2002/063

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland in een registratieformulier van een verkeersongeval op 22 oktober 1999 de door hem ter plaatse afgelegde verklaring onjuist hebben weergegeven.

Ook klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Flevoland heeft geweigerd de door hem geleden schade te vergoeden.

Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland zich in zijn brief van 28 februari 2001 heeft onthouden van een oordeel over de klacht over het weergeven van verzoekers verklaring op het registratieformulier.

Beoordeling

I. Inleiding

Verzoeker bevond zich op 22 oktober 1999 in een stilstaande auto te Almere terwijl hij werd gepasseerd door een andere auto. Hierbij kwam het linker voorportier van de auto van verzoeker met de rechterkant van de passerende auto in aanraking. Verzoekers auto en de passerende auto raakten daardoor beschadigd. Naar aanleiding van deze aanrijding zijn twee ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland, B. en Bu., ter plaatse gekomen. B. heeft de verklaring van verzoeker opgenomen en Bu. heeft de verklaring van verzoeker later op het politiebureau verwerkt in de zogenoemde registratie-set.

II. Ten aanzien van het regionale politiekorps Flevoland

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de ambtenaren Bu. en B. van het regionale politiekorps Flevoland in de naar aanleiding van het verkeersongeval op 22 oktober 1999 opgemaakte registratie-set de door hem ter plaatse afgelegde verklaring onjuist hebben weergegeven.

2. Naar aanleiding van de aanrijding zijn de politieambtenaren B. en Bu. ter plaatse geweest. B. heeft de verklaring van verzoeker opgenomen en Bu. heeft deze verklaring op het bureau verwerkt in de registratie-set.

In de registratie-set staat als verklaring van verzoeker vermeld, dat verzoeker voor een verkeersdrempel flink heeft afgeremd. Hierop werd door de bestuurder in de auto achter verzoeker geclaxonneerd. Verzoeker is daarop uitgestapt, en heeft tegen de andere bestuurder, H., gezegd “Wat doe je nu?”. Ook zou hij iets over de deuk in de auto van H. gezegd hebben. Verzoeker is vervolgens ingestapt en heeft zijn portier dicht gedaan. Op het moment dat H. hem voorbij rijdt doet verzoeker ineens zijn portier open en merkt dat deze tegen het achterportier van H. aankomt.

3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij nooit tegenover de betrokken ambtenaren heeft verklaard dat hij zijn portier opnieuw geopend zou hebben. Volgens verzoeker is dit juist de lezing van H. geweest.

4. De betrokken ambtenaren B. en Bu. ontkennen dat de door verzoeker in de registratie-set vermelde verklaring niet conform de destijds daadwerkelijk afgelegde verklaring zou zijn.

Alleen de kladregistratie van ambtenaar B. had nog uitkomst kunnen bieden. Deze kladregistratie was echter niet (meer) beschikbaar.

5. Uit het vorenstaande volgt dat de lezing van verzoeker over hetgeen heeft plaatsgevonden niet in overeenstemming is met de lezing van de politieambtenaren. De door de getuigen afgelegde schriftelijke verklaringen (zie Bevindingen, onder B.2. en B.3.) zijn niet met elkaar in overeenstemming en geven derhalve geen uitsluitsel over hetgeen nu daadwerkelijk heeft plaatsgevonden tijdens de aanrijding. Nu ook verder niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan de lezing van de een meer aannemelijk moet worden geacht dan de lezing van de ander, dient de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel te onthouden.

6. Verzoeker klaagt er verder over dat het regionale politiekorps Flevoland heeft geweigerd de door hem geleden schade te vergoeden. In dit verband merkt verzoeker op, dat hij als gevolg van de onjuiste weergave van zijn verklaring in de registratie-set de door hem als gevolg van de aanrijding opgelopen schade niet vergoed krijgt van de verzekering.

7. Gelet op het feit dat niet is komen vast te staan dat door toedoen van de betrokken ambtenaren verzoekers verklaring verkeerd in de registratieset is weergegeven, en mede gezien het terughoudende beleid van de Nationale ombudsman ten aanzien van klachten over de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding (zie Achtergrond), is er geen aanleiding voor het oordeel dat de aanspraak van verzoeker op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het regionale politiekorps niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen.

Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

III. Ten aanzien van de korpsbeheerder

1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland zich in zijn brief van 28 februari 2001 heeft onthouden van een oordeel over de klacht over het weergeven van verzoekers verklaring in de registratie-set.

2. Zoals hiervoor onder I.5. reeds is aangegeven is de lezing van verzoeker over hetgeen hij tegenover ambtenaar B. heeft verklaard niet in overeenstemming met hetgeen door de betrokken ambtenaren hierover wordt opgemerkt. Nu niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan de lezing van verzoeker meer aannemelijk moet worden geacht dan de lezing van de betrokken ambtenaren heeft de korpsbeheerder zich in redelijkheid van het geven van een oordeel op verzoekers klacht kunnen onthouden.

De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Flevoland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), is niet gegrond, behoudens ten aanzien van de weergave van verzoekers verklaring in de registratie-set; op dit punt wordt geen oordeel gegeven.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland is niet gegrond.

Onderzoek

Op 13 maart 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Flevoland en een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland.

Nadat verzoeker nadere informatie had verstrekt werd naar deze gedragingen, waarbij de gedraging van het regionale politiekorps Flevoland wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland (de burgemeester van Lelystad), een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker was op 22 oktober 1999 betrokken bij een aanrijding in Almere. Als gevolg van deze aanrijding raakte zijn auto beschadigd.

2. Twee ambtenaren van het regionale politiekorps Flevoland, te weten B. en Bu., zijn naar aanleiding van de aanrijding ter plaatse geweest. De door politieambtenaar Bu. naar aanleiding van de aanrijding opgemaakte registratieset vermeldt ten aanzien van de schade aan verzoekers auto onder meer:

Schade

Materiële schade : Linker zijkant; Tegen de linker voorportier is aangereden terwijl deze open ging, hierdoor portier ontzet.”

Verder vermeldt de registratieset nog het volgende:

“…Beknopte omschrijving ongeval

14.1 (verzoeker; N.o.) reed over de Annie M.G. Smidtweg.

14.2 (de andere partij: N.o.) reed dezelfde richting als 14.1.

Bij een verkeersdrempel remde 14.1 flink af omdat hij een verlaagde auto heeft. 14.2 claxonneert naar 14.1 en na een woordenwisseling gaat 14.2 er voorbij. 14.1 doet dan ineens de deur weer open waarbij de deur van 14.1 tegen de achterportier van 14.2 aankomt.

Verklaring van 14.1

14.1 reed over aangegeven wegen en omdat hij een verlaagde auto heeft remt hij voor een verkeersdrempel flink af. Hierop begint 14.2 te claxonneren en 14.1 stapt uit. Hij zegt: “Wat doe je nu?” en ook zegt hij iets over de al bestaande deuk in haar auto.

Hij stapt weer in en doet zijn portier dicht. 14.2 gaat hem dan voorbij en hij (N.o.: 14.1) doet ineens de portier open en merkt dat deze tegen de achterportier van 14.2 aankomt.

Verklaring 14.2

14.2 reed al enige tijd achter 14.1. 14.1 reed de hele weg niet harder dan 10 kilometer per uur. 14.2 irriteerde zich hieraan. Ter hoogte van een verkeersdrempel remde hij zo hard af dat ze eigenlijk stil stonden. 14.2 claxonneert en ziet dat 14.1 uit stapt. 14.1 zegt iets over de bestaande schade en dat zij niet kan rijden en stapt vervolgens weer in zijn auto. 14.2 rijdt dan om 14.1 heen. Als 14.2 14.1 bijna heeft gepasseerd doet 14.1 ineens zijn portier open en deze raakt de rechterachterportier van 14.2…"

3. Verzoekers gemachtigde liet Bu. bij brief van 25 januari 2000 het volgende weten:

“…Op 22 oktober 1999 vond er te Almere, (…) een aanrijding plaats waarbij u assistentie heeft verleend. De door u opgemaakte registratieset ontving ik inmiddels (…).

Ik heb uw registratieset ter commentaar voorgelegd aan mijn cliënt, (…), door u aangeduid als 14.1.

