Verzoeker, die is verwikkeld in een burenruzie, klaagt over de wijze waarop een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond is omgegaan met zijn aangifte van vernieling van een poort. Hij klaagt er met name over dat deze politieambtenaar:
zijn schriftelijke aangifte van 12 juni 2000 op een onjuiste wijze heeft verwerkt in het proces-verbaal van aangifte;
heeft geweigerd het proces-verbaal van aangifte aan te passen/aan te vullen met de gegevens uit verzoekers aangifte(brief) van 12 juni 2000;
onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de aangifte.
Beoordeling
Inleiding
1. Verzoeker, die is verwikkeld in een burenruzie, klaagt over de wijze waarop een ambtenaar van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, K., is omgegaan met zijn aangifte van vernieling van een poort. De betreffende poort is al enige tijd onderwerp van discussie tussen verzoeker en zijn buren, waarbij het recht van overpad van de buren over verzoekers grond een rol speelt. Verzoeker stelt dat hij de poort rechtmatig heeft geplaatst, hetgeen door verzoekers buren wordt betwist.
2. Het accent van politieoptreden in geval van conflicten als het onderhavige dient zoveel mogelijk te liggen op preventie en hulpverlening. Daardoor kan wellicht in een vroeg stadium erger worden voorkomen. Indien het conflict na en ondanks herhaalde bemiddelingspogingen echter toch escaleert en er sprake is van strafbare feiten, of althans een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van het plegen van strafbare feiten, dan behoort het ook tot de taak van de politie om repressief op te treden en naar aanleiding van een door één van de bij het conflict betrokken partijen gedane aangifte een behoorlijk onderzoek in te stellen. Aan de officier van justitie is dan de beslissing of daadwerkelijk tot vervolging zal worden overgegaan.
I. Ten aanzien van het proces-verbaal van aangifte
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politieambtenaar zijn schriftelijke aangifte van 12 juni 2000 op een onjuiste wijze heeft verwerkt in het proces-verbaal van aangifte en heeft geweigerd het proces-verbaal van aangifte aan te passen/aan te vullen met de gegevens uit verzoekers aangifte(brief) van 12 juni 2000. Verzoeker is van mening dat de politieambtenaar door verzoekers aangifte niet juist te verwerken, verzoekers buren bevoordeelt bij de nog te voeren procedures over de plaatsing van de betreffende poort. Met name heeft verzoeker er bezwaar tegen dat de eerder gedane aangiften en de juridische pogingen van zijn buren om de poort te verwijderen niet in de aangifte zijn vermeld. Ook is geen melding gemaakt van de briefwisseling die aan de vernieling is voorafgegaan, aldus verzoeker.
2. De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond liet weten dat hij van mening is dat in het proces-verbaal juridisch relevante feiten van een zaak op een zakelijke manier dienen te worden weergegeven. Hij liet weten dat daarvan sprake is in het betreffende proces-verbaal. Voorts berichtte de korpsbeheerder dat het de voorkeur had verdiend dat het proces-verbaal had verwezen naar verzoekers aangifte(brief) van 12 juni 2000 en dat deze brief bij het proces-verbaal was gevoegd. De korpsbeheerder oordeelde dat geen sprake was van een onjuiste aangifte en achtte verzoekers klacht ongegrond.
3. De informatie die in dit onderzoek is verkregen voert de Nationale ombudsman tot de conclusie dat de politie naar redelijk inzicht de aan verzoekers aangifte van 12 juni 2000 ten grondslag liggende gebeurtenis niet als een op zichzelf staand incident kon beschouwen, maar diende te plaatsen in het licht van de onenigheid waarvan reeds sinds enige tijd tussen verzoeker en zijn buren sprake is. Gelet hierop ligt het in de rede dat bij het opnemen van deze aangifte in de verklaring van de aangever voldoende aandacht wordt besteed aan de gebeurtenissen die aanleiding (konden) hebben gevormd tot het feit waarvan aangifte wordt gedaan. Het staat vast dat verzoeker bij faxbericht van 12 juni 2000 aangifte van vernieling van de poort heeft gedaan, waarbij hij uitgebreid is ingegaan op de voorgeschiedenis.
