2002/126

Rapport

1. Verzoekster klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid in een telefoongesprek op 13 december 1999 in strijd met de waarheid heeft verteld dat hij voorafgaand aan het telefoongesprek had gesproken met een parketsecretaris.

2. Verder klaagt verzoekster erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid niet heeft gereageerd op haar brief aan hem van 15 augustus 2000.

3. Ten slotte klaagt verzoekster erover dat de secretaris van de Klachtencommissie politieoptreden politieregio Gelderland-Zuid haar geen afschrift heeft verstrekt van het verslag van de hoorzitting van de commissie op 18 april 2000.

Beoordeling

Algemeen

Op 11 december 1999 heeft verzoekster vernomen dat er is ingebroken in de woning van haar ex-man. Aangezien de boedel van haar en haar ex-man nog niet was verdeeld, verzocht zij de politie te Nijmegen om een afschrift van de aangifte van haar ex-man, zodat zij op de hoogte zou zijn van de weggenomen voorwerpen. In een telefonisch contact met een politieambtenaar in Nijmegen werd verzoekster verteld dat het mogelijk was om een afschrift van de aangifte te krijgen. Om die reden bezocht zij op 11 december het politiebureau. Daar bleek dat niemand op de hoogte was van het eerdere telefonisch contact, zodat verzoekster onverrichter zake naar huis moest terugkeren. Verzoekster had met de op het bureau aanwezige politieambtenaren afgesproken dat zij op maandag 13 december 1999 over haar verzoek zou worden teruggebeld. Op die dag werd zij teruggebeld door politieambtenaar R.

I. Ten aanzien het telefoongesprek op 13 december 1999

1. Verzoekster klaagt er ten eerste over dat politieambtenaar R. haar in een telefoongesprek op 13 december 1999 in strijd met de waarheid heeft verteld dat hij contact had gehad met een parketsecretaris uit het arrondissement Arnhem.

2. De korpsbeheerder acht de klacht van verzoekster niet gegrond, aangezien niet meer te achterhalen is wat de inhoud en de volgorde van de gesprekken tussen haar, politieambtenaar R. en parketsecretaris K. is geweest. Om die reden is niet vast te stellen dat R. in het telefoongesprek van 13 december 1999 tegenover verzoekster niet de waarheid heeft gesproken.

3. Op grond van de feiten, zoals die naar voren zijn gekomen uit de verklaringen van verzoekster, politieambtenaar R. en parketsecretaris K., stelt de Nationale ombudsman vast dat verzoekster op 13 december 1999 is gebeld door R., waarna zij telefonisch contact heeft opgenomen met K. Vervolgens heeft K. gebeld met R. en daarna weer met verzoekster. Het is derhalve duidelijk in welke volgorde de betrokkenen met elkaar hebben gesproken. Over de inhoud van de gesprekken bestaat echter minder duidelijkheid. Ten aanzien van de vraag of er telefonisch contact tussen R. en K. is geweest voorafgaand aan het gesprek met verzoekster, spreken verzoekster en R. elkaar tegen. Verzoekster heeft steeds aangegeven dat R. haar op 13 december 1999 heeft meegedeeld contact te hebben gehad met een parketsecretaris. Zij heeft ook aangegeven dat dat de afspraak was met de op 11 december 1999 op het politiebureau aanwezige ambtenaren. R. heeft aangegeven verzoekster te hebben gezegd dat zij contact op kon nemen met een parketsecretaris. Hij zou daarna zelf geprobeerd hebben om contact op te nemen met K.

4. R. heeft in eerste instantie tweemaal foutief verklaard over zijn telefonisch contact met verzoekster. Tijdens de hoorzitting van de klachtencommissie van het regionale politiekorps heeft hij die informatie gecorrigeerd en tevens aangegeven dat hij eerst zelf met parketsecretaris K. wilde bellen, omdat hij hem niet met de zaak wilde overrompelen. R. had eerder ook aangegeven aan K. te hebben gezegd dat hij hem had proberen te bellen. K. heeft hierover verklaard dat hij dat kan bevestigen noch ontkennen. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de mededeling van R. dat hij verzoekster zou hebben geadviseerd om contact op te nemen met een parketsecretaris ongeloofwaardig is, nu hij verzoekster niet heeft gezegd met welke parketsecretaris zij dan contact kon opnemen en deze gang van zaken ook niet gebruikelijk en logisch is. Gelet hierop en op de zeer consistente verklaring van verzoekster - zij heeft K. ook telefonisch gemeld dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de politie contact met hem had gehad - en de wisselende - eerder op een tweetal punten ook onjuiste - verklaring van R. acht de Nationale ombudsman aannemelijk dat R. verzoekster in het telefoongesprek van 13 december 1999 foutief heeft geïnformeerd.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van de beantwoording van de brief van 15 augustus 2000

1. Verzoekster klaagt er voorts over dat de korpsbeheerder niet heeft gereageerd op haar brief van 15 augustus 2000, waarin zij om een afschrift van het advies van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid heeft verzocht.

2. De korpsbeheerder acht de klacht van verzoekster op dit punt eveneens niet gegrond, omdat de korpsbeheerder in een telefoongesprek met verzoekster zou hebben gereageerd op haar voormelde brief. In dat gesprek zou verzoekster zijn meegedeeld dat het advies van de klachtencommissie integraal in het besluit van de korpsbeheerder was opgenomen, zodat het toezenden van het advies van de commissie voor verzoekster geen meerwaarde zou hebben.

