder meer het volgende in:
" V E R S L A G
Op woensdag 16 februari 2000, werd dezerzijds van Staf Koninklijke marechaussee te 's-Gravenhage het verzoek ontvangen, naar aanleiding van een bijgevoegd dossier, terzake een onderzoek in te stellen naar de in het dossier gerelateerde klacht. Bedoelde klacht was gericht tegen -2-(twee)personeelsleden van de brigade Koninklijke marechaussee Venlo.
Naar aanleiding van vorenstaande hebben wij:
Rapporteurs: Asp., en Kr., (…) in opdracht van het Hoofd Operationele Recherche terzake een onderzoek ingesteld.
Het door ons, rapporteurs, ingestelde onderzoek heeft zich uitsluitend gericht op de in de klachtbrief gerelateerde ambtshandelingen en werkzaamheden door personeel van de Koninklijke marechaussee.
Op woensdag 01 maart 2000, omstreeks 15.00 uur, hoorden wij, rapporteurs, te Venlo
Betrokkene: Ko.
en
Betrokkene: K.
Nadat wij, rapporteurs, Ko. en K. hadden geïnformeerd over de door (verzoeker; N.o.) ingediende klacht verklaarden beiden terzake:
-Bekend te zijn met het feit dat (verzoeker; N.o.) een klacht tegen hen had ingediend. Zij herinnerden zich het voorval op zondag 28 november 1999,omstreeks 17.00 uur nog goed. Zij waren op die dag en op dat tijdstip op een voorgeschreven dienst, ter uitoefening van Mobiel Toezicht vreemdelingen werkzaam op het stationsemplacement van de Nederlandse Spoorwegen te en in de gemeente Venlo.
-Wij blijven bij de inhoud van het door ons opgemaakte proces-verbaal terzake belediging van een ambtenaar in functie. Wij willen nog benadrukken dat wij ons gedurende de gehele afhandeling van de procedure met betrekking tot (verzoeker; N.o.) netjes en correct hebben gedragen. Tevens willen wij , Ko. en K. opmerkingen plaatsen met betrekking tot de inhoud van de brief van (verzoeker; N.o.) zoals deze ons ter kennis is gekomen. Hierin staan pertinente onwaarheden zoals:
1e: (Verzoeker; N.o.) kwam als eerste passagier uit de trein en liep alleen rennend weg en niet in een groep van personen.
2e: Op het moment dat (verzoeker; N.o.), mij, Ko., passeerde vroeg ik hem (verzoeker; N.o.) naar een reisdocument (paspoort) in de Nederlandse taal.
3e: (Verzoeker; N.o.) reageerde niet op mijn verzoek en rende verder.
4e: Ik (Ko.) rende (verzoeker; N.o.) achterna en haalde hem na ongeveer 10 meter in.
5e: Ik (Ko.) vroeg aan (verzoeker; N.o.) in de Engelse taal naar een reisdocument (paspoort).
6e: Op dat moment reageerde (verzoeker; N.o.) op voor mij (Ko.) beledigende taal zoals vermeld in het opgemaakte proces-verbaal.
7e: Tijdens het overbrengen ( transport ) van (verzoeker; N.o.), samen met een persoon met de Turkse nationaliteit, naar de brigade der Koninklijke marechaussee Venlo, teneinde (verzoeker; N.o.), welke door mij was aangehouden, voor te geleiden voor een Hulp officier van Justitie ging (verzoeker; N.o.) tijdens het rijden regelmatig staan en gedroeg zich gedurende de gehele rit opgewonden. Tevens probeerde (verzoeker; N.o.) een gesprek met ons beiden aan te gaan. Het is mogelijk geweest door het bovenomschreven gedrag van (verzoeker; N.o.) dat deze tijdens een van de vele keren dat hij ging staan onder het rijden tegen het rasterwerk, hetwelk tussen het bestuurdersgedeelte en het passagiersgedeelte is aangebracht, is gevallen. Echter, door ons is, in tegenstelling tot datgene wat (verzoeker; N.o.) in zijn brief beweert, niet geconstateerd dat hij inderdaad tegen het rasterwerk is gevallen. Tegen ons heeft (verzoeker; N.o.) niet gemeld dat hij tegen het rasterwerk was gevallen tijdens het transport van Venlo station naar de brigade.
8e: Als (verzoeker; N.o.) (zoals hij beweert) tijdens het transport er door mij K. plotseling is geremd, dan is dat uitdrukkelijk in strijd met de waarheid. Ik heb gedurende het gehele transport normaal en rustig gereden. De rit duurde ongeveer 10 minuten, de afstand bedroeg ongeveer 3 kilometer. Ik wil nog opmerken dat als (verzoeker; N.o.) tijdens het transport rustig was blijven zitten op zijn zitplaats in de volkswagen - transporter hij niet "bijna" zou zijn gevallen, zoals hij verklaart in zijn schrijven.
9e: Zowel ik Ko. alswel K. verfoeien elke vorm van discriminatie en bejegenen elk individu zonder aanzien des persoon.
Nadat wij rapporteurs, Ko. en K., ieder afzonderlijk, hun verklaring hadden voorgelezen, volhardden zij bij deze verklaring en ondertekende deze in concept.
