Op 12 oktober 2000 kwam verzoeker met zijn personenauto in aanrijding met een andere personenauto. Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden de naar aanleiding van deze aanrijding opgemaakte registratieset onzorgvuldig en onnauwkeurig heeft ingevuld. Met name klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaar de aangetroffen verkeerssituatie niet conform de werkelijkheid heeft weergegeven in de opgemaakte tekening.
Verder klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden zijn op 20 januari 2001 ingediende klacht over genoemd politieoptreden op een onzorgvuldige wijze heeft behandeld.
Beoordeling
I. Algemeen
Verzoeker raakte op 12 oktober 2000 te Den Haag als bestuurder van een personenauto betrokken bij een aanrijding met een andere personenauto. Beide auto's liepen als gevolg hiervan schade op. Een politieambtenaar is ter plaatse gekomen en heeft van deze aanrijding een registratieset opgemaakt.
II. Met betrekking tot het vastleggen van het ongeval in de registratieset
1.1. Verzoeker heeft erover geklaagd dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden de registratieset onzorgvuldig en onnauwkeurig heeft ingevuld, en de aangetroffen verkeerssituatie niet conform de werkelijkheid heeft weergegeven in de opgemaakte situatieschets.
De politieambtenaar heeft, zo heeft verzoeker gesteld, vermeld dat de aanrijding plaatsvond op een T-splitsing, dat de wegverharding bitumen/asfalt is, en dat bij omschrijving van de schade onder 16.1 en 16.2 de weergave van de schade niet overeenkomt met de bijbehorende omschrijving (zie BIJLAGE, onder 2.). Daarnaast staat in de beknopte duidelijke omschrijving onder 18 vermeld dat verzoeker een manoeuvre moest maken om zijn weg te vervolgen, en staat niet vermeld dat de tegenpartij uit een uitrit kwam rijden waardoor zij met een bocht de Saffierhorst opreed.
1.2. Verzoeker heeft voorts gesteld dat als de betrokken ambtenaar de breedte van de auto's, de weg, en de afstand tussen de auto's onderling, had opgemeten, de positie van de auto's anders zou zijn weergegeven op de situatieschets dan nu het geval is. Volgens verzoeker staat de auto van zijn tegenpartij te dicht bij de stoeprand getekend en stond zij in werkelijkheid schuin op de weg en niet recht. Verzoeker heeft daarbij aangegeven dat de situatieschets die de politieambtenaar ter plaatse in zijn aantekeningenboekje had getekend, een beter beeld gaf van de werkelijkheid, dan de tekening die hij uiteindelijk heeft gemaakt.
2. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden heeft in zijn schriftelijke reactie op de klacht van 28 september 2001 aangegeven dat hij zich aansluit bij het standpunt van de chef van bureau Overbosch, die de klacht in eerste instantie heeft behandeld, aangezien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gebleken die tot herziening van het oordeel moeten leiden. Deze chef heeft de klacht van verzoeker op 3 april 2001 niet gegrond geacht. Hij heeft onder meer overwogen dat de betrokken politieambtenaar naar aanleiding van de door hem opgedane bevindingen een registratieset heeft opgemaakt, en dat uit het ingestelde onderzoek was gebleken dat de politieambtenaar de aanrijding op een correcte wijze heeft behandeld.
3. Een registratieset is van belang voor de civielrechtelijke afwikkeling van een verkeersongeval (zie Achtergrond, onder 1.). Daarom behoren op dat formulier alle gegevens te worden vermeld die van belang zijn voor de vaststelling van de schuld aan de aanrijding. Het moet daarbij gaan om geconstateerde feiten. Eventuele conclusies moeten zijn gebaseerd op vaststaande feiten of op de bijzondere wetenschap van degene die het formulier invult. Wanneer onvoldoende vaststaat wie schuldig is aan de aanrijding, verdient het de aanbeveling dat in de registratieset de lezingen van elk der partijen − kort − wordt weergegeven.
4.1. Ten aanzien van het in de registratieset vermelden dat de aanrijding plaatsvond op een T-splitsing, wordt het volgende overwogen. Gelet op de door de politieambtenaar opgemaakte situatieschets bij de registratieset, zijn schriftelijke verklaring van 21 juli 2001, de tekening van verzoeker en een onderzoek ter plaatse door twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman op 5 februari 2002, is het aannemelijk dat de aanrijding niet heeft plaatsgevonden op de T-splitsing van de Saffierhorst, maar dat verzoeker de bocht reeds had voltooid, en pas op het rechte gedeelte van deze straat in aanrijding kwam met zijn tegenpartij. Het is dan ook in strijd met de vereiste zorgvuldigheid dat in de registratieset onder 5 en 18 staat vermeld dat de aanrijding op de T-splitsing van de Saffierhorst plaatsvond.
4.2. Ten aanzien van het in de registratieset vermelden dat de wegverharding bitumen/asfalt is, heeft de Nationale ombudsman het volgende overwogen. Uit het door twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman verrichte onderzoek ter plaatse op 5 februari 2002 is gebleken dat de wegverharding aldaar uit klinkers bestaat. Gelet op het algehele straatbeeld, mag worden aangenomen dat deze daar ten tijde van de aanrijding op 12 oktober 2000 al lagen. Dit wordt ondersteund door de verklaring van verzoeker hierover. Het is in strijd met de vereiste zorgvuldigheid dat de politieambtenaar in de registratieset bitumen/asfalt heeft opgenomen als zijnde de soort wegverharding.
4.3. De omschrijving van de schade onder 16.1 en 16.2 in de registratieset komt niet overeen met de daarbij behorende tekeningen. De pijlen staan gericht op een ander gedeelte van de getekende auto's dan in de tekst wordt aangegeven. Uit de verklaring van verzoeker, het door beide partijen ondertekende Europees Schadeformulier, en uit de door de politieambtenaar opgemaakte situatieschets, is gebleken dat verzoeker zijn tegenpartij in de flank heeft geraakt. Het is dan ook aannemelijk dat verzoeker de zijkant van de auto van zijn tegenpartij heeft geraakt en dat de politieambtenaar de pijlen op de tekening niet op de juiste plaats heeft getekend. Dit is in strijd met de vereiste zorgvuldigheid.
4.4. Met betrekking tot punt 18 van de registratieset, heeft de Nationale ombudsman het volgende geoordeeld. Vast is komen te staan dat verzoeker op de Saffierhorst reed en na een bocht zijn route op deze straat vervolgde. Hij passeerde daarbij een aan zijn kant van de weg geparkeerde auto en raakte op deze hoogte met zijn personenauto de auto van zijn tegenpartij in de flank.