Met de korpsbeheerder is de Nationale ombudsman van oordeel dat een aangifte de juridisch relevante gegevens dient te bevatten die nodig zijn voor het onderzoek naar het betreffende strafbare feit. Dit houdt in dat die gegevens in beginsel op een zakelijke wijze dienen te worden weergegeven.
Gelet op de voorgeschiedenis had het echter in dit geval ook in de rede gelegen dat verzoekers faxbericht was verwerkt in het proces-verbaal van de aangifte. Hiermee werd een volledig beeld geschetst van de omstandigheden die tot het betreffende feit (konden) hebben geleid. Een mogelijkheid daartoe was om - zoals de korpsbeheerder ook liet weten - het faxbericht aan het proces-verbaal van de aangifte te hechten en daarnaar te verwijzen. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd. Dit brengt met zich mee dat verzoekers grief omtrent de weigering de aangifte aan te passen aan dan wel aan te vullen met de gegevens uit zijn aangifte(brief) van 12 juni 2000 eveneens doel treft.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
II. Ten aanzien van het onderzoek
1. Voorts klaagt verzoeker er over dat de politie onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de aangifte. Verzoeker liet weten dat hij in zijn aangifte van 12 juni 2000 de buurman Z als dader had aangewezen. Verzoeker was tot deze conclusie gekomen omdat hij dat uit het gedrag van Z had kunnen opmaken. Z had namelijk een week voordat de vernieling plaatsvond bericht gehad dat de poort rechtmatig was geplaatst. Z had daarop steevast bij verzoeker naar binnen gekeken met een blik van `dan verwijder ik de poort zelf wel', aldus verzoeker. Tevens liet verzoeker in zijn aangifte weten dat hij de dader niet had betrapt, maar dat er geen andere belanghebbenden zijn dan zijn buren.
Voorts had politieambtenaar K. alléén Z bezocht naar aanleiding van de aangifte en niet, zoals hij in het proces-verbaal heeft vermeld, ook de buren Y, aldus verzoeker.
2. De korpsbeheerder deelde op dit punt mee dat de betreffende politieambtenaar, ondanks tekort aan beschikbaar politiepersoneel ten gevolge van het Europese voetbaltoernooi Euro 2000, na ontvangst van de aangifte verzoeker heeft bezocht. Hij heeft daarbij verzoeker de mogelijkheden geschetst van een opsporingsonderzoek. Vervolgens heeft de politieambtenaar met verzoekers buren gesproken. De buren ontkenden iets te maken te hebben met de vernieling, aldus de korpsbeheerder.
3. Het staat de politie in beginsel vrij te bepalen welke opsporingshandelingen zij naar een haar gemeld strafbaar feit verricht. Slechts wanneer de politie niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te zien van een bepaalde opsporingshandeling, is het nalaten van die opsporingshandeling als onjuist te kwalificeren. Indien opsporingshandelingen zijn verricht, dienen deze in een proces-verbaal te worden vastgelegd.
4. Verzoeker wees in zijn aangifte zijn buurman Z aan als dader van de vernieling. Gelet op de voorgeschiedenis valt enige betrokkenheid van Z bij de vernieling dan ook niet uit te sluiten. Er is echter niet gebleken van voldoende feiten of omstandigheden op grond waarvan één van verzoekers buren als verdachte van het plegen van de vernieling kon worden aangemerkt (zie Achtergrond). Het enkele idee van verzoeker dat de buren dan wel buurman Z op grond van de eerdere gebeurtenissen en uitlatingen rond deze poort dan ook daadwerkelijk de poort hebben vernield, is een subjectief gegeven en biedt onvoldoende houvast voor een concrete verdenking van een persoon.
Gelet op het voorgaande heeft de politie in dit geval gedaan wat binnen haar mogelijkheden lag. Hierbij wordt op grond van het door K. opgemaakte proces-verbaal voldoende aannemelijk geacht dat de politieambtenaar ook een bezoek aan de buren Y heeft gebracht.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam) is gegrond ten aanzien van verzoekers aangifte; voor het overige is verzoekers klacht niet gegrond.