Betrokkene: Op woensdag 01 maart 2000, omstreeks 16.00 uur, hoorden wij, rapporteurs, te Venlo:
D.,
Nadat wij, D. hadden geïnformeerd over de door (verzoeker; N.o.) ingediende klacht verklaarde hij terzake:
Op zondag 28 november 1999 bevond ik mij aan de autoweg Venlo in de directe nabijheid van de grens-overgang naar Duitsland. Ik was dienstdoende Hulp officier van Justitie. Omstreeks 17.15 uur werd ik gebeld door de wachtmeester Ko. die mij mededeelde dat hij een persoon had aangehouden die voorgeleid moest worden bij mij als Hulp Officier van Justitie. Voordat de persoon bij mij werd voorgeleid op zondag 28 november 1999 te 17.40 uur stelde ik mij op de hoogte met betrekking tot de bijzonderheden welke tot de aanhouding hadden geleid. Daarna heeft de voorgeleiding plaatsgevonden. Het viel mij op dat ik bijna geen gelegenheid kreeg om iets te zeggen gezien het feit dat deze persoon waarvan ik vooraf de identiteit had vastgesteld en welke (verzoeker; N.o.) genaamd bleek te zijn, mij constant in de rede viel met opmerkingen omtrent discriminatie, Human Rights en toiletbezoek. Ik heb hem uitgelegd waarvoor hij was aangehouden. Hij (verzoeker; N.o.) gaf mij aan dat hij dit begreep en/of wist. Het betrof belediging. Met betrekking tot zijn opmerking omtrent het feit dat het lang duurde voor dat hij (verzoeker; N.o.) naar het toilet mocht op de brigade, lag dit in het feit dat er mogelijkerwijze maar twee collega's beschikbaar waren op de brigade, welke de zorg hadden voor een tweetal arrestanten. Als er dan iemand naar het toilet moet, dient deze persoon door twee personen begeleid te worden, zodat een van de arrestanten alleen gelaten diende te worden. Dit is in verband met de veiligheid niet wenselijk. Derhalve duurde het wat langer voor hij naar het toilet kon. (Verzoeker; N.o.) maakte mij tevens opmerkzaam op het rijgedrag van de personen welke hem naar de brigade overgebracht hadden en waardoor hij "bijna" gevallen zou zijn tijdens de rit. Ik heb hem gezegd dat als hij gedurende de rit was blijven zitten en de gordel gedragen had dit niet zou zijn voorgevallen. Gedurende het gesprek wat ik had met (verzoeker; N.o.), wil ik opmerken dat gezien de tijdsduur van dit gesprek (voorgeleiding), dit lag in het feit dat (verzoeker; N.o.) constant het woord voerde en ik gezien de gemoedstoestand van (verzoeker; N.o.) hem fatsoenshalve en voor zijn gemoedstoestand heb laten uitpraten en tot rust laten komen. Nadat de voorgeleiding formeel was afgehandeld en hij begreep wat de verdere gang van zaken was (snelrecht), heeft (verzoeker; N.o.) het toilet bezocht en heb ik de echtgenote van (verzoeker; N.o.) op zijn verzoek in kennis gesteld.
Hierna is het onderzoek verder afgehandeld door mijn collega's Ko. en K.
Het gesprek is door mij correct en ordelijk gevoerd.
Na afloop van de procedure m.b.t. het snelrecht is (verzoeker; N.o.) om 19.53 die dag uur door mij als Hulp Officier van Justitie in vrijheid gesteld en is vervolgens door de zorg van K. en Ko. per dienstvoertuig overgebracht naar het station van de Nederlandse Spoorwegen te Venlo zodat hij zijn reis kon voortzetten.
Zowel collega K. alswel Ko. deelde mij op mijn vraag mede dat zij zich correct en fatsoenlijk hebben gedragen ten opzichte van (verzoeker; N.o.) en zich niet bewust waren van het feit dat zij roekeloos zouden hebben gereden zoals (verzoeker; N.o.) had verklaard.
Nadat wij, rapporteurs. D. zijn verklaring hadden voorgelezen volhardde hij hierbij en ondertekende deze in concept.
VISIE COMMANDANT: Op woensdag 01 maart 2000 omstreeks 13.45 uur hadden wij rapporteurs, een gesprek met de brigadecommandant van de brigade Koninklijke marechaussee Venlo, de Kapitein T. Hij deelde ons mede bekend te zijn met het feit dat er een klacht was ingediend door (verzoeker; N.o.).
De opperwachtmeester D. bevond zich die dag op een voorgeschreven dienst en hield zich bezig met de taakuitoefening in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen en was tevens belast met de dienst van Hulp Officier van Justitie. Zowel de wachtmeester der 1e klasse Ko. als de wachtmeester K. bevonden zich op een voorgeschreven dienst en hielden zich bezig met de taakuitoefening in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen op het Station der Nederlandse Spoorwegen te Venlo. Hij kon geen uitspraak doen of de klacht (verzoeker; N.o.) gegrond of ongegrond was , omdat hij niet bij bedoeld voorval aanwezig was geweest. Zowel de wachtmeester der 1e klasse Ko. alswel de wachtmeester K. staan bekend als correct optredende collega's."
3. Bij de reactie van de Minister bevond zich eveneens een formulier, getiteld; "TOELICHTING OP DE PROCEDURE". Dit formulier hield onder meer de volgende informatie in:
"Vertegenwoordiging
door een advocaat
1.
" Als u voor een overtreding of een misdrijf terecht moet staan, kunt u zich op de zitting laten vertegenwoordigen door een advocaat die u daartoe wel uitdrukkelijk moet machtigen. Voor het kantongerecht kunt u zich ook laten vertegenwoordigen door iemand die geen advocaat is. Deze persoon moet dan wel van u een schriftelijke volmacht krijgen om aan de rechter te laten zien.
Toevoeging van een
Advocaat
2.
Als u nog geen advocaat hebt, kunt u om toevoeging van advocaat vragen. Bent u ingesloten op bevel van de rechter dan moet u uw verzoek richten aan de president van de rechtbank. In alle andere gevallen - ook als u in verzekering bent gesteld - moet u zich richten tot het bureau rechtsbijstandvoorziening.
Voorstel ter voorkoming
Strafvervolging
3.
