Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Flevoland geen, althans onvoldoende onderzoek heeft ingesteld naar aanleiding van de diefstal uit zijn woning van waardevolle goederen op 20 juli 1999.
Verzoeker klaagt er ook over dat de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland zijn klacht van 10 augustus 1999 over het uitblijven van enige actie van de zijde van de politie niet gegrond heeft verklaard.
Beoordeling
I algemeen
Verzoeker, van beroep diamanthandelaar, heeft op 20 juli 1999 aangifte gedaan van diefstal uit de kluis in zijn woning van een aantal diamanten, waardepapieren en zijn paspoort.
Met betrekking tot deze diefstal heeft hij verdenkingen geuit jegens mevrouw X, een edelsmid met wie hij tot kort daarvoor een goede zakelijke relatie had.
X beschikte over de sleutels van verzoekers woning en van de kluis.
Verzoeker heeft onder meer aangevoerd dat X hem had meegedeeld door twee mannen te zijn gedwongen tot afgifte van ƒ 250.000. Omdat zij hier niet over beschikte, was zij daarna met de twee mannen naar verzoekers woning gereden, alwaar een tas met onder meer de genoemde artikelen uit de kluis was gehaald. X heeft verzoeker een telefoonnummer van een van de mannen gegeven.
II Ten aanzien van het regionale politiekorps Flevoland
1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Flevoland onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van een aangifte van diefstal van 20 juli 1999.
2. In reactie op deze klacht heeft de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland
meegedeeld dat was besloten de zaak geen prioriteit te verlenen omdat uit een gesprek met mevrouw X een beeld naar voren was gekomen van een zakelijk geschil tussen verzoeker en mevrouw X en de beslissing past in de prioriteitenstelling van het betrokken district.
3. Vast staat dat verzoeker op 20 juli 1999 aangifte heeft gedaan van diefstal uit zijn woning van een partij diamanten, zijn paspoort en enkele andere voor hem waardevolle documenten. Hierbij heeft verzoeker als verdachten genoemd mevrouw X en enkele onbekende mannen. Verzoeker heeft verklaard dat mevrouw X hem een telefoonnummer heeft gegeven via welk nummer hij in contact kon treden met de onbekende mannen. Verzoeker heeft voorts verklaard daarop telefonisch met één van deze onbekende mannen te hebben gesproken over het terugkrijgen van het paspoort tegen betaling van ƒ 250.000.
4. Na de melding door verzoeker van diefstal, heeft een ambtenaar van het regionale politiekorps Flevoland het door verzoeker opgegeven telefoonnummer gedraaid en een persoon gesproken die zijn naam niet bekend heeft gemaakt. Uit de hiervan opgemaakte mutatie is gebleken dat deze onbekende persoon niets wilde verklaren.
Enige dagen later is opnieuw een opsporingshandeling verricht, te weten het horen van de door verzoeker als verdachte aangemerkte mevrouw X.
5. De Nationale ombudsman is van oordeel dat het regionale politiekorps Flevoland in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om de aangifte van verzoeker niet verder in onderzoek te nemen nadat de door verzoeker aangewezen potentiële dader(s) tegenover de politie hadden verklaard op geen enkele manier betrokken te zijn geweest bij de door verzoeker gestelde diefstal uit zijn kluis, noch de politie over andere aanknopingspunten beschikte ter onderbouwing van het bewijs voor de diefstal.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
6. Wel echter merkt de Nationale ombudsman op dat in deze zaak niet is gebleken dat het regionale politiekorps Flevoland verzoeker en/of diens raadsman heeft meegedeeld dat het onderzoek na 23 juli 1999 was stilgelegd. Door betrokkenen niet te informeren is het politiekorps ernstig tekortgeschoten in zijn informatieplicht waardoor betrokkenen onder meer de beklagmogelijkheid van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (zie Achtergrond) is onthouden.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
III Ten aanzien van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland
1. Verzoeker klaagt er ook over dat de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland zijn klacht over het uitblijven van enige actie van de zijde van de politie niet gegrond heeft verklaard.
2. In reactie op dit klachtonderdeel heeft de korpsbeheerder te kennen gegeven geen aanleiding te zien om te moeten terugkomen op zijn beslissing van 18 februari 2000.
