Verzoekster klaagt over de handelwijze van ambtenaren van het regionale politiekorps Twente op 23 mei 1999. Zij klaagt er met name over dat:
- zij is aangehouden, terwijl daar onvoldoende reden voor was;
- disproportioneel is gehandeld door haar voor een gering feit een nacht in te sluiten;
- er bij de aanhouding een buitensporig groot aantal politieambtenaren was betrokken;
- de politie de volgende dag haar aangifte van het doen van valse aangifte niet heeft willen opnemen.
Daarnaast klaagt verzoekster erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Twente in zijn beslissing van 6 januari 2000 een aantal onjuistheden heeft vermeld, te weten dat haar man de aangever in het gezicht had geslagen en dat haar man eerder verzet had gepleegd tegen de politie.
Beoordeling
I. Inleiding
1. Op 23 mei 1999 omstreeks 21.30 uur deed de heer Bo. aangifte bij de politie tegen verzoekster, haar echtgenoot B. en naar later bleek hun buurman Be.
Bo. verklaarde samengevat het volgende.
Hij had een aantal reclameplaten die op een auto kunnen worden aangebracht, aangenomen van verzoekster en B. om daar reclame ten behoeve van hun bedrijf op aan te brengen. Verzoekster en B. kwamen samen met Be. op 23 mei 1999 omstreeks 20.15 uur naar de woning van Bo. om de platen terug te halen. Bo. had de platen echter beschadigd en bood aan deze te repareren. Dit wilden verzoekster en B. niet en zij vroegen 400 gulden als schadevergoeding. Er ontstond enige discussie. Toen Bo. niet betaalde, pakten verzoekster en Be. de televisie van Bo. uit de woning en zetten deze in een auto. Vervolgens reden verzoekster, B. en Be. met die auto weg. Verder verklaarde Bo. dat hij tijdens de discussie door B. opzettelijk en met kracht in zijn gezicht was geslagen.
2. Op 23 mei 1999 omstreeks 21.45 uur legde Ja., de vriendin van Bo., tegenover de politie een getuigenverklaring af. Hierin bevestigde zij hetgeen Bo. had verklaard over het gebeurde op 23 mei 1999.
3. In de mutatie in het dag- en nachtrapport van de politie en in de processen-verbaal van aanhouding en onderzoek in deze zaak relateren de betrokken ambtenaren over de verklaringen van de aangever Bo. en getuige Ja. en merken zij voorts het volgende op. Direct na het opnemen van de aangifte pleegden zij overleg met de chef van dienst. Besloten werd de drie verdachten aan te houden ter zake van diefstal dan wel mishandeling. De politie is vervolgens met vier voertuigen met zeven politieambtenaren naar de woning van verzoekster gegaan. De reden van de inzet van dit aantal personen hield verband met het aantal aan te houden verdachten en met het verzet dat verzoeksters echtgenoot tegen de politie pleegde bij een eerdere confrontatie, aldus de betrokken ambtenaren. De politie was toen nog niet bekend met de verblijfplaats van Be.
Toen de politie bij de woning van verzoekster kwam, waren daar verzoekster, B. en hun kleine kinderen aanwezig. B. bleek de Nederlandse taal onvoldoende machtig om zichzelf verstaanbaar te maken. Verzoekster voerde het woord. Zij erkende met B. en Be. in de woning van Bo. te zijn geweest die avond en zijn televisie te hebben meegenomen. Zij bevestigde het verhaal van Bo. in zijn aangifte met betrekking tot de reclameplaten. Zij stelde echter dat zij de televisie met toestemming van Bo. had opgepakt en afgegeven aan Be., waarna zij de televisie hadden meegenomen als onderpand voor het door Bo. aan haar verschuldigde geld in verband met schade aan de platen. Bo. zou zijn televisie terugkrijgen na afgifte van een bedrag van ƒ 400,-. Verzoekster verklaarde dat B. Bo. niet had geslagen, maar alleen weggeduwd.
In verband met de tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van Bo. en Ja. en verzoekster en de aanwezigheid van kleine kinderen schortte de politie de aanhouding van verzoekster en B. op. Zij hoorden eerst Be. in zijn woning. Be. verklaarde dat verzoekster zonder toestemming van Bo. de televisie had weggenomen en dat B. niemand had mishandeld. Vervolgens ontbood de politie Be. om de volgende dag een verklaring op het politiebureau af te leggen.
Op 23 mei 1999 om 23.30 uur werd verzoekster aangehouden als verdachte van diefstal dan wel diefstal door twee of meer verenigde personen gepleegd dan wel diefstal voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld. Zij werd naar het politiebureau overgebracht en voor de nacht ingesloten en de volgende dag verhoorde de politie haar. Op 24 mei 1999 om 12.00 uur werd zij in vrijheid gesteld.
B. werd niet aangehouden in verband met de aanwezigheid van de kinderen. Hij werd ontboden om de volgende dag op het politiebureau een verklaring af te leggen.
Op 24 mei 1999 hoorde de politie Bo. en Ja. in verband met het mogelijk doen van valse aangifte. Zij bevestigden hun eerder afgelegde verklaring.
4. Op 24 mei 1999 maakte de politie processen-verbaal van verhoor van alle betrokkenen op. Deze verhoren vonden plaats omstreeks 10.29, 11.04, 11.49, 13.03 en 13.40 uur. Verzoekster verklaarde dat Bo. haar de televisie had overhandigd nadat hij zelf de stekkers eruit had gehaald. Vervolgens gaf verzoekster de televisie aan Be. die deze in de auto van verzoekster zette, waarna zij vertrokken. Voorts verzocht zij de politie om een onderzoek naar het doen van valse aangifte door Bo.
Be. verklaarde dat verzoekster de stekkers eruit had gehaald. Be. verklaarde verder dat Bo. geen reactie had gegeven toen de televisie werd meegenomen en dat Bo. het goed had gevonden dat zij de televisie meenamen. Ook verklaarde hij dat er geen sprake was van mishandeling.
B. verklaarde eensluidend met hetgeen zijn echtgenote had verklaard.
5. Op 27 mei 1999 maakte betrokken ambtenaar R. een mutatie in het dag- en nachtrapport van de politie waarin hij vermelde dat verzoekster aangifte wilde doen van valse aangifte door Bo. en dat hij haar duidelijk had gemaakt dat een valse aangifte van Bo. niet te bewijzen was.
II. Met betrekking tot de grond tot aanhouding van verzoekster
1. Verzoekster klaagt erover dat de politie onvoldoende grond had om haar aan te houden. Zij meent dat onvoldoende vast stond wat er was gebeurd en dat bovendien de lezingen van het gebeuren van haar en aangever Bo. totaal uiteenliepen.
2. De korpsbeheerder liet het volgende weten. Verzoekster, B. en Be. konden op grond van de verklaringen van aangever Bo. en getuige Ja. die avond als verdachten worden aangemerkt. Nadat verzoekster die avond in haar woning een ontkennende verklaring had afgelegd, werd om een duidelijker beeld te krijgen van de gebeurtenissen eerst gesproken met medeverdachte Be. die een bekennende verklaring aflegde met betrekking tot de diefstal die gelijkluidend was aan de verklaring van de aangever en getuige. Omdat ten aanzien van Be. daarmee alle relevante feiten aan het licht waren gebracht, was er geen opsporingsbelang meer om hem aan te houden. Verzoeksters echtgenoot werd niet aangehouden omdat door de verklaringen van verzoekster, B. en Be. zijn positie als verdachte minder sterk werd en ook werd hij niet aangehouden in verband met de aanwezigheid van kleine kinderen in de woning van verzoekster en B. De korpsbeheerder merkt de klacht aan als niet gegrond.
3. Betrokken ambtenaar R. liet weten dat er zijns inziens reden genoeg was om tot aanhouding over te gaan.
4. Het Nederlandse strafprocesrecht, zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering, bevat regels voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en is er uiteindelijk op gericht om strafbare feiten op te helderen en de daarvoor verantwoordelijke personen te straffen. Politie en justitie zijn belast met de opsporing van strafbare feiten. Daartoe geeft - onder meer - het Wetboek van Strafvordering hun een reeks van bevoegdheden. Algemeen wordt aangenomen dat de politie bij het verrichten van een opsporingsonderzoek in beginsel dient te kiezen voor een werkwijze die voor de verdachte het minst bezwarend is. Dit houdt onder meer in dat de aanwending van strafvorderlijke bevoegdheden in overeenstemming moet zijn met eisen van gematigdheid en evenredigheid.