3. Verzoekster heeft aangegeven op 10 juli 2000 een telefoongesprek te hebben gehad met de heer G., werkzaam bij de managementondersteuning van de korpsstaf van het regionaal politiekorps Gelderland-Zuid., waarbij zij om het verslag van de hoorzitting heeft gevraagd. De heer G. heeft haar toen ook meegedeeld dat het advies van de klachtencommissie integraal in het besluit van de korpsbeheerder was verwoord. Volgens verzoekster zou de heer G. haar verzoek om een afschrift van het verslag van de hoorzitting aan de secretaris van de klachtencommissie doorgeven. Toen zij niets van de secretaris vernam, heeft zij hem in de brief van 15 augustus 2000 om het verslag verzocht en de korpsbeheerder in een andere brief van dezelfde datum om een afschrift van het advies van de klachtencommissie (zie Bevindingen, onder A.4. en 5.).

4. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat een overheidsinstantie aan haar gerichte brieven adequaat verwerkt, en deze afhandelt binnen een redelijke termijn. Een inhoudelijke reactie op een brief kan achterwege blijven wanneer het gaat om een feitelijk meningsverschil waarover al langdurig is gecorrespondeerd en waarbij van de overheid geen nieuwe standpunten zijn te verwachten. Dat laatste is hier echter niet aan de orde.

5. Nu de korpsbeheerder niet heeft kunnen aangeven wie op welk tijdstip met verzoekster telefonisch contact heeft opgenomen ter beantwoording van haar brief van 15 augustus 2000 acht de Nationale ombudsman niet aannemelijk dat verzoekster over deze brief telefonisch is benaderd door de korpsbeheerder of een van zijn medewerkers.

Verzoekster heeft ook anderszins geen antwoord ontvangen op haar brief van 15 augustus 2000. Daarmee heeft de korpsbeheerder in strijd gehandeld met de hiervoor vermelde vereiste zorgvuldigheid bij het verwerken van aan hem gerichte brieven.

De gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

6. Wel merkt de Nationale ombudsman ten overvloede het volgende op.

Nu verzoekster geen antwoord heeft gekregen op haar brief van 15 augustus 2000 aan de korpsbeheerder, heeft zij ook geen apart advies van de klachtencommissie ontvangen. De korpsbeheerder stelt zich - zonder beantwoording van de brief - achteraf op het standpunt dat dit advies ook geen meerwaarde voor verzoekster had, omdat het integraal in het besluit van de korpsbeheerder was opgenomen. Alleen wanneer de korpsbeheerder afwijkt van het advies, voegt hij een afschrift van het advies bij zijn besluit (zie Bevindingen onder C.) Inmiddels is gebleken dat de korpsbeheerder vanaf het voorjaar 2001 in alle gevallen apart het advies van de commissie aan de klager toezendt, aangezien daarmee aan de onafhankelijkheid van de commissie gestalte wordt gegeven.

7. Artikel 19, derde lid van de klachtenregeling politieoptreden politieregio Gelderland-Zuid bepaalt in dit kader dat de korpsbeheerder - indien hij afwijkt van het advies van de klachtencommissie - gemotiveerd aangeeft waarom hij daarvan is afgeweken. Daarnaast bepaalt het derde lid van dit artikel dat de korpsbeheerder tevens een afschrift van het advies van de klachtencommissie voegt bij het afdoeningsbericht aan de klager (zie Achtergrond, onder 1).

8. De Nationale ombudsman acht de werkwijze van de korpsbeheerder in de zaak van verzoekster juist. De klachtenregeling van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid is in dit opzicht reeds in overeenstemming met artikel 9:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie Achtergrond, onder 3), welk artikel ingevolge artikel 61, derde lid van het wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de aanpassing van de politieklachtregeling aan hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Kamerstukken II 2000/01, 27 731) binnenkort ook van toepassing zal zijn op de behandeling van politieklachten. Met het toezenden van zijn besluit, waarin ook de feiten en overwegingen waren opgenomen, heeft de korpsbeheerder ook reeds voldaan aan toepassing van artikel 9:12 Awb, waarin is bepaald dat een bestuursorgaan verplicht is een klager schriftelijk in kennis te stellen van de bevindingen van het onderzoek en de eventuele conclusies die het daaraan verbindt (zie Achtergrond, onder 3).

De Nationale ombudsman is overigens van oordeel dat het toezenden van een apart advies aan klagers meer duidelijkheid schept over de onafhankelijke positie van de klachtencommissie. Hij heeft om die reden met instemming kennis genomen van het feit dat de korpsbeheerder vanaf het voorjaar van 2001 het advies van de commissie apart aan klagers toezendt.

III. Ten aanzien van het verstrekken van een verslag van de hoorzitting van de klachtencommissie

1. Verzoekster klaagt er tenslotte over dat de secretaris van de klachtencommissie politieoptreden politieregio Gelderland-Zuid haar geen afschrift van het verslag van de hoorzitting van deze commissie op 18 april 2000 heeft verstrekt. Verzoekster had om dit afschrift verzocht in haar brief van 15 augustus 2000 aan de secretaris van deze commissie (zie nogmaals Bevindingen, onder A.5.).

2. De korpsbeheerder stelt dat het gebruikelijk is dat de secretaris van de klachtencommissie aan de hand van zijn aantekeningen van de verklaringen, die tijdens de hoorzitting zijn afgelegd, een advies opstelt dat wordt getekend door hem en de voorzitter van de commissie. Het is naar de mening van de korpsbeheerder daarom juist dat de secretaris verzoekster in antwoord op haar brief van 15 augustus 2000 in feite heeft verwezen naar het besluit van de korpsbeheerder. Tevens is gebleken dat de voorzitter van de commissie er om redenen van efficiency voor heeft gekozen om in het advies van de commissie de verklaringen van betrokkenen zakelijk weer te geven in plaats van deze vast te leggen in een apart verslag. Het ter goedkeuring zenden van een verslag van de hoorzitting aan betrokkenen zou er immers voor kunnen zorgen dat de termijnen waarbinnen de klacht dient te worden afgehandeld niet worden gehaald. Bovendien is de commissie van oordeel dat met het vermelden van de verklaringen in het advies voldaan is aan artikel 3, derde lid van haar reglement.