3. Op grond van het hiervoor onder II.5. gestelde is het begrijpelijk dat de korpsbeheerder verzoekers klacht niet gegrond heeft verklaard.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), is niet gegrond ten aanzien van het niet verder in onderzoek nemen van de aangifte, en gegrond ten aanzien het niet-informeren van verzoeker daarover.
De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland is niet gegrond.
Onderzoek
Op 27 maart 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Lelystad, ingediend door mr. H.B.Chr. Stratman, advocaat te Lelystad, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland en een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland.
Naar deze gedragingen, waarvan de eerste wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de (fungerend) hoofdofficier van justitie te Zwolle over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde (fungerend) hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen verzoeker en de korpsbeheerder de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker is eigenaar van een diamanthandel. Op enig moment in 1997 is hij in contact gekomen met een edelsmid, mevrouw X te Y. Een en ander heeft ertoe geleid dat verzoeker en X op zakelijk gebied zijn gaan samenwerken. In verband hiermee heeft verzoeker X in het bezit gesteld van zijn huissleutel en van de sleutel van de in zijn woning aanwezige kluis. Hierdoor zou X in staat zijn klanten in de kluis opgeslagen goederen te tonen op momenten dat verzoeker zelf niet thuis was.
In het voorjaar van 1999 kregen verzoeker en X onenigheid over een bepaald project. Verzoeker had ongeveer ƒ 500.000 in het project geïnvesteerd en mevrouw X ongeveer ƒ 60.000.
2. Op 8 juli 1999 deed verzoeker aangifte bij de plaatselijke politie van diefstal, gepleegd op 7 juli 1999, uit zijn woning van een horloge en een gouden ketting met hanger, met een gezamenlijke waarde van ongeveer ƒ 40.000.
3. Op 20 juli 1999 deed verzoeker opnieuw aangifte van diefstal. Hij noemde daarbij de naam van X als vermoedelijke verdachte. In zijn verklaring bij de politie stelde verzoeker dat hij die dag enige tijd van huis was geweest. Na thuiskomst om circa 16.00 uur zou verzoeker zijn gebeld door mevrouw X. Zij had hem meegedeeld dat zij kort daarvoor door enkele mannen was gedwongen om ƒ 250.000 aan hen af te geven. Daartoe was X tijdens verzoekers afwezigheid met de mannen naar verzoekers woning gegaan en hadden zij diverse waardevolle goederen, waaronder zijn paspoort, diamanten ter waarde van ongeveer ƒ 800.000 en diamanthandelvergunningen, uit de kluis van verzoeker weggenomen.
X had verzoeker meegedeeld dat hij, na betaling van ƒ 250.000, zijn paspoort zou terugkrijgen, en dat hij daarover telefonisch contact kon opnemen met de mannen. Verzoeker heeft dit gedaan; hij heeft de mannen telefonisch gemeld niet bereid te zijn het paspoort tegen betaling terug te nemen.
4. Nadat mevrouw X door de politie op de hoogte was gesteld van de tegen haar gedane aangifte, is zij op 23 juli 1999 aan het politiebureau verschenen om melding te doen van oplichting en bedreiging door verzoeker.
5. Op 26 juli 1999 zond de gemachtigde van verzoeker een fax aan de hoofdcommissaris van politie (bedoeld is kennelijk de districtschef) te Almere. Hierin deelde hij onder meer het volgende mee:
"Hierdoor vraag ik u - als raadsman van benadeelde partij - er alles aan te willen doen om betrokken verdachte aan te houden voor verhoor.
1. Dit is zowel van belang in verband met het belang van de zaak (schade ruim ƒ 800.000,=) als wel het feit dat verdachte mogelijk een dubbelrol speelt, aangezien zij voorheen zakelijke contacten met benadeelde onderhield.
2. In elk geval dient er duidelijkheid te komen over het aspect of zij daadwerkelijk op eigen initiatief tot de inbraak is overgegaan of dat zij daartoe is gedwongen.
3. Nagegaan dient te worden wie de betrokken mededaders zijn van wie het 06-nummer bekend is gemaakt.
Alvorens eventuele nadere stappen (inschakelen justitie e.a.) te ondernemen, verzoek ik u mij per omgaande te willen berichten of u voornoemde informatie inmiddels ter beschikking heeft, en zo niet wanneer dan wel."