Staat op het feit dat u ten laste is gelegd geen andere hoofdstraf dan een geldboete, dan kunt u de officier van justitie alsnog vragen een transactievoorstel te doen.
Dat betekent dat de officier voorwaarden stelt, waaraan u moet voldoen om de strafvervolging te voorkomen. Deze mag uw verzoek met weigeren als u bereid bent het maximum van de geldboete binnen de gestelde termijn te betalen en u ook aan andere te stellen voorwaarden wilt voldoen. Voldoet u tijdig en volledig aan het transactievoorstel, dan vervalt de dagvaarding en wordt de zaak niet op de terechtzitting behandeld.
Transactievoorstel van
de officier van justitie
4.
Het is mogelijk dat de officier van justitie zelf alsnog besluit voor het ten laste gelegde feit een transactievoorstel te doen.
U bent niet verplicht hierop in te gaan. In dat geval moet u op de terechtzitting verschijnen. Voldoet u tijdig en volledig aan het transactievoorstel, dan vervalt de dagvaarding en wordt de zaak niet op de terechtzitting behandeld."
D. Standpunt betrokken ambtenaar D.
Betrokken ambtenaar D. reageerde onder meer als volgt op de klacht:
"V.w.b. de weigering bijstand advocaat kan ik U mededelen dat hem nooit iets is geweigerd. Ik heb hem alleen uitgelegd dat, indien cfm het strafpiketrooster rechtsbijstand een advocaat gewaarschuwd zou worden, deze hierop zou reageren en eventueel terplaatse zou komen, daar best wel langere tijd over heen zou kunnen gaan. Immers, de verzoeken worden bijna altijd gefaxed naar het kantoor. Gelet op de stand van zaken op dat moment (in afwachting van dagvaarding, waarna invrijheidstelling zou volgen) heb ik dat (verzoeker; N.o.) verteld. Na deze uitleg heeft (verzoeker; N.o.) hierover niets meer gevraagd.
Na ontvangst van de dagvaarding, waarbij tevens het transactievoorstel werd gedaan, heb ik duidelijk uitgelegd wat de mogelijkheden en consequenties waren. Namelijk, indien (verzoeker; N.o.) zou betalen, dan zou hij niet hoeven te verschijnen voor het gerecht waardoor eventuele latere rechtsbijstand niet meer nodig zou zijn. Indien hij niet in zou gaan op het transactievoorstel dan kon hij in de bijgevoegde toelichting bij de dagvaarding (hiervoor vermeld onder C.3.; N.o.) lezen wat te doen om bij de terechtzitting rechtsbijstand te krijgen. Ik stel hierbij uitdrukkelijk dat door mij aan (verzoeker; N.o.) nooit is geweigerd rechtsbijstand aan te vragen.
V.w.b. weigering telefonisch contact echtgenote, kan ik U mededelen dat ik persoonlijk de echtgenote van (verzoeker; N.o.) op de hoogte heb gebracht van de aanhouding van haar man en het verdere verloop van de procedure in deze. Ik vond het op dat moment beter om dit contact zelf te leggen, mede gelet op de toestand waarin (verzoeker; N.o.) zich op dat moment bevond (boos/kwaad/bijzonder druk en schermend met allerlei verdragen en perscontacten). (Verzoeker; N.o.) had hiertegen blijkbaar geen bezwaar, immers hij gaf mij het telefoonnummer.
V.w.b. het gebruik van het toilet deel ik U mede dat ik mij daarvan weinig kan herinneren maar volgens mij heeft (verzoeker; N.o.) tijdens de voorgeleiding gebruik gemaakt van het toilet. Ik weet nog wel dat ik hem heb uitgelegd dat er voor toiletbezoek begeleiding aanwezig dient te zijn."
E. Reactie verzoeker
1. Verzoeker bracht op 8 oktober 2000 in reactie op de informatie van de Minister van Defensie en van betrokken ambtenaar D. onder meer het volgende naar voren.
"I disagree with the version of the incident at Venlo Railway Station on 28th November 1999 dated 7 September 2000. I want my case to be taken to higher authority. And I make an appeal against the version of the Ministry of Defence. Their whole version of the truth is based on falsification of facts. I still stand by my complaint that I was mishandled and discriminated against because of the colour of my skin.
Pg.2 ; They never asked me to sit even in the room were I made a statement. I asked him to provide me with an advocate immediately or the same afternoon. which he refused to do.
He never told me that an advocate was available at the moment or would be coming shortly. He told me to read the "The Toelichting op Procedure" and then he told me that I can call an advocate from home and I can also get one free. This happened when I was about to go home. He never told me that an advocate was available the same day as my complaint.
I asked him if it was possible to call my wife. He told me that was not possible and he would call my wife. The reason for this type of behaviour was that the politie rechter was afraid that I would tell my wife to call an advocate (lawyer). I also told him that I want the officer who arrested to be charged for racism. He told me to contact the ombudsman in The Hague and he provided me with the address when I was about to leave the building.
The police rechter I understand by his statement, is doing his best not to lose his job. He also tried to interfere with the statement which I made at the bureau. He asked me not to mention the incidents in the van and the statement about the toilet use.
Pg2, Vraag 2 : "Een specifieke reden om verzoeker staande te houden was er niet'. This statement tells a thousand words.
Pg. 5 :They even did not tell me there was a bell in the cell I was confined to.
Verslag van onderzoek en verhoor n.a.v. een ingediende klacht (K.).
16February2000.
Page 2.
He never ran after me because he was checking some other peoples passport. I went to him. He never spoke to me in English. They drove the van recklessly to injure me.
He says he is against any form of discrimination but how come all the people whose passports were being checked were people of colour (Non-White).
Pg 4. My wish (verzoek) was to speak to my wife personally but he refused. And they even refused to allow me to write the statement on the computer. They did it themselves.