Deze geeft aan dat de door u weergegeven verklaring niet correct zou zijn. Hij stelt namelijk nooit verklaard te hebben dat hij zijn portier opnieuw geopend zou hebben, maar dat dit juist de lezing van partij 14.2 is geweest.

Volgens mijn cliënt heeft hij verklaard dat 14.2 tegen zijn portier aanreed op het moment dat 14.1 bezig was dit te sluiten.

Is er wellicht sprake van een verschrijving? Zo niet, kunt u mij wellicht de afzonderlijke lezingen van partijen doen toekomen?

Heeft u getuige P. nog gehoord naar aanleiding van dit voorval? Zo ja, wat heeft deze aan u verklaard?…”

4. Verzoekers gemachtigde deelde verzoeker schriftelijk op 14 februari 2000 het volgende mee:

“…Inmiddels nam de verbalisante telefonisch contact met mij op naar aanleiding van mijn brief. Zij gaf aan niet meer te beschikken over de afzonderlijke lezingen van partijen. Voor zover zij zich nog kan herinneren was er wel sprake van enige tegenstrijdigheid omtrent het gebeurde.

Zij geeft tevens aan dat zij beide lezingen onafhankelijk van elkaar heeft opgenomen en vervolgens naar beste weten in het rapport heeft verwoord. Er is, voor zover zij zich kan herinneren, geen sprake van een verschrijving in de lezingen.

Er ontstaat nu dus een levensgroot probleem, zoals ik u ook reeds tijdens uw laatste bezoek heb uitgelegd.

Immers, op grond van de verklaring in het rapport is het afdwingen van enig deel van uw schade onmogelijk.

Ook een beroep op het Waarborgfonds is in dit geval geen optie omdat ook zij op basis van de inhoud van het politierapport aansprakelijkheid zal afwijzen.

Zeker nu de afzonderlijke lezingen niet meer te achterhalen zijn zal ook een rechter uit moeten gaan van de door de verbalisant op ambtseed opgenomen en weergegeven verklaringen.

Nu de lezing van de tegenpartij derhalve wordt bevestigd door de verklaring van “getuige” P. en uw vermeende “eigen” verklaring ten opzichte van politie kan ik geenszins aantonen dat de tegenpartij in deze iets te verwijten valt.

Helaas moet ik dan ook constateren dat ik geen mogelijkheden meer zie om uw schade te verhalen…”

5. In zijn brief van 7 maart 2000 aan de beheerder van het regionale politiekorps Flevoland merkte verzoeker het volgende op:

“…Nadat ik van (mijn gemachtigde; N.o.) een brief gekregen had waarin stond dat het politierapport niet in mijn voordeel uit te leggen was, heb ik hem dezelfde middag bezocht.

We besloten toen samen dat hij contact zou opnemen met de verbalisante Bu.

Ik kreeg toen spoedig bericht van hem dat de verbalisante voet bij stuk hield dat datgene wat in het politierapport stond ook verklaard was op 22-10-1999. De verbalisante was niet degene die de verklaring van mij had afgenomen.

Haar collega Bu. heeft het op papier gezet, maar B. heeft de verklaring van mij afgenomen.

Ik heb op die bewuste dag verklaard dat ik in mijn auto stapte en geen kans meer had gevonden mijn portier te sluiten, omdat mejuffrouw H. voorbij scheurde en mijn deur een stukje meenam.

In de politieverklaring staat dat ik verklaard zou hebben dat ik in mijn auto ging en mijn deur dicht deed en toen plotseling weer open deed. Het portier kwam tijdens het open en dicht doen tegen de auto van H. aan.

Ik snap nog steeds niet hoe dit in de verklaring is komen te staan. Ik had nog aan (mijn gemachtigde: N.o.) gevraagd Bu. te vragen of ze nog in het bezit waren van de aantekeningen die die dag door B. gemaakt waren. Ze had de aantekeningen niet meer in haar bezit.

Het kan toch niet waar zijn dat ik deze zaak verlies op grond van een fout die gemaakt is door Bu. bij het overschrijven, of door B.

In het politierapport staat ook dat ik de Surinaamse nationaliteit heb. Ik heb al langer dan tien jaar de Nederlandse nationaliteit.

(…)

Bu. zei tegen mij dat haar collega B. bij haar verklaring zou blijven.

