2002/069

Rapport

Verzoekers klagen erover dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland onvoldoende actie heeft ondernomen naar aanleiding van hun meldingen in verband met de burenruzie die zij reeds jarenlang hebben met hun buurvrouw en haar vriend. Verzoekers klagen er met name over dat ambtenaren van eerdergenoemd politiekorps:

- geen getuigen hebben gehoord naar aanleiding van de aangifte van mishandeling van verzoekster van 1 januari 1998;

- op 31 januari 1998 geen actie hebben ondernomen naar aanleiding van een melding van verzoekers van geluidsoverlast;

- op 25 december 1998 geen actie hebben ondernomen naar aanleiding van een melding van verzoekers van geluidsoverlast;

- geen contactpersoon hebben aangewezen waar verzoekers terecht kunnen met hun klachten over de buurvrouw en haar vriend, terwijl dit hun was toegezegd, en

- op 22 januari 2000 geen actie hebben ondernomen naar aanleiding van een melding van verzoekers van geluidsoverlast.

Ten slotte klagen verzoekers erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 2 mei 1998 heeft geweigerd een aangifte van mishandeling op te nemen.

Beoordeling

I. Algemeen

Verzoekers leven sinds 1988 in onmin met hun buurvrouw en haar vriend E. Volgens verzoekers veroorzaken de buurvrouw en haar vriend vaak geluidsoverlast. Ook zou E. verzoekers hebben bedreigd en mishandeld. Verzoekers hebben hun problemen meerdere keren aangekaart bij de politie, de woningbouwvereniging en de gemeente, maar de situatie is nooit tot hun tevredenheid opgelost. Na bij de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland een klachtprocedure te hebben doorlopen in verband met het politieoptreden inzake het conflict met de buurvrouw en haar vriend, wendden verzoekers zich tot de Nationale ombudsman.

II. Met betrekking tot het niet horen van getuigen

1. Verzoekers klagen erover dat de politie geen getuigen heeft gehoord naar aanleiding van de aangifte van mishandeling van verzoekster van 1 januari 1998.

2. In beginsel dient het accent van politieoptreden bij meldingen over burenruzies zoveel mogelijk te liggen op preventie en hulpverlening. Daardoor kan wellicht in een vroeg stadium erger worden voorkomen.

De mogelijkheden van de politie om deze taak uit te voeren zijn echter niet onbeperkt. Bij het nemen van een beslissing om wel of niet te reageren op een melding of een verzoek van een burger om controle of bijstand, dient de politie prioriteiten te stellen. Zij dient daartoe een aantal factoren tegen elkaar af te wegen, zoals de ernst en de spoedeisendheid van de betreffende melding of het verzoek, de capaciteit van de politie op dat moment, het aantal overige meldingen en het belang daarvan en de overige werkzaamheden.

Indien het conflict na en ondanks herhaalde bemiddelingspogingen escaleert en er sprake is van strafbare feiten, of althans een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van het plegen van strafbare feiten, dan behoort het ook tot de taak van de politie om repressief op te treden, een aangifte op te nemen en vervolgens een behoorlijk onderzoek in te stellen. Het staat de politie hierbij in beginsel vrij te bepalen welke opsporingshandelingen zij verricht naar een haar bekend strafbaar feit. Slechts wanneer de politie niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te zien van een bepaalde opsporingshandeling, is het nalaten van die opsporingshandeling als onjuist te kwalificeren. Aan de officier van justitie is dan de beslissing of daadwerkelijk tot vervolging zal worden overgegaan.

3. In zijn rapport van bevindingen van 1 januari 1998 heeft verzoeker naam en adres van twee getuigen vermeld. Deze getuigen zouden E. schuttingwoorden hebben horen bezigen.

In het proces-verbaal van aangifte van mishandeling van 1 januari 1998 verklaart verzoeker dat hij zijn echtgenote in de voorafgaande nacht liggend op straat heeft aangetroffen. Zijn echtgenote heeft hem verteld dat E. haar met geweld tegen de grond heeft gegooid en haar bij haar strot heeft beetgepakt. Op een gegeven moment stonden er ongeveer vijftien mensen om verzoeker en zijn echtgenote heen. Twee verpleegkundigen hebben eerste hulp verleend en hebben zijn echtgenote naar boven gebracht. Verder heeft verzoeker bij zijn aangifte verklaard dat zijn echtgenote door de mishandeling twee blauwe ogen had en pijn in haar rug en schouder.

In zijn klachtbrief van 3 januari 1998 verwees verzoeker naar het proces-verbaal van aangifte en naar zijn rapport van bevindingen van 1 januari 1998. Ook heeft hij in zijn brief kort het bestaan van getuigen genoemd.

Verzoekster en haar buurvrouw zijn in juli 1999 als getuigen gehoord. E. is in oktober 1999 als getuige gehoord.

4. De korpsbeheerder is van oordeel dat de klacht op dit punt niet gegrond is. Als bijlage bij zijn klachtbrief aan de politie heeft verzoeker begin januari 1998 zijn rapport van bevindingen van 1 januari 1998 meegestuurd. Volgens de korpsbeheerder is niet gebleken dat verzoeker dit rapport bij zijn aangifte op 1 januari 1998 aan de politie heeft overhandigd of later in verband met de aangifte naar de politie heeft gestuurd.

Bij zijn standpunt voegde de korpsbeheerder een rapport van politieambtenaar V. van 15 juni 2001. In dit rapport staat vermeld dat uit de systemen niet blijkt dat er getuigen waren van de mishandeling. Ook schrijft V. dat uit de aangifte blijkt dat er op een gegeven moment vijftien personen en twee verpleegkundigen om verzoeker en zijn vrouw heen stonden. Er waren echter geen namen en/of andere gegevens van deze

personen bekend en ook was niet naar voren gekomen of deze personen getuige waren geweest van de daadwerkelijke mishandeling. In deze zaak waren daarom geen getuigen gehoord maar alleen de betrokkenen.

Tijdens de interne klachtprocedure heeft de korpsbeheerder geoordeeld dat het onaanvaardbaar lang heeft geduurd voordat naar aanleiding van de aangifte van mishandeling van 1 januari 1998 een onderzoek is ingesteld.

5. De korpsbeheerder kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat naam en adres van twee getuigen van het incident op 1 januari 1998 niet bij de politie bekend waren. Vaststaat dat deze informatie in ieder geval kort na de aangifte in het kader van de klachtprocedure aan de politie is verstrekt. Nu het informatie betrof die van belang was bij het onderzoek naar aanleiding van de aangifte, mocht van de politie worden verwacht dat zij deze informatie intern zou verspreiden. Verder blijkt uit het proces-verbaal van aangifte en het door verzoeker opgestelde rapport van bevindingen niet ondubbelzinnig of de getuigen de daadwerkelijke mishandeling van verzoekster hebben gezien of dat zij slechts de daaropvolgende gebeurtenissen hebben waargenomen. Gelet op de ernst van het in de aangifte gestelde feit - verzoekster zou bij het incident twee blauwe ogen hebben opgelopen - en gezien de lange voorgeschiedenis van de burenruzie mocht in de gegeven omstandigheden van de politie worden verwacht dat zij het onderzoek voortvarend ter hand zou nemen en hierbij de twee getuigen zou horen. Het is niet juist dat de politie dit niet heeft gedaan.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

III. Met betrekking tot het niet ondernemen van actie naar aanleiding van een melding van geluidsoverlast van 31 januari 1998

1. Verzoekers klagen erover dat de politie geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van hun melding van geluidsoverlast van 31 januari 1998. Verzoekers stellen dat zij op deze datum de politie hebben gebeld om assistentie. Volgens verzoekers had de politie echter geen tijd om te komen.

2. De korpsbeheerder heeft in zijn reactie aangegeven dat in de politieregisters niets is gemuteerd over een melding van verzoekers van geluidsoverlast van 31 januari 1998. Het is niet te achterhalen wie de melding heeft aangenomen en waarom er niet op de melding is gereageerd.

3. Gelet op het feit dat verzoekers sinds 1988 meerdere keren bij de politie melding hebben gemaakt van geluidsoverlast door hun buren, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat verzoekers op 31 januari 1998 de politie hebben gebeld om te melden dat zij geluidsoverlast ondervonden van hun buren. Nu de politie deze melding kennelijk niet heeft gemuteerd in de daarvoor ter beschikking staande systemen, is geen duidelijkheid te verkrijgen over de stelling van verzoekers dat de politie geen actie heeft ondernomen op hun melding van geluidsoverlast. In die situatie dient de Nationale ombudsman zich te onthouden van een oordeel.

IV. Met betrekking tot het niet ondernemen van actie naar aanleiding van een melding van geluidsoverlast van 25 december 1998

1. Verzoekers klagen erover dat de politie geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van hun melding van geluidsoverlast van 25 december 1998. Verzoekers stellen dat zij de politie op deze datum 's avonds tweemaal hebben gebeld om te melden dat hun buren geluidsoverlast veroorzaakten. Volgens verzoekers heeft de politie toegezegd langs te komen maar is er niemand verschenen.

2. Volgens de korpsbeheerder is ook met betrekking tot deze melding van geluidsoverlast niets terug te vinden in de politieregisters.

3. De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat verzoekers op 25 december 1998 bij de politie melding hebben gedaan van geluidsoverlast door hun buren. Of de politie heeft toegezegd langs te zullen komen, en wat er in dat geval de reden van is geweest dat de politie desondanks niet is verschenen, kan echter niet meer worden vastgesteld.

Op dit punt zal de Nationale ombudsman zich daarom van een oordeel onthouden.

V. Met betrekking tot het niet aanwijzen van een contactpersoon

1. Verzoekers klagen erover dat de politie geen contactpersoon heeft aangewezen waar zij terecht kunnen met klachten over hun buurvrouw en haar vriend, terwijl dit hun wel was toegezegd.

2. De korpsbeheerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Volgens de korpsbeheerder is buurtregisseur J. sinds juli 1997 op de hoogte van de situatie en heeft hij verzoeker duidelijk gemaakt dat hij als aanspreekpunt van de politie zou optreden.

3. Politieambtenaar J. heeft in juni 2001 gerapporteerd dat hij sinds juli 1997 op de hoogte is van de problemen tussen verzoekers en hun buurvrouw en haar vriend. J. was destijds buurtregisseur en professional Extreme Overlast. Na contact tussen het meldpunt Bestrijding Extreme Overlast, de woningbouwvereniging en de politie is volgens J. met verzoeker afgesproken dat hij nieuwe klachten voortaan schriftelijk zou gaan indienen bij de woningbouwvereniging. Ook moest verzoeker de politie bellen als er sprake was van geluidsoverlast, zodat deze een en ander zouden kunnen constateren. J. heeft verder gesteld dat hij binnen de politie sinds juli 1997 het aanspreekpunt was voor verzoekers, en dat dit aan verzoeker is duidelijk gemaakt. Volgens J. heeft verzoeker sinds het maken van deze afspraak bij de politie geen meldingen gedaan van feesten en vechtpartijen. Wel heeft verzoeker op 1 januari 1998 aangifte gedaan van mishandeling van zijn echtgenote, en op 3 januari 1998 een klacht ingediend over het optreden van de politie tijdens de oudejaarsnacht.

Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft J. verder nog verklaard dat zijn contacten met verzoeker stroef verliepen. Enkele van zijn collega's hadden zich daarom ook met de zaak beziggehouden.

4. De wijkteamchef heeft verzoeker op 7 oktober 1998 onder meer geschreven dat hij de problematiek van verzoekers aangaande hun buren nogmaals onder de aandacht van J. zou brengen.

