2002/004

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde examinator van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, regio West-Zuid, het door hem op 7 november 2000 afgelegde praktijkexamen voor de categorie A, als onvoldoende heeft beoordeeld.

Beoordeling

1. Op 7 november 2000 zakte verzoeker voor het praktijkexamen ten behoeve van het behalen van een rijbewijs voor de categorie A (motorfiets). Verzoeker was het niet eens met de uitslag van het examen. Hij klaagt er dan ook over dat de betrokken examinator het door hem afgelegde praktijkexamen als onvoldoende heeft beoordeeld.

2. Vooropgesteld moet worden dat het aan de examinator is om te oordelen of de kandidaat bij het praktijkexamen heeft voldaan aan de eisen. Bij verschil van mening over de beoordeling van het examen zoals dat door de kandidaat is afgelegd, dient daarom te worden uitgegaan van het oordeel van de examinator. De juistheid van dat oordeel kan de Nationale ombudsman alleen marginaal toetsen. Dat betekent dat het oordeel van de examinator slechts kan worden aangemerkt als onjuist indien feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de conclusie kunnen dragen dat de examinator niet in redelijkheid tot dat oordeel heeft kunnen komen.

3. Verzoeker is van mening dat het oordeel van de examinator subjectief en ongemotiveerd is. Uit de door het CBR overgelegde stukken blijkt dat de examinator uitgebreid heeft toegelicht waarom hij verzoekers rijgedrag onvoldoende vond en op grond waarvan hij van oordeel was dat verzoeker ten tijde van het examen niet had beschikt over de mate van rijvaardigheid die nodig is om zelfstandig aan het wegverkeer te kunnen deelnemen. In zijn schriftelijke reactie op verzoekers klacht bij het CBR zette de examinator uiteen welke onderdelen verzoeker nog onvoldoende had beheerst. Hij gaf in deze reactie onder meer aan dat het kijkgedrag en de plaats op de weg tijdens het praktijkexamen onvoldoende waren geweest en dat deze fouten meerdere keren waren voorgekomen tijdens het examen.

4. Daarnaar gevraagd deelde verzoekers rij-instructeur mee dat hij de zienswijze van de examinator deelde.

Gelet hierop, en in aanmerking genomen hetgeen onder 2. is opgemerkt, is er geen reden voor het oordeel dat de examinator het door verzoeker afgelegde praktijkexamen in redelijkheid niet als onvoldoende heeft kunnen aanmerken.

De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, regio West-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen te Rijswijk, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 22 maart 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te Reeuwijk, met een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR), regio West-Zuid.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het CBR te Rijswijk, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het CBR te Rijswijk verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de betrokken examinator de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Verzoekers rij-instructeur heeft in het kader van het onderzoek een verklaring afgelegd.

Verzoeker werd in de gelegenheid gesteld op de door het CBR en de rij-instructeur verstrekte inlichtingen te reageren. Hij maakte van die gelegenheid geen gebruik.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van het CBR gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 7 november 2000 legde verzoeker een praktijkexamen af ten behoeve van het behalen van het rijbewijs voor de categorie A. Hij zakte voor dit examen. In het uitslagformulier voor het praktijkexamen is vermeld dat verzoeker op de volgende punten onvoldoende scoorde:

* rijden op rechte en bochtige wegen: plaats op weg/van handeling;

* gedrag nabij en op kruispunten: kijkgedrag;

* afslaan (veranderen van richting): kijkgedrag en plaats op weg/van handeling;

* rijstrook wisselen - zijdelingse verplaatsingen: kijkgedrag.

2. Verzoeker was het niet eens met de uitslag van zijn rijexamen. Hij liet dientengevolge de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR) bij ongedateerde brief onder meer het volgende weten:

“Op (…) 07-11-2000 heb ik (…) het praktijkexamen afgelegd voor motoren (cat. A). Ik heb dit praktijkexamen volledig ontspannen en met veel zelfvertrouwen afgelegd, hiermee wil ik zeggen dat mijn beslissingen tijdens het praktijkexamen, het inspelen (anticiperen) op verkeerssituaties bewust zijn genomen.

Bij terugkomst (…) werd ik dan ook volledig verrast door de opmerking van de examinator (de heer N.) dat het “nog net niet voldoende was”.

Ik heb hier direct op gereageerd met de mededeling dat ik het met deze beslissing volstrekt niet eens was. Om in de daarna ontstane discussie de objectiviteit te vergroten heb ik gevraagd aan de heer N. zijn beslissing met voorbeelden te beargumenteren.