Ik heb haar toen gevraagd wat ik kan doen om dit terug te draaien. Ze verwees mij toen naar mijn verzekeringsmaatschappij. Ik heb haar toen gezegd dat het zinloos is want de politieverklaring werkt tegen mij. Ze begon toen een beetje geïrriteerd te doen. Haar reactie wekte toen ook enige irritatie bij mij op. Het gesprek verliep verder een beetje stroef…”

6. Bij brief van 17 september 2000 diende verzoeker een officiële klacht in bij de korpsbeheerder. Deze brief luidt als volgt:

“…Middels dit schrijven wil ik een officiële klacht indienen tegen mejuffrouw Bu. en mejuffrouw B. omtrent de onjuiste gegevens in de politieverklaring van 22 oktober 1999. In deze verklaring wordt omschreven dat ik het portier van mijn auto twee keer open en dicht deed.

Dit is onjuist.

Ik heb op die bewuste dag verklaard dat ik het portier van mijn auto open heb gedaan en toen weer dicht probeerde te doen, maar dat mejuffrouw H. heel hard voorbij scheurde en zo tegen mijn portier knalde.

Ik heb mij laten vertellen dat bij het indienen van een klacht een onafhankelijke klachtencommissie zie hierover zou buigen…”

7. Bij brief van 29 november 2000 vulde verzoeker zijn klacht aan met het volgende:

“…dat het bij mij niet alleen over de onjuiste, zoek geraakte gegevens gaat, maar ook over de geleden financiële schade die ik graag vergoed zou willen krijgen.

In dit geval stel ik mejuffrouw B. en mejuffrouw Bu. aansprakelijk voor de door mij geleden schade, omdat door hun onzorgvuldig handelen de tegenpartij in het gelijk is gesteld.

De gemaakte aantekeningen van die bewuste dag zijn kwijtgeraakt, zodoende kunnen de juiste gegevens niet meer achterhaald worden. Met als gevolg dat ik aan het kortste eind trek en hier maar genoegen mee moet nemen…”

8. De korpsbeheerder antwoordde verzoeker schriftelijk op 28 februari 2001 het volgende:

“…Naar aanleiding van de door u ingediende klacht bericht ik u dat het onderzoek naar uw klacht is afgerond.

Op 25 januari 2001 heef de klachtencommissie van politie Flevoland mij aangegeven dat zij inzake de door u ingediende klacht niet tot een oordeel kan komen omdat de feiten niet meer objectief te achterhalen zijn. Van het advies treft u bijgaand een afschrift aan. Ik kan mij verenigen met de inhoud van het advies van de commissie. Gelet op het feit dat de feiten niet meer objectief te achterhalen zijn onthoud ik mij van een oordeel.

Voor de vertraging in de afhandeling van uw klacht bied ik u mijn verontschuldigingen aan…”

9. Het advies van de klachtencommissie van 25 januari 2001 luidt als volgt:

“…De klacht

Klager stelt dat bepaalde gegevens in de registratie-set onjuist zijn. Ten tweede claimt klager vergoeding van geleden schade.

De procedure

De klacht werd door de regionale korpschef ontvangen op 21 september 2000. De klacht is in behandeling genomen op grond van de regionale klachtenregeling. De districtschef Zuid heeft de rapportage naar aanleiding van een gesprek met klager op diens verzoek op 9 oktober 2000 afgerond. De commissie heeft de klacht op 14 december 2000 besproken en vervolgens nadere informatie ingewonnen. Nadat de commissie de klacht op 11 januari 2001 opnieuw besproken heeft, heeft zij haar advies op 25 januari 2001 opgesteld.

De feiten

Op een dag in oktober 1999 bevond klager zich in zijn stilstaande auto op de rijbaan terwijl hij werd gepasseerd door een bestuurster van een andere auto. Hierbij kwamen het linker voorportier van de auto van klager en de passerende auto met elkaar in aanraking. Van deze aanrijding, opgenomen door twee betrokken politieambtenaren, werd een zogenoemde registratie-set opgemaakt, waarin van beide partijen een korte verklaring werd opgenomen. Klager stelt dat de verklaring in de registratie-set welke door hem zou zijn afgelegd, niet conform de werkelijk door hem afgelegde verklaring is.