Why should I refuse to show my Nederlands passport, my driving licence and my Identity Card to the Kon March. which I had in my possession at the station in Venlo?
(…)
Lastly he never told me that 2 people were required to accompany me to the toilet."
2. Verzoekers echtgenote liet per e-mailbericht van 5 november 2000 onder meer het volgende weten:
"Bij deze mijn bevestiging op de bewuste avond door de medewerker van de Koninklijke Marechaussee te zijn gebeld met het bericht dat mijn echtgenoot op dat moment op het bureau van de Marechaussee was en hij later op de avond zou thuiskomen."
F. Reactie Minister van Defensie
1. De Nationale ombudsman stelde op 14 november 2000 de volgende nadere vragen aan de Minister van Defensie:
"1. Uit uw informatie is gebleken dat doorgaans een schatting wordt gemaakt van het aantal personen dat per trein uit Duitsland komt, en dat dit aantal gemiddeld tussen de 40 en 80 personen ligt. Van de personen uit de trein waaruit verzoeker kwam zijn er acht personen gecontroleerd. In het mutatierapport zijn twee personen genoemd, verzoeker en de heer Kh. uit Irak. Wie waren de andere zes personen en welke huidskleur en nationaliteit hadden deze personen?
2. Volgens uw informatie bevonden zich vanaf omstreeks 17.30 uur zes personeelsleden op de brigade. Bij een toiletbezoek van een verdachte zijn twee personeelsleden nodig om toezicht te houden, en is één personeelslid nodig om toezicht te houden op de overige personen die zich in de ophoudruimte bevinden. Wat deden de andere drie personeelsleden op dat moment en wat was de reden dat verzoeker ongeveer vijftien minuten moest wachten voordat hij het toilet kon bezoeken?"
2. De Minister van Defensie beantwoordde deze vragen op 10 januari 2001 onder meer als volgt:
"Ik heb kennis genomen van verzoekers reactie op mijn brief van 7 september 2000. Hetgeen door verzoeker wordt gesteld in zijn brief van 8 oktober 2000 is naar mijn mening voldoende behandeld in de brieven van 22 juni 2000 en 7 september 2000.
Ten aanzien van vraag 1.
Bij een controle Mobiel Toezicht Vreemdelingen wordt in een korte tijd een aantal personen gecontroleerd. Van de personen die hebben voldaan aan de bij Vreemdelingenwet gestelde eisen voor binnenkomst of verblijf wordt geen registratie bijgehouden noch van huidskleur, noch van nationaliteit.
Ten aanzien van vraag 2.
In de brief van 22 juni 2000 alsook in de brief van 7 september 2000 is, onder verwijzing naar het rapport van Justitiële Dienst van het district Koninklijke Marechaussee Noord-Brabant/Limburg nr. 003/2000 d.d. 7 maart 2000, reeds ingegaan op de activiteiten van de personeelsleden op de brigade. Ook is in evengenoemde correspondentie aangegeven waarom verzoeker 15 minuten heeft moeten wachten voordat hij gebruik kon maken van het toilet. Met betrekking tot de werkzaamheden van de verschillende personeelsleden op de brigade kan nog het volgende worden opgemerkt. De wachtmeesters K. en Ko. waren achtereenvolgens doende bij de afhandeling van de heer Kh. en verzoeker. De opperwachtmeester D. en de wachtmeester B. keerden omstreeks 17.30 uur terug op de brigade. Aan opperwachtmeester D. werd verzoeker om 17.40 uur voorgeleid. Verzoeker is nadat de voorgeleiding formeel was afgerond in de gelegenheid gesteld van het toilet gebruik te maken.
De wachtmeesters B. en E. kunnen zich hetgeen heeft plaatsgevonden niet meer in detail herinneren. In ieder geval zijn zij niet betrokken geweest bij beide zaken. Gebruikelijk is dat men zich direct bij aankomst op de brigade begeeft naar het restaurant om de avondmaaltijd te gebruiken. De wachtmeester H. verrichtte plantondienst."
g. Nadere reactie verzoeker
Verzoeker reageerde op 16 februari 2001 onder meer als volgt op de reactie van de Minister van Defensie:
"I completely disagree with the way the Ministry of Defence does not admit that the actions of their officer is racist in the letter dated 9th February 2001. I would like to bring to the notice of the Ombudsman that all the replies received from the beginning were based on dogmatic denials. The Ministry of Defence completely denies that racist officers are in service at the Kon. Marechaussee and people of colour are the victims of constant control even if they are citizens of the Netherlands.
The reason that the Ministry of Defence refuses to give the race origins of those who were checked at the Venlo Railway Station because they were all ethnic minorities (non-europeans)."
H. nadere reactie minister van defensie
1. De Minister van Defensie deelde naar aanleiding van een aantal nadere vragen van de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee.
"De ambtenaren hadden zich opgesteld op het perron 3a van het station Venlo op de route tussen de arriverende trein en de trap naar de tunnel die leidt naar perron 1, vanaf welk perron de trein richting Breda vertrekt. De trein uit Duitsland arriveert op perron 3a en vertrekt weer in dezelfde richting als vanwaar deze komt.