Er zijn op dat moment geen voorbeelden genoemd en het gesprek concentreerde zich op het fenomeen kijkgedrag.

De heer N. vond dat ik onvoldoende gekeken heb (…), echter nog steeds zonder verkeerssituaties te noemen waaruit dit zou blijken.

Om het gesprek te beëindigen, deelde de heer N. mij mee, dat hij en de instructeur de specialisten zijn en niet ik. Vervolgens zocht de heer N. steun bij de instructeur inzake mijn kijkgedrag tijdens het examen.

De instructeur antwoordde dat ik teveel keek in spiegels en naar links en rechts, waardoor mijn houding op de motor als onrustig werd ervaren.

Door deze tegenstrijdigheid in meningen van examinator en instructeur, heb ik het gesprek beëindigd met de mededeling dat mij onrecht is aangedaan en dat de beoordeling zeer subjectief is geweest, zeker niet gemotiveerd.

Teruggekeerd op de thuisbasis (…) heb ik nog een evaluatiegesprek gevoerd met de instructeur. In dit gesprek zijn drie verkeerssituaties genoemd, waarin ik een “betere” plaats op de weg had kunnen kiezen, c.q. “beter” had kunnen handelen.

1. Situatie: twee voorsorteervakken naar rechts, ik heb de linker gekozen; motivatie aan het begin van de voorsorteervakken is nog een afslag naar rechts. Hier stond een auto stil in afwachting van een rechtdoorgaande fietser. Daardoor werd ik gedwongen het linker voorsorteervak te kiezen.

Daarbij reed een auto op het rechter voorsorteervak onverwachts door het rode licht, zodat ik zonder auto naast mij op het linker voorsorteervak ben blijven staan.

Deze keuze is bewust gemaakt, ook al omdat na de bocht er direct een afrit- en oprit van een tankstation volgt. Na deze op- en afrit ben ik direct naar rechts gegaan.

2. Rijstrookwisseling op de snelweg: na een normale invoeg procedure achter twee langzaamrijdende vrachtwagens aan, heb ik de normale voorbereidingen getroffen om van een rijstrook 1 naar 2 te gaan. Op het moment dat ik richting aangaf heb ik nog eenmaal “over mijn schouder” gekeken om de verkeersontwikkelingen op rijstrook 3 en 4 te zien, met andere woorden, ik heb nog een keer extra gekeken voor de veiligheid, niet goed???

3. Positie aan het einde van de afslag Waddinxveen: de stopstreep aan het einde van de afslag Waddinxveen bedraagt ca. 30 meter. Ik ben me ervan bewust, dat mijn plaats op de weg zodanig gekozen moet worden, zodat automobilisten niet meer naast me kunnen gaan staan.

Bij het links voorsorteren (om linksaf te kunnen gaan) is het in deze situatie voor een auto altijd mogelijk om links of rechts van mij te gaan staan. En ja hoor, de examinator kwam dus ook links van mij staan, daar was dus klaarblijkelijk net voldoende ruimte.

Overige opmerkingen:

1. Vraag van mij aan de instructeur, “normaal ben je geslaagd met zo'n praktijkexamen”, werd niet ontkend.

2. Opmerking instructeur, “Vraag het examen gewoon opnieuw aan en met één lesje hebben we het perfect.

(…)

4. Gelet op het feit dat de examinator geen verkeerssituatie kon aangeven, waarin ik onjuist zou hebben gehandeld, vraag ik mij af of dat de heer N. bevoegd is om het motorrijexamen af te nemen en hoe vaak hij het afgelopen jaar een motorrijexamen heeft afgenomen.”

3. Naar aanleiding van verzoekers klacht stelde het CBR, regio West-Zuid, een onderzoek in waarbij ook de examinator, de heer N., om een reactie op de klacht werd gevraagd. De schriftelijke reactie van de examinator, die het CBR op 30 november 2000 aan verzoeker zond, houdt onder meer het volgende in:

“Gelet op de rijprocedure A en de kwetsbare positie van de motorrijder in het verkeer, kwam ik tot de conclusie dat bedoeld motorexamen op de hiernavolgende onderdelen, onvoldoende was. Tevens merk ik op dat kijkgedrag en plaats op de weg essentieel zijn voor een motorrijder. Deze fouten kwamen meerdere malen in het examen voor.

- Het rijden op rechte en bochtige weggedeelten.

Het meerdere malen een onjuiste positie innemen op rijstroken of eigen weghelft. Het ene moment teveel links en dan weer teveel rechts.