De beoordeling

1. Gegevens in registratie-set onjuist

Klager stelt dat zijn verklaring zoals opgenomen in de registratie-set niet juist is, althans niet conform de destijds daadwerkelijk afgelegde verklaring. Door de betrokken politieambtenaar wordt dit weersproken. De commissie heeft op grond van de voorgelegde documentatie het volgende geconstateerd. Aangezien alleen de kladregistratie van de betrokken ambtenaar uitkomst had kunnen bieden en deze niet meer beschikbaar was, zijn de middelen om een mogelijke fout in de opgenomen verklaring aan te tonen, uitgeput. De commissie meent dat voldoende grond om tot een uitspraak te komen ontbreekt en onthoudt zich derhalve van een oordeel.

2. Schadevergoeding

Klager claimt vergoeding van geleden schade. Verwijzend naar haar motivering ten aanzien van onderdeel 1 van de klacht, meent de commissie dat ook ten aanzien (van) dit onderdeel voldoende grond tot concluderen ontbreekt. De commissie onthoudt zich van een oordeel.

De commissie is er zich van bewust dat het feit, dat zij zich onthoudt van een oordeel ten aanzien van beide onderdelen van de klacht, voor klager onbevredigend is. Niettemin kan de commissie niet komen tot het uitspreken van een oordeel omdat de feiten niet meer objectief te achterhalen zijn.

Advies

De commissie onthoudt zich van een oordeel. Voor haar motivering wordt verwezen naar de overwegingen dienaangaande…”

B. Standpunt verzoeker

1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht en naar zijn hiervoor onder A. Feiten opgenomen brieven.

2. Bij zijn verzoekschrift had verzoeker een aantal stukken gevoegd. Eén van die stukken betrof de verklaring van de getuige P. van 2 januari 2000. Deze verklaring luidt onder meer als volgt:

“Daarna maakte (verzoeker; N.o.) een gebaar van “ga er maar langs”, en stapte vervolgens in zijn auto.

Hierna trok mevr. H. op ging er langs, plotseling deed (verzoeker; N.o.) zijn deur weer open om een reden die mij niet duidelijk is.

Daardoor klapte zijn deur tegen de auto van mevr. H. aan, met het gevolg dat de deur van (verzoeker; N.o.) een flinke klap kreeg.

Daarna is mevr. H. gestopt en uitgestapt, op dat moment ben ik ook uitgestapt om een eventuele ruzie te voorkomen.”

3. Het door getuige G., die zich op het moment van de aanrijding in de auto van verzoeker bevond, ingevulde vragenformulier vermeldt onder meer:

“Was de bestuurder van de Mazda (auto van verzoeker; N.o.) reeds ingestapt toen de aanrijding plaatsvond?

Nee, de bestuurder v/d Mazda maakte aanstalten om in te stappen toen de bestuurder v/d Fiat (mevr. H.; N.o.) optrok en voorbij scheurde. De bestuurder van de Mazda probeerde zijn portier dicht te trekken maar dat lukte niet meer.”

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Flevoland deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht en als antwoord op de door de Nationale ombudsman gestelde vragen bij brief van 26 juli 2001 het volgende mee:

“…1a) Welke werkzaamheden zijn n.a.v. het ongeval verricht

De twee betrokken politieambtenaren zijn ter plaatse geweest en hebben gesproken met de betrokkenen. Vervolgens is een registratieset opgemaakt.

1b) Hebben de verbalisanten ter plaatse getuigen gesproken? Wat hebben deze verklaard?

Uit de mij ter beschikking staande stukken is mij niet gebleken dat de getuige ter plaatse gehoord is.

2) Aanrijding heeft niet plaats gehad op plek waar verbalisanten de voertuigen aantroffen

Ik kan slechts afgaan op hetgeen door de betrokken politieambtenaren is waargenomen. Zij hebben aangegeven dat aan de schade niet te zien was wie 14.1 en wie 14.2 was.

3) Situatieschets

Wat aan de situatieschets ontbreekt is een geopend deurportier. Daarmee zou de situatie ten tijde van de aanrijding zijn weergegeven. Kennelijk is het portier na de aanrijding weer gesloten, en is een tekening van die situatie gemaakt.