Onderzoek
Op 26 september 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te X, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.
Nadat verzoeker het verzoekschrift op 10 december 2000 nader had aangevuld werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd een betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Bij faxbericht van 12 juni 2000 deelde verzoeker het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, bureau Middelharnis, onder meer het volgende mee:
"Hiermee doe ik aangifte van vernieling (...)
Op vrijdagmorgen 9 juni 2000, omstreeks 5.45 uur, zie ik dat de poort die dienst doet in het uitpad, in zijn geheel uit de grond gerukt is en krom gebogen naast het pad is neergelegd. (De belanghebbende moest er tenslotte zelf wel doorheen kunnen.)
Hiervan is door mij aangifte gedaan op het politiebureau Middelharnis, vrijdag 9 juni 2000 omstreeks 16.45 uur. Toen zijn er door de politie toezeggingen gedaan die niet nagekomen zijn.
De buren spannen samen om de poort te vernielen. Y en Z.
De woorden die de heer Z gezegd heeft op 18 april jl. zijn dus uitgekomen. De poort is in zijn totaliteit vernield. Wij hebben dat niet gezien. Maar uit het spoor dat hij nalaat is heel wat af te leiden.
Op 18 april jl., zegt hij het er niet mee eens te zijn en het normaal te vinden dat hij pogingen onderneemt de poort te slopen. Hierop houd ik hem voor dat hij dat in ons recht op andere wijze moet doen. Vervolgens zal hij zich tot een advocaat wenden om het via het recht af te dwingen. Op 26 april jl. krijg ik dan een schrijven van zijn advocaat. Deze sommeert op de poort te verwijderen. Als ik deze voorhoud dat alles correct volgens de wet is en dat de poort geen belemmering is voor de erfdienstbaarheid, hoor ik vervolgens niets meer van deze advocaat.
Een mooie bijkomstigheid van hun streven om dit via het gerecht te regelen is dat er een aantal weken bijzonder zuinig met de poort omgegaan wordt. Men doet normaal en bewijzen hiermee tevens dat de poort geen enkel probleem geeft.
Vervolgens komt er op 18 mei jl., van een andere advocaat een schrijven dat de veer dienende tot het sluiten van de poort verwijderd moet worden. Men weet nu dus dat de poort rechtens toegestaan is. Dan maar over de veer zeveren. Als ook deze advocaat inziet dat er niets onrechtmatigs geschiedt, rest er dus maar een ding. Slopen
Dat ik hierbij de dader niet betrapt heb is een feit, maar dat er geen andere belanghebbenden zijn in deze dat is ook een feit en hun hele handelswijze onderstreept dat eens te meer. De politie zou hiermee dus meer moeten kunnen.
De schade van de vernielingen kon ik beperkt houden door zelf de reparatie uit te voeren.
Arbeidsloon f 150,- + f 25,- materiaal kosten f 175,-.
De immateriële schade lijkt veel mij groter die hiermee veroorzaakt wordt.
Gezien de uitvoering van de eerdere aangiftes, dring ik er bij u op aan om mij zo spoedig mogelijk het proces-verbaal toe te sturen."
2. Bij faxbericht van 16 juni 2000 verzocht verzoeker politieambtenaar K. om van zijn onderzoek een proces-verbaal op te maken.
3. Naar aanleiding van verzoekers aangifte van 12 juni 2000 bezocht politieambtenaar K. op 19 juni 2000 verzoekers woning en tevens de mogelijke verdachte van de vernieling. In een op 19 juni 2000 opgemaakte mutatie uit het dag- en nachtrapport deelde K. onder meer mee:
"Naar aanleiding van het scheeftrekken van de beruchte poort (…) wederom bemiddeld tussen de buren. De familie H., (verzoeker c.s.; No) wil koste wat kost de poort behouden. De buren dus niet. De advocatuur wordt er rijk van. De vernielingen worden uiteraard ontkend en zijn niet te bewijzen. Al met al een uitzichtloze situatie. H. wil van iedere keer aangifte doen om de zaken vast te leggen. Zal van de laatste nog wel een aangifte opmaken. Voor de volgende keren moet nog maar eens besproken worden."