- Het onderdeel afslaan.

Het op onjuiste wijze voorsorteren, waardoor ter plaatse een onveilige situatie kan ontstaan en het daardoor niet goed uitkomen in de bochten. Betreft het kijkgedrag. Meerdere malen niet kijken of onvoldoende kijken (te laat) c.q. de nodige nacontrole in de “dode hoek” achterwege laten.

- Onderdeel kruispunten.

Het meerdere malen niet kijken of te laat kijken.

- Bij het onderdeel rijstrook wisselen - zijdelingse verplaatsingen.

Het o.a. op de autosnelweg te laat kijken bij het rijstrook wisselen. Dit betreft het kijken en tegelijk sturen. Bij het maken van zijdelingse verplaatsingen, het niet of te laat kijken.

Tijdens het terugrijden naar de examenplaats (…) heb ik met de instructeur van (verzoeker; N.o.) eerder genoemde fouten doorgenomen en verteld dat het examen onvoldoende was. De instructeur was het volstrekt met mijn beslissing eens.

Wat de overige opmerkingen van (verzoeker; N.o.) betreft.

(…)

- Opmerking 4.

Tijdens het geven van de uitslag aan (verzoeker; N.o.) heb ik beslist niet gezegd, dat het examen “net” niet voldoende was. Maar zoals door mij gebruikelijk: “Het examen is onvoldoende”.

Hierna begon (verzoeker; N.o.) direct te protesteren. Hij vond dat hij een goed examen had afgelegd. Ik probeerde (verzoeker; N.o.) in algemene zin uit te leggen wat er zoal fout gegaan was. Dit werd direct door hem terzijde geschoven, door telkenmale te zeggen dat hij goed gereden had en geen examen meer zou afleggen.

Tenslotte begon (verzoeker; N.o.) zijn motorbroek uit te trekken. Ik begreep dat verdere uitleg weinig zinvol was en zei tenslotte dat hij best wel eens iets van een paar deskundigen kon aannemen, want ook de instructeur ondernam een poging tot uitleg van fouten.

Wat betreft de laatste opmerking van (verzoeker; N.o.) of ik wel bevoegd ben tot het afnemen van een motorexamen. Dit kan ik na 24 jaar en vele duizenden motorexamens, bevestigen. Ik blijf dan ook volharden dat de uitslag van dit examen beslist onvoldoende was.”

4. Op 11 december 2000 besprak de examenmanager van het CBR de onderzoeksresultaten met verzoeker en diens rij-instructeur.

Verzoeker maakte van dit gesprek een verslag dat onder meer als volgt luidt:

“Wederom heb ik getracht feitelijkheden boven water te krijgen, zoals direct na het examen. Maar ook in dit gesprek zijn geen feitelijkheden/situaties aangeduid op grond waarvan de instructeur meent dat ik gezakt ben dan wel op grond waarvan ikzelf de conclusie kan trekken dat ik terecht gezakt ben.

(…)

hoewel de instructeur zich niet het aantal rijstrookverplaatsingen kon herinneren, kon hij zich wel herinneren dat ik goed in de spiegels heb gekeken, vervolgens weet hij niet meer of dat ik ook de “dode hoek” heb gecontroleerd (hij ontkende niet dat ik dat wel gedaan zou kunnen hebben), om zich vervolgens weer wel te herinneren dat ik op het moment van rijstrookverplaatsing bij het aangeven van richting wel de “dode hoek” heb geraadpleegd.

Niet besproken mijn noot.

In dit voorbeeld is de positie van de instructeur beeldend. Hij doet de suggestie dat ik maar een keer de “dode hoek" heb gecontroleerd maar wel te laat en geeft de examinator gelijk. Ik weet zeker dat ik twee keer de “dode hoek” heb gecontroleerd en dat wordt niet ontkend. Met andere woorden val het C.B.R. nooit openlijk af en liegen tegen een leerling/klant valt ook niet mee.

Einde noot.

(…)

Omdat er tijdens het gesprek geen directe aanwijzingen zijn gegeven die de uitslag van mijn examen rechtvaardigen, heb ik getracht met het geven van indirecte aanwijzingen duidelijkheid te verschaffen. Van de zestien motorlessen van vijf kwartier die ik heb genoten zijn veertien lessen met een medeleerling gevolgd. Van deze veertien “duo-lessen” heb ik er ca. tien met dezelfde vrouw gevolgd. Tijdens deze lessen is het de vrouw niet gelukt een acht te draaien, cirkels te draaien of een halve draai te maken, ik dus wel: conclusie mijn motorbeheersing is aanzienlijk beter dan van die vrouw. Tijdens de lessen hadden de aanwijzingen van de instructeur voor 75% betrekking op de vrouw en voor 25% op mij: conclusie mijn rijgedrag is in al die lessen aanzienlijk beter geweest dan van die vrouw.