5. Uit het onderzoek is gebleken dat politieambtenaar J. naar aanleiding van de meldingen van geluidsoverlast van verzoekers uit hoofde van zijn functie - professional Extreme Overlast - met verschillende instanties heeft overlegd over het conflict tussen verzoekers en hun buurvrouw en haar vriend. Hoewel de mening van verzoekers wat betreft het aanwijzen van een contactpersoon tegenover de verklaring van politieambtenaar J. staat, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat verzoekers zijn ingelicht over de functie van J. en over zijn bemoeienis met hun zaak. Gelet hierop acht de Nationale ombudsman het tevens aannemelijk dat het verzoekers voldoende is duidelijk gemaakt dat zij binnen de politie bij J. terecht konden met klachten over hun buurvrouw en haar vriend.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

VI. Met betrekking tot het niet ondernemen van actie naar aanleiding van een melding van geluidsoverlast van 22 januari 2000

1. Verzoekers klagen erover dat de politie geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van hun melding van geluidsoverlast van 22 januari 2000. Verzoekers stellen dat de politie op deze datum naar aanleiding van een melding van verzoekers van geluidsoverlast heeft toegezegd langs te komen maar niet is verschenen. Desgevraagd zou een politieambtenaar de volgende dag hebben gezegd dat de politie niet was gekomen omdat het druk was.

2. De korpsbeheerder heeft in zijn reactie aangegeven dat in de politieregisters geen melding van verzoekers van geluidsoverlast op 22 januari 2000 staat gemuteerd.

3. De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat verzoekers op 22 januari 2000 bij de politie melding hebben gedaan van geluidsoverlast door hun buren. Of de politie heeft toegezegd langs te zullen komen, en wat er in dat geval de reden van is geweest dat de politie desondanks niet is verschenen, kan echter niet meer worden vastgesteld.

Op dit punt zal de Nationale ombudsman zich daarom van een oordeel onthouden.

4. Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen.

Bij langlopende burenruzies is het van belang dat er een dossier wordt gevormd op basis waarvan de politie - en eventueel andere instanties - kan besluiten of zij actie dient te ondernemen, en zo ja, welke stappen in dat geval moeten worden genomen. Politieambtenaar J. heeft tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman terecht het belang van dossiervorming onderstreept. Ook heeft hij verklaard dat in verband hiermee met verzoekers was afgesproken dat zij nieuwe gevallen van geluidsoverlast meteen bij de politie zouden melden. Politieambtenaar Bo. heeft echter tijdens het interne klachtonderzoek tegenover de Klachtencommissie politie Amsterdam-Amstelland verklaard dat in verband met drukte niet alle meldingen van verzoekers werden gemuteerd. Ook overigens is in deze zaak gebleken dat de politie niet alle meldingen van verzoekers van geluidsoverlast heeft geregistreerd. In de gegeven omstandigheden was dat niet juist.

VII. Met betrekking tot het niet opnemen van een aangifte van mishandeling

1. Verzoekers klagen erover dat een politieambtenaar op 2 mei 1998 heeft geweigerd een aangifte van mishandeling op te nemen. Verzoeker stelt hierbij dat hij rond 18.00 aangifte wilde doen van mishandeling door de vriend van zijn buurvrouw. De politieambtenaar die hem te woord stond - een dikke, forse man genaamd X - zou hem onbeschoft hebben behandeld en hebben gezegd dat verzoekers gezicht hem niet aanstond. Ook zou hij hebben geweigerd verzoekers aangifte op te nemen.

2. De Commissie voor de Politieklachten heeft tijdens haar onderzoek in 1999 bij twee politieambtenaren die in 1998 werkzaam waren op het desbetreffende politiebureau nagevraagd welke politieambtenaar zou kunnen voldoen aan verzoekers beschrijving van de politieambtenaar die hem op 2 mei 1998 te woord heeft gestaan. De beide politieambtenaren hebben verklaard dat geen van hun collega's aan de omschrijving voldoet. De korpsbeheerder heeft daarom op dit punt geen oordeel gegeven.

3. Door bij twee politieambtenaren na te vragen welke collega van hun wijkteam voldeed aan de door verzoeker gegeven omschrijving van de politieambtenaar die weigerde zijn aangifte van mishandeling op te nemen, heeft de Commissie voor de Politieklachten voldoende onderzocht om welke politieambtenaar het bij deze zaak gaat. Nu de beide politieambtenaren desgevraagd niet wisten op welke politieambtenaar verzoeker doelde en ook overigens niet is komen vast te staan wat de feitelijke toedracht is geweest van verzoekers bezoek aan het politiebureau op 2 mei 1998, zal de Nationale ombudsman zich ook op dit punt van een oordeel onthouden.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is gegrond wat betreft het niet horen van getuigen en niet gegrond wat betreft het niet aanwijzen van een contactpersoon.

Wat betreft het niet opnemen van een aangifte en het bij drie gelegenheden niet optreden naar aanleiding van een melding van geluidsoverlast onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.

Onderzoek

Op 31 januari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw L. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd verzoeker een aantal specifieke vragen gesteld. Ook werd een betrokken ambtenaar gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoekers gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

De betrokken ambtenaar gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. FEITEN

1. Verzoekers leven sinds 1988 in onmin met hun buurvrouw en haar vriend. Volgens verzoekers veroorzaken de buurvrouw en haar vriend vaak geluidsoverlast. Ook zou de vriend verzoekers hebben bedreigd en mishandeld. Verzoekers hebben hun problemen meerdere keren aangekaart bij de politie, de woningbouwvereniging en de gemeente, maar de situatie is nooit tot hun tevredenheid opgelost. Na bij de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland een klachtprocedure te hebben doorlopen in verband met het politieoptreden inzake het conflict met de buurvrouw en haar vriend, wendden verzoekers zich tot de Nationale ombudsman.

2.1. Na ontvangst van verzoekers klachtbrief met bijlagen, is het dossier van verzoekers op het Bureau Nationale ombudsman in het ongerede geraakt. Daar verzoeker niet meer over alle door hem overgelegde stukken beschikte, heeft de korpsbeheerder na een verzoek daartoe van de Nationale ombudsman een afschrift toegestuurd van het klachtendossier van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland. Hierna volgt een overzicht van enkele voor het onderzoek van belang zijnde stukken uit dit klachtdossier.

2.2. Verzoeker heeft op 1 januari 1998 een rapport van bevindingen opgesteld over gebeurtenissen in de voorafgaande oudejaarsnacht. In dit rapport staat onder meer het volgende vermeld:

"Omstreeks 01.30 uur zouden wij ons te bed begeven. Wij hoorden als vanouds wederom ruzie van (…) mejuffrouw T. met haar vriend. Ze begon te gillen en riep: 'Blijf met je poten van mijn lichaam af.' Daarop begon harde stampmuziek wat door alle lagen heen kwam. Op de muur geslagen en geroepen 'stoppen' met gevolg alleen maar harder. Ik bevond mij op de tweede verdieping (slaapkamer) en woonkamer. Ik miste mijn echtgenote en ben gaan zoeken. Op de tweede verdieping stond de deur van de trap naar beneden open. Ineens hoorde ik mijn naam schreeuwend roepen 'L., L. help, help.' Ik ben in mijn nachtgoed naar beneden gegaan dus de straat op. Daar lag mijn vrouw tussen de box-ingang en portaal (…) op haar rug. Ze zag mij en riep: 'Ik heb aangebeld bij T. om de geluidsoverlast te doen stoppen.' Ineens verscheen de vriend van T., greep mijn echtgenote bij de keel en gooide haar tegen de grond en ging weer naar boven haar achterlatende. Er kwam veel volk bij onder andere twee verpleegkundigen welke een ambulance wilden bellen. Ineens verscheen de vriend van T. en riep (…): 'Kutwijf, je moet ophouden met je komedie, je mankeert niets.' Hij zei tegen mij: 'Ik ben het beu die toestanden met geluidsoverlast tuinkabouter, dit duurt al negen jaar, ik ga aangifte doen bij de politie over jullie.' Dus de overlast zou door mij en niet door hem hebben plaatsgevonden. Over en weer gesprekken met gevolg: hij wilde weer vechten (…) maar dorst niet, teveel omstanders. Ik heb mij om 02.30 uur begeven naar het politiebureau Lijnbaansgracht alwaar ik de zaak heb voorgelegd aan de patrouillecommandant van 19-12-1997 welke toen was betrokken bij geluidsoverlast. Deze vertelde mij dat de vriend van T. op het bureau was geweest en had verteld dat hij niets had gedaan.

Als ik bij mijn echtgenote op de grond zit waarom komt hij dan ineens te voorschijn en gaat alles ontkennen, hoe kan hij dan weten dat mijn echtgenote op haar rug ligt en waarom dan woorden van dergelijke strekking 'Kutwijf je moet ophouden met je komedie je mankeert niets.' Daaruit blijkt dat hij wel degelijk hierbij betrokken was. Er waren zo'n vijftien omstanders bij.

De agent vertelde mij dat hij niets kon doen want het was 0 tegen 0, geen bewijs dus de vriend mag alles en wij niets, alleen accepteren. Uit de brief van 19-12-97 blijkt zonneklaar hoe agressief deze vriend is en zich van alles niets aantrekt.

(…)

De agent heeft mij de naam van (de; N.o.) Commissaris gegeven zodat ik op zijn advies hem kon bellen en de zaak voor (…)(kon; N.o.) leggen teneinde aan de geluidsoverlast wat 10 jaar duurt een einde te maken. Mij echtgenote heeft moeite met lopen van deze val. De naam van de agent is Bo.

Wij zijn respectievelijk 69 en 68 jaar oud en wonen hier vanaf 1960.

Hierbij voer ik twee getuigen op: mejuffrouw en de heer Vl. Passeerdersgracht (…) die mijn echtgenote hebben terzijde gestaan en naar boven hebben geholpen. Deze hebben hem de genoemde schuttingwoorden horen bezigen. Hij schold mijn echtgenote ook uit voor vuile kankerhoer.

Mejuffrouw T. keek toe vanuit haar raam vierhoog, toen ze mij zag ging ze naar binnen."

2.3. In een proces-verbaal van aangifte van mishandeling van 1 januari 1998 om 13.04 uur staat onder meer het volgende vermeld:

"Op donderdag 1 januari 1998 te 01.45 uur, werd op de openbare weg, de Prinsengracht, ter hoogte van (…), in de gemeente Amsterdam het in de aanhef vermelde feit gepleegd.

Ik lig ruim tien jaar overhoop met mijn bovenbuurman R. Ik weet verder niet hoe hij heet. Hij verblijft wel eens op het adres boven mij maar hij woont er niet en staat er ook niet ingeschreven. Zijn vriendin woont op dit adres. Zij hebben altijd ruzie en ik hoor ook wel eens dat zij geslagen wordt. Ik hoorde afgelopen nacht omstreeks 01.30 uur de vrouw roepen. Zij riep 'Blijf met je handen van mijn lichaam af'. Hierna hoorde ik dat de muziek keihard gezet werd. Ik trommelde hierna op de muur in de hoop dat er begrepen zou worden dat de muziek storend was voor omwonenden. De muziek werd echter nog harder gezet. Op een gegeven moment miste ik mijn vrouw en zag ik dat de toegangsdeur van genoemd perceel openstond. Ik hoorde dat mijn vrouw riep 'L. L. help'. Ik zag dat mijn vrouw op de straat lag en wel op haar rug. Ik zag dat haar ogen dicht zaten, vermoedelijk van de klappen die zij gehad heeft. Ik sprak mijn vrouw aan en deze vertelde mij dat zij had aangebeld bij R. en dat deze naar beneden was gekomen. Vervolgens zag zij dat hij de deur opendeed en haar met geweld tegen de grond gooide. Mijn vrouw deelde mij mede dat hij haar bij de strot had beetgepakt. Op een gegeven moment stond er een vijftiental mensen om ons heen. Tevens kwamen er twee verpleegkundigen die eerste hulp verleenden en die mijn vrouw naar boven brachten. Ik zag op een gegeven moment dat R. de deur opendeed en ik hoorde dat hij riep 'Kutwijf je moet ophouden met je komedie, je mankeert niets'. Vervolgens kwam hij nog een keer op het moment dat mijn vrouw de trap opging en hoorde ik dat hij zei, 'Ik ben het zat na negen jaar, ik ga aangifte doen bij de politie'. Mijn vrouw heeft pijn in de rug, schouder en twee blauwe ogen. Mijn vrouw (…) is 70 jaar en heeft de man geen enkele aanleiding gegeven haar zo te mishandelen."