De politieambtenaar heeft in de registratieset opgenomen dat verzoeker een manoeuvre moest maken om zijn weg te vervolgen. Hiermee heeft hij, volgens verzoekers verklaring van 16 januari 2001, bedoeld dat iemand door het inhalen van een auto een manoeuvre maakt en daarom voorrang moet verlenen aan tegemoetkomend verkeer. De politieambtenaar zelf heeft in zijn schriftelijke verklaring van 21 juli 2001 aangegeven dat verzoeker naar links moest sturen om de geparkeerde auto te kunnen passeren. Door het onder punt 18 vermelden dat verzoeker een manoeuvre moest maken, heeft de politieambtenaar impliciet een waardeoordeel over de schuldvraag gegeven.
Daarnaast heeft de politieambtenaar niet vermeld dat de tegenpartij van verzoeker uit een uitrit reed, terwijl de tegenpartij dit ten overstaan van verzoeker heeft erkend en dit ook bij de klachtafhandeling in eerste instantie, naar voren is gekomen en niet is betwist. Het is dan ook aannemelijk dat verzoekers tegenpartij vanuit een uitrit de Saffierhorst is opgereden.
Uit de beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval onder punt 18 van de registratieset is niet ondubbelzinnig gebleken dat deze is opgemaakt naar aanleiding van de lezing van beide partijen. Zeker gelet op het feit dat de bestuurders om politieassistentie hadden verzocht in verband met de onenigheid over de ware toedracht van de aanrijding, is het van belang beide versies van het verhaal op te nemen in de registratieset. Nu onder punt 18 een waardeoordeel van de politieambtenaar staat vermeld en een voor de civielrechtelijke afwikkeling van de aanrijding (voor verzoeker) relevant gegeven niet is opgenomen, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat deze omschrijving niet geheel naar de lezing van verzoeker is opgesteld. Omdat de registratieset voor de verzekeringsmaatschappijen de basis vormt voor de civielrechtelijke afwikkeling, is verzoeker in een nadeliger civielrechtelijke positie geplaatst. Ook op dit punt heeft de betrokken politieambtenaar niet met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld.
5. Uit onderzoek ter plaatse door twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman op 5 februari 2002 is gebleken dat de breedte van de weg ter hoogte van de aanrijding ongeveer 7.50 meter bedraagt. Een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman heeft op dezelfde dag telefonisch navraag gedaan bij de respectievelijke dealers van de betrokken auto's, en daaruit is gebleken dat de BMW 16i Touring van verzoeker een breedte heeft van 1.93 meter, inclusief uitstaande buitenspiegels, de Toyota Starlet 1.3 XL van zijn tegenpartij, met uitstaande buitenspiegels, 1.76 meter breed is en dat de geparkeerde Ford Mondeo met uitstaande buitenspiegels ongeveer 1.89 meter breed is. De totale breedte van de drie auto's bedraagt dus ongeveer 5.58 meter. De ruimte tussen twee voertuigen die in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is bij het passeren van auto's bedraagt ongeveer 80 centimeter. Gelet op de breedte van de weg en de auto's en rekening houdend met de nodige passeerruimte, blijft er voor beide bestuurders voldoende ruimte over om elkaar ongehinderd te kunnen passeren. Het is evenwel onvermijdelijk dat verzoeker hierbij de denkbeeldige middellijn van de weg heeft overschreden.
De betrokken politieambtenaar heeft bij de behandeling van de klacht in de interne klachtprocedure van 3 april 2001, en in zijn verklaring van 21 juli 2001 verklaard dat hij ter plaatse van de aanrijding geen metingen heeft verricht, aangezien het voor hem overduidelijk was dat verzoeker over de denkbeeldige middellijn van de weg stond en zijn tegenpartij op haar helft van de weg stilstond. Het was voor hem, gelet op de stand van de auto's en de verklaringen van beide partijen, op eenvoudige wijze te herleiden wat de toedracht van de aanrijding was geweest.
Uit het door de twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman ter plaatse verrichte onderzoek is door waarneming van het op dat moment van de Saffierhorst gebruikmakende verkeer, gebleken dat het passeren van aan beide zijden van de weg geparkeerde auto's zeer goed mogelijk is. De bestuurders hebben daarbij de denkbeeldige middellijn van de weg overschreden zonder dat een risico op aanrijding met de andere voertuigen ontstond. Hieruit heeft de Nationale ombudsman afgeleid dat ook twee rijdende auto's elkaar zonder enig beletsel kunnen passeren, wanneer ter hoogte van dat punt aan één zijde van de weg een auto staat geparkeerd.
Gelet op het feit dat de politieambtenaar ter plaatse kwam omdat de bestuurders geen overeenstemming konden bereiken over de toedracht van de aanrijding, was het zorgvuldig geweest als hij een aantal metingen had verricht naar de precieze stand van de auto's, ondanks het feit dat dit in het algemeen niet gebruikelijk is (zie Achtergrond, onder 1.). Nu de politieambtenaar heeft verklaard dat hij niet beschikte over een meetlint, had het in de rede gelegen dat hij de bestuurders, die daar immers in de buurt wonen, had gevraagd of zij wellicht beschikten over een meetlint en dit te verschaffen, zodat hij hiermee objectief kon vastleggen wat de stand van de auto's was. Een andere mogelijkheid was geweest dat de politieambtenaar met bijvoorbeeld een krijtje of de (door verzoeker) reeds (ter vastlegging van de plaats van de geparkeerde auto) gebruikte tape, de plaatsen van de voertuigen had gemarkeerd en na de afhandeling van de aanrijding ter plaatse was teruggekeerd met een meetlint om de juiste maten vast te leggen.
Verzoeker heeft gesteld dat de tekening van de aanrijding die de politieambtenaar ter plaatse in zijn aantekeningenboekje heeft gemaakt, een ander beeld van de situatie ter plaatse gaf dan de uiteindelijke tekening op de situatieschets doet. Nu de politieambtenaar dit boekje niet heeft overgelegd, na daarom te zijn gevraagd, is niet onomstotelijk vast te stellen in hoeverre de waarneming van de politieambtenaar verschilt van die van verzoeker. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman op dat wanneer de politieambtenaar bij het opmaken van de situatieschets twijfels had gehad over de juiste positionering van de betrokken voertuigen, hij contact had kunnen opnemen met de beide bestuurders om zo een goed beeld te krijgen. Hij had daarbij ook gebruik kunnen maken van het Europees Schadeformulier, waarin een ter plaatse opgemaakte tekening is opgenomen, en bij het invullen waarvan de politieambtenaar de tegenpartij van verzoeker heeft bijgestaan.
Hoewel vaststaat dat de tegenpartij van verzoeker uit een uitrit kwam (zie onder 4.4.) is niet vast te stellen wat de precieze positie van beide auto's op het moment van de aanrijding is geweest.