Daarbij dient de politie er steeds alert op te zijn dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een burger door de toepassing van strafvorderlijke bevoegdheden zo gering mogelijk is.
5. In dit geval heeft Bo. aangifte gedaan van diefstal voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld; artikel 312 eerste lid Wetboek van Strafrecht (zie Achtergrond, onder 1). Dit is als ernstig strafbaar feit aan te merken. Op het moment van de aanhouding waren er voldoende feiten en omstandigheden om verzoekster, B. en Be. aan te merken als verdachten. Vast staat dat op dat moment Bo., Ja. en mededader Be. eensluidend hadden verklaard dat verzoekster en Be. zonder toestemming van Bo. de televisie van Bo. hadden weggenomen. Dit is als diefstal aan te merken (zie Achtergrond, onder 1). Ook staat vast dat Bo. en Ja. hadden aangegeven dat de diefstal gepaard was gegaan met geweld. Hoewel dit door verzoekster en Be. werd ontkend, konden zij toch mede worden aangemerkt als verdachten van overtreding van artikel 312 eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Op zichzelf is een ontkenning van verdachten onvoldoende om de verdenking weg te nemen. In dit geval was er ook overigens onvoldoende sprake van feiten of omstandigheden die het rechtvaardigden verzoekster, B. en Be. niet langer als verdachten aan te merken. Het feit dat verzoekster en Be. verschillende verklaringen hadden afgelegd, rechtvaardigt dat er voldoende onderzoeksbelang was om de verdachten buiten elkaars aanwezigheid te horen, zonder dat zij eerst hun verklaringen op elkaar zouden kunnen afstemmen. Daarmee hadden de betrokken ambtenaren voldoende grond om gebruik te maken van hun aanhoudingsbevoegdheid (zie Achtergrond, onder 2.).
6. Ten aanzien van Be. geldt het volgende. Op het moment dat uiteindelijk moest worden besloten of Be. diende te worden aangehouden, waren ten aanzien van Be. de meest relevante feiten en omstandigheden al aan het licht gebracht. Hij had immers die avond zijn aandeel in het wegnemen van de televisie erkend. Hoewel er ten aanzien van het mogelijk gebruikte geweld nog onvoldoende duidelijkheid was en op grond daarvan Be. mogelijk ook aangehouden kon worden, verschilt de situatie van Be. wezenlijk van de situatie van verzoekster, die immers ook de diefstal ontkende. Het stond de politie op dat moment vrij de onderzoeksbelangen zodanig in te schatten dat Be. niet hoefde te worden aangehouden. Uit het niet aanhouden van Be. volgt dat de politie voldoende oog heeft gehad voor hetgeen onder 4. is overwogen.
7. Ten aanzien van B. geldt het volgende. De politie heeft die avond geen verklaring van B. gekregen omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was. Op grond van het voorgaande kon ook B. als verdachte worden aangemerkt en worden aangehouden. De betrokken ambtenaren werden echter die avond geconfronteerd met kleine kinderen in de woning van verzoekster en B. Aanhouding van beiden zou mogelijk problematisch kunnen zijn met betrekking tot de opvang van deze kinderen en bovendien zou het aanhouden van zowel verzoekster als B. en het vervolgens onderbrengen op een ander adres van de kinderen negatieve gevolgen kunnen hebben voor die kinderen. De keus om verzoekster of B. niet aan te houden geeft er blijk van dat de betrokken ambtenaren rekening hebben gehouden met hetgeen onder 4. is gesteld en met de bijzondere omstandigheden van dit geval. Zij konden afzien van de aanhouding van verzoekster of B. Er zijn geen feiten of omstandigheden op grond waarvan het onjuist moet worden geacht dat zij hebben gekozen voor het afzien van het aanhouden van B.
8. Gezien het voorgaande is de onderzochte gedraging in zoverre behoorlijk.
III. Met betrekking tot het gedurende een nacht insluiten van verzoekster
1. Verzoekster klaagt erover dat de politie disproportioneel heeft gehandeld door haar voor een gering feit een nacht in te sluiten.
2. De korpsbeheerder liet weten dat verzoekster gezien het late tijdstip van aanhouding pas de volgende dag werd gehoord en dat hij de klacht als niet gegrond aanmerkte.
3. Betrokken ambtenaar R. liet weten dat de verdachte niet was gehoord gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd en dat er bovendien op dat moment geen politiepersoneel aanwezig was om de verdachte te horen.
4. In dit geval was het voor het opsporingsonderzoek van een ernstig strafbaar feit noodzakelijk verschillende personen te horen; in ieder geval verzoekster en B., maar mogelijk zouden ook Bo., Ja. en Be. nader moeten worden gehoord om de betrokkenen over en weer met elkaars verklaringen te confronteren. In beginsel zijn de uren van 00.00 tot 09.00 uur voor de nachtrust bestemde uren. Met toestemming van de verdachte kan gedurende die uren een verdachte wel worden gehoord; bijvoorbeeld als daardoor in korte tijd het opsporingsonderzoek kan worden afgerond en op die wijze kan worden voorkomen dat een verdachte de nacht in een politiebureau moet doorbrengen. In dit geval lag dit echter niet in de rede. Buiten het feit dat alle personen dan gedurende de nacht moesten worden gehoord en daarmee moesten instemmen, was dit niet mogelijk voor B. De reden dat hij niet werd aangehouden, lag er immers in dat hij bij de kinderen moest blijven. Bovendien wordt opgemerkt dat de politie de zaak de volgende dag voortvarend heeft opgepakt, zodat verzoekster al om 12.00 uur - drie uur na het einde van de voor de nachtrust bestemde tijd - in vrijheid werd gesteld.
5. In zoverre is de onderzochte gedraging ook behoorlijk.
IV. Met betrekking tot het aantal bij de aanhouding ingezette politieambtenaren
1. Verzoekster klaagt er verder over dat bij haar aanhouding een buitensporig groot aantal politieambtenaren was betrokken.
2. De korpsbeheerder en betrokken ambtenaar R. lieten weten dat er zeven politieambtenaren waren ingezet voor de aanhouding omdat er drie verdachten moesten worden aangehouden. De betrokken ambtenaar voegde daar nog aan toe dat deze drie personen mogelijk gescheiden moesten worden vervoerd naar het politiebureau. De korpsbeheerder voegde daar nog aan toe dat B. bij een eerdere confrontatie verzet tegenover de politie had gepleegd, hetgeen ook in het proces-verbaal van onderzoek stond vermeld.
3. De politie dient er bij een aanhouding zorg voor te dragen dat verdachten bij de aanhouding niet ontkomen. Daarnaast dient de politie er zorg voor te dragen dat aangehouden verdachten op een veilige manier worden overgebracht naar een plaats van verhoor. In het belang van het opsporingonderzoek kan het in de rede liggen verdachten apart te vervoeren. Nu de politie de intentie had drie personen aan te houden in twee verschillende woningen, is de inzet van zeven personen niet buitensporig, hoewel het begrijpelijk is dat verzoekster dit wel zo heeft ervaren.
4. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
V. Met betrekking tot het niet opnemen van een aangifte
1 Verzoekster klaagt erover dat de politie de dag na het voorval haar aangifte van het doen van valse aangifte niet heeft willen opnemen.
2. De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar lieten weten dat er onderzoek was gedaan naar het doen van valse aangifte door Bo., maar dat de feiten niet het vermoeden rechtvaardigden dat er een valse aangifte was gedaan. Het opnemen van een aangifte kon daaraan niets toevoegen.
3. Vast staat dat de betrokken ambtenaar R. een onderzoek heeft ingesteld naar een mogelijke valse aangifte door Bo. Hij heeft hiertoe Bo. en Ja. een tweede maal gehoord. Zoals R. ook heeft vermeld, is een aangifte een verzoek een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Hieraan heeft R. op zichzelf voldaan. Het was echter niet juist dat de politie de aangifte niet heeft opgenomen. Opsporingsambtenaren zijn op grond van de wet (zie Achtergrond onder 3.) in deze situatie verplicht aangiften van strafbare feiten op te nemen. Deze wettelijke plicht staat los van de vraag welk gevolg wordt gegeven aan die aangifte. Zowel de korpsbeheerder als R. legden ten onrechte wel een verband tussen het opnemen van de aangifte en het onderzoek daarnaar. Zij komen tot de conclusie dat niet bleek dat er valse aangifte was gedaan.
