2002/163

Rapport

Verzoekers klagen over de lange duur van de behandeling door de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) van hun aanvraag van 10 april 2001 om verlening van een verblijfsvergunning op grond van het zogenoemde driejarenbeleid.

Beoordeling

1. Verzoekers dienden op 2 april 1998 een aanvraag in om toelating als vluchteling. Deze aanvraag werd op 11 januari 1999 door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen. Op 5 februari 1999 diende verzoekers gemachtigde een bezwaarschrift in tegen deze afwijzende beslissing. Bij brief van 10 april 2001 verzocht verzoekers gemachtigde om verlening van een verblijfsvergunning op grond van het zogenoemde driejarenbeleid.

Verzoekers klagen over de lange duur van de behandeling door de IND van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid.

2. In reactie op de brief van verzoekers gemachtigde van 10 april 2001 deelde de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 22 augustus 2001 en bij brief van 11 september 2001 mee dat de beoordeling van de vraag of verzoekers in aanmerking zouden komen voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid enige tijd op zich kon laten wachten vanwege het grote aantal te behandelen verzoeken om verlening van een verblijfsvergunning op grond van tijdsverloop. Daarbij liet de Staatssecretaris van Justitie weten dat er naar werd gestreefd om binnen drie maanden een beslissing te nemen dan wel verzoekers nader te informeren.

Bij brief van 30 januari 2002 liet de Staatssecretaris van Justitie verzoekers gemachtigde weten dat verzoekers in het bezit werden gesteld van een verblijfsvergunning op grond van drie jaren relevant tijdsverloop.

3. Het driejarenbeleid, neergelegd in hoofdstuk C2/9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (zie Achtergrond, onder 4.) houdt, kort samengevat, in dat een vreemdeling die langdurig in onzekerheid verkeert omtrent de uitkomst van zijn toelatingsprocedure, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, in aanmerking komt voor toelating tot Nederland. De Staatssecretaris van Justitie is bevoegd tot het - ambtshalve dan wel op verzoek - verlenen van een vergunning op grond van het driejarenbeleid. Het verzoek betreft een hernieuwde aanvraag om toelating op een andere grond (het driejarenbeleid) dan de oorspronkelijke aanvraag en de beoordeling staat derhalve los van de beoordeling van de asielaanvraag van de vreemdeling.

4. In de Nota van toelichting bij artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit is opgenomen dat een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid weliswaar door de Staatssecretaris van Justitie ambtshalve kan worden verleend, maar dat niet is beoogd de indiening van een aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid uit te sluiten (zie Achtergrond, onder 3.). In artikel 25, eerst lid onder a, van de Vreemdelingenwet is vastgelegd dat een beschikking op een aanvraag voor bepaalde tijd binnen zes maanden wordt genomen (zie Achtergrond, onder 1.).

5. Verzoekers gemachtigde diende bij brief van 10 april 2001 een aanvraag in om verlening van een vergunning op grond van het driejarenbeleid. Negen en een halve maand later verleende de Staatssecretaris van Justitie verzoekers een verblijfsvergunning op grond van drie jaar relevant tijdsverloop. Hiermee is de wettelijke termijn van artikel 25 van de Vreemdelingenwet ruim overschreden. Dit klemt des te meer omdat verzoekers reeds meer dan drie jaar in onzekerheid verkeerden over hun toekomst in Nederland. Juist voor deze vreemdelingen is de verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid in het leven geroepen, waarbij de achterliggende gedachte is dat na drie jaar tijdsverloop in een vreemdelingrechtelijke procedure de Staatssecretaris van Justitie in redelijkheid geen gebruik meer kan maken van de bevoegdheid de vreemdeling verblijf te weigeren (zie Achtergrond, onder 4.). Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 22 augustus 2001 en 11 september 2001 de toezegging gedaan dat binnen drie maanden een beslissing op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid zou worden genomen, dan wel een tussenbericht zou worden verstuurd. Deze toezegging is niet nagekomen.

6. Bij de beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid wordt slechts beoordeeld of er sprake is van relevant tijdsverloop en of sprake is van mogelijke contra-indicaties. Gezien het hiervóór onder 5. omschreven bijzondere karakter van het driejarenbeleid dient de Staatssecretaris van Justitie met de grootst mogelijk voortvarendheid te beslissen op dergelijke aanvragen.

Het vorenstaande geeft de Nationale ombudsman aanleiding tot het doen van een aanbeveling.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.

Aanbeveling

De Staatssecretaris van Justitie wordt in overweging gegeven in de Vreemdelingencirculaire op te nemen dat een aanvraag op grond van het driejarenbeleid met voorrang wordt behandeld en dat daarop in elk geval binnen drie maanden wordt beslist.

Onderzoek

Op 7 november 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. en mevrouw M., ingediend door VluchtelingenWerk Midden-Twente te Borne, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werden verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Staatssecretaris van Justitie berichtte dat het verslag haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 2 april 1998 dienden verzoekers een aanvraag in om toelating als vluchteling. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie op 11 januari 1999 afgewezen. Verzoekers advocaat diende op 5 februari 1999 een bezwaarschrift in tegen de afwijzing op de asielaanvraag.

2. Bij brief van 10 april 2001 verzocht verzoekers advocaat de IND om verlening van een vergunning tot verblijf op grond van het zogenoemde driejarenbeleid.