Voor het overige zijn mij ook nu geen feiten bekend geworden die mij er toe zouden kunnen brengen uit te spreken dat door de betrokken politieambtenaren onjuist is gehandeld. Helaas moet ik mij nog altijd onthouden van een oordeel. De feiten zijn mijns inziens niet meer objectief te achterhalen.

Overigens wordt iedere aansprakelijkheid in deze door mij afgewezen. De schade die klager heeft geleden ten gevolge van de aanrijding kan niet voor rekening komen van politie Flevoland. De schade dient voor rekening van klager dan wel de andere bij de aanrijding betrokken partij te komen. Ik beschouw dit als een civiele aangelegenheid van de betrokkenen en de verzekeringsmaatschappijen…”

2. Bijgevoegd was het rapport van 5 september 2000, opgemaakt door politieambtenaar M. Dit rapport betreft het verslag van het op die dag gehouden gesprek tussen verzoeker en Bu. Dit rapport luidt als volgt:

“…Op 22 oktober 1999 te 13.15 uur is er een aanrijding opgenomen door de collega's Bu. en B.

In de registratieset, welke bij dit rapport is gevoegd, is een korte verklaring opgenomen van beide partijen. (Verzoeker; N.o.) is in deze 14.1.

Bu. heeft de verklaring opgenomen van 14.2 en B. heeft de verklaring opgenomen van 14.1.

Op het bureau is de aanrijding verwerkt in de registratieset door Bu.

(Verzoeker; N.o.) is van mening dat hij iets anders heeft verteld aan de politie dan vermeld is in de registratieset.

(Verzoeker; N.o.) is van mening dat hij zijn portier maar 1 keer heeft opengemaakt, vervolgens is uitgestapt, de vrouw achter hem heeft aangesproken en toen weer is ingestapt. Nog voordat hij zijn portier kon sluiten is 14.2 toen tegen zijn portier gereden.

Dit is dus strijdig met hetgeen vermeld staat in de registratieset.

Hierop heeft (verzoeker; N.o.) een brief geschreven, waarin hij het verzoek doet dit probleem voor hem op te lossen.

Naar aanleiding van deze brief, heeft er een gesprek plaatsgevonden op 5 september 2000 te 14.35 uur in het politiebureau te Almere. Bij dit gesprek waren aanwezig:

- (verzoeker; N.o.)

- (verzoekers gemachtigde; N.o.)

- Bu, agent van politie

- M. hoofdagent van politie.

Dit gesprek vond plaats op verzoek van de inspecteur van politie E.

Tijdens dit gesprek heeft (verzoeker; N.o.) nogmaals zijn verhaal kunnen doen en aan kunnen geven wat zijn probleem was. Hij gaf (aan) dat hij door deze affaire erg onrustig was en er bijna niet van kon slapen.

Hij kon het niet begrijpen dat door de politie iets anders was geschreven in de registratieset dan hij verteld had. Hij wist wel dat wij elkaar zouden dekken, omdat dit nu eenmaal zo zou gaan.

(Verzoeker; N.o.) is zelf werkzaam bij de reclassering.

Door (verzoekers gemachtigde; N.o.) werd vervolgens gevraagd om een afschrift van de “kladregistratie”, zodat daarop mogelijk nog te zien was, wat er verklaard was.

Hierop is door Bu. uitgelegd hoe wij een aanrijding afhandelen en dat er geen kladregistratie wordt opgemaakt.

Op dat moment waren er geen mogelijkheden meer open en door M. is toen ook aan (verzoeker; N.o.) en (zijn gemachtigde; N.o.) uitgelegd dat wij nu te maken hebben met 2 partijen, (verzoeker; N.o.) en B., die er beiden van overtuigd zijn dat zij naar eer en geweten deze aanrijding hebben afgehandeld.

Daarbij komt dat (verzoeker; N.o.) belanghebbende is en B. absoluut geen belang heeft bij wat voor verandering in het gebeuren dan ook.

Tijdens het gesprek gaf (verzoeker; N.o.) diverse keren aan dat wanneer wij geen oplossing zouden vinden voor het probleem, dat hij dan naar de krant zou stappen. Hierop werd hij steeds gekalmeerd door (zijn gemachtigde; N.o.).