4. Op 7 augustus 2000 verzocht verzoeker K. per faxbericht nogmaals om verdere afhandeling van zijn aangifte. Omdat verzoeker nog niets had vernomen diende hij bij faxbericht van 3 september 2000 aan de chef van het district De Eilanden een klacht in over de gang van zaken.
5. In het proces-verbaal dat K. naar aanleiding van verzoekers aangifte opmaakte staat onder meer vermeld:
"Vervolg verklaring:
Op donderdag 8 juni 2000 omstreeks 17:00 uur was er nog niets aan de hand met de poort, die ik in het mijn eigendom zijnde pad naast mijn woning heb aangebracht. Toen ik vrijdag 9 juni 2000 omstreeks 05.45 uur weer bij de poort, die mijn eigendom is, kwam, zag ik dat die poort geheel uit de grond gerukt was en krom gebogen naast het pad was neergelegd. De poort was dus vernield. Via het pad naast mijn woning moet ik overpad verlenen aan onder andere mijn buren Y en Z. Deze mensen zijn het absoluut niet eens met het feit dat ik die poort in het pad heb geplaatst. De poort is al meerdere malen vernield en tussen mij en de buren is een rechtszaak gaande omtrent deze poort. Ik vermoed dat de buren Y en Z meer weten van deze zaak. Ik ben als eigenaar van de poort bevoegd om aangifte te doen. Aan niemand werd toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
(...)
Wanneer u binnen 3 maand(en) geen bericht van ons ontvangt, moet u ervan uitgaan dat uw aangifte onopgelost is gebleven.
(...)
Andere voor het opsporingsonderzoek belangrijke informatie:
Door mij, verbalisant, zijn bovengenoemde buren Y en Z hierover gehoord. Allen ontkenden bovengenoemde vernieling te hebben gepleegd. Ook hadden zijn geen relevante informatie omtrent de dader. Aangever H. is terstond na de verhoren hiervan mondeling in kennis gesteld. De aangifte is persoonlijk opgenomen nav een d.d. 12 juni 2000 van aangever ontvangen fax."
6. Verzoeker berichtte bij faxbericht van 5 november 2000 het hoofd van de basiseenheid Goeree Overflakkee van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond onder meer het volgende:
"Op 1 november 2000 krijgen wij uiteindelijk het proces-verbaal toegestuurd. Ruim vier maanden nadat het delict heeft plaatsgevonden. De dader zal hiermee niet meer geconfronteerd worden. De drie maanden die in het proces-verbaal genoemd worden zijn immers al voorbij. Dat de heer K met deze actie geen lof toekomt zal u duidelijk zijn.
In het proces-verbaal maakt de heer K. het zich dan ook gemakkelijk. De aangifte zoals wij die gedaan hebben destijds, zal hij zoveel mogelijk mijden. Het verzoek om de eerder gedane aangiftes en de juridische pogingen van de buren om de poort te verwijderen, in het onderzoek te betrekken zal hij negeren.
In de verklaring in het proces-verbaal geeft hij de feiten niet correct weer. De heer K. is 19 juni 2000, omstreeks 20.00 uur bij ons thuis geweest. Als eerste informeert hij wie deze heer Z is. Vervolgens laten wij hem foto's van het delict zien. Wij delen hem mede dat er genoeg aanknopingspunten zijn om het ditmaal hier niet bij te laten. Wij hebben de heer Z als de dader aangewezen. Uit zijn gedrag konden wij dat opmaken. Ook hebben wij hem erop gewezen dat deze heer Z, juist die week van de vernieling, van zijn advocaat bericht had gehad dat de poort rechtmatig geplaatst was. Dan verwijder ik hem zelf wel, met deze blik keek hij steevast naar binnen als hij voorbij reed. Een blok beton heeft dat belemmerd, maar vernielen is hem wel gelukt. De briefwisseling en de eerder gedane aangiftes laat hij ten onrechte uit het proces-verbaal. Hij is op ons verzoek bij de heer Z langs geweest. Na dat bezoek komt hij nog even langs om mede te delen, dat bij de heer Z het schuim op de bek stond toen hij begon over de poort. Ook zal de heer Z zich nog via zijn advocaat tot ons richten.