De betrokken politieambtenaar heeft bij het verzamelen van de voor de aanrijding relevante gegevens niet de vereiste zorgvuldigheid betracht, door de positie van de auto's ten opzichte van elkaar en de stoepranden niet op te meten, ondanks het verzoek van verzoeker hierom. Als gevolg hiervan ontbreken de voor het intekenen van de eenvoudige situatieschets op de registratieset relevante maatgegevens, waardoor niet meer precies valt vast te stellen wat de precieze toedracht van de aanrijding was, hetgeen relevant is voor de civielrechtelijke afwikkeling ervan.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
6. Het voorgaande geeft de Nationale ombudsman aanleiding om de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden in overweging te geven het registratieformulier in die zin aan te passen dat onder punten 2 en 18 wordt verwijderd dat de aanrijding plaatsvond op een T-splitsing; dat onder punt 12 wordt vermeld dat de wegverharding uit klinkers bestaat; dat onder punten 16.1 en 16.2 de pijlen bij de tekeningen zodanig worden gewijzigd, dat ze overeenkomen met de bijbehorende tekst. Met betrekking tot punt 18 wordt de korpsbeheerder in overweging gegeven om het woord manoeuvre te verwijderen en op te nemen dat de tegenpartij van verzoeker vlak voor de aanrijding uit een uitrit was komen rijden.
III. Met betrekking tot de interne klachtbehandeling
1. Verzoeker heeft erover geklaagd dat het regionale politiekorps Haaglanden de interne klachtprocedure niet zorgvuldig heeft behandeld. De chef van bureau Overbosch heeft zich, volgens verzoeker, in zijn reactie van 3 april 2001 niet gebogen over de eigenlijke klacht van verzoeker, namelijk dat de registratieset en de situatieschets geen getrouw beeld geven van de aanrijding, maar heeft veel aandacht besteed aan klachtonderdelen die verzoeker ter illustratie van de klacht naar voren had gebracht. De enige verwijzing naar verzoekers klacht komt, volgens hem, naar voren in de opmerking van de bureauchef dat de situatietekening een eenvoudige weergave is van de situatie zoals die werd aangetroffen.
In het standpunt van de chef van bureau Overbosch van 3 april 2001 staat volgens verzoeker bovendien een aantal onjuistheden. Zo heeft de politieambtenaar onder meer gesteld dat de auto van de tegenpartij van verzoeker was verplaatst, dat beide partijen het eens waren over de strekking van het ongeval, dat partijen niet in het bezit waren van een Europees Schadeformulier, en dat de tegenpartij geruime tijd voor de aanrijding uit een uitrit was gereden.
2. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden liet in zijn schriftelijke reactie op de klacht van 28 september 2001 weten dat de klachtelementen die zijn behandeld in de interne klachtafdoening van 3 april 2001, in samenspraak met verzoeker waren geformuleerd. Om die reden kan er volgens de korpsbeheerder geen sprake zijn van een onzorgvuldige klachtbehandeling.
3.1. Bij de behandeling van de klacht in de interne klachtprocedure bij het regionale politiekorps Haaglanden, heeft de chef van het bureau Overbosch een zevental punten genoemd die in het gesprek en dus bij de klachtafhandeling moesten worden beoordeeld. Deze punten hebben alle (impliciet) betrekking op de wijze waarop de politieambtenaar invulling heeft gegeven aan de van de aanrijding opgemaakte registratieset. De bureauchef heeft bij de beoordeling van deze afzonderlijke punten een aantal feiten genoemd die verzoeker heeft betwist. Over een aantal van deze opmerkingen van de bureauchef heeft de Nationale ombudsman hierboven reeds geoordeeld. Voor wat betreft de overige punten heeft de Nationale ombudsman het volgende overwogen.
3.2. Ten aanzien van de opmerking dat het voertuig van de tegenpartij van verzoeker was verplaatst. Uit het onderzoek is niet duidelijk geworden of de auto van verzoekers tegenpartij daadwerkelijk is verplaatst na de aanrijding. De Nationale ombudsman onthoudt zich ten aanzien hiervan dan ook van een oordeel.
3.3. Hetgeen de bureauchef onder punt 1 heeft opgemerkt, over het feit dat de betrokken partijen het eens waren over de strekking van de aanrijding, is innerlijk tegenstrijdig. De bureauchef heeft eerst aangegeven dat partijen het eens waren over de strekking van de aanrijding en vervolgens heeft hij opgemerkt dat het enige discussiepunt was dat verzoeker de mening was toegedaan dat de tegenpartij zich op zijn weghelft had begeven, hetgeen betekent dat er geen overeenstemming over de strekking van de aanrijding bestond. Dit is in strijd met het vereiste van adequate motivering.
3.4. Met betrekking tot het onder punt 1 van de beoordeling vermelden dat de voornaamste reden ter plaatse te komen was dat de betrokken partijen niet in het bezit waren van een Europees schadeformulier, kan de Nationale ombudsman niet anders oordelen dan dat deze opmerking niet juist is. Verzoeker en zijn tegenpartij waren op het moment dat de politieambtenaar ter plaatse verscheen bezig met het invullen van het formulier. Bovendien heeft de politieambtenaar de tegenpartij van verzoeker nog geassisteerd bij het invullen ervan. Het opnemen van deze reden in de klachtbehandeling is dan ook niet zorgvuldig.
3.5. Bij de weerlegging van punt 6 heeft de bureauchef opgemerkt dat de tegenpartij geruime tijd voor de aanrijding uit een uitrit was gereden, waardoor zij op het moment van de aanrijding op de rechterhelft van de weg reed. Gelet op de afstand tussen de uitrit en de plaats van de aanrijding, ongeveer vier meter, acht de Nationale ombudsman het niet waarschijnlijk dat verzoekster al geruime tijd, hetgeen volgens Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal moet worden gelezen als 'vrij lang' (zie Achtergrond, onder 2.), vóór de aanrijding de uitrit had verlaten. Met het opnemen van deze opmerking heeft de bureauchef punt 6 niet zorgvuldig gemotiveerd.
3.6. De opmerking onder punt 4 van de chef van bureau Overbosch bij de interne klachtbehandeling dat de situatietekening de situatie weergeeft zoals deze werd aangetroffen, is volgens verzoeker de enige verwijzing naar zijn eigenlijke klacht. Hier heeft de bureauchef verwezen naar hetgeen onder punt 1 ter sprake was gekomen over de toedracht van de aanrijding, en heeft hij een algemene opmerking gemaakt dat een situatietekening de situatie weergeeft zoals die werd aangetroffen, aangevuld met de verklaringen van de partijen. De bureauchef heeft hiermee geen inhoudelijk oordeel gegeven over de klacht van verzoeker dat de auto's in de bewuste situatieschets niet conform de aangetroffen situatie waren getekend. Dit is in strijd met het vereiste van adequate motivering.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is gegrond.
De klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden is gegrond.