3. Op grond van artikel 3, derde lid van het reglement klachtencommissie optreden politieregio Gelderland-Zuid worden de adviezen van de commissie aan de korpsbeheerder schriftelijk uitgebracht door de voorzitter en de secretaris. Bij dit advies is een verslag van het horen opgenomen. Een vergelijkbare bepaling is ook opgenomen in artikel 9:15, vierde lid Awb (zie Achtergrond, onder 3). Het reglement van de klachtencommissie was overigens ten tijde van de behandeling van de klacht van verzoekster nog niet in werking getreden. Tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman is echter gebleken dat de vaststelling van het reglement de vastlegging van de werkwijze van de commissie tot op dat moment betrof, zodat daaraan naar het oordeel van de Nationale ombudsman kan worden getoetst.

4. Blijkens de gegevens van de korpsbeheerder en de secretaris van de klachtencommissie is er van de hoorzitting van 18 april 2000 geen verslag opgemaakt, dat bij het advies van de commissie was gevoegd. De verklaringen, die verzoekster en de betrokken ambtenaar R. op de hoorzitting hebben afgelegd, zijn daarentegen in het door de commissie opgemaakte advies weergegeven. De Nationale ombudsman is om die reden van oordeel dat aan de strekking van het bepaalde in artikel 3, derde lid van het reglement en in artikel 9:15 Awb - dat het bestuursorgaan schriftelijk van de bevindingen van het onderzoek van de commissie op de hoogte wordt gebracht - is voldaan, indien in het advies van de commissie de volledige verklaringen van betrokkenen worden weergegeven. Daarnaast geldt dat artikel 3, derde lid van het reglement en artikel 9:15 Awb de commissie niet verplichten om een verslag van de hoorzitting aan verzoekster toe te zenden. In het aan verzoekster toegezonden besluit van de korpsbeheerder zijn de verklaringen van betrokkenen op de hoorzitting verwerkt. Op grond daarvan kon de secretaris van de commissie verzoekster voor het verslag van de hoorzitting verwijzen naar het (in het besluit opgenomen) advies van de commissie.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), is gegrond behalve ten aanzien van het verstrekken van een verslag van de hoorzitting; op dit punt is de klacht niet gegrond.

Onderzoek

Op 20 juni 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw S. te Nijmegen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. De gedraging wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen).

Aangezien de korpsbeheerder op dat moment nog geen oordeel over de klacht had gegeven, heeft de Nationale ombudsman de klacht destijds nog niet in onderzoek genomen. Verzoekster wendde zich bij brief van 26 september 2000 opnieuw met haar klacht tot de Nationale ombudsman, waarbij zij aangaf het niet eens te zijn met het oordeel van de korpsbeheerder. Naar de gedraging werd toen een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de betrokken ambtenaar in de gelegenheid gesteld om op de klacht te reageren. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Op grond van de reactie van verzoekster is het verslag op een enkel punt aangevuld. De reactie van betrokken ambtenaar R. gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt.

A. feiten

1. Verzoekster heeft op 11 december 1999 vernomen dat er in de woning van haar ex-man was ingebroken, waarbij een kluis met inhoud zou zijn weggenomen. Omdat de boedel nog niet tussen haar en haar ex-man was verdeeld, heeft zij de politie in Nijmegen gevraagd haar een afschrift van de aangifte door haar ex-man te verstrekken, zodat zij op de hoogte zou zijn van de weggenomen voorwerpen. Toen zij op zaterdag 11 december 1999 tevergeefs op het politiebureau kwam voor een afschrift van de aangifte, heeft zij met een politieambtenaar afgesproken dat zij op maandag zou worden teruggebeld over het contact tussen de politie en een parketsecretaris over dit onderwerp. Verzoekster werd de daaropvolgende maandag door politieambtenaar R. teruggebeld.

2. Op 21 december 1999 heeft verzoekster een klacht over onder andere het optreden van politieambtenaar R. ingediend bij de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Deze klacht houdt onder meer het volgende in.

"De daarop volgende maandag werd ik gebeld niet door dhr. W. maar door dhr. R. Hij legt mij uit dat dhr. W. niet alles zelf kan doen en daar zijn mensen weer voor heeft. Daarom nam dhr. R. contact met mij op i.p.v. dhr. W. Hij had het briefje gelezen en contact opgenomen met de parketsecretaris aan wie hij de zaak had voorgelegd. Hij had aan de parketsecretaris voorgesteld om mij naar het huis te laten gaan om te kijken wat weg was en alsnog daarvan aangifte te doen. Dit vond naar zijn zeggen de parketsecretaris een goed advies. Ik zei toen dat ik helemaal niet toegelaten zou worden in het huis. Dhr. R. stelde voor dit onder begeleiding van de politie te doen, waarop ik zei me niet voor te kunnen stellen dat zonder dat daar iets aan vooraf gaat ik met de politie wel binnen gelaten wordt. Dhr. R. gaf toe dat dit zou afhangen van de bereidwilligheid van mijn ex-man. Een advocaat inschakelen zou ook een optie zijn om een en ander te bewerkstelligen, waarop ik zei dat, als ik de informatie van de man niet krijg een advocaat deze ook niet krijgt. Alleen een rechter kan hierover beslissen nadat ik fl. 10.000,00 aan advocaatkosten kwijt ben.

Ik vond dat de parketsecretaris mij toch geen bruikbaar advies had gegeven, mogelijk omdat hij niet voldoende informatie had en wilde dus zelf met deze man overleggen. Ik vroeg dan ook de naam van de desbetreffende parketsecretaris maar dhr. R. weigerde mij deze naam te geven. Hij vond dat geen nut hebben. Opnieuw gaf ik aan zelf met deze man te willen spreken en dus zijn naam wilde hebben. Ik kreeg de naam niet, wel de opmerking dat hij meer te doen had, waarop ik zei: "dat had ik zaterdag ook". Het gesprek werd beëindigd. In dit gesprek kreeg ik het gevoel dat ik in de fout was gegaan, terwijl de fout bij de politie lag. Dat stoorde mij ook al aan dit gesprek.