Dit laatste zal niet gebeuren, totdat de heer K. enkele malen via de E-mail verzocht wordt om de aangifte uit te werken.
Pertinent onjuist is zijn bewering dat wij in een rechtszaak verwikkeld zijn omtrent deze poort.
Zijn verklaring bevat niet de feiten waar wij bij hem op aangedrongen hebben.
Ook in de bijlage t.b.v. opsporingsonderzoek geeft hij de feiten onjuist weer. Hij heeft de foto's van het delict gezien. Hij heeft niet beide buren bezocht, alleen de heer Z. Dat hij probeert Y naar voren te schuiven als mogelijke dader, nemen wij hem bijzonder kwalijk, ook nog eens wetende dat deze ook niet door hem verhoord is destijds.
Wij zijn alleen op de hoogte gesteld dat hij de heer Z bezocht heeft. Dit hebben wij ook kunnen zien, dit heeft hij achterlangs gedaan. Daarna is de heer K. vertrokken.
Dat hij de feiten zo verdraait en zo'n matig onderzoek gedaan heeft en ook nog eens het proces-verbaal heeft willen tegenhouden, geeft te denken.
Daarom richt ik mij tot u met het verzoek om de aangifte op juiste wijze te laten opmaken en te bewerkstelligen dat de drie maanden termijn pas ingaat, nadat hij het proces-verbaal gedagtekend heeft bij het opmaken hiervan.
Ook wil ik dat wij worden aangemeld bij het bureau slachtofferhulp.
Door de handelswijze van de heer K. voelen wij ons nog meer slachtoffer.
Tot zover de toelichting bij het verzoek om het proces-verbaal op correcte wijze uitgevoerd te krijgen."
7. Op 14 november 2000 vond een gesprek tussen verzoeker en de heer V. van de politie plaats. Naar aanleiding van dit gesprek berichtte het hoofd van de basiseenheid Goeree Overflakkee verzoeker bij brief van 30 november 2000 onder meer:
"Op 14 november 2000 heeft de heer V. excuses aangeboden voor de gang van zaken. In mijn brief d.d. 6 november 2000 heb ik ook uitgesproken de gang van zaken te betreuren. Ook nu ik mij meer in deze zaak verdiept heb, blijf ik van mening dat er klantgerichter opgetreden had moeten worden.
Daarnaast is er met u gesproken over het stellen van prioriteiten. Het is voor de recherche onmogelijk om alle aangiften in behandeling te nemen. Aan de hand van de prioriteiten die vastgesteld zijn in het districtsjaarplan en in overleg met justitie wordt bepaald welke zaken in behandeling genomen kunnen worden. Overigens kunnen zaken die niet door de recherche in behandeling genomen worden, eventueel wel in de bemiddelende sfeer door de wijkagent afgehandeld worden.
Het is mogelijk om schriftelijk aangifte te doen. Zo is het dus mogelijk om een aangifte te doen per fax. Omdat er vaak aanvullende vragen gesteld worden door de behandelend opsporingsambtenaar, vinden wij het wenselijk dat er aangifte in persoon gedaan wordt. U kunt, indien u dit wenst, echter de aangifte ook schriftelijk doen.”