Het is overigens niet juist dat zij deze conclusie trekken. De politie dient voor een eventuele vervolging de resultaten van een onderzoek bij proces-verbaal voor te leggen aan het openbaar ministerie, dat de beslissing neemt over al dan niet vervolgen.
4. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
VI. Met betrekking tot onjuiste vermeldingen door de korpsbeheerder
1. Ten slotte klaagt verzoekster erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Twente in zijn beslissing van 6 januari 2000 een aantal onjuistheden heeft vermeld, te weten dat haar man de aangever in het gezicht had geslagen en dat haar man eerder verzet had gepleegd tegen de politie.
2. De korpsbeheerder liet weten dat gezien de afgelegde verklaringen hij geen onjuistheden heeft vermeld in zijn brief van 6 januari 2000 over het slaan door B. Verder liet hij weten dat de heer B. eerder was aangehouden in verband met het dreigen met een mes. Volgens de korpsbeheerder vermelden inmiddels de gegevens uit het bedrijfsprocessensysteem niets meer over deze zaak en uit het dossier dat naar aanleiding van deze zaak naar het openbaar ministerie is verzonden blijkt ook niet dat B. in die zaak verzet had gepleegd.
3. Betrokken ambtenaar R. liet weten dat uit het onderzoek niet duidelijk is geworden of B. daadwerkelijk Bo. had geslagen. Voorts deelde hij mee dat hij voorafgaand aan de aanhouding het bedrijfsprocessensysteem had geraadpleegd en dat hem daarbij was gebleken dat B. al eerder was aangehouden door de politie waarbij B. actief verzet had gepleegd.
4. Vast staat dat de bedoelde opmerkingen in de brief van de korpsbeheerder van 6 januari 2000 zijn gemaakt. Vast staat ook dat de verklaringen over het slaan door B. niet eenduidig zijn. In deze situatie had de korpsbeheerder alleen kunnen vermelden dat B. ervan werd verdacht Bo. in het gezicht te hebben geslagen. Het is - net als is overwogen onder V.3. - niet juist dat de korpsbeheerder conclusies trekt met betrekking tot de vraag of B. daadwerkelijk heeft geslagen en hij ervan uitgaat dat B. daadwerkelijk heeft geslagen.
5. In zoverre is de onderzochte gedraging ook niet behoorlijk.
6. Zoals de korpsbeheerder heeft vermeld, blijkt uit een eerder tegen B. opgemaakt proces-verbaal niet dat B. zich heeft verzet tegen de politie. Wel zou een zodanige opmerking hebben gestaan in het bedrijfsprocessensysteem van de politie. Deze opmerking was echter ten tijde van het onderzoek van de Nationale ombudsman niet meer te achterhalen. Het is aan de korpsbeheerder een dossier van klachten zorgvuldig samen te stellen. Dit betekent dat hij er zorg voor dient te dragen dat relevante gegevens in dat dossier worden opgenomen en niet verloren gaan. Daar de korpsbeheerder in zijn brief van 6 januari 2000 aan verzoekster verwijst naar gegevens uit het bedrijfsprocessensysteem, diende hij die gegevens ook in het klachtdossier op te nemen. Nu hij dat niet heeft gedaan, ligt het in zijn risicosfeer dat hij zijn opmerking niet kan staven. De korpsbeheerder had de opmerking over het plegen van verzet door B. in de bedoelde brief niet mogen maken zonder de grondslag daarvan te bewaren. Deze opmerking is grievend indien deze onjuist mocht zijn.
7. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Twente, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), is gegrond met betrekking tot het niet opnemen van een aangifte en ten aanzien van onjuiste vermeldingen door de korpsbeheerder.
De klacht is niet gegrond met betrekking tot de aanhouding van verzoekster, het gedurende de nacht insluiten van verzoekster en het aantal bij de aanhouding ingezette politieambtenaren.
Onderzoek
Op 25 februari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw E. te Haaksbergen, ingediend door het Antidiscriminatie bureau Twente te Enschede, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Twente.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd zeven betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zes van de betrokken ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Almelo over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.
Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoekster maakte van die gelegenheid geen gebruik. Aan de korpsbeheerder werd een specifieke vraag gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. De korpsbeheerder en de hoofdofficier van justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 23 mei 1999 omstreeks 21.30 uur deed de heer Bo. aangifte bij ambtenaar R. van het regionale politiekorps Twente ter zake van diefstal in vereniging gepleegd en mishandeling. Deze aangifte hield onder meer in:
“Ik doe aangifte van diefstal in vereniging dan wel diefstal alsmede mishandeling. Meerdere personen hebben opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat mij geheel in eigendom toebehoort, weggenomen, kennelijk met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Tevens heeft men mij opzettelijk in het gezicht geslagen.
Ik kan hierover als volgt verklaren.
Vanavond, zondag 23 mei 1999 omstreeks 20,15 uur, kwam een man bij mij in de woning aan (…) te Haaksbergen. Mijn vriendin, Ja., was ook bij mij aanwezig. Deze man kende ik (…). Deze man is genaamd B. Hij had een aantal reclameplaten bij zich die op een auto kunnen worden aangebracht. Hij vroeg mij of ik de platen kon overspuiten. Dit is mijn werk en ik sprak met hem af dat ik dit zou doen en dat de klus voor a.s. dinsdag klaar zou hebben.
Vanavond, omstreeks 21.30 uur, kwam B. weer terug. Ik zag dat hij in bijzijn van zijn vrouw was alsmede een grote man, breed postuur. Die grote brede man zag er uit als u, verbalisant, alleen dan breder.
B. wilde de platen weer terug hebben. Ik was inmiddels al bezig geweest met zijn platen en had per ongeluk een plaat beschadigd. B. zag dit en wilde ƒ 400,00 voor de beschadiging. Ik bood hem aan om de door mij aangebrachte beschadiging te repareren. Hij wilde dit niet en vroeg ƒ 400,00. Wanneer ik dit niet zou betalen dan zou hij mijn televisietoestel, staand op een kast in mijn woning, meenemen. Tijdens de discussie sloeg B. mij opzettelijk en met kracht in het gezicht. Ik merk hierbij op dat ik vorig jaar nekletsel heb opgelopen en nog steeds een beschermkraag om mijn nek draag.
Hierna pakten de vrouw van B. alsmede de grote, brede man mijn tv-toestel op en namen deze mee de woning uit. Ook B. verliet mijn woning. Zij laadden de televisie in een auto en reden weg. Ik heb uiteraard geen toestemming gegeven om mijn televisie weg te nemen. Het betreft een Akai-toestel, zwart van kleur, met afstandsbediening."
2. Mevrouw Ja., getuige van het voorval, legde ten overstaan van politieambtenaar R. op 23 mei 1999 te 21.45 uur de volgende verklaring af:
“Ik bevond mij vanavond, zondag 23 mei 1999, in de woning van mijn vriend, Bo.
Op een gegeven moment verscheen een man in de woning in verband met een aantal reclameplaten van hem die Bo. zou overspuiten. Deze man bleek later te zijn genaamd B.
Ongeveer een uur later, omstreeks 21.30 uur, kwam die man terug in het bijzijn van kennelijk zijn vrouw en een andere man.
Er volgde een discussie over de reclameplaten. Bo. was hier namelijk al mee begonnen en had een plaat beschadigd. Bo. bood aan om de plaat te repareren doch de mensen gaven aan dat hij ƒ 400,00 moest betalen. Toen Bo. duidelijk maakte dat hij dit niet deed pakte de vrouw op een gegeven moment de televisie op, nadat ze de lamp eraf had gehaald, en nam deze mee waarna ze de tv overgaf aan de andere man die erbij was. Deze liep met de tv naar buiten. Bo. heeft absoluut geen toestemming gegeven om de tv mee te nemen aan de drie personen. Dit is zonder zijn toestemming gebeurd.
Tevens heb ik gezien dat de heer B. op een gegeven moment, tijdens een discussie, Bo. met kracht in het gezicht sloeg.
3. Op 23 mei 1999 omstreeks 22.11 uur maakten zeven ambtenaren van het regionale politiekorps Twente een mutatie in het dag- en nachtrapport van de politie. De mutatie hield onder meer het volgende in:
“Bo. belde met de mededeling dat zijn tv zojuist was gestolen.
Tp het verhaal aangehoord. Vanavond, omstreeks 20.15 uur, verscheen verdachte B. (…) bij Bo. met een aantal reclameplaten voor de auto die moesten worden overgespoten. Afspraak werd gemaakt dat de platen voor a.s. dinsdag klaar waren.