Ik besloot zelf de parketsecretaris te bellen. Niemand, maar dan ook niemand wist iets van dit telefoontje. De parketsecretaris, die over het district Nijmegen ging is dhr. K. en deze zei tegen mij dat hij geen telefoontje gehad had van dhr. R. Dhr. K. heeft toen gebeld met dhr. R. en mij naar aanleiding hiervan teruggebeld. Dhr. K. gaf aan twee verschillende versies van het verhaal te hebben en daar geen oordeel over te willen geven gezien het feit, dat hij niet bij het gesprek was geweest. Volgens zijn zeggen zou dhr. R. helemaal niet gezegd hebben contact te hebben gehad met Arnhem, waarop ik zei "waarom kreeg ik dan op mijn vraag, de naam te noemen van de desbetreffende parketsecretaris, het antwoord die geef ik U niet". Nogmaals, hij zei niet bij het gesprek aanwezig te zijn geweest en dat dit de reactie was van dhr. R.

Deze meneer K. had mij zeer correct te woord gestaan overigens. Toen ik de haak oplegde sprongen helemaal alle stoppen bij me door. De politie had dus tegen mij staan liegen. Vandaar mijn klacht. Want als iedereen dit zomaar accepteert betekent dit dat wij allen deze houding in stand houden, hetgeen mij geen goede zaak lijkt."

3. Het besluit van de korpsbeheerder van 22 juni 2000 op de klacht van verzoekster houdt onder meer het volgende in.

"III De klacht

3.1 De klacht betreft het vertellen van onwaarheid door de heer R.

IV Feiten en overwegingen

4.1 Klaagster verklaarde zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang:

Ik vraag mij nu nóg steeds af of ik recht heb om de aangifte in te zien. Voor een toelichting op mijn klacht verwijs ik naar mijn brief. Wat de heer R. op papier verklaard heeft klopt niet. Het is niet zo dat ik hem op maandag gebeld heb. hij heeft mij telefonisch benaderd. In dit gesprek heeft R. mij gezegd dat hij de vraag of ik de aangifte mocht inzien had voorgelegd aan de parketsecretaris.

Hij heeft mij ook niet - zoals hij schrijft - geadviseerd om contact op te nemen met de parketsecretaris. Hij weigerde mij de naam te noemen van die parketsecretaris. Ik heb na het gesprek met R. zelf gebeld en gesproken met parketsecretaris K. K. zei mij dat hij niets wist van een telefoontje van R.. Ook is het niet juist dat ik nadien R. nog een keer gebeld heb. Mijn klacht is dat R. in ons telefoongesprek stelde dat hij contact gehad heeft met de parketsecretaris terwijl dit toen niet het geval was.

4.2 R. verklaarde, zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang:

Ik heb inderdaad gebeld met mevrouw S. en werd niet door haar gebeld zoals ik in mijn verklaring stelde. Ik heb gebeld omdat er een briefje van haar aan de rayonchef lag met het verzoek klaagster daarover terug te bellen. Omdat hij er niet was en ik coördinator was heb ik besloten haar terug te bellen omdat het anders te lang zou blijven liggen. Wat zij zegt over het tweede telefonisch contact klopt ook. Ik geef toe dat dit fout in mijn brief staat. Toen ik hier kort geleden over nadacht wist ik mij te herinneren dat het anders gelopen was.

Op die bewuste zaterdag deed de heer T. dienst als baliemedewerker. T. heeft per abuis toegezegd dat mevrouw S. een afschrift van de aangifte mocht krijgen en heeft dat niet doorgegeven aan ons beider collega Ti. Op maandag deed ik dienst als coördinator. Ik zag het briefje van S. gericht aan de rayonchef. Het verzoek was haar terug te bellen. Omdat de rayonchef er niet was besloot ik haar zelf te bellen. Ik heb mevrouw S. gezegd dat zij geen inzage kon krijgen in de aangifte van haar ex-man. Ik heb haar ook gezegd dat zij met de parketsecretaris kon bellen, maar dat ik hem eerst wilde spreken. Ik wilde de heer K. niet laten overrompelen, ik wist niet welke secretaris de zaak behandelde. Nadat ik mevrouw S. gesproken had heb ik K. gebeld, maar kreeg hem niet te pakken, toen K. mij terugbelde zei hij dat ik juist had gehandeld. Omdat K. zei dat hij haar zou pogen te bellen, heb ik mevrouw S. niet meer teruggebeld.

4.3 Mevrouw S. beklaagt zich over leugenachtig gedrag van de heer R. Deze zou in een telefoongesprek met haar gesteld hebben dat hij voorafgaande aan dit telefoongesprek overleg had gevoerd met de parketsecretaris over een verzoek van haar terwijl dat overleg toen nog niet had plaatsgevonden.

4.4 De lezingen van mevrouw S. en de heer R. over de inhoud en volgorde van de telefoongesprekken tussen beiden en tussen elk van hen en parketsecretaris K. lopen uiteen. Ook uit de schriftelijke verklaring van K. wordt de feitelijke gang van zaken niet duidelijk.

4.5 Bij behandeling van de klacht heeft R. toegegeven dat zijn tijdens de klachtbehandeling op schrift gestelde verklaring op een tweetal onderdelen onjuist is.

4.6 Vast is komen te staan dat de schriftelijke verklaring van de heer R. op twee onderdelen afwijkt van wat hij ter zitting heeft verklaard. Van een politieambtenaar mag worden verwacht dat hij zijn verklaring zorgvuldig opmaakt.