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en bij A. FEITEN, onder 6.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond
Bij brief van 18 juli 2001 liet de plaatsvervangend beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond in reactie op verzoekers klacht onder meer weten:
"Verzoeker heeft per fax van 12 juni 2000 aangegeven dat hij aangifte wenste te doen in verband met het vernielen van een poort naast de woning. De heer K., de betrokken politieambtenaar, heeft naar aanleiding van deze fax op 19 juni 2000 een bezoek gebracht aan de woning van verzoeker. De heer K. heeft op voormelde datum zowel met verzoeker als met beide buren van verzoeker gesproken over de vernieling van de poort. De heer K. heeft hier op 19 juni 2000 een proces-verbaal van opgemaakt. In het proces-verbaal dienen de juridisch relevante feiten van een zaak op een zakelijke manier weergegeven te worden. Ik ben van mening dat hiervan in het door de heer K. opgemaakt proces-verbaal sprake is. Het had de voorkeur verdiend in het proces-verbaal te verwijzen naar de brief van verzoeker van 12 juni 2000 en deze brief, in ieder geval nadat werd verzocht het proces-verbaal aan te passen, als bijlage bij het proces verbaal te voegen. Ik ben van oordeel dat er geen sprake is van het opmaken van een onjuiste aangifte en acht de eerste twee klachtpunten ongegrond.
In het derde klachtpunt stelt verzoeker dat er door de heer K. onvoldoende onderzoek is verricht naar aanleiding van de aangifte. Deze zaak speelde zich af ten tijde van de Euro 2000. Van de beschikbare politiecapaciteit is in deze periode een groot deel van de capaciteit ingezet ten behoeve van de Euro 2000. De politieambtenaren die niet ingezet werden voor de Euro 2000 hadden hierdoor ook te maken met een extra werkbelasting. Ondanks het feit dat er in deze periode prioriteiten gesteld moesten worden ten aanzien van de beschikbare inzet heeft de heer K. na ontvangst van de brief van verzoeker d.d. 12 juni 2000 een bezoek gebracht aan de woning van verzoeker. De reden hiervoor was mede gelegen in het feit dat verzoeker verwikkeld is een al langer slepende burenruzie.
De heer K. heeft verzoeker bij zijn bezoek medegedeeld dat hier sprake was van een strafbaar feit waarvoor het niet mogelijk is om een verdachte buiten heterdaad aan te houden. Verzoeker heeft aangegeven dat hij het vermoeden had dat één van zijn buren meer van de zaak zou weten. De heer K. heeft daarop met de buren van verzoeker gesproken. Nu de buren ontkenden iets met het vernielen van de poort te maken te hebben kon er geen sprake zijn van het aanhouden van één van de buren. Ik ben derhalve van mening dat er geen sprake is het verrichten van onvoldoende onderzoek en acht dit punt van de klacht ongegrond."
D. Reactie verzoeker
Verzoeker deelde in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder bij faxbericht van 19 augustus 2001 onder meer mee:
“Als ik zie hoe de korpsbeheerder de feiten simpel overneemt van het foute proces-verbaal dan verbaast het mij niet dat hij op alle punten tot een afwijzing van de klacht komt.
Het proces-verbaal opgemaakt door de heer K., is niet conform de aangifte door mij gedaan. Hier verzoek ik u om de aangifte te lezen van 12 juni 2000. Mijn aangifte was alleen tegen de heer Z. Het proces-verbaal ging over beide buren.
Om een spoor te kunnen vinden dat naar de dader leidt, is in vele gevallen een motief belangrijk. Als zij via advocaten proberen hun gelijk te halen, dan staat dit zwart op wit. Een juridisch belangrijk feit. Neem daarbij de vele aangiften die hier aan vooraf gegaan zijn, kun je hier niet om de dader(s) heen. Zij zijn de enige belanghebbende.
(...) Ik blijf er dus bij dat het proces-verbaal niet correct is opgemaakt.
Van punt twee schrijft de (plaatsvervangend korpsbeheerder; No), `Het had de voorkeur verdiend te verwijzen naar de brief van verzoeker enz, enz,'. Om vervolgens toch dit klachtpunt ongegrond te verklaren!
Bij punt drie wordt het Euro 2000 erbij gesleept.
Het proces-verbaal is mij toegezonden 1 november 2000, toen was Euro 2000 al lang en breed afgelopen. Rond november had de agent dus voldoende tijd om zijn onderzoek te doen. Alleen de wil om dat te doen was er niet. Dit kunt u afleiden uit het mutatierapport van agent K. (...).