2.4. Op 3 januari 1998 schreef verzoeker een brief aan het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Op 01-01-98 te omstreeks 01.30 uur werden wij wederom getrakteerd op zware muziekoverlast veroorzaakt door mejuffrouw T. Prinsengracht (…) Amsterdam. Politie zoals afgesproken uit vorige aanmeldingen te 01.45 uur gebeld. Niemand geweest ondanks toezegging wij komen eraan. De uitslag was voor mijn echtgenote negatief zie bijgaand proces-verbaal opgemaakt d.d. 01-01-1998 te 13.04 uur. De handelwijze van de dienstdoende agent Bo. bureau Lijnbaansgracht heeft alle normen van waar en fatsoen overschreden te weten toen ik omstreeks 02.15 uur in persoon aangifte wegens mishandeling gepleegd door de vriend van mejuffrouw T. wilde doen, werd mij verteld door de dienstdoende agent Bo. dat hij mij niet kon helpen want hij was bezig met twee dames welke aangifte kwamen doen wegens beroving en dat dit wel een half uur tot drie kwartier kon duren. Ik wilde mijn verhaal kwijt, toen ging de agent Bo. naar een andere agent welke achteraf de hulpofficier van justitie (bleek; N.o.) te zijn en deze zei dat men het zo druk had en zei komt u maar vanmiddag terug (…). Intussen was mijn echtgenote met twee blauwe oogkassen en dik voorhoofd in haar nachtgoed met regenjas binnengekomen hevig huilend met het verhaal dat men langdurig had aangebeld en op de buitendeur had geslagen en dat zij daarom de benen had genomen naar het politiebureau. De hulpofficier van justitie heeft toen de zaak nogmaals met collega's besproken en dat resulteerde dat als de aangifte van de dames was voltooid mijn zaak behandeld zou worden. Ik was aan de beurt om omstreeks 03.45 uur. De agent Bo. vertelde mij dat de vriend van mejuffrouw T. was geweest en dat hij verteld had dat hij niets had gedaan (Het proces-verbaal spreekt andere taal plus de getuigen zie ook mijn rapport bevindingen van 01-01-1998 (zie hiervóór onder A.2.2.; N.o.)). Wilde zich indekken hij had geen aantekening gemaakt van het verhaal en zei toen tegen mij dat hij niets voor ons kon doen. Agent Bo. heeft niets gelegen laten liggen om met mijn ontredderde echtgenote in contact te komen. Een vrouwelijke agent heeft zich wel over mijn echtgenote ontfermd en haar water gegeven. Agent Bo. dorst te zeggen tegen mij dat er maar een oplossing was om van de geluidsoverlast af te komen: verhuizen, terwijl mejuffrouw T. de dader is. Ik woon (…)(hier; N.o.) van 1960 dus 38 jaar en heb (met; N.o.) de overige bewoners (…) een zeer goede verhouding. Als het geluid van perceel (…) t/m (…) muziek door de muren komt een belletje en dan is het zachter normaal. Dit zijn uitspraken die hem niet passen met zo'n zestig keer inroepen van de politie voor geluidsoverlast.

Aan actie nemen ontbreekt het bij agent Ma. 19-12-1997. De vriend van mejuffrouw T. dreigde met: 'Ik vermoord je als je op de muren slaat.' Wat was de actie van de patrouille van agent Bo. dat de vriend excuus aanbood wat ik niet aanvaard en ik kan niets voor u doen. Terwijl deze vriend zeer agressief is iemand in hulpeloze toestand achterlaten wat zal hij gaan doen, had hij ingegrepen dan (…)(had; N.o.) de escalatie d.d. 01-01-1998 kunnen worden voorkomen, dus volkomen verkeerd ingeschat. Geen proces-verbaal willen opmaken. Ik heb zijn weigering om niets te doen niet aanvaard. Van alles aangedragen maar probeerde onder alles uit te komen. Ik zei: 'U heeft een baas, die wil ik spreken.' Hij probeerde mij door te (…) verwijzen naar een bureau voor geluidsoverlast. Ik zei hem dat deze ook niets voor mij gedaan hebben (…). Uiteindelijk heb ik de naam van de inspecteur bureau Lijnbaansgracht te weten Zn. gekregen en ik vroeg zijn naam, welke hij opgaf. Hij had totaal geen enkele interesse in mijn dossier welke ik hem aanbood. Het was inmiddels 04.45 uur geworden en de hulpofficier van justitie kwam naar hem toe en wij gaan weg wil je de deur op slot doen. Kort daarop stond de agent op en ging in de hal kijken. Wij hebben nogmaals een gesprek gehad daar kwam niets uit geen proces-verbaal tegen de vriend van mejuffrouw T. Dus voor de tweede keer iemand van 69 en 68 jaar in hulpeloze toestand achterlaten (wat zal hij gaan doen). Ik heb d.d. 01-01-1998 te omstreeks 12.45 uur de inspecteur van het bureau Lijnbaansgracht te weten Zn. opgebeld en werd door hem uitgenodigd na het vertellen wat er was voorgevallen om naar het bureau Lijnbaansgracht te komen hetgeen is gebeurd. Gesproken met de inspecteur en de brigadier W. welke ik mijn dossier liet zien. Deze kon het niet begrijpen dat men nooit na zoveel aangiftes de geluidsinstallatie niet in beslag heeft genomen en verdere escalaties had laten voortduren.

De inspecteur gaf opdracht om proces-verbaal op te maken. Dus nu waren er toch aanleidingen wat agent Bo. tot twee maal toe weigerde. Slachtofferhulp is tot nog toe nog niet ten mijne huize verschenen hetgeen wij wel hadden verwacht. Het zal je maar als 69-jarige vrouw van onbesproken gedrag gebeuren neergeslagen te worden en uitgescholden voor kankerhoer, zonder steun van de politie bij aangifte (…).

Commissaris wij hopen vurig aan uw oprechtheid dat straalt U uit dat het u gelukt met keiharde aanpak van geweld (…) dat de burgers die de wet respecteren en nu onderuit worden gehaald door schorem door u zal worden hersteld. Bij deze bedank ik Inspecteur Zn. voor de doortastendheid dat er proces-verbaal is opgemaakt."

2.5. De chef van het wijkteam Lijnbaansgracht schreef verzoeker op 7 oktober 1998 onder meer het volgende:

"Op 3 januari 1998 heeft u een klacht ingediend over een optreden van één van onze medewerkers. Vervolgens heeft op maandag 7 september 1998 een gesprek plaatsgevonden tussen u en inspecteur Ba.

Door u is de klacht toegelicht en overigens de langdurige problematiek met uw buren uit de doeken gedaan. Inspecteur Ba. heeft met u afgesproken een gesprek met hoofdagent Bo. te voeren en na te gaan wat er met uw aangifte is gebeurd.

Het gesprek met hoofdagent Bo. heeft plaatsgevonden. Hij bevestigt dat hij in eerste instantie uw aangifte niet heeft opgenomen in verband met het feit dat hij bezig was met een slachtoffer van een straatroof. Wel gaf hij aan u aangeboden te hebben een andere ambtenaar uw aangifte op te laten nemen. Naar zijn zeggen heeft, op een later tijdstip, de inspecteur van dienst bepaald u te verzoeken de volgende dag terug te komen naar het bureau. Dit in verband met het feit dat alle medewerkers ingezet werden in het kader van de openbare orde in de (…)buurt. De betrokken inspecteur van de nachtdienst heeft aangegeven dat de overige werkzaamheden die nacht het niet toelieten een kwalitatief goede aangifte in uw zaak op te nemen.

Hoofdagent Bo. gaf aan de opmerking gemaakt te hebben dat bij een langdurige problematiek als dat van u, de enige oplossing is, dat één van beiden gaat verhuizen. Daarbij heeft hij benadrukt niet expliciet gezegd te hebben dat u moet verhuizen. De hoofdagent realiseert zich dat deze opmerking ongelukkig is geweest.

Overigens heeft de hoofdagent Bo., kort nadat hij bij u thuis is geweest, contact gezocht met het meldpunt extreme overlast en met de taakaccenthouder extreme overlast van dit bureau. Dit had een negatief resultaat.

Op 1 januari 1998 is uw aangifte wel opgenomen. Tevens is er een uitgebreid gesprek geweest tussen u en inspecteur Zn. en brigadier W.

Naar mijn mening heeft uiteindelijk het opnemen van de aangifte voldoende aandacht gehad, ondanks het feit dat dit niet dezelfde nacht is gebeurd.

Het blijkt echter dat er niets met de aangifte is gedaan. Dat is de politie kwalijk te nemen. Ik zal ervoor zorgdragen dat de aangifte alsnog in behandeling wordt genomen. Bovendien zal ik uw problematiek aangaande uw buren nogmaals onder de aandacht van brigadier J. brengen."

2.6. In zijn rapport van 10 oktober 1998 scheef politieambtenaar Ba. onder meer het volgende:

"Naar aanleiding van bovenvermelde klacht over het politieoptreden op 1 januari 1998 rapporteer ik, inspecteur Ba., u het volgende.

Na diverse pogingen in contact te komen met klager (…) uiteindelijk op maandag 7 september 1998, te 10.00 uur, een gesprek plaatsgevonden tussen rapporteur, de klager L. en diens echtgenote mevrouw L.

Tijdens dit gesprek bleek dat de problematiek met de buren van het echtpaar reeds 10 jaar speelt. Dit werd bevestigd door het feit dat de heer L. een compleet dossier toonde, bestaande uit correspondentie, aantekeningen en aangiftes.

Gedurende het gesprek was mevrouw L. zeer overstuur. Ze huilde vrijwel onafgebroken. Ze liet zich negatief uit over de politie en suggereerde dat de politie niets deed omdat klagers oud zijn. Voorts gaf ze aan de volgende keer de buurvrouw dood te slaan. De hoofdagent Bo. van dit bureau, waar klacht tegen is gericht, werd uitgemaakt voor 'stomme neger'. Mevrouw L. was niet te kalmeren.

De heer L. was in staat tot een goed gesprek. Na de gehele historie betreffende de buren uit te doeken te hebben gedaan, richtte het gesprek zich op de klacht. In de afgelopen periode blijkt het echtpaar drie maal contact te hebben gehad met de hoofdagent Bo. De eerste twee gevallen kwam hij op assistentie bij hen thuis. Ook dit was in verband met geluidsoverlast van de buren.

Bij de eerste gelegenheid heeft hij het naar tevredenheid van klagers afgehandeld. Hij is bij de buren geweest die beterschap hebben beloofd. De tweede maal gaf de hoofdagent Bo. aan er weinig aan te kunnen doen. Dit is verkeerd gevallen bij het echtpaar. Mevrouw L. gaf aan: 'Ik heb die neger geen hand gegeven, want hij doet toch niets'.