Wat schetst mijn verbazing op 4 november van dit jaar is deze vrouw wel geslaagd, zij het met een andere examinator.

Mijn conclusie: er is geen eenduidigheid tussen examinatoren er heerst willekeur en subjectiviteit in hun oordeel.

Reactie: dat zag ik helemaal verkeerd, die vrouw heeft geluk gehad, want er zijn tijdens haar examen geen feitelijkheden gebeurd op grond waarvan de examinator een negatief oordeel kon geven.

U begrijpt dat voor iemand (ik dus) die al 45 dagen zit te wachten op feitelijkheden en argumenten, deze reactie hard aankomt.

Losse feiten die nog zijn vermeld tijdens dit gesprek:

- het was de eerste keer dat de heer N. en (verzoekers rij-instructeur; N.o.) samen een examen hebben afgenomen,

- ik heb direct na het examen minimaal tien maal aan de heer N. gevraagd feitelijkheden te geven, verkeerssituaties te noemen,

- de examinator heeft het uitslagen formulier ingevuld, nadat ik het gesprek had beëindigd (door mijn regenbroek uit te trekken) en na de opmerking van mijn kant dat ik het hier niet bij zou laten zitten,

- (de examenmanager; N.o.) heeft mij medegedeeld dat zij voor 100% achter de examinator staat,

- de instructeur bevestigde dat ik volledig klaar was voor het examen, hij heeft mij ten slotte geen "mono-lessen" voor geschreven en/of het examen uitgesteld.”

5. Bij brief van 10 januari 2001 deelde het CBR verzoeker zijn beslissing op diens klacht mee. Deze brief houdt onder meer het volgende in:

“Bij onderzoek is gebleken dat u naar de mening van de examinator vier examenonderdelen nog onvoldoende beheerste, te weten:

- rijden op rechte en bochtige weggedeelten, waarbij de plaats op de weg onjuist was;

- gedrag nabij en op kruispunten, waarbij het kijkgedrag onvoldoende was;

- afslaan (veranderen van richting), waarbij het kijkgedrag en de plaats op de weg/van handeling onjuist was;

- rijstrook wisselen-zijdelingse verplaatsingen, waarbij eveneens het kijkgedrag onvoldoende was.

Conform de procedure hebben wij uw klacht voorgelegd aan de examinator. Zijn schriftelijke toelichting is u op 30 november jl. toegezonden. De examinator verklaarde dat het kijkgedrag en de plaats op de weg tijdens het praktijkexamen onvoldoende was en dat deze fouten meerdere malen zijn voorgekomen tijdens bedoeld examen. Hij gaat in zijn toelichting in op de door u omschreven punten. Verder omschrijft hij de redenen die hem tot de conclusie brachten dat uw rijvaardigheid voor wat betreft de categorie A op dat moment nog niet het vereiste niveau had bereikt.

De examinator is van mening dat de door u gemaakte fouten structureel van aard waren, het kijkgedrag en de plaats op de weg zijn voor een motorrijder dermate essentieel dat daardoor de uitslag onvoldoende moest zijn. De beoordeling daarvan is de specifieke taak van de examinator. Uw instructeur was het geheel met de beslissing van de examinator eens.

Op 11 december jl. heeft examenmanager (…) een gesprek met u en uw instructeur (…) gehad. Tijdens dit gesprek hebben zij getracht situaties te verduidelijken door voorbeelden te noemen. U erkende een fout te hebben gemaakt bij het onderdeel afslaan, waarbij uw plaats op de weg aan het eind van de afslag Waddinxveen ter hoogte van de aldaar aangebrachte stopstreep niet juist was geweest. De overige fouten werden door u categorisch ontkend. U blijft erbij dat u ten onrechte bent gezakt.

(…)

Uit ons onderzoek zijn geen feiten naar voren gekomen die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de examenuitslag. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat de examinator op grond van de door hem geconstateerde en daarom op het uitslagformulier genoteerde fouten, het examen terecht als onvoldoende heeft beoordeeld. Derhalve achten wij de klacht over de uitslag van het examen niet terecht.”