Bo. ging direct aan de slag met de platen en beschadigde hierbij een plaat.
Om 21.30 uur kwam B. weer terug, samen met zijn vrouw en een "kleerkast in menselijke vorm". Hij wilde nu de platen weer terug hebben en zag de beschadiging.
B. wilde ƒ 400,00 hebben. Bo. bood aan de schade te repareren doch B. wilde geld of anders nam hij de tv mee. In de discussie sloeg B. Bo. tegen het hoofd (noot: Bo. draagt een nekkraag ivm nekletsel vorig jaar opgelopen). De tv werd door zijn vrouw en de kleerkast opgepakt en meegenomen. Getuige van alles was de vriendin van Bo.: Ja.
Overlegd met CvD (commandant van dienst; N.o.). 4005 en 4841 komen hierheen voor aanhouding. Nemen machtiging mee. Tv betreft een zwarte Akai, klein beeld met afstandsbediening.
AANVULLING MBT AANHOUDING:
Tezamen met 4605, 4005, 4841 en 4601 tp gegaan (…) te Haaksbergen, woning van B. Geen gebruik gemaakt van de machtiging.
Aldaar verhaal aangehoord. Mevrouw B. deed het woord. Kwam op vele punten niet overeen met verhaal AAB. Derhalve eerst gesproken met de "kleerkast": Be.
Hieruit bleek dat mevrouw B. zich wel degelijk schuldig had gemaakt aan dfst. Derhalve haar aangehouden te 23-29 uur. Collega's 4005 maken aanhoudingspv.
B. niet aangehouden ivm aanwezigheid van kleine kinderen in de woning.
Be. ontboden voor morgen 11.00 uur aan bureau.
Ook met B. zal morgen een afspraak worden gemaakt voor verhoor.
Televisie stond in de woonkamer. Deze meegenomen en aan bureau geplaatst. Aangever Bo. telefonisch ingelicht.
Hij zal morgen ook nader worden gehoord ivm tegenstrijdige verklaringen.
(…)
AANVULLING R.:
Vanmorgen verdachte E. (verzoekster; N.o.) gehoord aan het bureau in Haaksbergen. Ze verklaarde dat haar man Bo. niet heeft geslagen maar alleen weggeduwd. Tevens verklaarde ze dat Bo. ermee instemde dat de tv door hen werd meegenomen en weer terugkreeg wanneer hij ƒ 400,00 zou betalen.
Om 11.00 uur verdachte Be. gehoord. Had een eensluidende verklaring. Hij was degene die uiteindelijk de tv in de auto had gezet.
Om 11.30 uur verdachte B. gehoord mbt een Turkse tolk, (…) middels de telefoon. Verhaal kwam overeen met verklaring van Be. en zijn vrouw.
Om 12.00 uur werd verdachte E. heengezonden (…) waarna zij met haar man vertrok.
Met haar toestemming kan de tv terug naar Bo. Deze zal vanmiddag verschijnen. Ik zal de reclameborden innemen en terug bezorgen bij familie B.
Wel zal Bo. en zijn vriendin, Ja., nader worden gehoord ivm het mogelijk afleggen van een valse aangifte mbt Bo.
Vanmiddag getuige Ja. nader gehoord. Zij blijft bij haar verklaring dat de tv wel degelijk is meegenomen zonder toestemming van Bo. Ook heeft B. hem wel degelijk geslagen.
Ook Bo. nader aan de tand gevoeld. Bleef bij zijn verhaal. Valse aangifte is niet te bewijzen op dit moment.
Proces-verbaal zal worden opgemaakt en verzonden.
Tv aan Bo. meegegeven na ondertekening ontvangstbewijs
Bo. weigerde de reclameplaten aan mij af te geven en zei dat hij de opdracht zou afmaken waarna de platen terug gaan naar B.
Hem dit afgeraden, maar ja...."
4. Drie betrokken ambtenaren maakten op 23 mei 1999 een proces-verbaal op van aanhouding van verzoekster die dag omstreeks 23.30 uur op grond van diefstal dan wel diefstal door twee of meer verenigde personen gepleegd, dan wel diefstal voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door geweld of bedreiging met geweld (zie Achtergrond onder 1).
5. Verzoekster legde ten overstaan van politieambtenaar R. op 24 mei 1999 te 10.29 uur de volgende verklaring af:
“Gisteravond, zondag 23 mei 1999, ik weet niet meer hoe laat, maar het was vroeg in de avond, ben ik, samen met Be. en mijn man, B., naar Bo. gegaan, wonende (…). Ik ken Be. omdat het mijn buurman is. We kennen elkaar al jaren en hij is ook een collega van mij geweest.
Een uur voordat wij op voornoemd adres kwamen was mijn man al daar geweest. Wij kregen nog wat van Bo., namelijk reclame magneetplaten, twee stuks. Deze platen waren ongeveer drie en een halve maand geleden door Bo. meegenomen. Bo. zou die platen overspuiten.
Mijn man en ik hebben een aantal keren met Bo. gebeld om te vragen waar die platen bleven. Elke keer had Bo. een ander verhaal.
Mijn man is dus gisteravond daar geweest om die platen eindelijk eens op te halen.
Bo. scheen toen weer een verhaal te hebben dat die platen niet bij hem thuis lagen maar ergens anders, namelijk bij spuitbedrijf (…).
Op een gegeven moment kwam mijn man weer thuis en deelde mij mede wat Bo. had verteld tegen hem. Be. was toen ook bij mij.
Be. stelde voor om met zijn drieën naar Bo. te gaan. Dit hebben we dus gedaan.
Bo. had toen weer een ander verhaal dat de platen bij zijn moeder lagen in de garagebox. Hier zijn we toen heen gereden. Ook hier lagen de platen niet. Hierna zijn we weer naar Bo. zijn huis gereden. Ik ben bij Bo. in de auto gestapt om te voorkomen dat hij ervandoor zou gaan.
Bo. en ik kwamen eerder aan bij zijn woning dan mijn man en Be.
Bo. liet mij de reclameplaten zien. Deze waren behoorlijk beschadigd. Ik confronteerde Bo. hiermee. Op een gegeven moment kwam mijn man en Be. binnen. Bo. zei dat mijn man wist en toestemming had gegeven om de platen dusdanig te bewerken zoals ze er nu uitzagen. Mijn man werd kwaad door de beschuldiging van Bo. en duwde in zijn woede Bo. tegen zijn schouder waardoor deze iets naar achteren werd geduwd.
Be. zei toen dat Bo. ƒ 400,00 moest betalen voor de beschadigde platen.
Bo. zei dat hij dat geld niet had. Ik zei Bo. dat ik niet eerder weg zou gaan dan dat ik het geld zou hebben. Bo. zei dat hij niet eerder dan de 24e geld zou krijgen. Be. stelde voor om dan de televisie van Bo. mee te nemen in plaats van het geld. Bo. wilde dit niet.
Be. zei toen dat we de zaktelefoon van hem meenamen. Be. stak deze in zijn zak. Toen zei Be. dat we de auto van Bo. mee zouden nemen. Bo. zei dat de auto niet van hem was. Ik wist dat dit klopte.
Be. zei toen dat we de televisie meenamen. Ik vroeg aan Ja., een vriendin van Bo., die ik wel ken en die ook aanwezig was in de woning, of zij de lamp van de televisie wilde halen omdat ik die niet aan wilde raken. Dit wilde ze niet.
Bo. stond toen op en heeft de lamp van de tv gehaald. Ik wilde de stekker uit het stopcontact halen. Bo. zei toen dat ik moest stoppen omdat ik de verkeerde stekker te pakken had. Bo. heeft toen zelf de stekker eruit gehaald en de kabel. Bo. heeft de televisie zelf opgepakt en aan mij gegeven. Be. vroeg welke afstandsbediening bij de tv hoorde, er lagen er namelijk meer op de tafel. Bo. gaf zelf aan dat het de AKAI afstandsbediening was. Toen ik de tv van Bo. overhandigd heb gekregen heb ik deze aan Be. overgedragen. Be. liep er mee naar buiten. De zaktelefoon werd door Be. weer teruggelegd. Ik zei tegen Bo. dat hij a.s. vrijdag het geld moest brengen en dat hij dan de tv terug kon krijgen. Ik zei nog tegen Bo. dat ik had gezien in de garagebox van zijn moeder dat daar nog een tv stond en dat hij deze dan tijdelijk kon gebruiken. Hij beaamde dit.