Ook had het op de weg van R. gelegen om zijn schriftelijke verklaring eerder te corrigeren en daarmee niet te wachten tot de hoorzitting.

Omdat niet meer te achterhalen is wat de exacte inhoud en volgorde van de telefoongesprekken tussen mevrouw S. en de heren R. en K. is geweest, kan niet worden vastgesteld dat R. onwaarheid heeft gesproken tegen mevrouw S. Om deze reden adviseert de klachtencommissie tot de ongegrondheid van de klacht.

V Beoordeling

Gelet op het advies van:

• de Klachtencommissie politieoptreden Politieregio Gelderland-Zuid,

• de burgemeester van West Maas en Waal

• de hoofdofficier van justitie

besluit ik dat de klacht van mevrouw S. ongegrond is."

4. Verzoekster wendde zich vervolgens bij brief van 26 september 2000 wederom tot de Nationale ombudsman, waarbij zij onder andere aangaf waarom zij het niet eens was met de reactie van de korpsbeheerder. Deze brief houdt onder meer het volgende in.

"Op 20 juni 2000 heb ik mij schriftelijk tot U gewend.

Door Uw tussenkomst heb ik op 4 juli jl. een reactie op mijn schrijven d.d. 23 mei 2000 aan de Korpsbeheerder van de Gemeente Nijmegen ontvangen met daarbij de besluitvorming. (…)

Volgens art. 19 punt 3 van de Klachtenregeling Politieoptreden Gelderland-Zuid zou een afschrift van het advies van de klachtencommissie hierbij toegevoegd dienen te worden (…) Hiervoor heb ik me met schrijven d.d. 15 augustus jl. (…) gericht tot de Korpsbeheerder en opnieuw nog steeds geen antwoord ontvangen. Vandaar dat ik me nu tot U richt. Is het wel of niet terecht dat ik een afzonderlijk advies van deze kan ontvangen. Zo ja, zou U hier dan achteraan willen gaan, zo nee, was het dan niet correct geweest als ik daar een bericht over had gekregen, als zijnde een reactie op mijn schrijven.

Het is toch niet normaal dat ik me voor de tweede maal tot U moet richten om een antwoord af te dwingen van de Korpsbeheerder.

Verder heb ik met schrijven van 15 augustus jl. aan de secretaris van de Klachtencommissie Politieoptreden Gelderland-Zuid om een afschrift van het verslag van de hoorzitting d.d. 18 april jl. gevraagd (…) In antwoord hierop ontving ik het schrijven d.d. 22 augustus 2000. (…)

Mijn vraag aan U is of de inhoud hiervan juist is. Had er geen volledig verslag gemaakt dienen te worden/zijn. Zie hiervoor de Klachtenregeling Politieoptreden Gelderland-Zuid (…) onder art. 21: "Het opstellen van een rapport aan de Korpsbeheerder met daarin opgenomen een verslag van het horen".

Gaarne zou ik U willen vragen ook dit na te zien en zonodig actie te ondernemen.

Tevens geef ik u hierbij te kennen dat ik me niet kan verenigen met het oordeel van de Korpsbeheerder (…) over de door mij ingediende klacht d.d. 21 december 1999. (reeds in Uw bezit)

De reden hiervan is als volgt:

De verklaring van dhr R. onder 4.2. stemt niet overeen wat betreft de inhoud van het telefoongesprek tussen dhr. R. en ondergetekende, hetgeen plaats vond op maandag 23 december 1999 (moet zijn 13 december 1999; N.o.). Dhr. R. zei in zijn telefoongesprek met mij, telefonisch contact te hebben gehad met de parketsecretaris, terwijl dit contact nog niet had plaats gevonden. Vandaar de door mij ingediende klacht. De parketsecretaris K. kan alleen teruggebeld hebben indien dhr. R. de eerste was die contact had kunnen leggen. Dit laatste is niet het geval geweest.

Al zou het zo zijn geweest dat dhr. R. getracht zou hebben telefonisch in contact te komen met de parketsecretaris, dan nog mag dat geen reden zijn mij te zeggen contact te hebben gehad met de parketsecretaris. Op het moment dat dhr. R. mij belde had hij in werkelijkheid nog geen contact gehad met de parketsecretaris. Dit zou dan ook de reden kunnen zijn waarom hij mij geen naam wilde noemen n.l. hij wist die naam helemaal niet. Dat dhr. R. getracht heeft contact te hebben, hetgeen ik meer dan betwijfel, doet niet ter zake.

Punt 4.5. van het oordeel van de Korpsbeheerder is toch ook opmerkelijk.

Ik vind de conclusie onder punt 4 erg zwak.

Er zou niet meer te achterhalen zijn wat de exacte inhoud en volgorde van telefoongesprekken tussen ondergetekende en de heren R. en K. geweest zijn.

De volgorde is toch duidelijk:

- 1 R. belt mij

- 2 ik bel K.

- 3 K. belt R.

Er wordt gewoon om heen gedraaid.

Ik denk dat het goed is dhr. P. hierbij te betrekken, omdat deze een briefje zou klaarleggen aan dhr. W. met het verzoek contact op te nemen met de parketsecretaris en deze te vragen in hoeverre ik recht had op inzage in de aangifte van diefstal en mij n.a. daarvan te bellen.

De parketsecretaris, dhr. K., zou kunnen bevestigen dat hij eerst mij aan de telefoon gesproken heeft.

Bij deze leg ik mijn klacht bij U voor."

5. Bij voormelde brief van verzoekster van 26 september 2000 aan de Nationale ombudsman zijn twee brieven van haar van 15 augustus 2000 bijgevoegd aan enerzijds de korpsbeheerder en anderzijds de secretaris van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. In de brief aan de korpsbeheerder verzocht verzoekster om een afschrift van het advies van de klachtcommissie. In de brief aan de secretaris van de klachtencommissie verzocht verzoekster om een afschrift van het verslag van de hoorzitting van 18 april 2000.