Aanbeveling
De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden wordt in overweging gegeven de registratieset in die zin te doen aanpassen dat:
onder punten 2 en 18 van de registratieset de aanduiding dat de aanrijding plaatsvond op een T-splitsing wordt verwijderd;
onder punt 12 wordt vermeld dat de wegverharding bestaat uit klinkers;
onder punten 16.1 en 16.2 de pijlen bij de tekeningen die de plaats van de schade aangeven worden gewijzigd, zodat zij overeenkomen met de bijbehorende tekst;
onder punt 18 wordt verwijderd dat verzoeker een manoeuvre moest maken;
onder punt 18 wordt vermeld dat de tegenpartij van verzoeker vlak voor de aanrijding uit een uitrit was gereden.
Onderzoek
Op 4 mei 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer R. te Den Haag, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
De korpsbeheerder maakte van die gelegenheid geen gebruik.
Tevens werd de korpsbeheerder een specifieke vraag gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Verzoeker en de betrokken ambtenaar deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker was op 12 oktober 2000 als bestuurder van een personenauto betrokken bij een aanrijding op de Saffierhorst te Den Haag. Hierbij raakte verzoeker de personenauto van mevrouw S. Beide voertuigen liepen als gevolg van deze aanrijding schade op.
2. Een ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden, de heer H., kwam ter plaatse en maakte van de aanrijding een registratieset en een eenvoudige situatieschets (zie BIJLAGE, onder 1.) op. In de registratieset staat onder meer het volgende vermeld:
"2. lokatie plaats : 's-Gravenhage ('s-Gravenhage)
lokatie aanduiding :
straat 1 : Saffierhorst
straat 2 :
nadere aanduiding : T-kruising
(…)
12. wegverharding : bitumen/asfalt
(…)
16.1 omschrijving schade (voertuig verzoeker; N.o.) : linkervoorzijde gedeukt, (met tekening waarop aan de linkerzijkant ter hoogte van het bestuurdersportier twee pijlen zijn geplaatst ter indicatie van de plaats van de schade, zie BIJLAGE, onder 2.; N.o.)
(…)
16.2 omschrijving schade (voertuig mevrouw S.; N.o.) : gehele linkerzijde gedeukt en gekrast, (met tekening waarop aan de linkerzijkant ter hoogte van de punt van de motorkap een pijl is geplaatst ter indicatie van de plaats van de schade, zie BIJLAGE, onder 2.; N.o.)
(…)
18. Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval:
14.1 (verzoeker; N.o.) bereed de rijbaan Saffierhorst komende uit de richting van Diamanthorst en gaande in de richting van Smaragdhorst. 14.2 (mevrouw S.; N.o.) bereed de rijbaan Saffierhorst komende uit de richting van Smaragdhorst, gaande in de richting van Diamanthorst richting Vlaskamp.
14.1 moest rechtsaf om richting de Smaragdhorst te rijden. 14.1 zag op een afstand van meer dan vijf meter op de hoek een personenauto die daar geparkeerd stond. 14.1 moest een manoeuvre doen om verder zijn weg te vervolgen.
14.2 kwam uit de tegenovergestelde richting aanrijden. Tengevolge van dit ontstond er op de T-splitsing Saffierhorst een aanrijding."
3. Verzoeker was het niet eens met de omschrijving en de situatieschets zoals deze waren opgenomen in de registratieset. Hij diende op 20 januari 2001 een klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden. In deze brief schreef hij onder meer:
"Hierbij veroorloof ik mij uw aandacht te vragen voor een klacht over de wijze waarop agent H. bovengenoemd ongeval heeft gerapporteerd.
Ik besef zeer goed dat een op ambtseed uitgebracht proces-verbaal als wettig en overtuigend bewijs geldt en dat 'een andere lezing' niet als verweer kan dienen. In het onderhavige geval meen ik echter dat het rapport − en in het bijzonder de daaraan gehechte situatieschets − zodanige aantoonbare slordigheden en onjuistheden bevat, dat dit een nader onderzoek wettigt.
Naar mijn mening is het bestaan van bewezen fouten in sommige van zijn bemerkingen aanleiding om ook terechte twijfel over de juistheid van de overige conclusies aannemelijk te maken; temeer daar genoemde onjuistheden tot ernstige consequenties kunnen leiden bij de afwikkeling van de schade.
Ik zal het op prijs stellen indien u mij over deze klacht wilt horen."
4. De chef van bureau Overbosch achtte de klacht van verzoeker niet gegrond. Hij deelde bij brief van 3 april 2001 onder meer het volgende mee:
"Naar aanleiding van uw bovenvermelde brief d.d. 20 januari 2001, betreffende een klacht over het politieoptreden op 12 oktober 2000, bevestig ik, ondergetekende, hierbij het gesprek dat op 8 februari 2001 met inspecteur T. is gevoerd.
U beklaagde zich over de volgende punten:
U had agent H. meerdere malen verzocht te meten.
Agent H. had geen meetlint bij zich.
Agent H. had de maten hierop niet met zijn schoenen gemeten, terwijl u dat wel had gedaan.
De auto's waren na de aanrijding niet verplaatst, ondanks dat is in de situatietekening de stand van de voertuigen niet juist weergegeven. Zowel het voertuig van u als het voertuig van de tegenpartij zijn onjuist weergegeven.
Een geparkeerd staande auto, die op de tekening is weergegeven, was bij het ter plaatse komen van agent H. reeds weggereden, echter dit had u laten afplakken door middel van tape en derhalve was de eerder positie van dit voertuig te herleiden.
De tegenpartij kwam uit een uitrit, tengevolge daarvan reed zij met een gedeelte van haar voertuig op de weghelft van de klager. De tegenpartij reed derhalve niet aan de rechterzijde van de weg.
Indien agent H. geen juist beeld kan geven van de stand van de partijen, kan hij tevens niet de stand van het geparkeerde voertuig weergeven.
Uit het ingestelde onderzoek is het volgende gebleken:
Agent H. werd gestuurd naar een aanrijding. Ter plaatse gekomen bleek dat twee voertuigen met elkaar in botsing waren gekomen. Beide partijen hadden geringe schade. Het voertuig van de tegenpartij van de klager en een geparkeerd staand voertuig waren verplaatst. Het geparkeerd staande voertuig was niet meer ter plaatse van de aanrijding, echter de plaats waarop dit voertuig stond geparkeerd, was middels tape op het wegdek zichtbaar. Beide partijen waren het over de strekking van de aanrijding eens. Het enige discussiepunt bleek dat de klager de mening was toegedaan dat de tegenpartij tijdens de aanrijding zich voor een gedeelte op zijn weghelft had begeven. De voornaamste reden waarom er politie ter plaatse bij de aanrijding was gevraagd, was omdat beide partijen niet in het bezit waren van een schadeformulier.