U zegt mij dat ik de televisie tegen zijn wil heb weggenomen. Dit is niet waar. Hij heeft zelf de stekker eruit gehaald en mij de tv overhandigd. U vraagt mij of mijn man Bo. in het gezicht heeft geslagen. Dit is niet waar. Hij heeft alleen een duw gegeven zoals ik al eerder heb verklaard.
Wanneer Be. er niet bij was geweest dan was dit mogelijk wel gebeurd maar Be. kon mijn man tegenhouden.
Be. is meegegaan naar Bo. omdat hij op dat moment bij ons koffie dronk. Wij hebben hem zelf uitgenodigd om mee te gaan.
U vraagt mij of ik bezwaar heb tegen het feit dat de tv weer terug gaat naar Bo.
Ik heb hier geen bezwaar tegen wanneer u onderzoekt of Bo. valse aangifte heeft gedaan en mij dus valselijk heeft beschuldigd."
6. Be. legde ten overstaan van politieambtenaar R. op 24 mei 1999 te 11.04 uur de volgende verklaring af:
“Ik ben vandaag door u ontboden aan het bureau in verband met een voorval gisteravond op (…) te Haaksbergen. Ik kan u hierover als volgt verklaren.
Gisteravond, zondag 23 mei 1999, bevond ik mij bij de familie B., wonende (…) te Haaksbergen. Dit zijn kennissen van mij. Ik dronk daar koffie. Ik werd op een gegeven moment uitgenodigd door de heer en mevrouw B. om mee te gaan naar het huis van Bo. Ik wist dat zij een geschil hadden met Bo. in verband met een aantal reclameplaten die Bo. voor hen zou overspuiten.
Ik weet niet exact waarom ik mee moest. Ik denk dat ik meer als getuige mee moest gaan omdat Bo. waarschijnlijk wel weer een smoes zou hebben. Het is niet om intimiderend over te komen bij Bo., dat zeker niet.
Bij Bo. aangekomen zijn we op een gegeven moment naar een garagebox van zijn moeder gegaan omdat daar de platen zouden liggen. Dit was echter niet zo. Later zijn we weer naar de woning van Bo. gegaan (…).
In de woning hoorde ik dat Bo. de heer B. voor van alles en nog wat uitmaakte waarop B. kwaad werd. Ik ben toen tussen hem en Bo. gaan staan om te voorkamen dat e.e.a. uit de hand zou lopen.
Bo. kreeg te verstaan dat hij ƒ 400,00 moest betalen. Bo. had namelijk inmiddels de reclameplaten gepakt en deze, althans 1, was behoorlijk beschadigd door hem.
Op een gegeven moment heb ik gezegd dat we de auto van Bo. mee namen. Ik zei dit om Bo. een beetje onder druk te zetten om het geld te betalen. Ik had dit uiteindelijk nooit gedaan.
Op een gegeven moment werd er gesproken over het meenemen van de televisie. Ik weet niet meer wie dit idee heeft geopperd. Mevrouw B. heeft de stekker eruit gehaald en de tv opgebeurd. Ik heb toen de televisie overgenomen. Ik heb de tv achter in de bus van de heer B. gezet.
Bo. heeft geen reactie gegeven toen de televisie werd weggenomen. Bo. zei dat hij het goed vond dat we de tv meenamen. De televisie is dus niet gestolen maar met toestemming van Bo. door ons meegenomen.
Het is hem ook duidelijk gemaakt dat wanneer hij het geld zou brengen de tv weer door hem kon worden meegenomen. Van mishandeling is absoluut geen sprake."
7. B., de echtgenoot van verzoekster, legde ten overstaan van politieambtenaar R. op 24 mei 1999 te 11.49 uur met tussenkomst van een tolk de volgende verklaring af:
“Gisteravond, zondag 23 mei 1999, ben ik samen met een kennis, Be. en mijn vrouw naar Bo. gegaan. Bo. heeft een aantal reclameplaten van mij thuis liggen die hij zou overspuiten. Daar hij deze al lang klaar zou hebben zijn wij gisteren naar de woning van Bo. gegaan.
Ik zag dat de platen beschadigd waren en vroeg aan Bo. ƒ 400,00 omdat het mij dit ook had gekost. Bo. had geen geld. Bo. stemde er mee in dat wij zijn televisie meenamen en dat hij later het geld zou brengen. Dan zouden wij de tv weer teruggeven.
We hebben de tv dus niet gestolen maar met zijn toestemming meegenomen.
Ik heb Bo. niet geslagen. Ik ben op de hoogte van de regels in Nederland en weet dat als ik Bo. zou slaan ik dan vervolgens fout zou zijn. Dit is dus niet gebeurd."
8. Ja. legde ten overstaan van politieambtenaar R. op 24 mei 1999 omstreeks 13.03 uur de volgende verklaring af:
“U vraagt mij of Bo. gisteravond ermee heeft ingestemd dat de tv werd meegenomen. Dit is niet correct. Bo. kon, door de aanwezigheid van de drie personen, niet anders dan die mensen hun gang laten gaan en heeft mogelijk iets gezegd van: als je denkt dat je hem mee moet nemen dan moet je dat maar doen. Hij kon niet anders op dat moment.
Ook blijf ik bij mijn verklaring dat de heer B. Bo. een harde klap in het gezicht heeft gegeven."
9. Bo. legde ten overstaan van politieambtenaar R. op 24 mei 1999 omstreeks 13.40 uur de volgende verklaring af:
“U vraagt mij of ik ermee heb ingestemd dat de familie B. de tv van mij meenamen om deze, wanneer ik ƒ 400,00 zou betalen, weer terug te krijgen. Dit is niet.
De televisie van mij is zonder mijn toestemming weggenomen.
Tevens ben ik wel degelijk door de heer B. in het gezicht geslagen."
10. Op 27 mei 1999 maakte politieambtenaar R. een mutatie in het dag- en nachtrapport van de politie die onder meer het volgende inhield:
“Bo. is vandaag aan het bureau geweest met de reclameplaten waar alles mee is begonnen. Had er ook een rekening bij. Hij wilde dat ik de platen zou afleveren bij B. en het geld zou innen. Hem duidelijk gemaakt dat ik mij niet voor het karretje laat spannen. Ik heb hem eerder het advies gegeven (afgelopen zondag) om de platen die toen nog niet behandeld waren bij mij af te geven zodat ik ze weer naar B. zou brengen. Bo. was eigenwijs en zei de platen toch over te spuiten conform de opdracht. Tevens hem gezegd niet elke keer te komen of te bellen ivm deze zaak.
Vanmiddag kwam E. (verzoekster; N.o.) aan bureau. Wilde aangifte doen van verduistering van de platen en valse aangifte door Bo. van diefstal. Haar duidelijk gemaakt dat er geen sprake is op dit moment van verduistering en dat een valse aangifte door Bo. niet te bewijzen is. Zelf gaf ze aan dat haar leven kapot is, de relatie met haar man op het spel staat en er door de gehele bevolking in Haaksbergen over werd gepraat. Ging kwaad weer huiswaarts."
11. De gemachtigde van verzoekster deelde bij brief van 4 juni 1999 aan het regionale politiekorps Twente onder meer mee:
"Mevrouw E. is een succesvolle Turkse zakenvrouw. Zij runt in Haaksbergen een groentezaak en wordt zeer gewaardeerd door haar klanten.
Afgelopen Pinkstervakantie heeft ze iets meegemaakt dat haar leven op dit moment op de kop heeft gezet. Ze weet geen raad meer. Het gaat om het volgende.
Mevrouw E. heeft een aantal maanden geleden een kennis van haar in de gelegenheid gesteld een klusje voor haar te klaren. Het klusje hield in dat naampanelen voor het busje van de zaak moesten worden beschreven. Meneer Bo. die dit klusje wilde afhandelen heeft haar een aantal maanden laten wachten, om precies te zijn drieënhalve maand. Afgelopen pinkstervakantie is ze met haar man en buurman naar hem toegegaan en (heeft; N.o.) hem verteld dat het welletjes werd. Hij moest de panelen geven in welke staat ze ook maar waren. Want een zakenbusje kan niet zonder opschrift en wachten is niet de bedoeling. Meneer Bo. heeft aan het eind moeten toegeven en de panelen voorgelegd aan mevrouw E., maar ze waren beschadigd en onbruikbaar geworden. Daarop heeft ze hem gevraagd de prijs van deze panelen te betalen. Want ze zijn onbruikbaar gemaakt en dat was niet de bedoeling. Meneer had geen geld. Op aanraden van haar buurman die er ook bij was heeft ze hem gevraagd de televisie te geven als borg. Die heeft hij dan schromend maar gegeven.