3. Bij brief van 22 augustus 2001 liet de IND onder meer weten:

“Ik vraag er begrip voor dat de beoordeling van de aanvraag of betrokkene in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van tijdsverloop enige tijd op zich kan laten wachten. De oorzaak hiervoor is te vinden in het grote aantal te behandelen verzoeken om verlening van een verblijfsvergunning op grond van tijdsverloop.

Ik streef ernaar om binnen drie maanden een beslissing in onderhavige zaak te nemen. Indien dit niet mogelijk blijkt, zal ik u hierover voor het verstrijken van de termijn nader informeren.”

4. Bij brief van 29 augustus 2001 aan de IND liet verzoekers advocaat weten dat hij binnen twee weken bericht van de IND wilde ontvangen en dat hij bij het uitblijven van een reactie zijn cliënten zou aanraden een klacht bij de Nationale ombudsman in te dienen en beroep aan te tekenen bij de rechtbank.

In reactie op zijn brief stuurde de IND een brief, gedateerd 11 september 2001, met exact dezelfde inhoud als de brief van 22 augustus 2001 (zie FEITEN, onder 3.).

5. Bij brief van 30 januari 2002 verleende de IND aan verzoekers een verblijfsvergunning op grond van het zogenoemde driejarenbeleid.

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoekers is weergeven onder Klacht.

C. Standpunt Staatssecretaris van justitie

In reactie op de klacht liet de Staatssecretaris van Justitie de Nationale ombudsman bij brief van 13 februari 2002 onder meer het volgende weten:

“De klacht van de heer H. en mevrouw M. over de lange behandelingsduur van hun aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van het zogenoemde driejarenbeleid is naar mijn mening gegrond. Er is niet binnen de termijn van drie maanden, die de IND eerder bij brieven van 22 augustus 2001 en 11 september 2001 aan hun gemachtigde had toegezegd, op dit verzoek beslist.

Bovendien heeft de IND verzuimd vóór het verstrijken van de termijn betrokkenen te informeren dat deze termijn niet zou worden gehaald.

De reden voor het niet nakomen van de toezegging om binnen drie maanden een beslissing op het verzoek om verlening van een verblijfsvergunning op grond van het zogenoemde driejarenbeleid te nemen, vindt zijn oorzaak in het grote aantal te behandelen verzoeken om verlening van eerdergenoemde vergunning.

Dit is naar mijn oordeel echter geen (voldoende) rechtvaardiging voor de genoemde handelwijze in onderhavige zaak.

Voorts kan ik u meedelen dat de IND het verzoek van betrokkenen om verlening van een verblijfsvergunning op grond van het zogenoemde driejarenbeleid inmiddels heeft afgehandeld.

Bij brief van 30 januari 2002 is aan betrokkenen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van het zogenoemde driejarenbeleid.”

Achtergrond

1. Vreemdelingenwet 2000 (in werking getreden op 1 april 2001)

Artikel 25:

“1. Binnen zes maanden wordt een beschikking gegeven op de aanvraag tot:

a. het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;

b. het verlengen van de geldigheidsduur ervan;

c. het wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;

d. het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20.

2. De termijn voor het geven van een beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan ten hoogste voor zes maanden worden verlengd indien naar het oordeel van de Onze Minister voor de beoordeling van de aanvraag advies van of onderzoek door derden of het openbaar ministerie, nodig is.

3. Onze Minister stelt de vreemdeling in kennis van de verlenging.”

2. Vreemdelingenbesluit 2000 (in werking getreden op 1 april 2001)

Artikel 3.6 :

“De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan slechts ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met:

(…)

b. het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag.”

3. Nota van toelichting bij artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 ( Stb 2000, 497)

“De hoofdregel van de Wet en dit besluit is dat de verblijfsvergunning slechts wordt verleend op aanvraag. De Wet laat in artikel 14, eerste lid, onder e, echter de ruimte om een verblijfsvergunning ambtshalve te verlenen. De gevallen waarin dat mogelijk is, worden in artikel 3.6 limitatief genoemd. Daarbij gaat het alleen om de gevallen, waarin de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op asielgronden heeft ingediend, maar dier aanvraag niet wordt ingewilligd. Het betreft de alleenstaande minderjarige vreemdeling, de asielzoeker op wiens asielaanvraag na drie jaren nog niet onherroepelijk is beslist en de vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. In andere gevallen wordt de verblijfsvergunning alleen op aanvraag verleend. Met deze bepaling is niet beoogd de indiening van een aanvraag tot het verlenen van de hierbedoelde verblijfsvergunning uit te sluiten.”

4. Vreemdelingencirculaire 2000 (in werking getreden op 1 april 2001)

“Hoofdstuk C4/9

1. Algemeen

(…)

Het driejarenbeleid is een bijzonder beleid binnen het vreemdelingenbeleid (…) Het driejarenbeleid heeft zich gevormd vanuit de volgende overweging: als gevolg van het tijdsverloop in een vreemdelingrechtelijke procedure kan, onder omstandigheden, enerzijds bij de vreemdeling de gedachte opkomen dat de Staatssecretaris van Justitie in zijn verblijf in Nederland zal berusten en kan anderzijds de Staatssecretaris van Justitie in redelijkheid niet meer gebruik maken van zijn bevoegdheid de vreemdeling verblijf te weigeren.”

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Lange behandelingsduur van aanvraag om verlening verblijfsvergunning op grond van driejarenbeleid.

Oordeel:

Gegrond