(…)
In het dienstvoertuig VW Transporter waren in het achtercompartiment veiligheidsgordels aangebracht"
2. Bij deze reactie was een situatieschets gevoegd van het perron, en de looproute die verzoeker had moeten afleggen om naar de trein naar Breda te gaan, welke route rechtstreeks naar de betrokken ambtenaren leidde, die op het perron stonden.
i. reactie van de minister van defensie op nadere vragen van de Nationale ombudsman na het verslag van bevindingen
1. Op 28 december 2001 stelde de Nationale ombudsman de volgende nadere vragen aan de Minister van Defensie.
“1. In hoofdstuk A5/4.1.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994. thans in hoofdstuk A3/2.2.3 Vc 2000. waren cq zijn regels neergelegd met betrekking tot het operationeel vreemdelingentoezicht na grensoverschrijding. Volgens dat hoofdstuk worden bij een controle in internationale treinen in beginsel alle grensgangers gecontroleerd. Bij tijdsgebrek kan steekproefsgewijze controle plaatsvinden. Daarbij kan de hoeveelheid meegenomen bagage een rol spelen; ook grotere groepen of gezinnen die (kennelijk) gezamenlijk reizen kunnen voorwerp van controle vormen.
In genoemd Vc-hoofdstuk zijn voor steekproefsgewijze controles op auto's die de grens zijn gepasseerd eveneens dergelijke criteria geformuleerd.
Controles van grensgangers op een perron van een station nadat zij een internationale trein hebben verlaten, is echter niet apart vermeld in dat Vc-hoofdstuk. Mag naar uw mening aangenomen worden dat ook ten aanzien van die situatie geldt dat in beginsel alle grensgangers worden gecontroleerd, en dat bij tijdsgebrek steekproefsgewijze controle mogelijk is en zo ja, zijn de hiervoor ten aanzien van controles in internationale treinen genoemde criteria van dienovereenkomstige toepassing?
2. Kunt u voorts aangeven of in de praktijk van controles op grensgangers nadat zij de trein hebben verlaten, overige criteria worden gehanteerd welke zijn gebaseerd op eigen ervaringsgegevens van de Kmar en voldoende aanknopingspunt zijn gebleken om over te gaan tot steekproefsgewijze controles? Zo ja, zijn die criteria vastgelegd, dan wet worden die criteria op andere wijze aan de controle-ambtenaren van de Kmar overgedragen en kunt u hiervan een beschrijving geven? Zo nee, bent u dan van mening dat dergelijke criteria alsnog gehanteerd en vastgelegd dienen te worden om te waarborgen dat een steekproefsgewijze controle in die situatie niet op discriminerende wijze wordt uitgevoerd en tevens controleerbaar is?
3. Kunt u in het licht van het voorgaande nog eens aangeven wat voor de met het vreemdelingentoezicht belaste ambtenaren de aanleiding is geweest om verzoeker, die voor zover bekend alleen reisde en zonder noemenswaardige bagage, op het moment dat hij de internationale trein verliet in het kader van dat toezicht staande te houden?
Bent u van mening dat voldoende was gewaarborgd dat die staandehouding in verzoekers geval niet op discriminerende wijze is uitgevoerd?
4. Kunt u aangeven waarom, anders dan bij controles op voertuigen zoals voorgeschreven in voornoemd Vc-hoofdstuk. geen rapportage wordt verricht over het aantal gecontroleerde internationale treinen, het aantal gecontroleerde personen en het aantal treffers? Bent u van mening dat een dergelijke rapportage ook voor de controles van Internationale treinen, al dan niet na aankomst op een station, dienen te worden verricht? Kunt u voorts aangeven hoe in een dergelijke rapportage inzicht kan worden verschaft in het op non-discriminatoire wijze uitvoeren van die controles?”
2. De Minister van Defensie reageerde als volgt op deze vragen.
“Ten aanzien van vraag 1:
Hoofdstuk A3/2.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt inderdaad geen melding van controles van grensgangers op een perron van een station na aankomst van een internationale trein. Controles vinden plaats indien er sprake is van grensgangers en er geen of nauwelijks sprake is van vermenging met overig verkeer. Dit is dus van toepassing als personen onmiddellijk na aankomst van een trein uitstappen uit een internationale trein afkomstig uit België of Duitsland. Ook ten aanzien van die situatie geldt dat in beginsel alle grensgangers worden gecontroleerd en dat bij tijdsgebrek steekproefsgewijze controle mogelijk is. Indien de trein als eerste stopplaats een station in Nederland heeft kan worden gesteld dat de passagiers Nederland per trein zijn ingereisd en dus grensgangers zijn. Als de trein nagenoeg stilstaat, vervoegen de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee zich bij diverse uitgangen van de treinstellen verspreid over de gehele trein. Zodra de deuren open gaan worden de grensgangers gecontroleerd. In beginsel worden alle grensgangers gecontroleerd. Het aanbod van grensgangers, het beschikbare aantal controleurs en tijdsgebrek spelen een rol bij de werkwijze om vanuit de stroom uitstappers steekproefsgewijs meerdere personen tegelijk staande te houden ter controle.
Voor de controles op de perrons zijn de voor controles in internationale treinen genoemde criteria van dienovereenkomstige toepassing. Deze criteria (de hoeveelheid bagage en grotere groepen of gezinnen die kennelijk gezamenlijk reizen) kunnen een rol spelen bij de selectie maar zijn slechts indicatief opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000. De ervaringsleer van de Koninklijke Marechaussee geeft mogelijkheden voor het aanleggen van controlecriteria die uiteraard niet discriminatoir mogen zijn.
Het feit dat een persoon aangemerkt kan worden als grensganger en er sprake is van geen of slechts geringe vermenging biedt voldoende grondslag om die persoon aan vreemdelingentoezicht te onderwerpen.
Ten aanzien van vraag 2:
Het is niet mogelijk aan te geven of overige criteria worden gehanteerd welke zijn gebaseerd op eigen ervaringsgegevens van de Koninklijke Marechaussee en voldoende aanknopingspunt zijn gebleken om over te gaan tot steekproefsgewijze controles. Eigen ervaringsgegevens en persoonlijke intuïtie van een opsporingsambtenaar laten zich moeilijk vastleggen in criteria. Een gegeven dat een rol kan spelen bij de steekproefsgewijze controle kan ontwijkend gedrag zijn.