Na ongeveer twee uur dat ze weer terug was thuis, is haar iets overkomen waar ze met haar hoofd niet meer bij kon. Er waren vijf politieauto's voor haar deur komen te staan en acht politieagenten hebben aan de deur geklopt. Ze wist niet wat haar overkwam. Ze werd verdacht van het vernielen van de woning van meneer Bo. en hem letsel aan te brengen. Mevrouw E. stond perplex. Op een gegeven moment heeft een politieagent haar gevraagd of ze mee wilde komen naar het politiebureau, om precies te zijn de heer R. die werkzaam is bij de politie in Haaksbergen. Zij was geschokt. Een poging van haar man om in plaats van haar mee te gaan naar het politiebureau heeft niet gebaat. Mevrouw moest mee.
Mevrouw E. heeft een nacht moeten verblijven in de cel. Ze was opnieuw geschokt, wist niet meer wat ze ervan moest denken, zocht naar schuld bij haarzelf, maar kwam er niet uit. Ze kon er niet bij dat ze in de cel moest. En eerlijk gezegd begrijp ik ook niet zo goed waarom iemand in de cel moet als niet vaststaat wat er gebeurd is. Haar verhaal was totaal anders dan die van meneer Bo. Hoe kon het zijn dat ze in de cel moest verblijven?
Daar komt nog bij dat mevrouw E. ondanks haar meerdere pogingen een aangifte te doen over wat haar overkomen is daartoe de gelegenheid niet heeft gekregen, mede door toedoen van meneer R.
Haar klacht zou niet voldoende zijn om een aangifte te doen. Terwijl haar advocaat haar gewezen heeft op haar recht om een aangifte te doen is mevrouw niet gehoord door de politie van Haaksbergen."
12. Betrokken ambtenaren R. en J. maakten een proces-verbaal op dat zij sloten op 16 juni 1999 en dat onder meer inhield:
"AANHOUDING VERDACHTE:
Direct na het opmaken van het proces-verbaal van aangifte werd overleg gepleegd in verband met dit onderzoek met de chef van dienst te Enschede, (…). Hierna werd besloten verdachten B., E. en Be. aan te houden terzake diefstal dan wel mishandeling gepleegd door verdachte B.
Door voornoemde chef van dienst werd een machtiging tot binnentreden opgemaakt.
Gezien het aantal aan te houden verdachten en het feit dat B. bij een eerdere confrontatie verzet pleegde tegenover de politie werd besloten met diverse collega's ter plaatse te gaan bij de woning van verdachten B. en E. (…) te Haaksbergen. Op dat moment was het ons, verbalisanten, niet bekend wat de verblijfplaats was van verdachte Be.
Ter plaatse gekomen op zondag 23 mei 1999 omstreeks 22.45 uur bij de woning van verdachten B. en E., in het bijzijn van collega's A., J., Z., B. en K. werden wij, verbalisanten, vrijwillig in de woning toegelaten door de bewoners waarbij geen gebruik werd gemaakt van de verleende machtiging tot binnentreden.
Verdachten B. en E. alsmede hun kinderen waren aanwezig. Daar verdachte B. de Nederlandse taal niet machtig was althans zichzelf niet verstaanbaar kon maken voerde zijn echtgenote, E., het woord. Haar werd medegedeeld dat zij niet tot antwoorden verplicht was. Zij verklaarde dat haar man alsmede een buurman, genaamd Be., wonende (…) te Haaksbergen, die avond inderdaad bij aangever Bo. waren geweest in verband met een onenigheid over reclameplaten. In verband met door Bo. te betalen geld werd, met toestemming van Bo., zijn televisietoestel meegenomen als onderpand. Wanneer Bo. het geld, ƒ 400,00, zou overhandigen aan B. dan zou hij de televisie weer terugkrijgen (Wij, verbalisanten, zagen in de woonkamer, op de grond, een televisietoestel staan, merk Akai. Deze was eigendom van Bo., zo verklaarde E.). Door E. en later door Be. werd de televisie opgepakt en meegenomen.
Haar man, B., had Bo. niet geslagen of op een andere wijze letsel toegebracht.
Gezien de verklaring van E. alsmede het feit dat kleine kinderen in de woning aanwezig waren werd besloten op dat moment om de aanhouding tijdelijk uit te stellen en eerst verdachte Be. kort te horen.
In zijn woning (…) werd verdachte Be. kort gehoord. Hem werd medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Hij verklaarde dat E. zonder toestemming van de eigenaar een televisietoestel had weggenomen. Be. was wel met hen meegegaan op hun verzoek maar had verder geen handelingen verricht, zo verklaarde hij. Tevens verklaarde hij dat B. niemand had mishandeld. Verdachte Be. werd op dat moment ontboden om de volgende dag te 11.00 uur te verschijnen aan het bureau van politie voor het afleggen van een verklaring.
In de woning (…) op zondag 23 mei 1999 te 23.30 uur verdachte E. aangehouden en overgebracht naar het bureau van politie te Enschede alwaar zij is geleid voor (…), hulpofficier van justitie, op wiens last zij voor nader verhoor werd ingesloten.
In verband met de aanwezigheid van kinderen werd afgezien van de aanhouding van B. op dat moment. Wel werd hij voor de volgende dag ontboden aan het bureau van politie te Haaksbergen.
Van de aanhouding is afzonderlijk een proces-verbaal van aanhouding opgemaakt wat hierbij is gevoegd.
HEENZENDING
Verdachte E. werd op maandag 24 mei 1999 te 12.00 uur heengezonden in opdracht van de hulpofficier van justitie. Tevens deed zij afstand van het televisietoestel, eigendom van Bo."
13. De beheerder van het regionale politiekorps Twente deelde bij brief van 6 januari 2000 aan verzoekster en bij brief van 7 januari 2000 aan de gemachtigde van verzoekster mee dat hij de klacht als ongegrond aanmerkte. In de brief aan verzoekster deelde de korpsbeheerder voorts nog het volgende mee:
“Ik heb mijn beslissing genomen op basis van het resultaat van onderzoek, dat als volgt kan worden samengevat.
U was aangehouden terzake diefstal. U klaagde nadien over de volgende aspecten:
1. Dat u was aangehouden door meerdere politiefunctionarissen en dat u daarbij een nacht in een cel had moeten verblijven;
2. Dat de politie geen aangifte wenste op te nemen.
Genoemde aspecten zullen hierna afzonderlijk worden behandeld.
Ad1
U vroeg aan een man, later zijnde de aangever, om panelen te schilderen voor een transportbus van uw bedrijf. Nadat u al geruime tijd op de afhandeling had moeten wachten ging u met uw man en buurman naar aangever. Op uw verzoek kreeg u de panelen terug. Daarbij constateerde u dat de panelen waren beschadigd. Vervolgens vroeg u om een financiële compensatie en werd u als borg een televisie van aangever gegeven. Deze televisie heeft u vervolgens meegenomen. Kort daarop verscheen bij de woning van u meerdere politieauto's en politiefunctionarissen. U werd daarbij aangehouden terzake diefstal van een televisie en verbleef u vervolgens een nacht in een cel. U was geschokt en u begreep niet dat u, voordat alles vaststond van wat er gebeurd was, in een cel moest verblijven. U was van mening dat de politiefunctionaris die de aangifte had opgenomen en u had gehoord niet objectief was geweest.
Uit het Bedrijfsprocessensysteem (BPS) van de politie Twente is gebleken dat u aangehouden bent geweest terzake diefstal van een televisie. De aangever had aangifte gedaan terzake diefstal en mishandeling. U zou met de aangever de afspraak gemaakt hebben dat hij naampanelen voor uw bedrijf zou schilderen. U wilde de panelen weer terug hebben en daarbij werd geconstateerd dat deze beschadigd waren. U en uw man wilden een financiële vergoeding hebben. Indien dit niet zou gebeuren dan zou u de televisie als compensatie meenemen. In de daaropvolgende discussie sloeg uw man de aangever in het gezicht. Hierna pakten u en uw buurman de televisie en laadden deze in uw auto. De aangever had hier niet op gereageerd en u bent hierna met de televisie vertrokken.
Vervolgens heeft de aangever meteen aangifte gedaan terzake diefstal en mishandeling, waarbij de vriendin van aangever als getuige werd gehoord.