6. Op 10 augustus 1999 heeft verzoekers gemachtigde een schriftelijke klacht ingediend bij de klachtencommissie Politieoptreden van het regionale politiekorps Flevoland. Hierin deelde hij onder meer het volgende mee:
"Hierdoor deel ik, als raadsman van voornoemde cliënt, u mede een klacht in te dienen wegens het uitblijven van enige actie van politiezijde in een zaak die toch wel wat te ernstig is om zolang te laten rusten. Ondanks het feit dat ondergetekende per fax gericht aan de hoofdcommissaris (dd. 26/7) ook al aandacht hiervoor vroeg, is tot op heden elke reactie achterwege gebleven en heb ik van diverse betrokken politiefunctionarissen vernomen dat men niet aan deze zaak toekwam wegens gebrek aan personeel!
Gelet op de inmiddels verstreken termijn, het belang van de zaak en het feit dat het ondergetekende bekend is dat wel aandacht besteed wordt aan allerhande kleine inbraken, berovingen en wiedhandeltjes e. d., acht ik het niet langer acceptabel dat in deze geen actie wordt ondernomen, zodat de daders (via het bekende telefoonnummer) achterhaald kunnen worden.
Mocht komende week blijken dat deze zaak nog stil ligt, dan zal ik niet aarzelen deze kwestie hogerop aan te kaarten."
7. Naar aanleiding van verzoekers klacht van 10 augustus 1999 gaf de voorzitter van de klachtencommissie Politie Flevoland op 10 februari 2000 onderstaand advies aan de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland.
"De klacht
Klager stelt dat er niet is opgetreden door de politie.
De procedure
De klacht werd door de regionale korpschef ontvangen op 11 augustus 1999. De klacht is in behandeling genomen op grond van de regionale klachtenregeling. De districtschef Midden heeft een onderzoek ingesteld naar de klacht. Op 19 november 1999 is er een gesprek geweest tussen klager, de advocaat van klager en de politie. Het onderzoek werd afgerond op 29 november 1999. De commissie heeft de klacht op 27 januari 2000 besproken en haar advies op 10 februari 2000 opgesteld.
De feiten
Op 20 juli 1999 heeft klager aangifte gedaan ter zake diefstal uit zijn woning (geen inbraak). Hierbij zou voor ongeveer Fl. 840.000,- aan goederen zijn ontvreemd. In zijn verklaring noemt klager de naam van een mogelijke betrokkene. Deze mogelijke betrokkene heeft zich gemeld bij de politie te Almere en heeft daar een verklaring afgelegd.
De beoordeling
Klager stelt dat politieoptreden is uitgebleven. Door de operationeel coördinator van de basiseenheid Lelystad 2 is de beslissing genomen om de zaak niet met voorrang in onderzoek te nemen. Als belangrijkste redenen noemt hij:
• het beeld is ontstaan dat hier ondermeer sprake is van een zakelijk geschil tussen
partijen;
• de zaak valt niet onder de categorieën waar de Politie Lelystad prioriteit aan geeft. Gelezen de rapportage en gezien de omstandigheden is de commissie van mening dat de beslissing om de zaak niet met voorrang te behandelen gerechtvaardigd is. De commissie acht de klacht derhalve ongegrond.
Advies
De commissie geeft de korpsbeheerder in overweging de klacht ongegrond te verklaren. Voor haar motivering wordt verwezen naar de overwegingen dienaangaande."
8. Bij brief van 18 februari 2000 verklaarde de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland verzoekers klacht van 10 augustus 1999, overeenkomstig het advies van de regionale klachtencommissie, ongegrond.
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat - verkort - weergegeven onder Klacht.
2. In de brief van 22 maart 2000 aan de Nationale ombudsman heeft verzoekers gemachtigde onder meer het volgende meegedeeld:
"Hierdoor wil ik uw aandacht vragen voor de volgende zaak.
Medio vorig jaar is er bij een cliënt van mij ingebroken door een hem bekende vriendin/collega, hetgeen onder bedreiging van een aantal mannen plaatsvond en waarbij voor een totaal bedrag van plm. ƒ 840.000,= aan waardepapieren en goederen is meegenomen (zie politie PV).
Ondanks herhaald verzoek de identiteit van de betrokken criminelen vast te stellen, hetgeen o.a. middels het bij de politie bekende telefoonnummer mogelijk was geweest, is dit voortdurend geweigerd onder het mom dat hun prioriteiten elders lagen.
