Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost hem in de nacht van 19 op 20 maart 1999 hebben aangehouden en hebben bejegend.
Hij klaagt er met name over dat de politieambtenaren:
- hem bij zijn aanhouding de keel hebben dichtgeknepen;
- hem bij zijn aanhouding niet hebben meegedeeld om welke reden hij was aangehouden;
- hem die nacht op het politiebureau met vlakke hand in het gezicht hebben geslagen;
- zijn vinger zodanig hebben gekneusd dat hij zich hieraan heeft moeten laten opereren;
- hem in de politiecel in zijn maagstreek hebben geschopt waardoor hij met zijn hoofd tegen een houten bank is gevallen. Hij stelt hierdoor verwondingen aan zijn hoofd te hebben opgelopen, en zijn kostuum te hebben beschadigd;
- hem niet hebben voorgeleid aan de hulpofficier van justitie;
- twee transactievoorstellen in zijn jaszak hebben gestopt, zonder dat hij hiervan op de hoogte was gesteld.
Verzoeker klaagt er verder over dat hij na zijn heenzending op eigen kosten een taxi heeft moeten nemen om zich voor zijn door de politieambtenaren aangebrachte verwondingen te laten behandelen in het ziekenhuis.
Beoordeling
I. Algemeen
1. In de nacht van 19 op 20 maart 1999 hebben de ambtenaren K. en S. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost verzoeker op straat in de buurt van een uitgaansgelegenheid te Gemert aangehouden wegens openbare dronkenschap en verstoring van de openbare orde, omdat verzoeker onder meer ruzie had gemaakt met drie voorbijgangers.
De politieambtenaren hebben verzoeker vervolgens geboeid overgebracht naar het politiebureau te Gemert, alwaar hij is ingesloten. Bij de aanhouding en insluiting hebben de politieambtenaren geweld tegen verzoeker gebruikt. Enkele uren later heeft de politie verzoeker heengezonden met twee kennisgevingen van beschikking. Verzoeker heeft op eigen gelegenheid het politiebureau verlaten.
Op 24 augustus 2000 heeft de kantonrechter te Helmond verzoeker veroordeeld wegens verstoring van de openbare orde.
2. Verzoeker klaagt over de wijze waarop de politieambtenaren hem hebben aangehouden en hebben bejegend.
II. Met betrekking tot het aanhouden
1.1 Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politieambtenaren hem bij zijn aanhouding de keel hebben dichtgeknepen. Hij stelt hierbij dat, toen hij op een gegeven moment ruzie stond te maken met drie jongens, hij opeens door twee politieambtenaren is beetgepakt en is meegenomen naar het bureau. Hij stelt dat hij niets had gedaan. Eén politieambtenaar klemde met zijn arm zijn keel af, waaraan hij een dik strottenhoofd overhield.
Ook stelt verzoeker dat hij de bewuste avond wel alcohol had genuttigd, maar niet dronken was. Hij geeft daarbij niet eenduidig aan hoeveel hij had gedronken.
1.2 In een door politieambtenaren K. en S. opgemaakte geweldsrapportage van 21 maart 1999 is onder meer opgenomen dat verzoeker zich zeer agressief gedroeg tegenover de portiers van de uitgaansgelegenheid door te schelden en zijn jasje uit te doen, daarbij het gebaar makend dat de portier hem maar moest slaan. Nadat S. hem hierop had aangesproken, keerde hij zich wederom op zeer agressieve wijze tegen deze portiers.
S. is toen tussenbeide gekomen om een escalatie te voorkomen.
Toen verzoeker nogmaals begon te schelden, heeft S. hem opgetild en hem verderop weer neergezet, en hem daarbij de waarschuwing gegeven dat hij moest ophouden met schelden en vloeken en zich moest verwijderen, omdat hij anders een bekeuring zou krijgen.
Verzoeker keerde zich hierop tegen de politieambtenaren. K. heeft vervolgens een taxi voor verzoeker besteld. Terwijl K. en S. stonden te wachten vanwege een andere melding, begon verzoeker ruzie te maken met drie voorbijgangers, waarbij hij zijn gebalde rechtervuist strak langs zijn lichaam hield. Dit was reden voor K. om verzoeker wederom op te tillen en aan de overkant van de rijbaan bij de taxistandplaats neer te zetten, in afwachting van de komst van een taxi. Hierbij waarschuwde K. verzoeker nogmaals om zich rustig te houden. S. sommeerde de drie voorbijgangers intussen te vertrekken, waaraan zij gevolg gaven. Toen K. weer terugliep naar de politieauto, volgde verzoeker hem wederom. Hierop hield K. verzoeker aan, waarbij verzoeker licht verzet bood door zijn armen weg te draaien. K. heeft hem vervolgens de transportboeien omgedaan, waarna hij is overgebracht naar het politiebureau, aldus hetgeen is opgenomen in de geweldsrapportage.