De behandelende politiefunctionarissen overlegden met de chef van dienst, zijnde hulpofficier van justitie en er werd besloten om tot aanhouding over te gaan. Gezien het mogelijke aantal aan te houden verdachten en het feit dat uw man bij een eerdere confrontatie verzet tegenover de politie had gepleegd werd besloten om met meerdere politiefunctionarissen ter plaatse te gaan. De politiefunctionarissen gingen naar uw adres en daarbij werd u aangehouden als verdacht van diefstal van een televisie. Voordat u werd aangehouden hebben de politiefunctionarissen met de betrokken buurman, over hetgeen er gebeurd was, gesproken. U werd meegenomen en ingesloten in het bureau. Gezien het late tijdstip werd u pas de volgende ochtend gehoord.
(…)
Het inzetten van meerdere politiefunctionarissen had ten doel om een mogelijke gewelddadige confrontatie te voorkomen. Gezien de omstandigheden werd u ingesloten hetgeen conform de regels is geschied. Ik ben van mening dat de politiefunctionarissen gegeven de gebeurtenissen zorgvuldig en correct te werk zijn gegaan.
Ad 2
U wilde aangifte doen terzake van wat u was overkomen. Gezien uw verklaring zou het vermoeden kunnen bestaan dat de aangever een valse aangifte had gedaan. De politiefunctionarissen hebben vervolgens nogmaals een verklaring van aangever en zijn getuige opgenomen. Ook werd de verklaring van uw buurman vastgelegd.
De feiten rechtvaardigden niet het vermoeden dat er een valse aangifte was gedaan.
De politiefunctionaris had in aanmerking genomen dat er misschien een mogelijke valse aangifte was gedaan en had dit feit onderzocht. Een aangifte van u zou geen nieuw licht op de zaak werpen. Als gevolg van deze feiten ben ik van mening dat het niet noodzakelijk was dat er een aangifte werd opgenomen. Ik ben van mening dat de politiefunctionaris in deze correct heeft gehandeld."
B. Standpunt verzoekster
Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht en is verder te lezen onder FEITEN.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Twente
1. De korpsbeheerder deelde bij brief van 10 mei 2000 in reactie op de klacht mee dat er zich geen nieuwe feiten of omstandigheden hadden voorgedaan die tot heroverweging zou moeten leiden van zijn eerdere oordeel dat de klacht ongegrond was. Hierbij verwees de korpsbeheerder naar een rapport van S. Dit rapport was abusievelijk niet bijgevoegd.
2. Bij brief van 5 juni 2000 zond de korpsbeheerder het rapport van S. van 5 juni 2000 en deelde mee de conclusies in dit rapport te onderschrijven. Dit rapport hield onder meer in:
“1. De Nationale Ombudsman vraagt of de echtgenoot en de buurman van verzoekster, mw. E., verdachten waren ten tijde van de aanhouding van verzoekster.
Uit het Bedrijfs Processen Systeem van de politie Twente blijkt dat aangever aangifte deed terzake diefstal en mishandeling. Uit deze aangifte blijkt dat, tegen de wil van aangever, zijn televisie door verzoekster werd gepakt en dat verzoekster deze overhandigde aan haar buurman en deze bracht de televisie weg uit aangevers woning. De verklaring van aangever werd bevestigd door een getuigenverklaring van de vriendin van aangever. Naar mijn mening ontstond er een redelijk vermoeden aan een strafbaar feit tegen verzoekster en haar buurman en konden zij daarom als verdachte worden aangemerkt.
Ook blijkt dat aangever aangifte terzake mishandeling heeft gedaan tegen de echtgenoot van verzoekster. Aangever verklaarde dat verzoeksters man hem opzettelijk en met kracht in het gezicht had geslagen. Aangevers vriendin verklaarde als getuige dat zij gezien had dat verzoeksters man de aangever met kracht in zijn gezicht had geslagen. Naar mijn mening ontstond er een redelijk vermoeden aan een strafbaar feit tegen verzoeksters man en kon hij daarom als verdachte worden aangemerkt.
Verzoekster, haar man en buurman werden in het opsporingsonderzoek ook als verdachte aangemerkt en als zodanig gehoord.
2. De Nationale Ombudsman vraagt dat indien verzoeksters echtgenoot en de buurman als verdachte konden worden aangemerkt waarom zij dan niet werden aangehouden.
De politiefunctionarissen waren voornemens naar aanleiding van bovengenoemde verklaring om verdachten aan te houden. Zij vervoegden zich bij de woning van verzoekster. In de woning van verzoekster troffen zij de weggenomen televisie aan. In de woning hebben zij met verzoekster gesproken en haar verhaal kwam volgens de politiefunctionarissen niet overeen met die van aangever. Ik trek hieruit de conclusie dat verzoekster het strafbare feit ontkende. Ik word in deze mening bevestigd door de later afgelegde verklaring van verzoekster bij de politie. Verzoekster verklaarde dat aangever de televisie had ontkoppeld en aan haar had gegeven. Hierna had verzoekster de televisie aan haar buurman gegeven en deze had het uit de woning van aangever gedragen. Verzoekster verklaarde dat haar man in zijn woede tegen aangever schouder had geduwd.
Om een duidelijker beeld op die avond te krijgen werd ook gesproken met de andere verdachte, zijnde de buurman van verzoekster. Zijn verklaring, die de volgende dag werd vastgelegd, kwam niet overeen met de versie van verzoekster. Hij verklaarde met betrekking tot de diefstal conform het verhaal van aangever en de getuige. Ook heeft hij verklaard dat hij tussen aangever en verzoekster man is gaan staan om te voorkomen dat een en ander uit de hand zou lopen.
Verzoeksters buurman verklaarde die avond dat verzoekster de televisie had gepakt en aan hem had overhandigd. Hij verklaarde dat hij de televisie uit de woning van aangever had gebracht. In zijn verklaring als verdachte bevestigde hij met betrekking tot dit aspect het verhaal van aangever en de getuige. Ten aanzien van deze verdachte waren alle relevante feiten al aan het licht gebracht. Verzoeksters buurman had de hem verweten feiten erkend. Er was op dat moment geen opsporingsbelang meer gediend met de aanhouding van deze verdachte.
Met betrekking tot verzoekster echtgenoot dient te worden geconstateerd dat feiten minder duidelijk lagen dan als die bij verzoekster. Verzoekster, verklaarde in aanvulling op de aangifte en de getuigenverklaring, dat haar man de aangever had weggeduwd. Dat kan een verklaring zijn voor de aangifte van de mogelijke mishandeling door haar man. Verzoeksters buurman verklaarde dat hij tussen de aangever en verzoeksters man is gaan staan om mogelijke problemen te voorkomen. Deze nieuwe informatie kan een gerede twijfel op leveren op de bewijsbaarheid van het strafbare feit en maakt mijns inziens een mogelijke positie als verdachte minder sterk.
De politiefunctionarissen hebben het niet-aanhouden van verzoeksters man verantwoord vanwege de aanwezigheid van kleine kinderen in de woning. Zij hebben met verzoeksters man een afspraak gemaakt dat hij de volgende dag zou worden gehoord.
Mijn mening is dat de aanwending van strafvorderlijke bevoegdheden in overeenstemming moeten zijn met de eisen van gematigdheid en evenredigheid. Rekening houdend met het feit dat er aangifte was gedaan terzake eenvoudige mishandeling (artikel 300 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht), de aanvullende informatie die het bewijs richting verzoeksters man niet versterkte en de overweging dat er zorg moest zijn voor kinderen van verzoekster en haar man, ben ik van mening dat de ernst van het feit en de geschetste omstandigheden de beslissing van de politiefunctionarissen rechtvaardigden om niet meteen tot aanhouding over te gaan.
Ter nadere informatie kan ik u mee delen dat het door de politiefunctionarissen opgemaakte dossier op 21 juni 1999 was voorgelegd aan de parketsecretaris op locatie. Deze heeft alle feiten geseponeerd. Er was sprake van geen of onvoldoende bewijs vanwege uitsluitend een verklaring door aangever, getuige of medeverdachte, terwijl de verdachte ontkent."
3. Bij brief van 18 december 2000 verwees de korpsbeheerder in aanvulling op zijn eerdere reacties en naar aanleiding van vragen van de Nationale ombudsman naar een rapport van S. van 15 december 2000. Dit rapport hield onder meer in:
"1. Daarnaast klaagt verzoekster erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Twente in zijn beslissing van 6 januari 2000 een aantal onjuistheden heeft vermeld, te weten dat haar man de aangever in het gezicht had geslagen en dat haar man eerder verzet had gepleegd tegen de politie.