Het derde contact is beschreven in de brief van klager d.d. 3 januari 1998. Rapporteur heeft gevraagd dit nader toe te lichten. Hij vertelde hetzelfde verhaal als in zijn brief is gerelateerd. Daarbij gaf hij als aanvulling dat Bo. hem in het begin niet wilde helpen omdat (hij; N.o.) juist een aangifte van twee dames op ging nemen. Het stoorde de heer L. dat hij kennelijk erg veel pret had met die dames. Hem werd, naar zijn zeggen, toegezegd dat zijn aangifte opgenomen zou worden wanneer de aangifte van de twee dames gereed was.

Op het moment dat het echtpaar aan de beurt was, gaf Bo. aan dat hij er niets aan deed. De heer L. legde hem de problemen met de buren uit. Volgens de heer L. reageerde hoofdagent Bo. daarop met de woorden: 'Dan moet u maar verhuizen, dan bent u van het gesodemieter af'.

Rond 03.30 uur die nacht zou hoofdagent Bo. het echtpaar te verstaan hebben gegeven dat ze maar moesten gaan, omdat hij ging sluiten. De volgende dag is de aangifte alsnog opgenomen. Na de aangifte is volgens klager de buurvrouw op het bureau ontboden. Tevens heeft het echtpaar met iemand van slachtofferhulp gesproken.

De heer L. overhandigde mij een kopie van een doktersverklaring, gedateerd 14 januari 1998. Daarin constateert dr. F. een hematoom in het gelaat, op de beide armen en op de borst.

Met klager is afgesproken dat rapporteur een gesprek voert met hoofdagent Bo. Tevens is afgesproken dat rapporteur zou bezien wat er met de aangifte is gebeurd. Hierover zou rapporteur nader in contact treden met klager.

Op 29 september 1998 heeft rapporteur een gesprek met hoofdagent Bo. gehad. Hij deed daarbij het volgende relaas. Hoofdagent Bo. is voor de bewuste oudejaarsnacht reeds twee maal op assistentie geweest bij de familie L.

Het ging in beide gevallen over geluidsoverlast. De eerste keer heeft hij het verhaal aangehoord van de klagers. Dit ging op zich in redelijke harmonie. Na het gesprek met klagers heeft is hij naar de buren gegaan. Hij heeft de buren gevraagd het rustig aan te doen met het geluid, hetgeen ze beloofden. Bij de tweede assistentie was de sfeer bij de familie L. duidelijk anders. Mevrouw L. was hysterisch. Ze schreeuwde, schold hoofdagent Bo. uit en trok aan haar haren (gelijksoortig gedrag nam rapporteur waar tijdens een huisbezoek). Toen hoofdagent Bo. aangaf dat hij op dat moment weinig kon doen, maar wel contact op zou nemen met instanties wilde mevrouw L. hem geen hand geven. Het kwam er op neer dat de politie niets deed voor oude mensen. De heer L. zei hetzelfde maar bleef wel correct. Tijdens beide assistenties kwam de heer L. met een compleet dossier over deze zaak.

In de daaropvolgende week heeft hoofdagent Bo. contact opgenomen met het meldpunt extreme overlast en met brigadier J. (taakaccent extreme overlast). Beiden gaven aan bekend te zijn met het geval, maar er niets aan te kunnen doen.

Op 1 januari 1998, rond 01.00 uur, belde de vriend van de buurvrouw van de familie L. met de mededeling dat er weer ruzie was geweest. De man vertelde dat de vrouw hem geslagen had, maar dat ze waarschijnlijk aangifte kwam doen van mishandeling.

Een half uur later was hoofdagent Bo. bezig met het opnemen van een aangifte ter zake straatroof. Hij zat daartoe in de aangiftekamer, die direct toegang geeft tot de publieksruimte van het bureau. De heer L. sprak hem tijdens zijn werkzaamheden aan, met de mededeling dat hij aangifte wilde doen. Bo. gaf aan dat hij bezig was, maar wel aangifte kon doen bij een collega. De heer L. stond er op aangifte bij hoofdagent Bo. Hij deelde hem toen mee dat hij dan moest wachten.

Het volgende moment dat Bo. weer zicht had op de publieksruimte, zag hij mevrouw L. daar zitten. Ze was volkomen hysterisch. Hoofdagent Bo. kan zich niet meer herinneren of ze uiterlijk letsel had. Wel zegt hij dat, wanneer ze het letsel had gehad zoals klager omschrijft, hij zich dat zeker had kunnen herinneren.

Nadat hij klaar was met de aangifte ter zake straatroof, heeft hij de familie L. te woord gestaan. Voor zover hij het zich nog kan herinneren, was inmiddels door de chef van dienst bepaald dat de aangifte niet die nacht zou worden opgenomen. Hoofdagent Bo. heeft de klagers medegedeeld dat ze de volgende dag terug konden komen om aangifte te doen. Hierop ontstond een discussie, waarbij de heer L. opnieuw aangaf hoe lang de problemen al speelden. Bo. heeft toen gezegd dat als het al zo lang speelt, dat één van de partijen zal moeten verhuizen. Of woorden van gelijke strekking. Daarnaar gevraagd verklaarde Bo. in ieder geval niet gezegd te hebben dat klager moest verhuizen. Uiteindelijk heeft Bo. de klagers de deur gewezen.

Door rapporteur is uitgezocht wie de bewuste nacht inspecteur van dienst was. Het betreft hier inspecteur Br. Hij vertelde zich het geval niet meer te kunnen herinneren. Wel gaf hij aan dat er zich openbare orde problemen afspeelden die nacht. 'Het was zo'n gekkenhuis dat er niet rustig een aangifte ter zake mishandeling opgenomen kon worden'.

Rapporteur merkt hierbij op dat dit conform het beleid is, zoals dit op de Lijnbaansgracht wordt gehanteerd, tijdens nachten waar problemen op het gebied openbare orde spelen.

Rapporteur heeft de indruk dat het probleem met de buren wel bestaat, maar dat dit een buitenproportionele rol in hun dagelijks leven is gaan spelen. Ten gevolge hiervan is er een verscherpte aandacht voor geluid dat van de buren afkomstig is. Zonder ernstige gevallen van geluidsoverlast te bagatelliseren, moet rekening worden gehouden met het feit dat ook voorvallen van geringe omvang door het echtpaar als extreem worden opgevat.

Wanneer de buren benaderd worden in een gemoedstoestand waarin rapporteur mevrouw L. aantrof, is de kans op escalatie groot. Vanuit het beeld dat het echtpaar heeft, verwachten ze een kordaat optreden van de politie. De politie tracht echter te bemiddelen, wat door het echtpaar als slap wordt ervaren. De beide keren dat hoofdagent Bo. assistentie heeft verleend, is dat door hem correct afgehandeld. Overigens draagt het hysterische gedrag van mevrouw L., zoals ze dat vertoonde, niet bij tot een bevredigend verloop van een bemiddeling.

Zo ook oudejaarsnacht. Rond 01.30 uur wordt door het echtpaar de politie gebeld voor geluidsoverlast van de buren. Gezien de datum en het tijdstip krijgt zo'n melding een lage prioriteit en komt de politie niet direct ter plaatse.

Bovenstaande laat onverlet dat een mishandeling op oudejaarsnacht voortvarend door de politie moet worden opgepakt. Ondanks de hectiek in zo'n nacht heeft een mishandelde bejaarde vrouw prioriteit. Het is echter niet duidelijk geworden of mevrouw L. inderdaad zo ernstig uiterlijk letsel vertoonde als omschreven wordt in de klacht. Het letselbriefje geeft daarover geen uitsluitsel, daar het letsel pas op 14 januari 1998 is geconstateerd. Wel is duidelijk dat ze overstuur was. Hier is door een vrouwelijke politieambtenaar adequaat op gereageerd. Alles in overweging nemende (een drukke nacht, vermoedelijk geen uiterlijk letsel, een langdurige kwestie, een bekende dader en het hysterische gedrag van mevrouw L.) komt het rapporteur niet onbehoorlijk voor dat klagers gevraagd is de volgende dag terug te komen.

Afgezien van het feit of de klagers terecht naar de volgende dag zijn verwezen, voelen ze zich weggestuurd en onheus bejegend. Dit aspect had meer aandacht kunnen krijgen. Het is daarbij de vraag wat langer duurt; het opnemen van de aangifte of het uitleggen waarom een aangifte op dat moment niet opgenomen wordt.

Op 1 januari 1998 heeft de heer L. een uitgebreid gesprek gehad met de inspecteur Zn. en de brigadier W. Daarbij is het gebeuren compleet doorgesproken. Vervolgens heeft de brigadier W. de aangifte opgenomen. Uiteindelijk heeft de zaak ten aanzien van de aangifte ruim voldoende aandacht gehad.

Met deze aangifte is niets gedaan. Dit is een feit dat de politie verweten kan worden. In het belang van de zaak had de vermoedelijke verdachte gehoord moeten worden. De afloop had teruggekoppeld dienen te worden naar de klagers.

Het is voor te stellen dat het echtpaar door deze ervaring en ervaringen in het verleden gefrustreerd is. Het stellen van prioriteiten door de politie past niet in hun belevingswereld. Daarbij komt dat ze hierdoor wel tussen de wal en het schip zijn gekomen.

Door mij zal er voor worden zorggedragen dat de aangifte alsnog wordt onderzocht. Voorts wordt bewerkstelligd dat de brigadier J. (extreme overlast) zich bezig gaat houden met een structurele oplossing voor de problemen tussen klagers en de buren.

Dit is schriftelijk aan klager medegedeeld. Indien klager afziet van een verdere procedure, adviseert rapporteur de klacht hierbij als afgedaan te beschouwen."

2.7. Op 13 oktober 1998 schreef verzoeker een brief aan de Commissie voor de Politieklachten te Amsterdam, waarin onder meer het volgende staat vermeld:

"Heden (…) mocht ik een antwoord ontvangen van de inspecteur van politie Ba., dit was echter niet de afspraak deze was d.d. 07-09-1998 te 10.00 uur in persoon bij ons aanwezig. Heeft met mij alle brieven welke ik vanaf 19-12-1997 geschreven had aan hoofdcommissaris K., inspecteur Zn., wethouder A. en aan de directeur van woningbouwvereniging (…) doorgenomen. Ook heb ik hem twee processen-verbaal welke zijn opgemaakt en nooit zijn doorbehandeld en brieven gericht aan de voormalige hoofdcommissaris N. laten lezen. Het gesprek heeft ongeveer een uur geduurd. Zegde mij toe dat hij aan het eind van de week mij zou bellen over de stand van zaken. Nooit iets vernomen.

En wat komt er nu uit het antwoord van inspecteur Ba. Vermeldt niets van de toestand op het politiebureau Lijnbaansgracht d.d. 01-01-1998. Dat mijn echtgenote met lichamelijk letsel dichtgeslagen ogen bloedneus en gescheurde oogkas werd genegeerd door agent Bo. Wilde geen bijstand verlenen eventueel EHBO of dokter waarschuwen. Wilde ook geen proces-verbaal opmaken was reeds meerdere malen bij ons thuis geweest en was volledig op de hoogte van de agressieve vriend van mejuffrouw T. (…). Was er al diverse malen geweest.