Ook is door ons diverse keren aangegeven dat wij alles in het werk zullen stellen om tot een goede oplossing te komen.

Vier dingen kunnen de oorzaak van deze situatie zijn:

- (Verzoeker; N.o.) vertelt nu niet de waarheid.

- (Verzoeker; N.o.) heeft zijn verhaal verkeerd verteld tegen B. ten tijde van het opnemen van de aanrijding.

- B. heeft het verhaal van (verzoeker; N.o.) ten tijde van de aanrijding verkeerd begrepen en dus verkeerd genoteerd.

- Bu. heeft de gegevens van B. verkeerd overgenomen en in de registratie verwerkt.

Met de gegevens die wij op dat moment hadden, konden wij niets meer betekenen voor (verzoeker; N.o.). Dit hebben wij ook aan hem medegedeeld. Ik heb hem ook gevraagd of hij zelf nog suggesties had hoe de politie hem nog van dienst zou kunnen zijn.

(Verzoeker; N.o.) gaf aan dat de aantekeningen van B. de oplossing zou brengen en dat daaruit zou blijken dat hij gelijk had.

Hierop heb ik het volgende voorstel gedaan aan (verzoeker; N.o.) en (zijn gemachtigde; N.o.):

B. zal benaderd worden door M. met het verzoek om opnieuw te zoeken naar eventuele bewaarde aantekeningen van de aanrijding. Wanneer deze aantekeningen toch nog te vinden zouden zijn, en daaruit op enigerlei wijze zou blijken dat (verzoeker; N.o.) gelijk zou hebben, dat wij dan zouden zorgen voor herstel van deze eventuele fout.

Zowel (verzoeker; N.o.) als (zijn gemachtigde; N.o.) zagen ook in dat dit nog de enige mogelijkheid was en waren blij met deze oplossing.

Direct na hun vertrek heb ik het verzoek gedaan aan B. om al haar spullen na te kijken. Hierop kwam B. met een boekje waaruit bleek dat dit boekje was van de periode rond 22 oktober 1999. Echter daaruit bleek dat de aantekeningen van de aanrijding niet meer in haar boekje zaten.

Dit komt aardig overeen met het feit dat door Bu. de aanrijding op papier is gezet. Dan komt het namelijk vaker voor dat gegevens uit een boekje worden gehaald en wordt overgegeven aan de collega die de zaak op papier zet.

Door M. is (verzoeker; N.o.), zoals afgesproken, onmiddellijk telefonisch in kennis gesteld van het feit dat de aantekeningen niet meer aanwezig waren en dat wij geen andere middelen meer hadden om hem te kunnen helpen.

(Verzoeker; N.o.) gaf aan dit te begrijpen en deze bevindingen door te geven aan (zijn gemachtigde; N.o.)…”

D. Reactie verzoeker

Verzoekers gemachtigde liet de Nationale ombudsman in zijn nadere van 14 augustus 2001 het volgende weten:

“…In het politierapport wordt gesteld dat cliënt drie keer zijn portier heeft geopend. Mijn cliënt is echter stellig overtuigd van het feit dat dit slechts 1 keer was. Een verschil van 2 keer acht ik onaanvaardbaar.

Op grond van bovenstaande acht ik het wenselijk c.q. noodzakelijk dat opgenomen aantekeningen worden bewaard. Het bewaren van aantekeningen is nog belangrijker wanneer het politierapport wordt opgemaakt door een andere beambte dan wie welke ter plaatse is geweest. Bij het overnemen van aantekeningen van een ander persoon kunnen fouten worden gemaakt, welke niet meer hersteld kunnen worden wanneer de betreffende aantekeningen niet meer aanwezig zijn.

Ten slotte wil ik nogmaals benadrukken dat gezien het onjuiste politierapport de door cliënt geleden schade niet verhaalbaar is…”

Achtergrond

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

Instantie: Beheerder regiopolitie Flevoland

Klacht:

Onthouden van oordeel over klacht.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Verklaring van verzoeker omtrent verkeersongeval onjuist weergegeven in registratieset.

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Regiopolitie Flevoland

Klacht:

Geweigerd om geleden schade te vergoeden.

Oordeel:

Niet gegrond