Omdat de plaats van het eerder geparkeerd staande voertuig was afgetapet, en omdat het voertuig van de klager niet was verplaatst na de aanrijding, en door de beide partijen afgelegde verklaringen, was het voor agent H. op een eenvoudige wijze te herleiden wat de toedracht van de aanrijding was geweest.
Agent H. erkent dat u hem meerdere malen heeft verzocht te meten. Agent H. heeft echter niet gemeten omdat, gelet op het bovenstaande, daar geen noodzaak toe bestond.
Agent H. erkent geen meetlint bij zich te hebben gehad, echter gelet op de uitleg onder punt 1., was het al dan niet bij zich hebben van een meetlint niet relevant voor deze aanrijding.
Als er door de politie gemeten wordt, gebeurt dit door middel van een meetlint, dit om zo nauwkeurig als mogelijk te werken. Als agent H. zou hebben gemeten op de wijze waarop u dat zou hebben gedaan, zou u over de dezelfde schoenen en dezelfde maat schoenen moeten beschikken. Ook gaf de situatie geen aanleiding om te meten (zie punt 1.).
Zie punt 1. De situatietekening is een eenvoudige weergave van de werkelijkheid. Het geeft de situatie weer zoals die werd aangetroffen, aangevuld door de verklaringen van de partijen.
De positie van het geparkeerd staande voertuig was te herleiden door de aangebrachte tape (zie punt 1.).
De tegenpartij was geruime tijd voor de aanrijding uit een uitrit gekomen, echter deze handeling ligt geruime tijd voor de aanrijding. Op het moment van de aanrijding reed de partij aan de rechterzijde van de weg.
Zie punt 1. en punt 5.
Tijdens het gesprek gaf u inspecteur T. twee door u op schaal getekende situatietekeningen. Deze tekeningen zijn als bijlagen bij deze brief gevoegd.
De klachtenregeling van de politie Haaglanden bepaalt dat een klacht binnen negen weken moet worden afgehandeld na registratie ervan in het behandelend district. Helaas is met betrekking tot deze klacht de termijn van negen weken overschreden. De reden hiervan is dat agent H. langdurig ziek was en derhalve niet eerder kon worden gehoord over de klacht. In het gesprek dat op 8 februari 2001 met u is gevoerd, is u verteld dat het op dat moment nog niet te overzien was wanneer agent H. kon worden gehoord.
Conclusie.
Agent H. kwam ter plaatse bij een aanrijding. Naar aanleiding van de door hem opgedane bevindingen werd door hem de voor politie Haaglanden gebruikelijke verkeersongevallenregistratieset opgemaakt. In deze registratieset wordt de toedracht van de aanrijding weergegeven. Dit wordt ondersteund door een eenvoudige situatieschets.
Gelet op het ingestelde onderzoek constateer ik dat agent H. de aanrijding op een correcte wijze heeft behandeld en kom ik tot de conclusie dat uw klacht ongegrond is."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder KLACHT en in zijn brief van 27 april 2001. Hierin staat onder meer het volgende:
"Ik wil bij u beroep aantekenen tegen de uitspraak van de politie. In die uitspraak gaat de politie uitvoerig en gedetailleerd in op een groot aantal zaken waarover ik geen klacht indiende, maar die slechts dienden als illustratie van de eigenlijke klacht die luidde: 'Het politierapport en bijbehorende situatieschets geven geen GETROUW beeld van het voorval'.
Ik heb daartoe (…) een aantal passages (…) van mijn commentaar voorzien:
'Het voertuig van de tegenpartij van de klager was verplaatst…'
Dit was niet het geval. Alleen de geparkeerde auto was verwijderd, maar partijen waren het eens over de positie die die auto had ingenomen en die plaats was naar beider tevredenheid gemarkeerd. Indien met 'verplaatsing' bedoeld wordt dat de auto als gevolg van het ongeval enigermate naar rechts was verschoven, ( ± 20 cm) dan geldt dat in dezelfde mate voor mijn auto en dat is dan mijns inziens een onderdeel van het ongeval. Na het tot stilstand komen van de beide auto's na het ongeval zijn beide auto's niet verplaatst.
'Beide partijen waren het eens over de strekking van het ongeval'
Dit is niet juist. De reden dat de politie gewaarschuwd werd, was omdat partijen het NIET eens waren. De overeenstemming betrof slechts de positie van de geparkeerde auto, die verwijderd werd voordat de politie ter plaatse was.
'Partijen waren niet in het bezit van een schadeformulier'
(…) Dit schadeformulier (zie BIJLAGE, onder 3.; N.o.) werd DOOR BEIDE PARTIJEN TER PLEKKE ONDERTEKEND en partij 2 werd daarbij bijgestaan door de agent, die het invullen deels voor zijn rekening nam.
'…zou u over dezelfde maat schoenen moeten beschikken'
In de vierde groep van de basisschool wordt onderwezen hoe door het meten van de lengte van de schoen en het uitvoeren van een rekenkundige handeling genaamd 'vermenigvuldigen', de gevonden waarden herleid kunnen worden tot onderling vergelijkbare centimeters…!
'…zoals die werd aangetroffen'
Dit is de enige verwijzing naar mijn oorspronkelijke klacht en gaat voorbij aan mijn opmerking over de maatvoering en de consequenties die dat heeft voor de boordeling van de schuld- (en aansprakelijkheids-) vraag.
'…geruime tijd…'
Hoe kan een agent die het ongeval niet meemaakte een oordeel geven over de tijd die nodig was om de oprit te verlaten? Partij 2 is een hoogbejaarde dame (80) die voor alles haar tijd neemt, ook voor het vrijmaken van de weghelft die niet voor haar bestemd was. Uit de situatie na het ongeval blijkt dat zij de manoeuvre van het verlaten van het parkeerterrein zelfs nog niet had beëindigd, of die nu geruime tijd eerder begonnen was of niet.
'…bitumen/asfalt…'
Het wegdek ter plaatse is geen bitumen/asfalt, maar straatstenen/klinkers. Dit is natuurlijk van vrijwel geen belang voor de beoordeling van het ongeval, maar het illustreert met welk een nauwgezetheid de betrokken agent de situatie ter plaatse heeft geobserveerd en genoteerd…(sic).
'…moest een manoeuvre doen…'
Indien de maten correct waren weergegeven zou duidelijk zijn geweest dat ik voor het passeren van de geparkeerde auto binnen mijn weghelft helemaal geen manoeuvre hoefde te doen.
'…op de T-splitsing…'
Ik had de T-splitsing al achter mij, en partij 2 was er nog niet aan toe. Het ongeval vond plaats op een RECHT stuk weg!!!!