Met cliënt is ondergetekende van oordeel dat deze houding absoluut onhoudbaar is. Kennelijk besteedt men meer aandacht aan zakkenrollers en winkeldiefstallen dan aan dergelijk criminele zaken. De beoordeling door de klachtencommissie van de politie Flevoland is dan ook volledig misplaatst daar hierbij wordt aangevoerd dat daarbij sprake zou zijn van een zakelijk geschil.
In casu is evenwel geen sprake van een geschil, doch van een inbraak in een kluis onder bedreiging en dwang door vooralsnog onbekende derden. Daar gaat men compleet langs heen! Tegenover de politie is dan ook reeds aangegeven dat een dergelijke houding van de politie rechtstreeks aanleiding vormt tot het nemen van het recht in eigen hand.
Gaarne verneem ik Uw standpunt over dit optreden, waartoe U bijgaand de onderliggende bescheiden ingesloten aantreft."
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Flevoland
1. Bij gelegenheid van de schriftelijke opening van het onderzoek heeft de Nationale ombudsman de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland de volgende vragen gesteld:
"1) Ik verzoek u om in uw reactie een nauwkeurig verslag op te nemen van de door het regionale politiekorps Flevoland in deze zaak verrichtte opsporingshandelingen.
2a) Ook verzoek ik u aan te geven op grond waarvan de voorzitter van de Klachtencommissie Politie Flevoland in zijn advies van 10 februari 2000 tot de veronderstelling kwam, dat: "onder meer sprake is van een zakelijk geschil tussen partijen".
2b) Wat wordt in dat verband bedoeld met 'onder meer'?"
2. In reactie op verzoekers klacht en in antwoord op de door de Nationale ombudsman gestelde vragen deelde de korpsbeheerder bij brief van 24 augustus 2000 onder meer het volgende mee:
"Naar aanleiding van de door u in behandeling genomen klacht van de heer H. doe ik u bijgaand mijn reactie toekomen. De stukken met betrekking tot deze klacht zijn bijgevoegd.
Ten aanzien van de verrichte opsporingshandelingen
Op 7 juli 1999 is door politieambtenaren van het district Midden een onderzoek ingesteld betreffende een melding van inbraak op het adres (…). Er is een aangifte opgenomen. Op 20 juli 1999 werd door klager opnieuw aangifte gedaan van diefstal uit de woning (…). Op 23 juli 1999 heeft de door klager als verdachte aangewezen persoon zich op verzoek van de behandelende politieambtenaren gemeld aan het bureau te Almere en daar een verklaring afgelegd. Het beeld is ontstaan dat sprake is van een zakelijk geschil tussen partijen. De recherchecapaciteit van het district Midden is ingezet conform de prioriteitenstelling van het district. De operationeel coördinator heeft besloten de zaak niet met voorrang op te pakken, hetgeen inhoudt dat andere zaken, zoals geweldsdelicten, voorrang genieten. Er zijn verder geen opsporingshandelingen verricht. Mijns inziens kon de operationeel coördinator, gelet op het bovenstaande, op juiste gronden beslissen aan de aangifte van klager geen prioriteit te geven.
Ten aanzien van de opmerking van de klachtencommissie dat '(...)onder meer sprake is van een zakelijk geschil tussen partijen'.
De voorzitter van de klachtencommissie, (…), heeft mij op 1 augustus jl. schriftelijk in kennis gesteld van zijn reactie. Ik verwijs u hierbij naar deze schriftelijke reactie (zie onder C.3.4.; N.o.).
Ten aanzien van het woord 'ondermeer'.
Ook hier volsta ik met te verwijzen naar de schriftelijke reactie van de voorzitter van de klachtencommissie d.d. 1 augustus jl.
De klacht van de heer H. acht ik ongegrond. Ik zie geen aanleiding af te wijken van mijn eindoordeel d.d. 18 februari jl."
3. Aan de reactie van de korpsbeheerder was een aantal bijlagen toegevoegd.
3.1. Eén daarvan was een mutatie van 20 juli 1999 waarin onder meer het volgende was opgetekend:
"Kwam de heer H. aangifte doen van een uitzonderlijk geval. Hij blijkt in diamanten te handelen en al 2,5 jaar zaken doet met X. Dit ging goed tot enkele weken geleden. X beschikt over de sleutel van de safe van de heer H. voor het geval klanten koopwaar moeten bekijken. Nu was echter de safe van de heer H. leeggehaald door X en had waardepapieren, paspoort en voor fl 800.000,-- aan diamanten weggenomen.