Ik heb 75 x de politie gebeld voor geluidsoverlast wat al vanaf 1988 is begonnen en nog steeds doorgaat ondanks toezeggingen wij nemen de installatie in beslag. De politie bellen, deze zeggen we komen eraan, rijden gewoon door. Mensen van 69 en 70 jaar niet willen helpen bij geluidsoverlast c.q. bedreigingen. Met een bierfles recent naar beneden gooien omdat je aanbelt en vraagt 's nachts 02.00 uur de muziek te stoppen. Politie gebeld niemand komt. Nu blijkt (…) er met mijn aangifte d.d. 01-01-1998 niets gedaan te zijn. U heeft mij toegezegd dat u, te weten inspecteur Ba., (…) met de vriend van mejuffrouw T. (…) zou gaan praten, woont niet op (…) maar woont er illegaal op dit adres dus niet zoals in de brief staat dat brigadier J. er naar toe moet maar zelf gaan en niet afschuiven op een ander.

(…)

Ik ben zeer teleurgesteld door dit schrijven als afdoenertje en accepteer dit schrijven niet en wend mij tot de Commissie voor de Politieklachten."

2.8. In zijn brief van 1 december 1998 schrijft politieambtenaar Ba. het volgende aan medewerker Vu. van het Bureau Kabinet/Klachten van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland:

"Zoals ik reeds in de rapportage heb aangegeven ben ik van mening dat een deel van de problemen die er spelen, bij klager zelf gezocht moeten worden. Daar waar de politie in gebreke is gebleven heb ik dat schriftelijk aan de heer L. kenbaar gemaakt en tevens aangegeven de fout recht te laten zetten.

Hierbij is mijns inziens geen sprake van 'afschuiven', maar heb ik de taken daar gelaten waar ze horen. Los daarvan is het zo dat ik vanaf half oktober 1998 niet meer op de Lijnbaansgracht werk.

De recente brief van klager (ingekomen 13 oktober 1998) leidt mijns inziens niet tot nieuwe inzichten op grond waarvan ik mijn oordeel zou dienen te veranderen; integendeel. Derhalve neem ik de vrijheid te volstaan met het reeds opgemaakt rapport."

2.9. In een proces-verbaal van 28 december 1998 staat als verklaring van verzoeker onder meer het volgende vermeld:

"Op 25 december 1998 hoorde ik vanaf 14.00 uur harde muziek komen van de etage naast mijn woning.

(…)

Toen het op 25 december 1998 omstreeks 21.35 uur was geworden heb ik op de muur geklopt. Dit doen wij, mijn vrouw en ik, vaker als we aanwillen geven dat de muziek wel erg hard staat.

Het gevolg van ons kloppen is vaak dat de muziek alleen maar harder gaat, nu was het zo dat de muziek net zo hard bleef staan en dat ik de stem van R. boven de muziek uit hoorde. Ik hoorde dat hij scheldwoorden uitte aan ons adres. Ik kan de stem van R. goed herkennen.

Om 21.50 uur heb ik gebeld met de politie. Ik ben toen doorverbonden met het bureau Lijnbaansgracht. Ik heb toen melding van geluidsoverlast gemaakt.

(…)

Ik heb om 22.45 uur nogmaals de politie gebeld. Die zijn net als eerder op de avond niet gekomen."

2.10. In zijn brief aan de Commissie voor de Politieklachten van 4 januari 1999 schrijft verzoeker onder meer het volgende:

"Dat wij d.d. 25-12-1998 te omstreeks 22.00 uur wederom geluidsoverlast hadden van onze buren te weten de officiële bewoonster mejuffrouw T. (…) en haar niet inwonende vriend ene R., welke woont (…) te Amsterdam, met het verzoek om matiging van de geluidsoverlast werd alleen gereageerd met geweld (zie aanvullend proces-verbaal (…))(zie hiervóór onder A.2.9.; N.o.).

Politie gebeld om assistentie 25-12-1998 21.50 uur en 22.45 uur deze zijn ondanks hun toezeggingen niet in persoon verschenen. Ik beschouw dit als echtpaar van zeventig jaar 'Iemand in hulpeloze toestand achterlaten zonder bescherming.' Deze persoon is tot alles in staat gezien het gehele dossier welke de politie bekend is. Woont hier niet maar neemt het voortouw onbevoegd of lokt uit.

Zie proces-verbaal d.d. 01-01-1998 (…)(zie hiervóór onder A.2.3.; N.o.). Bij deze vraag ik u beleefd dit schrijven bij het dossier (…) te willen doen toevoegen en mede te doen behandelen op onze aanwezigheid d.d. 27-1-1999 te 16.00 uur in (…) het stadhuis te Amsterdam (…)(op laatstgenoemde datum is verzoeker gehoord door de Commissie voor de Politieklachten; N.o.)."

2.11. Plaatsvervangend wijkteamchef Zn. faxt op 21 januari 1999 een brief aan de Commissie voor de Politieklachten. In deze brief schrijft hij onder meer het volgende:

"Op uw vragen met betrekking tot het meldpunt extreme overlast alsmede de brigadier J. (taakaccenthouder extreme overlast) kan ik u mededelen dat J. de familie L. samen met de GG&GD heeft bezocht. Hij heeft de familie geadviseerd steeds melding te maken van de overlast, zodat deze steeds door de politie geconstateerd kan worden. Pas na constatering onzerzijds kan worden opgetreden. J. heeft daarna geen bemoeienis meer gehad met genoemde familie.

In ons bedrijfsprocessensysteem zijn in geheel 1998 4 meldingen gemaakt:

1. genoemde melding van nieuwjaarsnacht 1 januari 1998;

2. een melding betreffende een gedwongen opname op 4 maart 1998;

3. een rapportage op 1 mei 1998 waarbij collega's na melding bij de buren zijn geweest;

4. een rapportage op 2 mei 1998 waarbij de heer L. klaagt dat de politie afgelopen nacht niet gereageerd heeft.

Voor wat betreft de behandeling van de aangifte kan ik u verder geen nieuwe ontwikkelingen mededelen. Voor zover mij op dit moment bekend, is deze aangifte nog steeds in behandeling."

2.12. Verslag hoorzitting Commissie voor de Politieklachten 27 januari 1999:

"De voorzitter legt de procedure uit en wijst er op dat de Commissie alleen een onderzoek kan verrichten naar de klachten die niet ouder zijn dan een jaar. De heer L. antwoordt dat hij daarvoor begrip heeft, maar benadrukt dat het hier om oorzaak en gevolg gaat en daarom de voorgeschiedenis van belang is.

Klager ondervindt gedurende elf jaar geluidsoverlast van zijn buren.

Wanneer hij op een fatsoenlijke manier vraagt of men wat rustiger kan doen, wordt hij alleen maar uitgescholden. Hij belt dan vaak de politie. Wanneer de politie arriveert praat zij met de buren, waarna de politie vertrekt na de mededeling dat men spijt heeft.

Wat klager zeer stoort is dat de veroorzaker van de geluidsoverlast niet woont op het bewuste adres. Het is de partner van de buurvrouw. Door zijn gedrag verstoort hij al jarenlang het woongenot van klager en diens vrouw.

Hij vermoedt dat de buren in het bezit zijn van een scanner zodat ze de politieradio kunnen afluisteren. Wanneer klager namelijk de politie heeft gebeld, wordt de muziek tijdelijk zachter gezet. Nadat de politie vertrokken is, gaat het volume weer omhoog.

Mevrouw H., dochter van klager, vermeldt dat haar moeder in de oudejaarsnacht van 31 december 1997 op 1 januari 1998 door de partner van de buurvrouw mishandeld is. Toen klager daarvan dezelfde nacht aangifte wilde doen, werd hij afgewimpeld door hoofdagent Bo. De aangifte werd niet opgenomen. In plaats daarvan kreeg klager het telefoonnummer van inspecteur Zn.

De vrouw van klager, die na de mishandeling niet alleen thuis durfde te blijven, was ook naar het politiebureau gekomen. De politie heeft niets gedaan om haar te kalmeren of gerust te stellen. Er werd haar zelfs geen koffie aangeboden. Ook heeft de politie verzuimd Slachtofferhulp aan te bieden. De toestand waarin mevrouw verkeerde, noch de situatie van de nacht van 31 december op 1 januari 1998 op het politiebureau staat (…) genoemd. Mevrouw L., gekleed in nachtjapon, rubber laarzen en open jas was ernstig verward. Beiden werden verzocht te wachten op een houten bank. Agent Bo. was op dat moment bezig proces-verbaal op te maken van een diefstal van een portable telefoon van twee jonge dames, waarbij koffie geschonken werd, sigaretten gerookt en een lacherige stemming heerste. Na een wachttijd van 01.00 tot 3.30 uur werden zij naar huis gestuurd. Deze gebeurtenis heeft haar erg bang gemaakt.

Toen klager de volgende ochtend belde, heeft Zn. opdracht gegeven om de aangifte op te nemen.

Klager laat een foto zien waarop het letsel van zijn echtgenote duidelijk zichtbaar is. Tevens werd al eerder de verklaring van de huisarts toegevoegd aan het dossier, waarin de aard en ernst van het letsel reeds werd benoemd. Hij geeft vervolgens toestemming om kopieën van de foto te laten maken waarna deze zal worden teruggestuurd. Desgevraagd bevestigt klager dat de politie, in een persoonlijk gesprek en schriftelijk via een brief van de inspecteur Ba., heeft erkend dat dit politieoptreden niet correct is verlopen. Daarbij heeft de politie gezegd dat de buurman gearresteerd had moeten worden. Over de stand van zaken betreffende de aangifte van de gebeurtenis op 1 januari 1998 is klager niet verder geïnformeerd. Voor zover hij weet is er met de aangifte niets gedaan. Sinds de mishandeling heeft klager meerdere keren gebeld naar de politie voor assistentie. In het bijzonder noemt hij de verjaardag van de Koningin (31 januari 1998). De politie had toen geen tijd om te komen. Op 2 mei 1998 heeft klager van de buurman een bierfles naar zijn hoofd gekregen. Toen hij daarvan rond 18.00 uur aangifte wilde doen, werd hij te woord gestaan door een persoon die hij omschrijft als een 'dikke, forse man' X genaamd. Deze persoon heeft hem onbeschoft behandeld. Hij zei 'uw gezicht staat me niet aan'.

Op 25 december 1998 heeft een nieuw incident plaatsgevonden. Opnieuw werd klager geconfronteerd met geluidsoverlast. Op het verzoek te matigen werd niet gereageerd. Ondanks toezeggingen is de politie niet verschenen.

De veroorzakers van de geluidsoverlast blijven doorgaan met hun pesterijen en met intimidatie. Klager heeft ook contact gehad met het meldpunt extreme overlast. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de Milieudienst een meting verricht. Hij overhandigt een rapport waarin staat dat de woning in orde is, maar dat er wel geluidsoverlast is. Klager heeft dit rapport ook aan de Woningbouwvereniging (…) laten zien. Deze weigert echter aanpassingen te verrichten.

Ondanks herhaalde aansporingen van de politie dat hij moet blijven bellen, komen ze niet langs. Door de telefoon wordt al gezegd, dat men niet van plan is te komen. En dat terwijl de politie wel een informatiebijeenkomst over veiligheid organiseert, waarbij iedereen wordt uitgenodigd direct te bellen als er wat aan de hand is. Klager heeft een brief geschreven over deze kwestie aan de hoofdcommissaris, wethouder A. en de directie van de woningbouwvereniging, hij heeft geen antwoord gekregen. Het stoort hem dat de politie weliswaar de gemaakte fouten toegeeft, maar vervolgens niets doet.

Zijn vrouw is nog steeds bang en deze kwestie heeft een geweldige impact op hun leven.

Op het bureau is geen vaste contactpersoon tot wie zij zich kunnen wenden. Klager zegt dat hij beide processen-verbaal betreffende de incidenten op 1 januari 1998 en 2 mei 1998 heeft opgestuurd naar het parket. Van beide processen-verbaal laat hij een ontvangstbevestiging zien (…).