In het onderzoek door de politiefunctionarissen was er de verklaring van aangever Bo. dat hij aangifte te doen terzake mishandeling. In zijn verklaring zegt hij:
"Tijdens de discussie sloeg B. mij opzettelijk en met kracht in het gezicht. Ik merk hierbij op dat ik vorig jaar nekletsel heb opgelopen en nog steeds een beschermkraag om mijn nek draag."
De getuige Ja., zijnde de vriendin van aangever verklaarde in het proces-verbaal:
"Tevens heb ik gezien dat de heer B. op een gegeven moment, tijdens een discussie, Bo. met kracht in het gezicht sloeg"
De verdachte Be., zijnde de buurman van klaagster/verzoekster verklaarde bij procesverbaal "van mishandeling is absoluut geen sprake".
Naar aanleiding van de verklaringen zijn door de korpsbeheerder geen onjuistheden vermeld.
In het proces-verbaal ambtelijk verslag behorend bij het dossier dat werd ingestuurd naar het Openbaar Ministerie verklaarden de politiefunctionarissen:
"Gezien het aantal aan te houden verdachten en het feit dat B. bij een eerdere confrontatie verzet pleegde tegenover de politie werd besloten met diverse collega's ter plaatse te gaan bij de woning van verdachten B. en E., (…) te Haaksbergen."
Navraag bij de politiefunctionaris J. die dit proces-verbaal mede had opgemaakt deelde zij mede dat er gerelateerd was naar het dossier (…) (parketnummer (…)) tegen de heer B. De heer B. werd daarbij verdacht iemand met een mes bedreigd te hebben. Tijdens het incident op 23 mei 1999 was deze informatie nog voorhanden in het Bedrijfs Processen Systeem (BPS) van de politie Twente. Voor de teamchef die besloot dat er kon worden aangehouden was deze informatie voldoende om met meerdere politiefunctionarissen ter plaatse te gaan. Uit het ingezonden dossier 95-1233 naar het Openbaar Ministerie blijkt niet dat de heer B. bij zijn aanhouding verzet heeft gepleegd. Andere schriftelijke informatie in de vorm van "vrije mutaties" uit het BPS is niet meer voorhanden."
4. S. voegde bij zijn rapport van 5 juni 2000 een formulier van het arrondissementsparket te Almelo van 21 juni 1999 inhoudende een Checklist Technisch Sepot waarin voor de onderhavige zaak als sepotgrond wordt genoemd: “geen of onvoldoende bewijs; uitsluitend verklaring door aangever, getuige of medeverdachte, terwijl verdachte ontkent.”
D. Reactie hoofdofficier van justitie te almelo
De hoofdofficier van justitie te Almelo deelde in reactie op de klacht bij brief van 11 mei 2000 mee dat hij zich kan verenigen met de afdoening van de klacht door de korpsbeheerder.
E. Reactie betrokken ambtenaar R.
Betrokken ambtenaar R. deelde bij brief van 6 juni 2000 onder meer mee:
"Ik zal puntsgewijs, zoals genoemd in uw brief, enkele zaken aanhalen.
• Mevrouw E. is aangehouden daar zij verdacht werd van diefstal in vereniging dan wel diefstal dan wel medeplichtigheid aan diefstal. Deze feiten zijn genoemd in het Wetboek van Strafrecht en als misdrijf aangemerkt. Door de aangever werd, terstond na de diefstal, gebeld met de politie. Toen collega J. en ik ter plaatse kwamen deelde aangever ons mede dat verdachte E., alsmede haar man en een buurman, bij hem in de woning waren geweest en dat er een conflict was over het betalen van een geldbedrag. Uiteindelijk had verdachte E. de televisie van aangever zonder zijn toestemming, opgepakt en meegenomen. Door de buurman werd de televisie de woning uitgedragen. De echtgenoot van verdachte E. had aangever tevens geslagen. Een vriendin van de aangever was getuige geweest van het voorval en bevestigde de verklaring van aangever.
Gelet op het feit dat een misdrijf was gepleegd (waarbij de aangever was geslagen terwijl deze nog zichtbaar herstellende was van nekletsel, hij droeg namelijk een beschermkraag) waarbij drie personen betrokken waren geweest en het feit dat er nog steeds, wettelijk gezien, sprake was van een strafbaar feit op heterdaad is besloten, na overleg met een chef van dienst, de betrokken verdachten aan te houden. Mijn inziens was er dus reden genoeg om tot aanhouding over te gaan.
• Verdachte E. is ingesloten in een cel in Enschede gelet op het tijdstip van aankomst in het politiebureau te Enschede. Naast de wettelijk voorgeschreven termijn van 00.00 uur tot 09.00 uur rust voor de verdachte was er op dat moment geen personeel aanwezig om verdachte te horen omtrent de door haar gepleegde strafbare feiten. Tevens werd zij ingesloten voor o.a. gekwalificeerde diefstal, wat mij geen gering feit lijkt.
• Bij de aanhouding werd op mijn verzoek assistentie verleend door diverse collega's uit Enschede. Dit omdat er in eerste instantie drie personen zouden worden aangehouden in twee woningen. Zoals te doen gebruikelijk bij aanhoudingen in een woning wordt zowel de voor- als achterzijde van de woning door politie geobserveerd om een eventuele vlucht van de verdachte te voorkomen. Gelet hierop en het feit dat er mogelijk drie personen gescheiden moesten worden overgebracht naar het politiebureau ben ik van mening dat er geen sprake is geweest van een buitensporig groot aantal politieambtenaren.
• Kort na het verhoor van verdachte E., de exacte datum weet ik nu niet, wilde zij aangifte doen in verband met het doen van valse aangifte door aangever Bo. Ik heb haar toen medegedeeld dat ik een onderzoek zou instellen omtrent een valse aangifte. Derhalve zijn aangever Bo. en zijn vriendin beiden afzonderlijk van elkaar nogmaals door mij gehoord omtrent het gebeuren. Zij werden geconfronteerd met de verklaring van de verdachten doch bleven bij hun eerste afgelegde verklaringen. Daar er geen andere getuigen waren geweest van de diefstal kon mij niet blijken dat aangever Bo. een valse aangifte had gedaan en kon hiervoor dus ook niet worden vervolgd op dat moment. Dat ik dus geen aangifte terzake het doen van valse aangifte wilde opnemen is inderdaad correct, doch is door mij wel degelijk direct een onderzoek ingesteld hieromtrent. Gelet op het feit dat een aangifte een verzoek is aan de politie tot het instellen van een onderzoek ben ik van mening dat het daadwerkelijk opmaken van een proces-verbaal van aangifte niet ter zake dienende was.
Aangever Bo. verklaarde dat hij was geslagen door de echtgenoot van verdachte E. wat bevestigd werd door zijn vriendin. Dit werd tegengesproken door de drie verdachten. Wat er nu daadwerkelijk is voorgevallen is dus niet duidelijk geworden. Dit is echter wel verklaard in een proces-verbaal van aangifte door aangever Bo. en dus onderdeel van het uiteindelijk opgemaakte proces-verbaal. Voor de aanhouding hebben collega J. en ik een onderzoek ingesteld in het bedrijfsprocessensysteem van de politie Twente om zodoende een beeld te krijgen van eventuele gedragingen, gepleegd door de verdachten, in het verleden en zodoende eventuele gevaarszettingen die bij een aanhouding zich zouden kunnen voordoen te minimaliseren. Hieruit bleek dat de heer B. al eerder is aangehouden door de politie waarbij hij actief verzet had gepleegd bij een aanhouding."
Achtergrond
Wetboek van Strafrecht
Artikel 310:
"Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie."
Artikel 311, eerste lid:
"Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:
(…) 4°. diefstal door twee of meer verenigde personen;"
Artikel 312, eerste en tweede lid:
"1. Met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
2. Gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd:
(…)
2°. indien het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;"
Wetboek van Strafvordering
Artikel 53, eerste lid:
"In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden."
Artikel 128:
"1. Ontdekking op heeter daad heeft plaats, wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is.
2. Het geval van ontdekking op heeter daad wordt niet langer aanwezig geacht dan kort na het feit dier ontdekking."
Opnemen aangifte
Artikel 161 Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.
Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan, mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.
Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet-vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv.
Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.