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

Het CBR reageerde bij brief van 12 juli 2001 onder meer als volgt op de klacht:

“De klacht bevat de stelling dat de beslissing van de examinator met betrekking tot het afgelegde A-examen onterecht, want subjectief en ongemotiveerd was.

Het uitslagformulier bevat op een aantal items de aanduiding “onvoldoende”. In de brief, waarmee examinator N. zijn beslissing nader toelicht (zie hiervóór, onder A.3.; N.o.), worden deze aankruisingen uitvoeriger gemotiveerd. In een gesprek dd. 11 december 2000, waaraan klager, zijn instructeur en de klachtafhandelaar hebben deelgenomen, is getracht een aantal beslissingen aan de hand van de concrete verkeerssituaties te verduidelijken. Van genoemd gesprek is geen verslag gemaakt door CBR. Het door de klager gemaakt verslag (zie hiervóór, onder A.4.; N.o.) bevat geen concrete informatie, die de beslissing van de examinator aantast of twijfelachtig maakt.

Het examen is afgenomen door de heer N. in bijzijn van de instructeur (…). Op grond van het uitslagformulier en de door de examinator gegeven toelichting behoeft niet getwijfeld te worden aan de juistheid van de uitslag.

Nu ook de instructeur de uitslag heeft onderschreven wordt de mogelijkheid van twijfel nog verder verkleind.

CBR meent derhalve dat de klacht, zoals deze in eerste instantie is afgehandeld correct is behandeld en dat de beslissing geheel intact moet blijven.”

d. verklaring rij-instructeur

Op 24 juli 2001 verklaarde de heer V., rij-instructeur, telefonisch tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

“Ik was de rij-instructeur van (verzoeker; N.o.). Tijdens zijn praktijkexamen op 7 november 2000 zat ik in de auto met de examinator.

Ik was het eens met de uitslag van het examen. Ik vond evenals de examinator dat (verzoeker; N.o.) onvoldoende had gereden en dat hij moest zakken voor het examen. De kijktechniek en het kiezen van de plaats op de weg waren onvoldoende. Vaak is het zo, en dat was hier ook het geval, dat de interpretatie van geleverde prestaties van een leerling verschilt met die van een examinator. Ik kan me daarbij wel iets voorstellen. Stel dat een kandidaat tijdens het examen één keer te dicht op de auto voor hem rijdt, dan is hij volgens de CBR-normen al gezakt. De kandidaat zal hierover ontevreden zijn als hij zelf het gevoel heeft dat het verder toch erg goed ging.

Ook bij (verzoeker; N.o.) gingen veel dingen goed. Het is echter zo dat hij op een paar essentiële punten onvoldoende presteerde. Kijktechniek en plaats op de weg zijn voor een motorrijder essentieel en (verzoeker; N.o.) scoorde hier onvoldoende.

(Verzoeker; N.o.) heeft in zijn klachtbrief aan het CBR geschreven dat de examinator had gezegd dat hij onvoldoende had gekeken tijdens het examen terwijl ik het tegenovergestelde zou hebben gezegd, namelijk dat hij tevéél had gekeken en daardoor onrustig had gereden. Ik kan me niet precies herinneren wat ik destijds na afloop van het examen heb gezegd. Ik was het in ieder geval met de examinator eens, dat weet ik nog wel. Mogelijk speelde hier een rol dat er een verschil is tussen "zien" en "waarnemen". Stel, we staan voor grasland. U ziet gras en ik zie molshopen en een konijntje. U kijkt, en ik ben aan het waarnemen. Waarnemen is voor autorijden en zeker voor motorrijden essentieel.

Een leerling kan van oordeel zijn dat zijn kijkgedrag goed is, hij kijkt immers in de spiegels en achterom indien nodig. Toch kan ik dan nog zeggen dat het onvoldoende is, omdat het geen waarnemen is maar slechts vluchtig in de spiegel en even achterom kijken is.

Na het examen heb ik met (verzoeker; N.o.) gesproken. Hij was het niet mee eens met de uitslag. Ik heb geprobeerd hem te motiveren door te gaan. Zijn fouten zouden binnen korte tijd verbeterd kunnen worden.

Ik vind het spijtig voor (verzoeker; N.o.) dat het zo'n langslepende zaak aan het worden is. Ik begrijp zijn teleurstelling over het feit dat hij is gezakt. Nogmaals, hij heeft niet slecht gereden, alleen scoorde hij op essentiële punten onvoldoende.”

Instantie: Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

Klacht:

Een met naam genoemde examinator heeft verzoekers afgelegde praktijkexamen onvoldoende beoordeeld.

Oordeel:

Niet gegrond