Tot op heden heeft hij ook van het parket niets gehoord over de stand van zaken van de processen-verbaal.

De voorzitter geeft aan dat de Commissie zich in haar onderzoek zal beperken tot het optreden van de politie op 1 januari 1998 en 2 mei 1998. Op beide dagen heeft klager geprobeerd aangifte te doen. De voorzitter zegt dat de Commissie zal proberen te achterhalen wie de door klager beschreven persoon was die dienst had op 2 mei 1998. Ook zal zij nagaan wat er met de aangiften is gebeurd. De Commissie zal politieambtenaar Bo. horen. Daarnaast zal de Commissie aan de politie voorstellen om met klager een gesprek te hebben over hoe het nu verder moet (aanwijzing contactpersoon). Klager wil dat er een einde wordt gemaakt aan de overlast en dat de partner van de buurvrouw wordt gearresteerd. De voorzitter antwoordt dat dit niet tot de competentie van de Commissie behoort.

NB: Op donderdag 28 januari 1999 heeft de echtgenote van klager telefonisch laten weten er geen prijs op te stellen dat haar foto verspreid wordt onder de leden van de Commissie. Zij stond erop dat de foto onmiddellijk terug werd gezonden. Zij voelt zich aangetast in haar privacy en haar laatste beetje zelfrespect; haar bekruipt het gevoel dat zij voor een ieder te kijk staat met haar ellende.

De foto is direct per aangetekende post naar klager gezonden."

2.13. Op 7 april 1999 heeft de Commissie voor de Politieklachten politieambtenaar Bo. gehoord. In het verslag van dit gehoor staat onder meer het volgende vermeld:

"Doel van het horen was helderheid te krijgen over het verloop van de avond toen de heer L. (verzoeker; N.o.) aan het bureau Lijnbaansgracht probeerde aangifte te doen van de mishandeling van zijn echtgenote. Mede omdat de Commissie dit heeft toegezegd aan de heer L.

De voorzitter schetst de klacht en informeert of hij een collega heeft die X heet. Mede omdat de heer L. in zijn klachtbrief schrijft dat hij op het bureau onbeschoft is behandeld door een politieambtenaar die X heet.

De heer Bo. antwoordt dat hij geen collega kent die X heet. Spreker zegt dat het echtpaar L. en de ruzie met de vriend van de buurvrouw bij hem bekend zijn. Meerdere malen is de politie bij het echtpaar geroepen. Het is hem bekend dat de heer L. zelf een dik dossier heeft aangelegd. In verband met drukte wordt niet altijd alles gemuteerd of in een rapportage verwerkt.

De klacht is wel door de collega's genoteerd. In verband met de klacht is spreker bij het echtpaar L. langs geweest, daarbij heeft hij eveneens een gesprek met de buren gevoerd. Een echte oplossing is niet voorhanden. Alles wat het echtpaar L. zegt wordt weersproken door de buren en andersom. Hij heeft voorgesteld om hen aan te melden bij het meldpunt 'extreme overlast' omdat zij al jaren in onmin verkeren met hun buren. Tijdens het gesprek met het echtpaar L. gedroeg mevrouw zich uitermate hysterisch. Zij kwam gillend de woonkamer binnen, terwijl zij ondertussen aan haar eigen haar trok. Hij heeft het echtpaar gewezen op een aantal mogelijkheden waar zij niet op reageerden. Daarna heeft hij hen gewezen om contact te leggen met de wijkagent in verband met de extreme overlast.

Desgevraagd antwoordt hij dat er daarna geen contact meer is geweest. Spreker zegt dat voordat de heer L. aan het bureau kwam, de buurman al was geweest. Deze had mevrouw L. aangetroffen, zittend voor de deur. Hij heeft de deur opengedaan omdat zij zat te gillen en zich hysterisch gedroeg. Omdat hij niet verdacht wilde worden van enig strafbaar feit is hij dit aan het bureau komen melden. Daarbij zei hij dat hij gewoon rustig thuis zat.

Op dezelfde dag, het was 1 januari 1998, kwam de heer L. aan het bureau omdat hij aangifte wilde doen van mishandeling van zijn vrouw door de buurman. Spreker was op dat moment bezig met het opnemen van een aangifte van een straatroof. Hij heeft gehoord dat een collega aanbood om de aangifte op te nemen maar de heer L. wilde dat Bo. de aangifte opnam. Spreker heeft gerefereerd aan het bezoek van de buurman, eerder die dag en heeft verwezen naar de wijkteamchef de heer Zn. Desgevraagd antwoordt spreker dat de heer L. eerst alleen naar het bureau was gekomen, even later verscheen zijn echtgenote. Hij heeft bij mevrouw geen verwondingen gezien. In overleg met de inspecteur van dienst, de heer Me., heeft hij aan het echtpaar laten weten dat zij de volgende dag terug konden komen om bij de heer Zn. aangifte te doen. Hij heeft hen toen het telefoonnummer van de heer Zn. gegeven. Wanneer zij verwondingen bij mevrouw hadden geconstateerd, dan was de aangifte direct opgenomen. Spreker maakt een schets van de situatie op het bureau om de afstand aan te tonen, tussen de aangiftekamer waar hij en de heer L. zich op dat moment bevonden, en de balie waar mevrouw stond. Spreker meent dat deze afstand maximaal drie meter is, zodat hij eventuele verwondingen zeker had waargenomen. De deur van de aangiftekamer staat altijd open zodat men overzicht houdt wie binnenkomt.

De voorzitter zegt dat er geen foto of een letselbrief van de verwondingen in het dossier zijn. De heer L. heeft een foto van de verwondingen aan de Commissie getoond, maar toen zijn echtgenote daarvan hoorde heeft zij geëist dat de foto werd geretourneerd. De voorzitter zegt dat de verwondingen op de foto niet mis waren.

De heer Bo. houdt vast aan het feit dat hij geen verwondingen bij mevrouw L. heeft geconstateerd. Desgevraagd antwoordt hij dat het best mogelijk is dat mevrouw L. ontredderd was. Hijzelf heeft haar die dag 1 keer gezien, opnieuw plukkend aan haar haar. Omdat hij dit gedrag kent van mevrouw L., heeft hij er niet veel aandacht aan besteed. Spreker meent dat gezien de voorgeschiedenis en zij geen letsel hebben waargenomen bij mevrouw L., in overleg met zijn chef, de inspecteur van dienst de heer Me. besloten is de zaak over te dragen aan de wijkteamchef de heer Zn. Daarom heeft hij tegen het echtpaar L. gezegd dat zij de volgende dag terug konden komen om aangifte te doen bij de heer Zn. Een en ander ter voorkoming van escalatie. Wanneer de aangifte wel was opgenomen, zou het kunnen dat tien minuten later de buurman naar het bureau komt om eveneens aangifte te doen. Spreker zegt achter deze handelwijze te staan, wanneer zich opnieuw zo'n situatie voordoet zou hij op dezelfde wijze handelen.

Uiteindelijk is er wel in opdracht van de heer Zn. aangifte opgenomen, maar daar is niets mee gedaan. Dit omdat uit de praktijk blijkt dat het verder niet helpt. Desgevraagd antwoordt hij dat het hem niet bekend is of er een vaste contactambtenaar is voor het echtpaar L.

Spreker heeft aangegeven er niet meer heen te willen; hij wil best helpen maar deze mensen zijn niet te helpen.

De voorzitter legt de verdere procedure uit en zegt dat voor beide gesprekken een apart verslag wordt gemaakt. De Commissie zal het volgende nagaan:

- telefonisch inspecteur Me. horen over de verwondingen van mevrouw L.;

- het letselbriefje opvragen;

- bij de rapporteur informeren naar de politieambtenaar X en of deze de heer L. gesproken heeft."

2.14. In zijn advies van 5 januari 2000 schrijft de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland onder meer het volgende:

"De procedure

De Commissie heeft de op 3 januari 1998 gedateerde klacht op 13 januari 1998 ontvangen.

(…)

Omdat de politie had toegezegd dat men naar aanleiding van de aangifte van 1 januari 1998 onderzoek zou gaan doen, is de behandeling van de zaak in april 1999 door de Commissie geschorst. Op 1 juni 1999 is de Commissie gaan rappelleren bij het openbaar ministerie omdat zij wilde weten of de aangifte tot een vervolging had geleid. In juli 1999 bleek dat de politie de betrokkenen bij de mishandeling nog niet had gehoord. Dat is toen alsnog gebeurd.

Nadat de Commissie op 9 december 1999 bericht ontving van het openbaar ministerie dat de zaak was geseponeerd, is de klachtbehandeling door de Commissie hervat.

De feiten

(…) Tijdens de behandeling van de klacht is duidelijk geworden dat met de aangifte die op 1 januari 1998 door brigadier W. is opgenomen, niets was gebeurd.

In een op 7 oktober 1998 gedateerde brief zegde commissaris Ts. aan klager toe dat hij ervoor zou zorgen dat de aangifte alsnog in behandeling zou worden genomen. In juli 1999 zijn de diverse betrokkenen gehoord. Officier van justitie mr.drs. To. heeft de zaak vervolgens in december 1999 geseponeerd wegens gebrek aan bewijs en omdat hij verder onderzoek en behandeling van de zaak twee jaar na dato 'noch nuttig noch opportuun' achtte.

Klager heeft verder verklaard dat hij op 2 mei 1998 op bureau Lijnbaansgracht aangifte heeft willen doen van mishandeling en bedreiging door de vriend van de buurvrouw. Een - volgens klager - 'dikke, forse man' met de naam X zou toen met de woorden 'uw gezicht staat me niet aan' hebben geweigerd aangifte op te nemen.

Hoofdagent Bo. heeft bij zijn horen door de Commissie op 7 april 1999 verklaard dat hij geen collega heeft die X heet. In een telefoongesprek met de secretaris van de Commissie op 20 april heeft inspecteur Me. hetzelfde verklaard. Door het tijdsverloop is de Commissie er vervolgens niet meer in geslaagd te achterhalen wat er op 2 mei 1998 gebeurd is. Zij acht zich met betrekking tot dit onderdeel van de klacht daarom niet tot oordelen in staat.

De behoorlijkheid

(…) Aanvankelijk is niets gebeurd met de aangifte van 1 januari 1998. Toen dit tijdens de klachtbehandeling werd ontdekt, is toegezegd dat de aangifte alsnog zou worden onderzocht. Daarna is de zaak opnieuw negen maanden blijven liggen. De Commissie acht dit onaanvaardbaar lang.

Het advies

De Commissie adviseert u de klacht gegrond te verklaren met betrekking tot de behandeling van de aangifte op 1 januari 1998 en u niet tot een oordeel in staat te verklaren met betrekking tot het voorval op 2 mei 1998."

2.15. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland schrijft op 14 januari 2000 onder meer het volgende aan verzoeker:

"Hierbij ontvangt u een afschrift van het advies van de Commissie voor de Politieklachten opgemaakt naar aanleiding van uw klacht over een politieoptreden.

Op grond van het onderzoek en de rapportage adviseert de Commissie mij de klacht gegrond te verklaren met betrekking tot de behandeling van de aangifte op 1 januari 1998. Tevens adviseert de Commissie mij mij van een oordeel te onthouden met betrekking tot het voorval op 2 mei 1998.