6. De secretaris van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid deelde verzoekster bij brief van 22 augustus 2000 het volgende mee.

"In antwoord op uw brief van 15 augustus j l. kan ik u het volgende meedelen.

Van de hoorzittingen zijn enige persoonlijke aantekeningen gemaakt. Het verslag maakt onderdeel uit van het advies dat u eerder kreeg toegezonden.

Een afzonderlijk verslag is derhalve niet beschikbaar.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd."

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht en wordt tevens toegelicht in haar onder A, punt 4. vermelde brief.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid

De korpsbeheerder reageerde bij brief van 19 januari 2001 op de klacht van verzoekster. Deze brief houdt onder meer het volgende in.

"ad. 1. Het gestelde in punt 1 is uitgebreid behandeld in de klachtencommissie die mij hierover heeft geadviseerd. Dit advies heb ik overgenomen en mij zijn geen argumenten bekend geworden op grond waarvan ik mijn zienswijze zou moeten wijzigen.

ad. 2. De korpsbeheerder heeft in de richting van klaagster tijdens een telefoongesprek gereageerd op haar brief van 15 augustus 2000 met de mededeling dat het advies van de klachtencommissie integraal in het besluit van de korpsbeheerder (door u afdoeningbericht genoemd) is verwoord en dat het toezenden van het advies van de commissie geen meerwaarde voor verzoekster zal hebben.

De zitting van de klachtencommissie waarin de klacht van mevrouw S. behandeld werd, was een van de eerste in het bestaan van de klachtencommissie optreden politieregio Gelderland-Zuid. Sindsdien heeft elke maand een hoorzitting plaatsgevonden. Indien ik mij kan verenigingen met de adviezen die de klachtencommissie over de behandelde klachten uitbrengt, neem ik die integraal over. Naar mijn mening behoeft om die reden geen afschrift van het advies met het besluit van de korpsbeheerder te worden meegezonden. Daarom is tot nu toe is in de praktijk geen advies bijgevoegd. Alleen wanneer het advies afwijkt van mijn beslissing - hetgeen nog niet is voorgevallen - zal een afschrift worden meegezonden.

ad. 3. Van de hoorzitting op 18 april 2000 van de klachtencommissie is er geen afzonderlijk verslag opgemaakt. Aan de hand van aantekeningen van de verklaringen tijdens de hoorzitting maakte de secretaris een advies dat aan de commissieleden werd voorgelegd en vervolgens door de voorzitter en de secretaris getekend.

De conclusie van verzoekster dat de secretaris in zijn antwoord op de brief van haar van 15 augustus 2000 in feite verwijst naar het besluit van de korpsbeheerder is dus juist. Dit is de gebruikelijke gang van zaken geworden.

In het bovenstaande heb ik geen aanleiding gevonden tot enigerlei maatregel of actie in de richting van klaagster.

Een kopie van het advies van de klachtencommissie in de zaak van verzoekster is bijgevoegd, evenals een Reglement Klachtencommissie optreden politieregio Gelderland-Zuid."

D. Reactie betrokken ambtenaar R.

De betrokken ambtenaar R. schreef de Nationale ombudsman bij brief van 5 januari 2001 onder meer het volgende.

"Hierbij zend ik U de toegezonden brieven retour en deel U mede niet binnen de gestelde termijn te kunnen bellen, in verband met de diensten en vrije dagen.

Zoals ik reeds bij de klachtencommissie heb verklaard, zijn er beslist fouten gemaakt, doch deze zijn niet opzettelijk gemaakt. Ik heb tevens van de klachtencommissie geen uitslag ontvangen. Nadat ik meerdere malen hier na gevraagd had, heb ik deze wel ontvangen.

Ik kan mij het geheel alleen nog herinneren van de papieren en verslagen die reeds opgemaakt zijn en zou niet weten wat ik verder nog kan aanvullen. Voor mij is deze zaak afgewerkt en kan U alleen nog mededelen dat mevr. S. nadien nog eens aan het politiebureau is geweest om wederom inlichtingen op te vragen met betrekking tot de aangifte die haar ex-man had gedaan."

E. nadere Reactie beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid

1. Bij brief 7 augustus 2001 liet de korpsbeheerder de Nationale ombudsman onder andere het volgende weten.

"Van het horen van betrokkenen is helaas geen verslag opgenomen. Zoals ik u in mijn brief van 19 januari 2001 reeds meldde is het besluit van de korpsbeheerder vervaardigd aan de hand van aantekeningen van de toenmalige secretaris van de klachtencommissie. Aan de hand hiervan werd een advies gemaakt dat aan de klachtencommissieleden werd voorgelegd en vervolgens door de voorzitter en de secretaris getekend. Het is mij daarom niet mogelijk u een kopie van een verhoorverslag toe te zenden."

2. Een bij de brief van de korpsbeheerder van 7 augustus 2001 gevoegde reactie op de klacht van verzoekster van betrokken ambtenaar R. houdt onder meer het volgende in:

"Op die dag was ik rayoncoördinator en belde klaagster naar het bureau zuid. Ik begreep dat zij een afschrift van een aangifte wilde hebben en begreep tevens dat haar dit al eerder geweigerd was. Daarom heb ik haar medegedeeld dat zij dit afschrift niet krijgt en dat zij maar contact met haar ex-man moet op nemen c.q. haar advocaat.

Tevens heb ik haar medegedeeld dat zij eventueel contact kon opnemen met het parket te Arnhem. Vervolgens heb ik telefonisch geprobeerd contact te krijgen met parket, K., hetgeen niet lukte. Even later belde K. naar het rayon en vroeg mij of dat ik contact had gehad met mevr. S., hetgeen ik kon beamen. Hem mijn zienswijze uitgelegd en daarmee stemde K. in.