Een aantal van de hiervoor aangemerkte punten zijn aantoonbaar, zoals bijvoorbeeld de verhoudingen. Andere vragen zijn alleen subjectief te beantwoorden door partijen en NIET door de politieagent. Nochtans heeft zijn rapport, dat dus aantoonbaar vol onzorgvuldigheden en onnauwkeurigheden en zelfs fouten zit, een overwegend gewicht bij de beoordeling van de aansprakelijkheid door verzekeringsmaatschappijen.
Ik verwacht slechts van een politieagent dat hij een GETROUW beeld geeft van de situatie zoals hij die aantrof en zich te onthouden van opiniërende gevolgtrekkingen die zelfs voor een ambtsedig verbalisant niet anders dan gissingen kunnen zijn.
Hem is niet gevraagd een oordeel te geven over de schuldvraag of de aansprakelijkheidsvraag. Hij doet dat ook niet met zoveel woorden, maar suggereert die met zijn keuzes over wat hij wel en wat hij niet 'belangrijk' genoeg vindt om op te nemen in zijn rapportage, wel. De schuld- en aansprakelijkheidsvraag is een zaak voor de assurantiemaatschappijen die daartoe moeten kunnen beschikken over in alle opzichten getrouwe gegevens.
Naar mijn mening valt het politierapport niet onder die omschrijving, althans is gerede twijfel over de juistheid van het rapport op onderdelen terecht."
2. Als bijlage bij deze brief voegde verzoeker een toelichting en situatietekening (zie BIJLAGE, onder 4.) van 16 januari 2001 behorende bij de aanrijding. Hierin stond onder meer:
"Ten aanzien van het politierapport over dit voorval kan ik bevestigen dat de beschrijving van de toedracht min of meer juist is, echter onvolledig. De tekening is echter aantoonbaar onjuist en wijkt ook af van de kladtekening die ik de agent in zijn notitieboekje zag maken tijdens het voorval. Daarin was de afstand van de rechtervoorkant van 14.2 en de stoep aanzienlijk, terwijl haar auto ook scheef getekend stond.
Ik kwam uit de richting 'A' en sloeg rechtsaf. Hoewel er net voorbij de hoek een auto geparkeerd stond, hoefde ik − om die auto te passeren − NIET de as van de weg te overschrijden.
Partij B kwam net uit de oprit 'B' rijden en deed dat met een zeer wijde bocht, waarbij zij de wegas ruim overschreed. Toen ik tegen haar linkerportier schampte, had zij die ruime bocht nog niet geheel voltooid. Door het ongeval werd haar auto iets (maximaal 20 cm) naar rechts gedrukt. Beide auto's reden met een matige snelheid, door de auto B werd voorafgaand aan het ongeval in het geheel niet geremd, noch bijgestuurd. De maten in de tekening geven de situatie weer direct ná het ongeval, doch vóór één der auto's werd verplaatst.
Bijgaand heb ik nogmaals een tekening gemaakt in schaal (1:100). Met de in situ gemeten maten in rood. Hoewel ik de agent ter plekke enige malen gevraagd heb vooral de afstanden ten opzichte van de stoep op te meten en de andere maten te noteren, kon hij dat niet doen omdat hij − naar zijn eigen mededeling − geen meetlint bij zich had. Zou zijn tekening op schaal zijn, dan zou mijn auto (14.1) meer dan twee meter breed zijn (een BMW is 1.55 meter breed), de geparkeerde auto zou met de linkerzijde 2.26 meter van de stoeprand staan (Ford Mondeo is 1.65 meter breed). De auto van de tegenpartij (14.2) zou eveneens meer dan twee meter breed zijn (Toyota is 1.25 meter breed). Toen wij in afwachting waren van de agent, heeft de tegenpartij mij zelf gezegd dat zij van het parkeerterrein van haar flat was komen rijden. Ik heb dat tegen de agent gezegd, maar hij heeft nagelaten het haar te laten herhalen. Het is wel juist dat zij op de Saffierhorst richting Vlaskamp stond, echter gedeeltelijk scheef op de weg, en gedeeltelijk aan mijn zijde van de wegas, aan het eind van de lange bocht waarmee zij uit de oprit was komen rijden.
Voorts doet de tekening van de agent vermoeden dat ik 14.2 linksvoor raakte, dit is niet juist. Ik raakte haar vol in het portier, waarbij het linker voorspatscherm wel beschadigd werd, maar de meest directe aanraking vond plaats tegen het portier. Daarmee is dus mijn tekening wellicht iets waarschijnlijker geworden dan de tekening van een agent, die aantoonbaar moeite heeft met maatvoering.
Mevrouw (14.2) ontkent ten stelligste dat zij over het midden van de weg reed en ook wijst zij mijn claim dat zij 1.90 meter van de stoep aan haar kant reed af, daar is dus niets tegen te doen bij gebrek aan getuigen. Het ontbreken van maatgegevens in het politierapport maakt het ook niet mogelijk aan te tonen dat het raakvlak van de stilstaande auto's, na de botsing, zich nog niet aan haar kant van de wegas bevond.
Ik heb de agent bij herhaling gevraagd dat feit op te meten, maar hij wimpelde dat af door te zeggen 'het doet er niet toe, u moest een manoeuvre maken en bovendien heb ik geen meetlint'. Dat woord manoeuvre herhaalde hij telkenmale, zonder te specificeren wat dat inhield, want ik hoefde niet voor de geparkeerde auto uit te wijken. Het maken van een iets ruimere bocht was voldoende en zoals de − te controleren − maten aantonen zou ik niet op de andere weghelft hoeven komen om toch langs de geparkeerde auto te kunnen rijden. Op de tekening van de agent zou het onmogelijk zijn nog tussen de wegas en de geparkeerde auto te rijden, maar van zijn tekening kloppen de maten dan ook (aantoonbaar!!!!) voor geen meter.
De agent herhaalde echter steeds dat 'dat er niets toe deed' (hij voegde er zelfs éénmaal aan toe: 'Ik vermeld toch ook niet dat uw auto blauw is, dat doet er ook niet toe, het passeren van een geparkeerde auto is een manoeuvre en u moet dan voorrang geven. Omdat er geen scheidingslijn langs de wegas is geschilderd, is het passeren van die wegas niet van belang')."
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden
1. Bij de opening van het onderzoek op 10 juli 2001 stelde de Nationale ombudsman de korpsbeheerder de volgende vraag:
"Kunt u aangeven of de betrokken ambtenaar in het kader van de klachtbehandeling is gehoord en of hiervan een verklaring is opgemaakt? Zo ja, dan verzoek ik u mij hiervan een afschrift te doen toekomen."
Tevens verzocht de Nationale ombudsman om het aantekeningenboekje van de betrokken politieambtenaar, waarin hij gegevens over de aanrijding heeft genoteerd.
2. De korpsbeheerder deelde in zijn schriftelijke reactie op de klacht van 28 september 2001 onder meer het volgende mee:
"In antwoord op uw brief d.d. 10 juli 2001 inzake de klacht van (verzoeker; N.o.) bericht ik u het volgende.