X verklaarde telefonisch dat zij door twee mannen bedreigd was en dat ze fl 250.000,- moest leveren. Hierop is X met de twee mannen naar Lelystad gereden en heeft de safe leeggehaald. Nu had X het telefoonnummer van een van de twee kerels aan de heer H. gegeven en deze heeft die direct gebeld. De man vertelde dat de heer H. zijn paspoort terug kon krijgen als hij fl 250.000 afgeeft. Geprobeerd om X te pakken te krijgen, echter nog niet gelukt. De heer H. heeft haar later nog een aantal keer gebeld zodat er geen sprake van gijzeling kan zijn. Ook het 06 nummer van de man gebeld, die wil niets vertellen. Onderzoek volgt."
3.2. Ook was bijgevoegd het proces-verbaal van aangifte van 20 juli 1999. Hierin was onder meer het volgende vastgelegd:
"Op dinsdag 20 juli 1999 te 18.14 uur, hoorde ik verbalisant (…) een persoon, die mij opgaf te zijn H.
Hij deed aangifte ter zake diefstal uit woning (niet inbraak) als benadeelde en verklaarde het volgende:
'Ik ben eigenaar van een diamanthandel. (…) Ik handel in diamanten over de gehele wereld. Ongeveer 2.5 jaar geleden ben ik in contact gekomen met een edelsmid in Y. Dit was een vrouw, X (…). In het begin konden wij goed samenwerken en zijn samen in de zaken gegaan. Wij hadden een goede zakelijke relatie met elkaar. Er ging veel geld in onze transacties om. Ik heb X op een gegeven moment een sleutel van mijn safe en voordeur gegeven. Dit heb ik gedaan omdat zij dan bij de safe kon komen, zodat zij eventuele klanten handelswaar kon laten zien als ik op reis was. Zij heeft een enkele keer hiervan gebruik gemaakt. Ongeveer 3 maanden geleden hebben wij een woordenwisseling gehad om geld vanuit het Middenoosten. Wij hebben allebei geld in dit project gestopt. Ik fl 498.000 gulden en X fl 60.000 gulden.
Vandaag dinsdag 20 juli omstreeks 13:00 uur ben ik samen met mijn vriendin naar Schiphol gegaan. Voordat ik wegging, heb ik de safe gecontroleerd, deze was middels de sleutel afgesloten. De slaapkamer waarin de safe staat, heb ik afgesloten. Verder heb ik de voordeur afgesloten. Toen ik echter omstreeks 16:00 uur weer thuiskwam, werd ik gebeld door X. Deze vertelde mij dat zij door twee mannen in haar woning bedreigd was, en met de rug tegen de muur gezet was. Zij vertelde dat de mannen haar en haar kinderen dood zouden maken, als ze niet met een geldbedrag van fl 250.000 gulden zou komen. Ik vond dit verhaal heel vreemd. Verder vertelde zij dat ze met twee mannen naar mijn woning gereden was en dat ze met de sleutels de deuren en de safe had geopend en hieruit spullen had weggenomen. Ik ben direct naar boven gelopen en heb de safe weer geopend. Ik zag dat een bruine tas met daarin papieren en een zwarte tas met daarin al mijn diamantlicenses waren weggenomen. In de zwarte tas zat tevens een loep en diamantmeter. Tevens zag ik dat er diverse diamanten, welke in diamantpapier zaten waren weggenomen, de waarde van deze diamanten is ongeveer fl 800.000. Tevens is mijn paspoort weggenomen; deze zat ook in de zwarte tas. het paspoortnummer is (…) een Brits/Guyanees paspoort, afgegeven in London. Vervolgens heb ik X gebeld, zij gaf mij een telefoonnummer van de mannen. Dit nummer was 06-(…). Ik heb direct gebeld, ik kreeg een man aan de lijn die mij vertelde dat hij mijn paspoort had en dat ik dit weer terug kon krijgen voor een bedrag van fl 250.000,--. Ik vertelde de man dat ik hieraan niet meewerk. Ik heb vervolgens X nog 3 keer gebeld, zij vertelde dat ik gewoon moest betalen. Ik had niet het idee dat de mannen nog bij haar in de woning waren. Ik ben wel verzekerd tegen diefstal, middels de inboedelverzekering (…). Ik ben gedupeerd doordat al mijn papieren gestolen zijn, ik kan nu geen handel doen zonder mijn diamantlicenses. Ik heb niemand het recht of toestemming gegeven tot het plegen van dit feit.'