Het in de Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen criterium van steekproefsgewijs controleren is opgenomen voor de trein- en vliegtuigcontroles juist om discriminatie te voorkomen omdat de ervaringsleer bij de controles van de Koninklijke Marechaussee duidelijk maakt dat door tijdsgebrek vaak niet iedere grensganger gecontroleerd kan worden. Om te voorkomen dat er vragen zouden komen in de zin van "waarom ik wel en hij niet" is in de Vreemdelingencirculaire expliciet aangegeven dat wanneer vanwege het ontbreken van tijd daarvoor niet alle grensgangers kunnen worden gecontroleerd een steekproefsgewijze controle kan plaatsvinden. De werkwijze die thans bij perroncontroles wordt gehanteerd is naar mijn mening non-discriminatoir.
Ten aanzien van vraag 3:
Zoals in de brief van de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee d.d. 22 juni 2000 is aangegeven is verzoeker nadat hij de trein verliet onmiddellijk het stationsemplacement opgerend. Het is derhalve niet onbegrijpelijk dat verzoeker aldus bij de betrokken ambtenaar de indruk heeft gewekt dat hij zich aan controle wilde onttrekken. Naar mijn mening was voldoende gewaarborgd dat die staandehouding in verzoekers geval niet op discriminerende wijze is uitgevoerd.
Ten aanzien van vraag 4:
Ingevolge artikel 4.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000 dient de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee periodiek gegevens te verstrekken over de uitvoering van het toezicht op vreemdelingen. Een specifieke rapportage over het aantal gecontroleerde internationale treinen, het aantal gecontroleerde personen en het aantal treffers is evenwel niet voorgeschreven. Overigens heb ik u bij mijn brief van 7 september 2000 een afschrift doen toekomen van de 'Totalen ten behoeve van de Jaargegevens 1999' van de Brigade Venlo waarin ook het aantal gecontroleerde treinen staat vermeld.
Een specifieke rapportage voor de controles van internationale treinen, al dan niet na aankomst op een station, acht ik niet noodzakelijk. Door middel van dergelijke rapportages kan naar mijn mening geen inzicht worden verschaft in het op non-discriminatoire wijze uitvoeren van controles. Aangenomen moet worden dat de overheid zijn taken met inachtneming van de wet en internationale verdragen uitvoert. Indien evenwel sprake zou zijn van discriminatie kan toetsing door de rechter of een klachtencommissie plaatsvinden. Mede omdat het discriminatoire aspect binnen het MTV een gevoelig onderwerp is gaat de Koninklijke Marechaussee hier ook in het opleidingstraject serieus en objectief mee om.”
j. reactie van de Minister van justitie op nadere vragen van de Nationale ombudsman na het verslag van bevindingen
1. Gelet op haar verantwoordelijkheid voor het vreemdelingenbeleid zag de Nationale ombudsman aanleiding om dezelfde vragen eveneens voor te leggen aan de Staatssecretaris van Justitie.
2. De Minister van Justitie reageerde als volgt op deze vragen:
Vraag 1:
Controles van grensgangers op een perron van een station nadat zij een internationale trein hebben verlaten, is echter niet apart vermeld in dat Vc-hoofdstuk.
Hierover is inderdaad niets vermeld en dit is mijns inziens ook niet noodzakelijk, gezien het feit dat afdoende duidelijk is geregeld dat controles alleen kunnen plaatsvinden indien er sprake is van grensgangers en er geen of nauwelijks sprake is van vermenging met het overige verkeer. Dit is het geval indien onmiddellijk wordt uitgestapt uit een internationale trein afkomstig uit België of Duitsland.
Mag naar uw mening aangenomen worden dat ook t.a.v. die situatie geldt dat in beginsel alle grensgangers worden gecontroleerd en dat bij tijdsgebrek steekproefsgewijze controle mogelijk is? En zo ja, zijn de hiervoor t.a.v. controles in internationale treinen genoemde criteria van dienovereenkomstige toepassing?
Ja, indien de trein als eerste stopplaats het betreffende station in Nederland heeft kan gesteld worden dat de passagiers Nederland per trein zijn ingereisd en dus grensgangers zijn.
In beginsel worden van een (steekproefgewijs) geselecteerde trein alle grensgangers gecontroleerd, tenzij er slechts een beperkte tijd is tussen grensoverschrijding en (teveel) vermenging met het overige verkeer. Het aanbod van grensgangers, het beschikbare aantal controleurs en tijdgebrek spelen een rol bij de werkwijze om vanuit de stroom uitstappers steekproefsgewijs meerdere personen tegelijk staande te houden ter controle. Op een aantal reisroutes is, op basis van deze uitgangspunten, er voor gekozen de controles op het perron van de eerste stopplaats te verrichten. Hoewel hierbij nog steeds het beginsel geldt dat alle grensgangers van de geselecteerde trein gecontroleerd moeten worden, wordt bij controle op perrons in praktijk alleen op steekproefbasis gecontroleerd. Dit omdat vaak slechts voor korte duur geen (of nauwelijks) vermenging optreedt met het overige reizigersverkeer.
De criteria (de hoeveelheid bagage en grotere groepen of gezinnen die kennelijk gezamenlijk reizen) zijn dienovereenkomstig van toepassing en kunnen een rol spelen bij de selectie, maar zijn slechts indicatief opgenomen in de Vreemdelingencirculaire. De ervaringsleer van de Koninklijke Marechaussee geeft aanvullende mogelijkheden voor het aanleggen van controlecriteria die uiteraard niet discriminatoir mogen zijn. Het feit dat betrokkene aangemerkt kan worden als grensganger en er sprake is van geen of slechts geringe vermenging biedt mijns inziens voldoende grondslag voor een de rechtmatige uitvoering van het vreemdelingentoezicht.