Ik heb besloten conform het advies te oordelen. Voor een nadere toelichting op mijn oordeel verwijs ik u vriendelijk naar het advies van de Commissie."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. In zijn brief van 10 juli 2001 nam de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland onder meer het volgende standpunt in:

"Verzoekers klagen erover dat ambtenaren van het politiekorps Amsterdam-Amstelland geen getuigen hebben gehoord naar aanleiding van de aangifte van mishandeling van verzoekster van 1 januari 1998. Zoals uit bijgaand rapport van inspecteur V. blijkt zijn geen getuigen gehoord omdat er bij de aangifte geen namen en/of andere gegevens van deze personen bekend waren. Als bijlage bij de klachtbrieven die verzoeker eind 1997, begin 1998 naar de hoofdcommissaris van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland stuurde, is een kopie van een brief van 1 januari 1998 gevoegd. Het is niet duidelijk aan wie de brief was gericht. In de brief noemt verzoeker de namen en het adres van twee personen die zouden hebben gehoord dat de bovenbuurman schuttingwoorden uitte tegen mevrouw L. Niet is gebleken dat genoemde brief ook bij de aangifte is overhandigd of later is toegestuurd aan de politie in verband met de aangifte. Ik acht de klacht op dit punt dan ook ongegrond.

Inspecteur V. verklaart dat in de mutatieregisters van de politie niets te vinden is over de door verzoeker genoemde data waarop hij geluidsoverlast heeft gemeld. Daarom kan niet worden achterhaald wat de reden is geweest waarom niet op deze meldingen is gereageerd of wie de telefonische meldingen heeft aangenomen. Ik ben dan ook over deze klachtonderdelen niet tot een oordeel in staat.

Ik ben evenmin in staat een oordeel te geven over de klacht dat een ambtenaar van het regionale politiekorps op 2 mei 1998 heeft geweigerd een aangifte van mishandeling op te nemen. Reeds tijdens het onderzoek in de klachtenprocedure bij de Commissie voor de politieklachten heeft de politie op basis van de door verzoeker verstrekte gegevens niet kunnen achterhalen wie klager op 2 mei 1998 te woord zou hebben gestaan met betrekking tot een aangifte van mishandeling.

De klacht dat politieambtenaren van het regionale politiekorps geen contactpersoon hebben aangewezen bij wie verzoekers terechtkunnen met hun klachten over de buurvrouw en haar vriend, terwijl dit hun was toegezegd, acht ik ongegrond. Buurtregisseur J. is sinds juli 1997 op de hoogte van de situatie en hij heeft aan verzoeker duidelijk gemaakt dat hij als aanspreekpunt van de politie zou optreden.

Sinds 2000 echter is het werkgebied van J. veranderd. Ik heb er met instemming van kennis genomen dat inspecteur V. in zijn rapport toezegt dat hij de buurtregisseur die nu in het gebied werkt waar verzoekers wonen, van de situatie in kennis zal stellen."

2.1. Bij zijn standpunt voegde de korpsbeheerder afschriften van verschillende op de zaak betrekking hebbende stukken. Hieronder staan enkele van deze stukken vermeld, voorzover deze van belang zijn voor het onderzoek.

2.2. In een mutatie van politieambtenaar J. van 4 maart 1998 staat onder meer het volgende vermeld:

"De politie heeft in het verleden vaker contact gehad met L. Sinds december vorig jaar begint L. weer te klagen over zijn buren. Ook doet de politie niets volgens hem. Hij heeft een officiële klacht geschreven. Hij schrijft overigens erg veel naar heel veel mensen.

Er is door de politie niet in te schatten hoe concreet de klacht van L. is.

Naar aanleiding van bovenstaande opnieuw geopend in BEO (bestrijding extreme overlast; N.o.) en er zal een huisbezoek worden gebracht door de Politie en V&A (afdeling vangnet & advies van de GG&GD; N.o.).

Door politie en V&A is er gesproken tijdens een huisbezoek met de vrouw des huizes.

Zij gaf de indruk dat er geen problemen meer zijn en dat de klacht mogelijk bij deze is afgedaan.

J. heeft later met L. zelf gesproken en deze was niet content met de gang van zaken. Hem uitgelegd dat wij van het meldpunt, en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige, niet verantwoordelijk zijn voor de daden van de korpsbeheerder en de klachtencommissie en dat wij ons enkel en alleen bezighouden met de burenoverlast.

L. blijft bij zijn standpunt dat anderen tekort schieten. Hij heeft aangegeven dat hij direct melding zal maken bij nieuwe overlast.

Voor wat betreft zijn klacht neemt hij contact op met de desbetreffende instanties."

2.3. In een mutatie van 2 mei 1998 staat onder meer het volgende vermeld:

"Rapporteurs kregen melding van bureau te gaan naar Prinsengracht (…) alwaar veel geluid geproduceerd zou worden. Hierover werd geklaagd door de heer L. van Prinsengracht (…).

Ter plaatse gekomen en bij nr. (…) naar binnen gegaan.

Binnen troffen rapporteurs mevrouw L. behoorlijk overstuur aan. Zij meldde rapporteurs dat zij veel last had van de buren op nr. (…). Dan met name geluidsoverlast. Dit zou zeker al 10 jaar duren.

Meneer liet rapporteurs een koffer vol paperassen zien welke betrekking hadden op de vete.

Rapporteurs hebben (…)(verzoekers; N.o.) geadviseerd contact op te nemen met de woningbouwvereniging voor het niet leveren van woongenot. En geadviseerd dat als de woningbouwvereniging geen woongenot levert zij dus in gebreke blijven en aangeklaagd kunnen worden middels een civiele procedure.

Rapporteurs hebben met de mogelijke overlastveroorzakers gesproken. Hierbij constateerden rapporteurs geen harde muziek waar nr. (…)(verzoeker; N.o.) het over had.

Rapporteurs hebben de vete aangehoord en de beide partijen wilden niet met elkaar praten.

Rapporteurs hebben de bewoners van nr. (…) verzocht rekening te houden met de buren van nr. (…).

Hetgeen zij zouden doen."

2.4. Op 9 juli 1999 heeft verzoekster tijdens een getuigenverhoor naar aanleiding van de door verzoeker namens haar gedane aangifte van mishandeling van 1 januari 1998 onder meer het volgende verklaard:

"Ik wens geen verklaring af te leggen. Ik verwijs hier naar de verklaringen die mijn man gedaan heeft. Wij zijn een eenheid. Zijn woorden zijn mijn woorden. Ik doe niets zonder mijn man.

Ik zou het liefste de zaak laten rusten. Ik weet dat mijn man daar anders over denkt. Het hele gebeuren heeft mij zeer aangegrepen.

Als u mij vraagt naar hoe het de laatste tijd met de buren gaat kan ik u zeggen dat het rustig is. We hebben geen last meer van hen. Zij draaien ook geen harde muziek meer. Wel is er een andere buurjongen die tot een uur 's nachts staat te zingen in zijn woning. Mijn man heeft die jongen aangesproken.

Ik had de zaak met de buren al weggestopt. Ik heb geen zin meer om alles op te rakelen. Daar ben ik ook niet toe in staat. Het grijpt mij teveel aan."

2.5. Politieambtenaar J. schrijft in zijn rapport van 12 juni 2001 onder meer het volgende:

"Uit hoofde van mijn functie - professional Extreme Overlast - kreeg ik in 1997 op 11 juli voor het eerst bericht dat er door dhr. L. was geklaagd over zijn naaste buren. Volgens de klager worden 4 zogenaamde HAT-eenheden naast zijn woning onderverhuurd. In de eenheden vinden feesten plaats en vechtpartijen. Dit veroorzaakt veel geluidsoverlast en klager voelt zich bedreigd (de reden voor dit gevoel wordt niet nader aangegeven). Volgens de klager heeft hij bij de Woningbouwvereniging (WBV) geklaagd alsmede bij het wijkteam en beide ondernemen geen actie.

Bij het meldpunt Bestrijding Extreme Overlast (MP) was namelijk deze klacht binnengekomen. Vervolgens heeft het MP de politie gevraagd of er over dit adres meerdere mutaties waren gesteld in het verleden. Voor de werkzaamheden van het Meldpunt verwijs ik u de Gemeente Amsterdam, mevr. Mi.

In de politieregistratie waren geen meldingen bekend die er van deden blijken dat de klager eerder politiebemoeienis had gevraagd.

Na het inwinnen van meer informatie bleek dat er bij de Woningbouwvereniging (…) contactpersoon Tr., vele klachten lagen van de klager. Onderzoeken naar aanleiding van eerdere klachten bleken achteraf ongegrond. Tr. kan in haar administratie echter geen bericht vinden waarin klager melding doet van onderhuur.

Gewapend met deze bevindingen neemt het MP contact op met de klager L. Volgens klager houdt de WBV het MP voor de gek en verstrekken zij onjuiste informatie. Deze handelswijze wordt ook het wijkteam Lijnbaansgracht toegedicht. Om de zaken in de toekomst te concretiseren, wordt de volgende afspraak gemaakt; De klachten die L. heeft worden schriftelijk gedaan bij de WBV, een kopie blijft in zijn eigen bezit. Indien de WBV niets met de klachten doet neemt klager wederom contact met het MP op en stuurt de kopieën naar het MP die de zaak dan op zal pakken. Op het moment van overlast moet klager de politie bellen zodat deze een en ander kunnen constateren.

Op het moment dat ik betrokken ben geraakt bij dit conflict ben ik tevens het aanspreekpunt voor de klagers voor wat betreft politiebemoeienis. Dit is tevens duidelijk gemaakt aan de klager.

Na deze afspraak komen er bij de politie geen meldingen van feesten en vechtpartijen binnen. In ieder geval worden er geen registraties gemaakt in de politieadministratie.

Op 1 januari 1998 doet de klager aangifte bij de politie namens zijn vrouw. Zijn vrouw is mishandeld door de bovenbuurman tijdens de jaarwisseling. L. had gereageerd op luide muziek van deze bovenbuurman. Zijn vrouw was naar beneden gegaan en had aangebeld bij de bovenbuurman. L. hoorde opeens zijn vrouw gillen en zag haar ruggelings op straat liggen. Volgens haar zeggen was ze aangevallen door de bovenbuurman.

Op 3 januari 1998 dient L. een klacht in over het optreden van de politie bij het melden van de mishandeling.

Hoe de afhandeling van deze aangifte heeft plaatsgevonden heeft zich buiten mijn competentie afgespeeld. Ik heb achteraf echter wel vernomen dat de afhandeling naar tevredenheid was verlopen.

De ingediende klacht echter krijg ik voor nader onderzoek op mijn bureau. Ik neem nader contact op met L. en ik hoor zijn verhaal aan. Naar mijn persoonlijke oordeel is L. ernstig in de war. Aangezien ik echter niet terzake kundig ben, besluit ik het voorval aan te melden bij het Meldpunt om zodoende met een ter zake kundige sociaal-psychiatrisch verpleegkundige (SPV-er) L. te bezoeken.

Op 4 maart 1998 samen met Vangnet & Advies van de GG&GD een huisbezoek gebracht bij L. Toevallig is dhr L. even weg en treffen wij alleen zijn vrouw aan. Mevrouw geeft aan dat er geen problemen meer zijn en dat de klacht bij deze als afgedaan kan worden beschouwd. Na nog even te hebben gewacht op dhr. L. besluiten wij (ik en de SPV-er) de woning te verlaten. Kort na ons bezoek word ik aan het bureau gebeld door en boze heer L. Hij geeft aan zich absoluut niet neer te willen leggen bij een afhandeling op deze wijze. Mijn bemiddelingspogingen worden door hem niet op prijs gesteld. De klachtencommissie zal worden gebeld door hem.

Op 17 maart 1998 wordt er op het Kleine Overleg besloten dat verdere interventie door het MP niet noodzakelijk (is; N.o.). Dit wordt besloten op voordracht van de SPV-er Z. van Vangnet en Advies. Z. had van de vrouw van de klaagster begrepen dat er niets meer aan de hand was en dat onze bemoeienissen konden worden gestaakt.