Hierbij werden de goederen, genoemd op de bijlage gestolen goederen, weggenomen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het wegnemen en toe-eigenen van de in de bijlage genoemde goederen.
Schade vermiste goederen : ongeveer fl. 840.000,--
Schade m.b.t letsel : n.v.t.
Schade m.b.t. vernieling/beschadiging : n.v.t.
De schade is door de verdachte NIET vergoed.
Verzekerd: Ja."
3.3. Als bijlage was verder bijgevoegd een mutatie van 23 juli 1999. Hierin is onder meer het volgende vastgelegd:
"Verschijnt meldster X, aan het bureau en wil melding doen van oplichting en bedreiging. Zij vertelt dat zij benaderd is door collega (…) van district Midden met de mededeling dat er een aanklacht tegen haar is ingediend. De aanklacht betrof het
achterhouden van het paspoort van H. en een aantal waardepapieren twv ƒ 800.000,--.
Mevr. X heeft medegedeeld dat de zaak heel anders ligt en dat H. haar heeft opgelicht en zelfs bedreigingen heeft geuit omdat zij hem nog geld schuldig zou zijn. Collega P. heeft haar vervolgens aangeraden zich te melden bij de politie Almere om haar verhaal te doen om te voorkomen dat zij als verdachte gehoord gaat worden.
In X-Pol was nog niets van een aanklacht tegen X door H. gevonden. Daarom het verhaal aangehoord en vastgelegd.
De heer H. doet zich voor als een diamanthandelaar en weet mensen met mooie praatjes over te halen om grote bedragen te investeren in zijn handel. Mevr. X is zelf goudsmid, die haar zaak aan huis heeft. Ze is getrouwd en heeft twee kinderen. Twee jaar geleden kreeg ze kennis aan de heer H. Deze wist haar ervan te overtuigen dat hij in het bezit was van ruwe diamanten. In de loop van de tijd heeft zij zelfs diamanten onder ogen gehad, die volgens deskundigen echt waren.
Later bleek het om synthetische neppers te gaan, die niet van echt zijn te onderscheiden. Zelfs de diamantmeter, een meter die o.a. de straalbreking van het licht meet, geeft aan dat het om diamanten gaat.
Mevr. X, die zeer geïnteresseerd is in stenen, dus ook in diamanten, kon van de heer H. het vak van diamantslijper leren. Hij zou haar de machine leveren. Het apparaat moet nog steeds komen trouwens. Verder kon zij investeren in een zeer lucratieve handel. De ruwe diamanten moesten geslepen worden bij een diamantslijper. Deze moet hiervoor betaald worden en er moet betaald worden voor de benodigde diamantpoeder waarmee de stenen gepolijst worden. Voor ƒ 10,-- wordt per eenheid slijpsel geïnvesteerd, waarna na verkoop van de geslepen diamant een winst terugvloeit naar de investeerder voor een bedrag van ƒ 15,--, dus een winst van 50%. Er is door mevr. X voor tienduizenden gulden geïnvesteerd. Zij maakte ook familieleden warm voor de handel. Al met al werd er voor tonnen aan bedragen betaald aan de heer H. door diverse personen, die vertrouwen hadden in mevr. X, maar ook in de heer H.
Gaandeweg kwamen er steeds meer twijfels over de handel en wandel van de heer H. Maar deze wist op zeer overtuigende wijze iedereen toch weer voor zijn handel te winnen en er werd opnieuw betaald. De heer H. schijnt een uitdraai te hebben van de KvK met daarop een stempel van de politie Flevoland. Deze laat hij zien als bewijs van vertrouwen. Verder zegt hij vergunningen van de politie te hebben voor het hebben van wapens, ivm zijn diamanthandel. X heeft in zijn woning drie vuurwapens gezien. Ze weet niet of ze echt zijn.
Eind vorig jaar kreeg meldster X een diamant voor haar verjaardag, die zij mocht zetten in een sieraad. Op de een of andere wijze voelde ze aan dat de steen niet echt was. Ze heeft de steen laten onderzoeken in een laboratorium en twee deskundigen hadden na allerlei testen pas na heel veel tijd in de gaten dat het om een synthetisch vervaardigde nepdiamant was. De meest gebruikelijke testen, waaronder de diamantmeter, wezen uit dat het om een echte diamant zou moeten gaan. Maar de heer H. was zelfs hierna nog in staat om het vertrouwen terug te winnen van andere investeerders, behalve dat van X. Alleen zij zat er inmiddels tot haar nek in, omdat zij andere slachtoffers heeft aangedragen om geld in een bodemloze put te storten.