In dat mutatierapport probeert hij de situatie een beetje belachelijk te maken. Zijn weergave gaat dan ook niet uit van de feiten.
Wij plaatsten rechtmatig een poort op ons eigen terrein, die situatie hebben zij te respecteren. Hij stelt vast dat de buren dat niet doen. Door die handelswijze worden zij berucht, niet de poort. Dan overtreden deze mensen regels en normen om zo een ander hun wil op te leggen. Hier kan de politie tegen optreden. K. noemt dat een uitzichtloze situatie.
Als de politie er werk van maakt is het aangifte doen van H. zo niet meer nodig. De volgende keren moest nog maar eens besproken worden.
Niet dus, nu liet K. de aangifte vijf maanden liggen alvorens een proces-verbaal toe te zenden, op zich is dat al bedenkelijk. Hierin neemt hij de dader Z in bescherming. Schrijft in het verbaal steeds over de buren. Hij zou bij beiden die avond op bezoek geweest zijn, dit is niet juist.
(...)
De feiten rond de poort.
Op 26 april 2000 krijg ik een schrijven van de advocaat van de tegenpartij. Na mijn antwoord verneem ik niets meer van die mijnheer. Dan komt er op 18 mei 2000 weer een schrijven, maar nu van de DAS-rechtsbijstand.
Mijn antwoord op deze brief is hier van belang. (...) Op 21 mei 2000, schrijf ik aan de DAS-rechtsbijstand dat indien hij niet binnen zeven dagen mij een antwoord doet toekomen, de tegenpartij akkoord gaat met de situatie zoals deze zich manifesteert. Op dit schrijven komt inderdaad geen antwoord.
Dit betekent dat zij de aanwezigheid van de poort accepteren.
Maar agent K. schrijft in het proces-verbaal dat er een rechtszaak gaande is over de poort. Dit heb ik hem nooit verteld, tijdens de aangifte was hier dan ook geen sprake van. Dit is dus een verkeerde interpretatie van de feiten. Het proces-verbaal heeft als datum 19 juni 2000. Indien hij dit van de heer Z heeft, waarom dan dit wel vermeden in het verbaal, hetgeen aangever wil niet. Is dat een juridisch belangrijk feit. In 2000 is er geen proces geweest over de poort. De onwaarheid wordt vermeld, hetgeen geschied is niet.
Als hij in november het proces-verbaal opstuurt wordt de onjuiste informatie belangrijk voor een eventueel te voeren procedure
Op 11 oktober 2000 volgt een nieuw schrijven van advocaat nummer een. (...) Deze dreigt met een Kort Geding, binnen veertien dagen, indien de poort niet verwijderd wordt. (...)
In november 2000, een halve maand na de brief van de advocaat, komt dan het proces-verbaal thuisgestuurd. Na het lezen hiervan besef ik dat dit verbaal niet in handen moet komen van deze advocaat. Dit ontkracht namelijk mijn schrijven van 21 mei 2000 en dat zou betekenen dat de weg vrij zou zijn om te procederen door de tegenpartij.
(...)
Vergelijkt u de datum van de correspondentie van de advocaat en de datum wanneer het proces-verbaal is uitgegeven, deze liggen kort op elkaar. Neem hierbij de onjuiste informatie in het verbaal, dan is duidelijk waarom dit in het verbaal is opgenomen.
Resumerend, de heer K. weigert het proces-verbaal te verstrekken, uit correspondentie is dit duidelijk geworden. Als de situatie ineens verandert, omdat de buren blijkbaar willen procederen, komt alsnog het proces-verbaal met de onjuiste informatie en dat niet belastend is voor de heer Z. Dat dit door de heer H. een minder goede uitwerking kan hebben is een leuke bijkomstigheid. Deze klaagt toch alleen maar.”
Achtergrond
Redelijk vermoeden van schuld
Artikel 27, eerste lid, Wetboek van Strafvordering luidt:
"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."
Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.