Het MP geeft nog aan dat zij nadere informatie hebben ingewonnen bij de WBV. Deze heeft nu wel meldingen over illegale verhuur en steunfraude en dergelijke over de buren van klager L.

1 mei 1998 komt dhr. L. aan het bureau. Hij doet zijn beklag over het niet verschijnen van de politie na zijn melding van geluidsoverlast door zijn buren, afgelopen nacht. Ook vraagt hij waarom hij nog geen reactie op zijn brief heeft ontvangen.

2 mei 1998 klaagt L. bij de politie met betrekking tot geluidsoverlast door zijn buren. Er wordt geen geluidsoverlast geconstateerd. L. wordt verwezen naar de WBV. De buren zegden toe rekening te houden met de benedenburen.

Op 7 oktober 1998 stuurt de wijkteamchef een brief naar L. als reactie op de klacht. De inhoud van deze brief is mij niet bekend.

Op 28 december 1998 doet L. aangifte van bedreiging bij de politie. Zijn buurman heeft een bokshouding aangenomen tegenover hem. Dit had zich voorgedaan op 25 december 1998. Strafrechtelijk was er geen bedreiging geweest waarna de melding administratief is afgedaan. Tevens geeft L. aan dat zijn buurman op 1 mei 1998 een fles in de richting van zijn hoofd heeft gegooid. Let wel dat het op dit moment 28 december is.

De WBV nodigt de buren uit voor een bemiddelingsgesprek teneinde op deze wijze te pogen de gespannen woonsituatie te verbeteren. L. wil niet komen.

Gedurende de vele bemoeienissen van de politie komt er nog eenmaal contact met alléén mevr. L. Zij geeft aan dat haar man voor haar kan spreken. Zij wil de zaak echter laten rusten. Er zijn sinds januari geen problemen meer met de buren. Wel is er een andere buurjongen die lastig is."

2.6. Politieambtenaar V. heeft in zijn rapport van 15 juni 2001 onder meer het volgende vermeld:

"Met betrekking tot het onderdeel waarin gesteld werd dat er geen getuigen waren gehoord naar aanleiding van de aangifte van mishandeling op 1 januari 1998 het volgende:

Uit de beschikking staande systemen is niet gebleken, dat er van de mishandeling daadwerkelijk getuigen waren geweest die het voorval hadden gezien. Uit de aangifte van klager bleken er ongeveer 15 personen en 2 verpleegkundigen aanwezig te zijn geweest. Of zij getuige van de daadwerkelijke mishandeling waren geweest is niet naar voren gekomen. Er waren geen namen en/of andere gegevens van deze personen bekend. Derhalve zijn er in deze zaak geen getuigen gehoord. Met betrekking tot dit voorval zijn alleen de betrokkenen gehoord.

Uit bijgaand proces-verbaal, d.d. 19 oktober 1999, werd door de collega Ve. een chronologische volgorde weergegeven van de incidenten die zich hadden voorgedaan tussen klager en de buren. Daarbij werden uiteraard door haar, in samenwerking met andere collega's, betrokkenen gehoord. Deze processen-verbaal zijn bijgevoegd.

Omtrent de data genoemd met betrekking tot het ondernemen van acties naar aanleiding van meldingen van geluidsoverlast stond niets in voornoemde systemen vermeld. Derhalve kan er niet worden achterhaald wat de reden is geweest waarom er niet gereageerd werd op deze meldingen of wie de telefonische meldingen heeft aangenomen, danwel toezeggingen aan klager heeft gedaan.

Met betrekking tot het onderdeel dat er geen contactpersoon was aangewezen verwijs ik naar een bijgevoegd schrijven van de buurtregisseur J., werkzaam aan het wijkteam Lijnbaansgracht.

In dit schrijven wordt aangehaald dat J. sedert juli 1997 van de situatie op de hoogte was en dat hij aan klager had aangegeven, dat hij als aanspreekpunt voor klager optrad. Tevens wordt bijgevoegd een mutatierapport dat door J. op 4 maart 1998 was opgemaakt.

Sedert januari 2000 zijn er buurtregisseurs binnen het verzorgingsgebied van het wijkteam Lijnbaansgracht aangesteld. Daarbij is het werkgebied van J. veranderd (…). Perceel Prinsengracht (…) valt onder het verzorgingsgebied van de buurtregisseur, de inspecteur M.

Ondergetekende heeft M. over de situatie in kennis gesteld en hij zal contact opnemen met betrokkenen.

Omtrent het onderdeel van de weigering tot het opnemen van een aangifte op 2 mei 1998 is reeds in een eerder stadium een onderzoek ingesteld. Daaruit bleek dat er binnen het wijkteam Lijnbaansgracht niemand werkzaam is geweest die voldeed aan het signalement zoals door klager opgegeven.

Ondergetekende is gedurende een langere periode op het wijkteam Lijnbaansgracht werkzaam, echter mij is geen persoon bekend die aan bovenstaande omschrijving voldeed. Derhalve blijft dit een negatief resultaat opleveren.

Met betrekking tot het incident dat zich op 2 mei 1998 heeft afgespeeld, heb ik telefonisch contact gehad met de mannelijke rapporteur die op voornoemde dag bij klager aan de deur was geweest. Zonder dat ongetekende inhoudelijk op de zaak was ingegaan kon rapporteur zich de situatie nog voor de 'geest' halen en hij was heel stellig dat er niet gesproken was over een bedreiging of een mishandeling. De mutatie zal worden bijgevoegd.

De vrouwelijk rapporteur is niet benaderd omdat zij inmiddels het Amsterdamse politiekorps had verlaten."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 30 augustus 2001 onder meer als volgt op het standpunt van de korpsbeheerder:

"Geluidsoverlast sedert 1988 de politie zoals afgesproken telefonisch gebeld. Het antwoord was 'Wij komen eraan' vaak kwam men niet en reed gewoon voorbij (…).

In mijn rapport bevindingen van 01-01-1998 heb ik alles tot in de treure beschreven. Ik heb gelijk d.d. 01-01-1998 gemeld dat er twee getuigen waren van dit incident en ongeveer een man of vijftien getuigen waren.

Voorts bevreemdt het ons dat agent Bo. mijn echtgenote als hysterisch durft te betitelen (zie doktersrapport betreft de verwondingen) en tevens dat hij beweert dat hij door mijn echtgenote voor neger zou zijn uitgescholden. 'Niets is minder waar.' Ben overal bij geweest maar hij moest toch ook iets zeggen. Onze behandelend huisarts heb ik hier over aangesproken het antwoord luidde dat agent Bo. bij de les moest blijven en zich niet moet inlaten met medische zaken daar heeft hij geen verstand van.

Het moet ons van het hart dat ondanks ons uitvoerig dossier de politie de lap in de mand heeft laten hangen er maar om de breipot wordt gesprongen dat na bijna drie jaar er nog geen uitspraak is. Alles is zonneklaar dhr. R. is de dader en gaat nog steeds vrijuit."

E. verklaring politieambtenaar j.

Op 16 augustus 2001 verklaarde ambtenaar J. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Omstreeks maart 1998 heb ik met verzoeker en zijn echtgenote afgesproken dat ik met betrekking tot de problemen die zij met hun buren hadden, hun aanspreekpunt binnen het politiekorps zou zijn. Ik weet zeker dat ik dit zelf met hen besproken heb, dat is namelijk standaardprocedure.

Het was al gauw duidelijk dat verzoeker niet van mij gecharmeerd was. Het bleek niet te klikken tussen ons. Verzoeker vond dat ik zijn belangen niet behartigde.

Ik probeerde concrete afspraken te maken met verzoeker, maar vervolgens hield hij zich niet aan de afspraken. Verzoeker zou bijvoorbeeld steeds als er een probleem met de buren was, direct contact met mij opnemen. Op die manier konden we aan dossiervorming doen. Bij langslepende burenruzies is dat heel belangrijk. Nadat ik het aanspreekpunt was geworden heeft verzoeker echter nauwelijks of geen incidenten bij mij gemeld.

Mijn collega's van het wijkteam Lijnbaansgracht wisten dat ik het aanspreekpunt was voor verzoeker. Omdat de contacten die ik met verzoeker had stroef verliepen, hebben ook enkele van mijn collega's zich met de zaak beziggehouden. Wat dat betreft is er volgens mij voldoende aandacht besteed aan verzoekers problemen.

Verder is het zo dat verzoekers echtgenote op een gegeven moment tijdens een huisbezoek van mij en een sociaal-psychiatrisch verpleegkundige heeft gezegd dat ze de zaak opgelost vond. Het ging hier om een huisbezoek in verband met de door verzoeker begin 1998 ingediende klacht tegen de politie. Verzoeker was niet bij dit gesprek aanwezig. Achteraf bleek hij de mening van zijn echtgenote niet te delen. Hij wenste dat de politie zich wel met de zaak bleef bezighouden. Wat dat betreft was niet altijd even duidelijk wat verzoeker en zijn echtgenote precies van de politie wilden."

f. nadere reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 3 oktober 2001 onder meer als volgt op de verklaring van politieambtenaar J.:

"Alinea 1: Volgens mij is dit brigadier J. van politiepost Waterlooplein afdeling Extreme overlast, verklaart dat hij het aanspreekpunt zou zijn. 'Niets is minder waar.' Is een keer in persoon met een collega bij mijn echtgenote geweest. Heeft nooit meer iets van zich laten horen. Laat tijd, datum en personen aanwijzen.

2e Niets is minder waar.

3e Wijs aan welke verzoeker niet van hem was gecharmeerd datum en tijd. Ik, L., echtgenoot was hierbij niet aanwezig, was niet thuis. Gewoon een samenweefsel van verdichtsels.

4e Wat probeerde hij afspraken te maken met verzoeker die niet thuis was.

5e Voorts beweert hij dat ik (…) nauwelijks of geen incidenten bij hem heb gemeld. Heb nooit contact met hem gehad. Laat hij tijd, datum en personen aanwijzen.

6e Deed alleen zaken zoals afgesproken met inspecteur Zn. (van; N.o.) bureau Lijnbaansgracht en dienstdoende agenten (zoals afgesproken reeds in het verleden met inspecteur Wr.) Zou dossier aanleggen van familie T.

7e Alweer aantijgingen: eerst zou mijn echtgenote agent Bo. voor neger hebben uitgemaakt en nu weer bovenstaande. Het is nu twee tegen een. Echtgenote zou hebben gezegd dat de zaak was opgelost (proces-verbaal spreekt anders en andere brieven). Niets van bovenstaande is een samenweefsel van verdichtsels.

Nu de zaken hoog gaan oplopen de burgemeester stelt mij in het gelijk (voor mij niet ver genoeg). De zaak is uitgeplozen tot op het bot. Nu komt brigadier J. met verhalen die in strijd zijn met de waarheid om de zaak een andere wending te geven.

(…)

Inspecteur Ba. zie brief 10-10-98 zou contactpersoon laten aanwijzen. Nooit meer iets van vernomen.

8e Bewijzen of is brigadier helderziende. Optreden en niet dralen."

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Onvoldoende actie ondernomen n.a.v. meldingen i.v.m. burenruzie: geen getuigen gehoord n.a.v. aangifte van mishandeling van verzoekster .

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Geen contactpersoon aangewezen bij wie verzoekers terecht kunnen met klachten, terwijl dit was toegezegd.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Geweigerd aangifte van mishandeling op te nemen en bij drie gelegenheden niet opgetreden n.a.v. melding van geluidsoverlast.

Oordeel:

Geen oordeel