X durft H. niet aan te pakken, omdat ze doodsbang voor hem is. Dit omdat hij heel overtuigend rondvertelt een hoge pief te zijn geweest in het Vietnamese leger, waar hij heel wat bloed heeft laten vloeien. Verder heeft zij zijn wapens, of wat daarop leek gezien. Maar omdat zij voorzichtig toch rondvertelt dat de heer H. niet te vertrouwen is, droogt voor hem de geldbron op. Kennelijk raakt hij in paniek, want ineens begint hij haar lastig te vallen met de beschuldiging dat zij zijn paspoort heeft achtergehouden en waardepapieren twv ƒ 800.000,--. Zij heeft deze spullen niet. Hij belt haar elk half uur op en zet haar onder druk door verbaal geweld.
Met Q, die zelf ook voor duizenden gulden in het schip zit, heeft H. twee maal telefonisch contact gehad op woensdag 22/7/99. Hierbij heeft H. gezegd dat Q moest zorgen dat X het paspoort teruggeeft. Als zij dit voor a.s. zaterdag niet heeft gedaan, overkomt haar man iets, waarbij veel bloed zal stromen. Het blijft dus een telefonische, indirecte bedreiging.
In X-Pol zijn in district Midden enkele meldingen vastgelegd over H. Het betreffen een gezinsruzie, een adrescontrole vreemdelingenwet, en twee maal een melding van oplichting mbt investeringen in ruwe diamanten (…). De advocaat Z heeft enkele malen verzocht aan de politie uit naam van zijn cliënten om de zaken strafrechtelijk aan te pakken. Tot nu is iedereen ten civiele verwezen, maar naar mening van rapporteur is er sprake van zeer geraffineerde oplichting. Z zou trouwens contact leggen met de OvJ om de zaak alsnog op te laten pakken. Verder wordt er de nadruk op gelegd bij een eventuele rechtsgang, dat H. zich er achteraf op beroept niets te hebben begrepen, omdat hij de taal niet goed kent. Men denkt dat hij hierdoor op voorhand al vrijspraak krijgt.
Volgens X geeft H. het adres (…) op. Volgens X-Pol woont hij op (…) (Volgt ander adres; N.o.).
Deze uitgebreide mutatie vastgelegd tbv collega's in district Midden. Misschien dat het verhaal over de vuurwapens een aanleiding tot optreden geeft.
T.a.v. de geuite bedreigingen en de angst van de betrokkenen toegezegd dat als er om assistentie gebeld wordt, er gereageerd wordt dezerzijds. Bij onraad wordt via 1-1-2 de politie gebeld."
3.4. Als bijlage was verder bijgevoegd een brief van 1 augustus 2000 van de voorzitter van de regionale klachtencommissie aan de korpsbeheerder. Hierin deelde de voorzitter mee dat de commissie zich had gebaseerd op een redelijk omvangrijk dossier en dat de commissie naar aanleiding van vertrouwelijke mutatierapporten de overtuiging had dat inderdaad in overwegende mate onder meer sprake was van zakelijke contacten tussen verzoeker en de al dan niet terecht door verzoeker van vermogensmisdrijven verdachte mevrouw X.
De voorzitter voegde daaraan toe dat de commissie de term 'onder meer' had gebruikt omdat er ook sprake was van bedreiging door verzoeker.
3.5. Als bijlage was verder bijgevoegd een rapportage van 26 november 1999 van de chef basiseenheid Lelystad II aan de chef van het district Midden. Hierin deelde hij onder meer het volgende mee:
"Naar aanleiding van bijgevoegde klacht van de heer H. (…) en het verzoek om u hierover te rapporteren, bericht ik u het volgende:
Op 18 maart 1999 (bedoeld zal zijn 10 augustus 1999; N.o.) werd door de heer H.B.Chr. Stratman namens zijn cliënt (…) een klacht ingediend bij de klachtencommissie Politieoptreden over het uitblijven van politieoptreden met betrekking tot een feit waarvan hij op 20 juli 1999 aangifte had gedaan. Op 17 augustus is aan de klager een ontvangstbevestiging gezonden met daarin vermeld de klachtonderdelen.