Tevens K. vertelt dat ik hem eerder had proberen te bellen, hetgeen mislukt was.

Daarna belde mevr. S. op en vertelde mij dat ik geen contact had opgenomen met het parket. Ik vertelde haar dat dit wel het geval was geweest, daar, in eerste instantie dit niet lukte en later K. mij gebeld had."

3. Een bij de brief van de korpsbeheerder van 7 augustus 2001 gevoegde brief van de districtschef K. aan verzoekster van 17 maart 2000 houdt onder meer het volgende in.

"Betreffende klachtpunt 3. (Liegen door ambtenaar) bent u van mening dat de betreffende ambtenaar onjuist heeft gehandeld. Uit het onderzoek wat door inspecteur B. is ingesteld, is niet duidelijk geworden in hoeverre de ambtenaar inderdaad laakbaar heeft gehandeld. De ambtenaar houdt staande dat hij wel degelijk contact heeft trachten op te nemen met de parketsecretaris, en dat aan u heeft meegedeeld. Bij mij bestaat het vermoeden, dat er sprake is van een misverstand, wat zou kunnen zijn ontstaan door verschillende interpretatie van enerzijds het begrip 'contact opnemen' en anderzijds het 'contact hebben'.

In ieder geval heeft inspecteur B. - naar aanleiding van uw klacht - de betreffende ambtenaar er met nadruk op gewezen dat het van groot belang is duidelijk te zijn in uitlatingen en toezeggingen.

Ik acht uw klacht op de punten 1. en 2. gegrond. Omdat duidelijkheid ontbreekt betreffende klachtpunt 3. kan ik er niet toe overgaan uw klacht op dit punt gegrond te verklaren.

Inspecteur B. heeft met u gesproken over de mogelijkheid dat uw ex-echtgenoot alsnog zou meewerken aan kennisname van de door hem gedane aangifte. Uw ex-echtgenoot was hiertoe niet bereid. Daarom is door inspecteur B. aan u geadviseerd dat u zelfstandig inzage in die aangifte aan het Openbaar Ministerie zou kunnen vragen. De Wet politieregisters verhindert namelijk dat de politie u de gevraagde informatie geeft, maar de Officier van Justitie heeft wel de bevoegdheid u in te lichten. Voor eventueel advies betreffende de te volgen procedure kunt u inspecteur B. benaderen.

Ik vertrouw erop dat uw klacht hiermee voldoende is afgehandeld. Mocht dit onverhoopt niet zo zijn, dan dient u mij dit binnen twee weken schriftelijk te berichten, in welk geval de korpsbeheerder over zal gaan tot formele afhandeling van uw klacht."

4. Een bij de brief van de korpsbeheerder van 7 augustus 2001 gevoegde brief van parketsecretaris K. aan de klachtencoördinator van de politie Gelderland-Zuid van 11 april 2000 houdt onder meer het volgende in.

"Allereerst wil ik opmerken dat het telefonisch contact dat ik met de betrokkenen heb gehad reeds geruime tijd geleden is geweest (december 1999).

Ik kan alleen verklaren dat ik op enig moment door mevrouw S. ben gebeld die in de veronderstelling was dat ik door de politie over een zaak was geïnformeerd, dit was echter niet het geval en mevrouw S. gaf aan daar zeer ontstemd over te zijn. Ik heb vervolgens telefonisch contact gezocht met de heer R. en mijn verbazing geuit over het feit dat ik nergens van af wist. Of de heer R. een of meer pogingen gedaan heeft om contact met mij te krijgen kan ik uiteraard niet bevestigen noch ontkennen."

F. reactie verzoekster

1. Bij brief van 30 augustus 2001 schreef verzoekster in reactie op de stukken van de korpsbeheerder aan de Nationale ombudsman onder meer het volgende.

"De brief onder 5 en 15 vernoemd zeggen m.i. voldoende. De verklaringen hierin zijn tegenstrijdig. En hier gaat het nu juist om. In schrijven d.d. 14 januari 2000 staat tevens vermeld dat ik zelf gebeld zou hebben hetgeen ook niet juist was. Ik ben n.l. door de betrokken persoon gebeld en niet andersom. Later is dit door de betrokken persoon op de rechtszitting ook toegegeven. De betrokken persoon heeft mij op de bewuste dag gebeld en zou die zelfde ochtend contact opgenomen hebben met de parketsecretaris, terwijl dit niet het geval is geweest hetgeen ook blijkt uit de verklaring van de parketsecretaris in zijn schrijven d.d. 11 april 2000. Niet eerder nadat ik gebeld ben door de betrokken persoon en ik n.a.v. dit gesprek contact heb gezocht met de parketsecretaris, waarvan ik de naam niet kende omdat de betrokken persoon mij deze niet wilde geven, is er tussen de parketsecretaris en de betrokken persoon telefonisch contact geweest, waarbij het initiatief uitgegaan is van de parketsecretaris naar mijn idee. Al zou de betrokken persoon zonder resultaat geprobeerd hebben de parketsecretaris telefonisch te bereiken dan nog mag deze niet tegen mij zeggen hem wel telefonisch gesproken te hebben. Het proberen is iets anders dan telefonisch bereikt te hebben."

2. Bij voormelde brief van verzoekster van 30 augustus 2001 heeft zij haar brief van 9 juli 2001 aan de Nationale ombudsman gevoegd, die niet eerder door de Nationale ombudsman was ontvangen. Deze brief houdt onder meer het volgende in.