In de beantwoording van uw brief is vertraging ontstaan; ik bied u hiervoor mijn verontschuldigingen aan.
Een soortgelijk geformuleerde klacht werd in eerste aanleg door de chef van het bureau Overbosch volgens de zogenaamd informele procedure afgedaan op 3 april 2001.
Nadien zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden gebleken die nopen tot herziening van het oordeel over de klacht.
In zijn brief van 8 augustus j.l. gaat de plaatsvervangend bureauchef nader in op de door u geformuleerde vragen, onder verwijzing naar rapportages van de betrokken politieambtenaar en de klachtbehandelaar in eerste aanleg.
Ik kan mij daarin vinden en sluit mij daarbij aan.
Ik wijs er voorts op dat de in de klachtafdoeningsbrief van 3 april 2001 opgesomde klachtelementen (volgens klager een groot aantal zaken waarover hij geen klacht indiende) in samenspraak tussen klager en de klachtbehandelaar zijn geformuleerd.
Daarom kan mijns inziens niet worden gesproken van een onzorgvuldige klachtbehandeling."
3. Bij de reactie van de korpsbeheerder was als bijlage bijgevoegd de brief van 8 augustus 2001 van de plaatsvervangend chef bureau Overbosch aan de korpsbeheerder. Hierin stond onder meer:
"Door de inspecteur van politie, mevrouw T., en door agent van politie, de heer H., is afzonderlijk gereageerd door het opstellen van een brief aan de Nationale ombudsman. Deze brieven zijn niet verstuurd maar worden bijgevoegd.
In beide brieven wordt gereageerd op de vragen die zijn gesteld in (de brief van de Nationale ombudsman van 10 juli 2001; N.o.).
Daar beide politieambtenaren op vakantie zijn, konden eventuele wijzigingen niet in de brieven worden aangebracht. Eén wijziging wil ik u toch niet onthouden. Daar waar in de brief van de heer H. staat onder het kopje Aanvullend onderzoek dat (verzoeker; N.o.) heeft aangegeven dat zijn voertuig 1.55 meter breed is, is uit onderzoek bij BMW Nederland gebleken dat de betreffende BMW 316i Touring een breedte van 1.93 meter heeft bij uitstaande spiegels. (…)
Voor de overige antwoorden op de vragen van de Nationale ombudsman verwijs ik u naar beide eerder genoemde brieven.
Daar ik uit de aangedragen antwoorden niet tot een andere conclusie ben gekomen, verwijs ik u naar het oordeel in eerste aanleg."
4. Eveneens was als bijlage bij de reactie van de korpsbeheerder de brief van 22 juli 2001 van inspecteur T. gevoegd. Hierin stond onder meer het volgende:
"Naar aanleiding van uw verzoek te reageren op de door u gestelde vragen, verklaar ik, inspecteur T., het volgende.
Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden zijn op 20 januari 2001 ingediende klacht over een politieoptreden op 12 oktober 2000 op een onzorgvuldige wijze heeft behandeld.
Reactie;
Op 20 januari 2001 deed (verzoeker; N.o.) een schriftelijke klacht over het politieoptreden van 12 oktober 2000.
In het kader van hoor en wederhoor nodigde ik (verzoeker; N.o.) op 8 februari 2001 uit te verschijnen aan het bureau van politie Overbosch (…).
De klager voldeed aan mijn verzoek en verscheen hiertoe op 8 februari 2001 omstreeks 10:00 uur aan het genoemde bureau van politie.
Nadat ik de klager de klachtenprocedure zoals die bij de politie Haaglanden gehanteerd wordt had toegelicht, deelde de klager mij bij aanvang van het gesprek mede dat hij er geen enkel vertrouwen in had dat de door hem ingediende klacht op een correcte wijze zou worden afgehandeld. Als reden gaf (verzoeker; N.o.) op dat hij een klacht had over de politie en dat hij er geen vertrouwen in had omdat de klacht door de politie werd afgehandeld, hij was de mening toegedaan dat de klacht door een onafhankelijke instantie moest worden afgehandeld.
Nadat ik de klager nogmaals had uitgelegd dat ik zowel hem als de betrokken ambtenaar zou horen en een onderzoek zou instellen, waarvan ik de resultaten uiteindelijk als geheel ter beoordeling aan de bureauchef van bureau Overbosch, de hoofdinspecteur Z., zou voorleggen, was de klager alsnog bereid zijn visie op het politieoptreden van 12 oktober 2000 te verwoorden.
De betrokken ambtenaar had zich voordat de klacht aan mij ter behandeling werd opgedragen ziek gemeld, omdat hij een operatie moest ondergaan. Op het moment dat ik (verzoeker; N.o.) hoorde over de klacht was nog niet bekend wanneer de ambtenaar zijn werkzaamheden kon hervatten. Omdat de termijn van negen weken die voor de afhandeling van de klacht ter beschikking is, mogelijk door de ziekte van de ambtenaar zou kunnen worden overschreden deelde ik de klager mede dat het mogelijk was dat de klachttermijn zou worden overschreden wegens ziekte van de betrokken ambtenaar.
(…)
Kunt u aangeven of de betrokken politieambtenaar in het kader van de klachtbehandeling is gehoord en of hiervan een verklaring is opgemaakt?
Ik verzoek u om in uw reactie aan te geven of u onderdelen van de klacht ongegrond acht.
Reactie;
De politieambtenaar is in het kader van de klachtafhandeling gehoord. Hiervan is door mij een verslag gemaakt.
Dit verslag is verwerkt in een brief (zie Bevindingen, onder A.4.; N.o.). Deze brief is vervolgens aan de bureauchef, de hoofdinspecteur Z., aangeboden (als onderdeel van het klachtdossier) ter beoordeling. Na beoordeling is door de bureauchef geconcludeerd dat de klacht ongegrond is en dat de politieambtenaar de aanrijding op een correcte wijze heeft behandeld. Aansluitend is deze brief naar de klager verstuurd.
Omdat de hoofdinspecteur tot de conclusie was gekomen dat de klacht ongegrond was en dat de politieambtenaar de aanrijding correct had afgehandeld is er geen aanleiding geweest tot enigerlei maatregel of actie ten behoeve van (verzoeker; N.o.).
Het is niet mogelijk om u een afschrift van het verslag te doen toekomen, omdat het verslag is verwerkt in de brief die de klager heeft ontvangen en nadien is vernietigd."
D. Reactie betrokken ambtenaar
Bij brief van 21 juli 2001 reageerde politieambtenaar H. op de klacht. Hij schreef onder meer het volgende:
"Toedracht aanrijding:
Naar aanleiding van bevindingen die bestaan uit de situatie zoals die door mij ter plaatse werd aangetroffen en aangevuld met de verklaringen van beide partijen.