Op 17 augustus 1999 is de klacht tevens ter hand gesteld van de Chef van het District Midden en de Chef basiseenheid Lelystad l.
De klacht.
In zijn brief beklaagt de klager zich over het feit dat politieoptreden zou zijn uitgebleven.
De feiten
Op 20 juli 1999 heeft de heer H. aangifte gedaan ter zake diefstal uit zijn woning (niet inbraak). Hierbij zou voor ongeveer ƒ 840.000 aan goederen zijn ontvreemd. In zijn verklaring noemt de heer H. als mogelijke betrokkene (of mogelijke dader) mevrouw X. Op 23 juli 1999 heeft mevrouw X zich gemeld bij de politie van Almere en heeft daar een verklaring afgelegd.
De klachtonderdelen
Door de operationeel coördinator van de basiseenheid Lelystad 2, (…) is de beslissing genomen om niet met voorrang de zaak in onderzoek te nemen. Hij noemt daarvoor als belangrijkste redenen dat:
• Het beeld is ontstaan dat er mogelijk een zakelijk geschil bestaat tussen partijen (…)
• De zaak niet valt onder de categorieën van zaken waar wij, op basis van districtelijk beleid, prioriteit aan geven.
Hoor en wederhoor
Op 19 november 1999 heb ik een gesprek gevoerd met de heer H. en zijn advocaat de heer Stratman. Tijdens dit gesprek heb ik de heer Stratman uitgelegd waarom wij nog geen aktie ondernomen hadden met betrekking tot zijn zaak. De heer H. verklaarde weliswaar begrip te hebben voor mijn standpunt maar er geen vrede mee te hebben. Zijn advocaat verklaarde dat hij zich nader wilde beraden."
3.6. Als bijlage was verder bijgevoegd een rapportage van 3 september 1999 van de heer M., inspecteur van politie en operationeel coördinator van de basiseenheid Lelystad II aan de chef van het district Midden. Hierin deelde hij onder meer het volgende mee:
"Op 07/07/99 is door de politie een onderzoek ingesteld betreffende een melding inbraak woning op het adres (…).
Door de behandelende politieambtenaar werd sterk getwijfeld aan de melding. Wel is aangifte opgenomen.
Op 20/07/99 werd opnieuw aangifte gedaan van diefstal uit de woning (…).
Op 23/07/99 meldt zich aan het buro van politie te Almere op verzoek van behandelende politie ambtenaren van het district midden, betrokkene X.
Door haar is een verklaring afgelegd.
Het beeld wat is ontstaan is dat er mogelijk een zakelijk geschil bestaat tussen de partijen. Daarnaast zou de heer H. zelf in beeld komen voor malafide handelen.
De recherchecapaciteit is in de genoemde periode ingezet conform de prioriteitstelling van het district midden.
Daarnaast zijn de dagelijkse "heterdaad" onderzoeken afgehandeld, (met de nadruk op geweldsdelicten).
De beslissing om genoemde zaak niet met voorrang op te pakken is door mij genomen."
4. Bij brief van 14 november 2000 deelde de juridisch adviseur van de korpsleiding van het regionale politiekorps Flevoland de Nationale ombudsman mee dat in het jaarverslag 1999 de regionale prioriteiten zijn opgenomen die van belang zijn voor de districtelijke prioriteitenstelling. Het gaat daarbij:
1) Jeugdcriminaliteit,
2) Ernstige gewelddelicten,
3) Drughandel,
4) Ernstige aanrijdingen,
5) Inbraken en diefstal.
De juridisch adviseur voegde daar aan toe dat - gezien tegen de achtergrond van het ontstane beeld van een zakelijk geschil tussen verzoeker en X - deze kwestie niet onder de prioriteitenstelling was gebracht.
5. Bij brief van 12 november 2001 deelde de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland de Nationale ombudsman mee dat na 23 juli 1999 geen nadere opsporingshandelingen meer waren verricht.
Achtergrond
Artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering:
"1. Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof, binnen het rechtsgebied waarvan de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging is genomen.
Indien de beslissing tot niet vervolging is genomen door de officier van justitie bij het landelijk parket, is bevoegd het gerechtshof te 's-Gravenhage.
2. Onder rechtstreeks belanghebbende wordt mede verstaan een rechtspersoon die krachtens zijn doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een belang behartigt dat door de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging rechtstreeks wordt getroffen."