Vraag 2:
Kunt u voorts aangeven of in de praktijk van controles op grensgangers nadat zij de trein hebben verlaten, overige criteria worden gehanteerd welke zijn gebaseerd op eigen ervaringsgegevens van de Kmar en voldoende aanknopingspunt zijn gebleken om over te gaan tot steekproefsgewijze controles?
Nee. Deze aspecten laten zich heel moeilijk vastleggen in criteria. Een van de aspecten die een rol kunnen spelen bij de steekproefgewijze controle kan ontwijkend gedrag zijn.
Zo nee, bent u dan van mening dat dergelijke criteria alsnog gehanteerd en vastgelegd dienen te worden om te waarborgen dat een steekproefsgewijze controle in die situatie niet op discriminerende wijze wordt uitgevoerd en tevens controleerbaar is?
Het in de Vreemdelingencirculaire opgenomen criterium van steekproefgewijs controleren is opgenomen voor de trein (- en vliegtuig) controles juist om discriminatie te voorkomen omdat de ervaringsleer bij de controles van de Koninklijke Marechaussee duidelijk maakte dat door tijdgebrek vaak niet iedere grensganger van een (steekproefgewijs) geselecteerde trein gecontroleerd kon worden. Ik zie geen aanleiding de Vreemdelingencirculaire aan te passen. Er hebben mij geen aanwijzingen bereikt dat er enige sprake is van discriminatie.
Vraag 4
Kunt u aangeven waarom, anders dan bij controles op voertuigen zoals voorgeschreven in voornoemd Vc-hoofdstuk geen rapportage wordt verricht over het aantal gecontroleerde internationale treinen, het aantal gecontroleerde personen en het aantal treffers?
In algemene zin dient de bevelhebber der Koninklijke Marechaussee te rapporteren over de uitvoering van het toezicht op vreemdelingen. (Artikel 4:17 Vreemdelingenbesluit). De onderwerpen waarover gerapporteerd wordt alsmede de wijze waarop gerapporteerd wordt is regelmatig onderwerp van overleg tussen de ministeries van Justitie en Defensie.
Bent u van mening dat een dergelijke rapportage ook voor de controles van internationale treinen, al dan niet na aankomst op een station, dienen te worden verricht?
Ik acht het niet noodzakelijk om een specifiek onderscheid in de rapportage aan te brengen, omdat de wijze waarop de controles worden uitgevoerd niets afdoet of toevoegt aan de juridische controlemogelijkheden, zolang de controle wordt uitgevoerd binnen de staande beleidskaders.
Kunt u voorts aangeven hoe in een dergelijke rapportage inzicht kan worden verschaft in het op non-discriminatoire wijze uitvoeren van die controles?
De overheid dient zijn taken zorgvuldig uit te voeren. Mede omdat het discriminatoire aspect binnen het vreemdelingentoezicht vaak onderwerp van discussie vormt in het opleidingstraject gaat de Koninklijke Marechaussee hier serieus en objectief mee om.”
Achtergrond
1. Vreemdelingenwet (oud; per 1 april 2001 vervangen door de Vreemdelingenwet 2000)
Artikel 19:
"1. De toezichthouders zijn bevoegd, hetzij op grond van concrete aanwijzingen over illegaal verblijf hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf, zodra dit mogelijk is, na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie."
2. Vreemdelingencirculaire (oud; per 1 april 2001 vervangen door de Vreemdelingencirculaire 2000)
Hoofstuk A.5./4.1.2. Operationeel toezicht ter bestrijding van illegale immigratie
"Om illegaal verblijf in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan, kunnen ingereisde personen na grensoverschrijding aan vreemdelingentoezicht worden onderworpen. Dit is onder meer het geval in internationale treinen en bij auto's die de Nederlandse grens zijn gepasseerd. Deze vorm van toezicht is uitsluitend toegestaan ten aanzien van personen van wie mag worden aangenomen dat zij grensgangers zijn. Deze controles vinden plaats, zodra dit redelijkerwijs mogelijk is na grensoverschrijding en nog geen of slechts een geringe vermenging met het binnenlands reizigersverkeer heeft plaatsgevonden. Controles op inreizende personen leveren aanwijzingen op over de mate waarin op een bepaalde route sprake is van illegale immigratie. Het controlebeleid wordt op deze aanwijzingen afgestemd, zodat het toezicht zoveel mogelijk daar plaatsvindt waar de kans op confrontatie met illegale immigratie reëel is.
Alle personen, Nederlanders en niet-Nederlanders, waarvan mag worden aangenomen dat zij grensgangers zijn, kunnen aan deze vorm van vreemdelingentoezicht worden onderworpen. Concrete aanwijzingen over illegaal verblijf spelen bij deze vorm van toezicht geen rol.
Een goed inzicht in de verkeersstromen, zowel op de snelwegen, de secundaire wegen als van het internationale treinverkeer, is een essentiële voorwaarde voor een doelmatig controlebeleid. Dit inzicht kan worden verkregen door observatie van de verkeersstromen en analyse van de observatiegegevens. Rapportage omtrent de uitoefening van het mobiel vreemdelingentoezicht geeft uiteindelijk inzicht in de doelmatigheid van dit toezicht. Deze rapportage dient te vermelden: het totaal aantal geobserveerde voertuigen/treinen, het totaal aantal gecontroleerde voertuigen/personen en het aantal treffers.
Op grond van aanwijzingen over illegale immigratie, verkregen van buitenlandse overheidsinstanties, kan te allen tijde worden overgegaan tot deze vorm van vreemdelingentoezicht. Ook eigen ervaringsgegevens van de Koninklijke Marechaussee, gebaseerde op de hierboven genoemde werkmethode, zijn voldoende aanknopingspunt om over te gaan tot controles.