De Saffierhorst te Den Haag bestaat uit een rijbaan bestemd voor verkeer in beide richtingen. Aan beide zijden van de rijbaan zijn geen verkeersmaatregelen getroffen die parkeren zouden verbieden.
De breedte van de rijbaan (gemeten van trottoirband tot trottoirband) bedraagt ongeveer 7.55 meter.
(Verzoeker; N.o.) bereed de rijbaan van de Saffierhorst komende uit de richting van de Diamanthorst. De tegenpartij bereed de Saffierhorst komende uit de richting van de Smaragdhorst.
Wanneer men de Saffierhorst uit de richting van de Diamanthorst berijdt komt men op een T-splitsing. De rijbanen die elkaar hier kruisen hebben alle de naam Saffierhorst.
Toen (verzoeker; N.o.) op de genoemde kruising was gekomen, sloeg hij rechtsaf de Saffierhorst op richting Smaragdhorst. Aan de uiterst rechterzijde van de rijbaan van de Saffierhorst, gezien in de richting van de Smaragdhorst, stond een personenauto geparkeerd. Dit voertuig stond tenminste vijf meter vanaf de hoek van genoemde kruising geparkeerd. De aanrijding is ontstaan ter hoogte van dit geparkeerd staande voertuig. Om zijn weg rechtdoor te vervolgen en rechtdoor te blijven rijden richting de Smaragdhorst, moest (verzoeker; N.o.) naar links sturen om (om; N.o.) dit geparkeerd staande voertuig heen te kunnen rijden.
De rijbaan van de Saffierhorst aan de zijde van de tegenpartij was zodanig dat de tegenpartij zonder uit te hoeven wijken haar weg kon vervolgen.
Ter plaatse aangekomen zag ik dat het voertuig van (verzoeker; N.o.) over de denkbeeldige middenas van de rijbaan stond, terwijl de tegenpartij op het weggedeelte stond, rechts van de denkbeeldige middenlijn van de rijbaan. Ik heb dit niet opgemeten, omdat dit visueel overduidelijk was.
Aanvullend onderzoek:
Uitgaande van het feit dat (verzoeker; N.o.) opgeeft dat zijn voertuig 1.55 meter breed is, het geparkeerde voertuig 1.65 meter breed is, en dat hij naar links is uitgeweken, geeft reeds aan dat wanneer men deze twee breedtes bij elkaar optelt, reeds een breedte van 3.20 meter wordt bereikt. Daarbij dienst dan nog de ruimte te worden opgeteld die men in acht neemt bij het passeren van een (geparkeerd staand) voertuig. Deze afstand mag minimaal worden gesteld op 80 centimeter.
Deze afstanden opgeteld kom je op een breedte van vier meter. Wanneer je de breedte van de totale rijbaan neemt (7.55 meter) geeft de maatvoering alleen al aan dat de bestuurder, (verzoeker; N.o.), over de denkbeeldige as van de rijbaan is gereden."
E. Reactie verzoeker
In zijn schriftelijke reactie van 6 november 2001 deelde verzoeker onder meer het volgende mee:
"Naar aanleiding van uw brief d.d. 19 oktober j.l., (…), deel ik u als reactie op het verweer van de politie mede dat, mijns inziens de essentie van dat verweer in de laatste acht regels van de eerste pagina van hun brief staat. De laatste drie regels bevatten onjuistheden en onvolledigheden.
'(Verzoeker; N.o.) moest naar links sturen om om het geparkeerde voertuig heen te rijden.'
Dit is op zich juist en door mij ook in mijn lezing gemeld, wat de politie nalaat te vermelden (al is het impliciet af te leiden uit hun opgave van de plaatselijke breedte van de weg) is, dat (verzoeker; N.o.) − ondanks dat 'naar links sturen' − geen moment op de rijbaan van de tegenpartij is geweest. Wanneer er dan toch een ongeluk plaatsvindt, dan kan dat slechts als de tegenpartij op de rijbaan (van verzoeker; N.o.) is geweest.
INDIEN DE POLITIE DE MOEITE HAD GENOMEN − ZOALS IK DE AGENT UITDRUKKELIJK GEVRAAGD HAD − OM DE MATEN OP TE NEMEN EN IN HUN RAPPORT TE VERMELDEN , DAN WAS MIJN LEZING DUIDELIJK GEWORDEN.
'De rijbaan van de Saffierhorst aan de zijde van de tegenpartij was zodanig dat de tegenpartij zonder uit te hoeven wijken haar weg kon vervolgen.'
Ook dit is op zich juist, maar de politie heeft nagelaten te vermelden dat die 'weg van de tegenpartij' geen rechte lijn was, maar een lange bocht, omdat zij nota bene uit een (uitrit; N.o.) kwam en daarbij ruim over het midden van de weg was gekomen. Het ongeluk vond plaats − getuige de plaats van de schade aan haar voertuig − toen zij die lange bocht nog niet geheel beëindigd had, door de klap van het ongeluk werd zij nog zelfs iets naar rechts, dus naar haar weghelft, geduwd."
Achtergrond
1. Aanwijzing verkeersongevallen van 28 juni 2000
Ingevolge de Aanwijzing verkeersongevallen van 28 juni 2000, in werking getreden op 1 oktober 2000 (Stcrt. 2000, 165) en geldig tot 1 oktober 2004, zendt de politie zowel van verkeersongevallen waarvan proces-verbaal zal worden opgemaakt als van verkeersongevallen die alleen worden geregistreerd, een registratieset aan de Stichting Processen Verbaal (voorheen werd verstrekt aan de Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren).
Bij verkeersongevallen waarbij meer dan licht letsel of meer dan lichte schade is veroorzaakt, dan wel zeer lichte schade of meer dan zeer lichte schade, dient een registratieset te worden opgemaakt. Op de registratieset wordt in dat geval aangegeven dat geen proces-verbaal wordt opgemaakt. In de gevallen waarin slechts een registratieset wordt opgemaakt, is het onderzoek door de politie naar het ongeval niet uitgebreid, omdat de afwikkeling van het ongeval in de regel civielrechtelijk, via de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen, plaatsvindt. Zo wordt in die gevallen in de regel geen diepgaand onderzoek naar zogenoemde stille getuigen (krassporen op het wegdek, rem-, schuif- of slipsporen, glasscherven, lakschilfers enz.) gedaan.
Op de registratieset is een beperkte ruimte beschikbaar voor een situatieschets. In de regel wordt op die plaats een schets gemaakt, waaruit de plaats van het ongeval, de verkeerssituatie en de richting van de voertuigen blijkt. Er worden voor zo'n schets in het algemeen geen metingen verricht.
2. Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal
"geruim (alleen attr. bn.), (van tijdsbegrippen) vrij lang: een geruime tijd; een geruime poos."