"Op uw vraag of aan mij de mededeling is gedaan dat het advies van de klachtencommissie integraal in het besluit van de korpsbeheerder is verwoord, kan ik u zeggen dat dit inderdaad telefonisch aan mij is medegedeeld. Echter niet door de korpsbeheerder zelf en ook niet als reactie op mijn schrijven van 15 augustus 2000 dit in tegenstelling met hetgeen de waarnemend korpsbeheerder u in zijn reactie heeft laten weten, zoals door u vermeld in bovengenoemd schrijven. Waarschijnlijk heb ik destijds telefonisch contact opgenomen gehad met dhr. G. en wel op 10 juli 2000."

G. INFORMATIE VOORMALIG WAARNEMEND SECRETARIS KLACHTENCOMMISSIE REGIOPOLITIE GELDERLAND-ZUID

Voormalig waarnemend secretaris van de klachtencommissie A. heeft telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende meegedeeld. De klachtencommissie van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid is begin 2000 begonnen met haar werk als onafhankelijke adviesinstantie bij de behandeling van klachten door de korpsbeheerder. De wijze waarop de commissie de eerste tijd werkte is vastgelegd in het reglement van de commissie van 3 juli 2000. Met betrekking tot artikel 3 van het reglement van de klachtencommissie heeft de voorzitter van de klachtencommissie er om redenen van efficiency voor gekozen om het verslag van het horen van betrokkenen tijdens de hoorzitting zakelijk weer te geven in het advies van de commissie aan de korpsbeheerder. Het ter goedkeuring zenden van een verslag van de hoorzitting aan betrokkenen zou ervoor kunnen zorgen dat de termijnen waarbinnen de klacht dient te worden afgehandeld niet worden gehaald. Bovendien is de commissie niet verplicht een apart verslag eerst aan betrokkenen ter goedkeuring te zenden. Met het vermelden van de verklaringen in het advies heeft de commissie, volgens de voorzitter, voldaan aan artikel 3, derde lid van haar reglement.

Verder gaf de voormalig waarnemend secretaris aan dat sinds het voorjaar van 2001 het advies van de commissie apart door de korpsbeheerder aan klagers wordt toegezonden. Hiertoe is besloten, omdat de commissie op die manier een eigen gezicht heeft tegenover de klagers. Met het apart toezenden van het advies wordt de onafhankelijkheid van de commissie gestalte gegeven.

Achtergrond

1. Klachtenregeling politieoptreden politieregio Gelderland-Zuid, in werking getreden op 1 november 1999:

"Art. 17 Afdoening door de onderdeelchef

1. De onderdeelchef stelt, na advies van de burgemeester en, voor zover strafvorderlijke bevoegdheden in het geding zijn, na advies van de hoofdofficier van justitie, de klager en de betrokken ambtenaar schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht alsmede van de eventuele conclusies die hij daaraan verbindt. Hierbij geeft hij aan of hij de klacht gegrond of ongegrond acht.

2. Bij deze kennisgeving wordt melding gemaakt van de mogelijkheid voor klager om binnen twee weken het oordeel te vragen van de korpsbeheerder, indien de klacht niet naar tevredenheid van de klager is afgedaan.(…)

Artikel 18 De klachtencommissie

1. De korpsbeheerder benoemt een klachtencommissie. Deze commissie adviseert de korpsbeheerder onafhankelijk bij klachten die ter beoordeling aan hem zijn voorgelegd.

(…)

Artikel 19 Afdoening door de korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder stuurt een bericht van ontvangst aan de klager die zijn oordeel heeft gevraagd en deelt daarbij mede dat de klachtencommissie hem zal adviseren.

2. (…)

3. Indien de afdoening inhoudelijk afwijkt van het advies van de klachtencommissie geeft de korpsbeheerder gemotiveerd aan waarom van dat advies is afgeweken. Tevens voegt hij een afschrift van het advies van de klachtencommissie bij het afdoeningsbericht aan de klager.”

2. Reglement klachtencommissie optreden politieregio Gelderland-Zuid, vastgesteld en in werking getreden op 13 juli 2000

Artikel 3, derde lid:

“3. De adviezen van de commissie aan de korpsbeheerder worden schriftelijk uitgebracht en ondertekend door de voorzitter en de ambtelijk secretaris. Bij dit advies is een verslag van het horen opgenomen.”

3. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 9:12, eerste lid:

"1. Het bestuursorgaan stelt de klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt."

Artikel 9:15, vierde lid:

"4. De persoon of commissie zendt een rapport van bevindingen, vergezeld van het advies en eventuele aanbevelingen, aan het bestuursorgaan. Het rapport bevat het verslag van het horen."

Artikel 9:16:

"Indien de conclusies van het bestuursorgaan afwijken van het advies, wordt in de conclusies de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies meegezonden met de kennisgeving, bedoeld in artikel 9:12."

4. P.J.J. van Buuren, J.M. Polak, Tekst & Commentaar Algemene wet bestuursrecht, derde druk, 2001

Bladzijde 443:

"De wet verplicht niet tot toezending aan klager of aangeklaagde van het rapport, het advies en de eventuele aanbevelingen van de klachtadviesinstantie. Alleen als het bestuursorgaan in zijn oordeel afwijkt van het advies, verplicht art. 9:16 ertoe om het advies toe te zenden aan de klager. Aan de algemene aan het bestuursorgaan in art. 9:12 opgelegde verplichting om de klager in kennis te stellen van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht en van de eventuele conclusies die het bestuursorgaan daaraan verbindt, zal echter als regel invulling worden gegeven door het rapport en het advies van de klachtadviesinstantie toe te zenden."

Instantie: Regiopolitie Gelderland Zuid

Klacht:

Ambtenaar in telefoongesprek in strijd met de waarheid verteld dat hij voorafgaand aan telefoongesprek met parketsecretaris had gesproken en korpsbeheerder niet gereageerd op verzoeksters brief.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Gelderland Zuid

Klacht:

Geen afschrift verstrekt van verslag hoorzitting.

Oordeel:

Niet gegrond