(…)
Bij een controle in internationale treinen worden in beginsel alle grensgangers gecontroleerd. Indien daarvoor de tijd ontbreekt, kan ook hier een steekproefsgewijze controle plaatsvinden. Daarbij kan de hoeveelheid meegenomen bagage een rol spelen. Ook grotere groepen of gezinnen die (kennelijk) gezamenlijk reizen kunnen voorwerp van controle vormen."
Op grond van de jurisprudentie wordt toepassing van de staandehouding in het kader van bovengenoemd toezicht wanneer sprake is overschrijding van een grens binnen het Schengengebied niet in strijd geacht met artikel 2, derde lid, van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen. In dit artikel is bepaald dat de afschaffing van de personencontroles aan de binnengrenzen geen afbreuk doet aan de uitoefening van politiebevoegdheden door de ingevolgde de nationale wetgeving daartoe bevoegde autoriteiten van een overeenkomstsluitende partij binnen haar gehele grondgebied.
3. Wetboek van Strafvordering
1. Artikel 28:
"1. De verdachte is bevoegd zich, overeenkomstig de bepalingen van den Derden Titel van dit Boek, door een of meer gekozen of toegevoegde raadslieden te doen bijstaan.
2. Hem wordt daartoe, telkens wanneer hij dit verzoekt, zooveel mogelijk de gelegenheid verschaft om zich met zijn raadsman of met zijne raadslieden in verbinding te stellen."
In de toelichting in Tekst & Commentaar Strafvordering, derde druk, 1999, van Cleiren en Nijboer staat in aantekening 3. bij artikel 28 onder meer het volgende vermeld:
"3. Aanvangspunt recht op rechtsbijstand. a) Inverzekeringstelling. Op grond van art. 40 krijgt iedere verdachte die in verzekering is gesteld een raadsman (-vrouw) toegevoegd volgens de zogenaamde 'piketregeling' (…) b) EVRM. Het moment waarop de verdachte recht op rechtsbijstand toekomt is in art. 6 EVRM (en art. 14 IVBPR) niet precies aangegeven. Duidelijk is dat het recht op rechtsbijstand ook voor de fase van het vooronderzoek geldt. (…) c) Raadsman (-vrouw) bij politieverhoor. Of de verdachte, die van zijn vrijheid is beroofd, zich ook bij het politieverhoor kan laten bijstaan door een raadsman, is omstreden. (…) Praktijk Overigens worden in de praktijk raadslieden, nu zij wel door de politie mogen worden toegelaten tot het verhoor van de verdachte, soms in de gelegenheid gesteld verhoren bij te wonen."
2. Artikel 40:
"1. Het bureau rechtsbijstandvoorziening kan ingeschreven advocaten die zich daartoe bereid hebben verklaard, aanwijzen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten.
2. Is een krachtens het voorgaande lid aangewezen advocaat beschikbaar voor het verlenen van rechtsbijstand aan een in verzekering gestelde verdachte, dan treedt hij, voor de duur van de inverzekeringstelling, als diens raadsman op. De officier van justitie of een hulpofficier licht de advocaat onverwijld omtrent de inverzekeringstelling in."
4. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar
1. Artikel 26
"1. De ambtenaar handelt jegens de ingeslotene overeenkomstig het gestelde bij of krachtens artikel 15 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen.
2. De ambtenaar registreert de gegevens die krachtens artikel 15, zesde lid, van het Besluit beheer regionale politiekorpsen zijn aangewezen."
2. Artikel 27:
"1. Voor zover het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering bepaalde zich hiertegen niet verzet stelt de ambtenaar een familielid of een huisgenoot van een ingeslotene zo spoedig mogelijk op de hoogte van de insluiting. In het geval de ingeslotene minderjarig is, doet hij dit uit eigen beweging, indien de ingeslotene meerderjarig is, doet hij dit slechts op verzoek van de ingeslotene.
2. Indien de omstandigheden de uitvoering van het eerste lid niet toelaten bij een ingeslotene die geen ingezetene is, wordt de ambassade of het consulaat van het land waarin de ingeslotene ingezetene is, op de hoogte gesteld van de insluiting."
5. Besluit beheer regionale politiekorpsen
Artikel 15:
"1. De korpsbeheerder treft voorzieningen opdat de ingeslotene in ieder geval beschikt over:
a. slaapgelegenheid,
b. eten en drinken in overeenstemming met medische en levensbeschouwelijke of godsdienstige eisen,
c. sanitair,
d. de noodzakelijke medische zorg en
e. informatie over de gang van zaken in het politiecellencomplex.
2. Tenzij het politiecellencomplex geen luchtplaats heeft, draagt de korpsbeheerder er zorg voor dat de ingeslotene tweemaal daags wordt gelucht.
3. In verband met het eerste lid, onder d, treft de korpsbeheerder een regeling met artsen in de regio ten einde van hulp verzekerd te zijn voor de medische zorg van ingeslotenen.
4. Met inachtneming van het bij of krachtens de wet bepaalde treft de korpsbeheerder een regeling met betrekking tot het roken, de ontspanning, het telefoneren en het ontvangen van bezoek van de ingeslotene.
5. Onze Ministers geven regels over de inrichting van een politiecellencomplex.
6. Onze Ministers wijzen de gegevens aan die worden geregistreerd over ingeslotenen.
7. In geval van overlijden of een poging tot zelfdoding van een ingeslotene draagt de korpsbeheerder er zorg voor dat het openbaar ministerie hiervan onverwijld in kennis wordt gesteld en dat aan Onze Ministers hiervan een schriftelijk rapport wordt toegezonden. Onze Ministers stellen voor het rapport een model vast."