1.3 Politieambtenaar K. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat verzoeker en de portier heibel hadden. Verzoeker zat te zuigen, en schold de portier uit. Als K. en S. niet hadden ingegrepen, zou de portier waarschijnlijk door het lint zijn gegaan. Hij en S. hadden verschillende keren tegen verzoeker gezegd dat hij weg moest gaan. Eén van hen heeft hem op een gegeven moment opgetild en aan de overkant van de straat gezet. Vanaf de overkant van de weg bleef hij echter schelden en vervelend doen. Verzoeker was die avond dronken. K. kende verzoeker, en wist dat hij onder invloed van alcohol agressief werd. Om die reden heeft K. geprobeerd verzoeker te kalmeren en hem uit te buurt te krijgen. K. heeft verzoeker diverse keren gewaarschuwd en heeft daarbij gezegd dat de politie hem zou aanhouden als hij zich niet rustig hield.
Omdat verzoeker niet wegging en bleef schelden en provoceren, heeft K. hem uiteindelijk aangehouden. Toen hij verzoeker wilde boeien, werkte deze tegen door zijn armen weg te trekken. K. heeft verzoeker vervolgens met zijn arm van achteren om zijn nek in een armklem genomen om hem in bedwang te krijgen. Hij heeft daarbij niet de keel van verzoeker dichtgeknepen, aldus ambtenaar K.
1.4 Politieambtenaar S. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman eveneens dat verzoeker ruzie zocht met de portiers van de uitgaansgelegenheid. Verzoeker trok hierbij zijn colbert uit en gooide deze op de grond, en begon zichzelf op de borst te slaan. Verder deed hij tegen de portier uitspraken als "ik neuk je moeder" en soortgelijke taal. Ook S. verklaarde dat verzoeker dronken was. Hij kende verzoeker niet. Nadat de politieambtenaren hadden ingegrepen, verzoeker hadden gezegd dat hij rustig moest zijn, en S. hem aan de overkant van de straat had neergezet, kwam verzoeker weer teruglopen en bleef hij luidruchtig. Vervolgens provoceerde hij drie voorbijgangers, die op verzoek van S. zijn weggegaan. K. heeft verzoeker ook nog een keer opgetild en verderop neergezet. Verzoeker was steeds heel gespannen.
Omdat verzoeker maar niet stopte met provoceren, heeft K. hem uiteindelijk aangehouden. Verzoeker bewoog daarbij heel onrustig en ging driftig tekeer. Hij werkte ook niet mee toen K. hem de handboeien wilde omleggen. K. heeft verzoeker vervolgens met een armklem vastgepakt en hem met zijn armen op de rug geboeid. Omdat verzoeker niet wilde meelopen richting de politieauto, heeft K. hem van opzij in de armklem genomen om hem zo te kunnen meevoeren.
De reden van aanhouding is verzoeker meegedeeld. Vóór zijn aanhouding hebben K. en S. hem meerdere keren meegedeeld dat, als hij zich niet rustig hield, hij zou worden aangehouden wegens openbare dronkenschap en verstoring van de openbare orde, aldus politieambtenaar S.
1.5 Op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 heeft de politie tot taak te zorgen voor de handhaving van de rechtsorde. De politie is bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening geweld te gebruiken. Dit geweld moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Aan het gebruik van geweld moet bovendien zo mogelijk een waarschuwing vooraf gaan (zie Achtergrond, onder 1).
Het gebruik van handboeien ten behoeve van het vervoer van arrestanten is alleen toegestaan indien feiten en omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen (zie Achtergrond, onder 2).
1.6 Vast staat dat politieambtenaar K. verzoeker heeft geboeid. Verder is tijdens het onderzoek aannemelijk geworden dat verzoeker de bewuste avond onder invloed van alcohol verkeerde, en dat verzoeker zich zeer provocerend en agressief gedroeg, zowel verbaal als fysiek door agressieve gebaren. Voorts wordt aannemelijk geacht dat de politieambtenaren verzoeker meerdere keren hebben meegedeeld dat hij zich rustig moest houden, omdat hij anders zou worden aangehouden. Ten slotte was het K. bekend dat verzoeker agressief werd als hij alcohol had genuttigd.
Gelet op het bovenstaande kon politieambtenaar K. er - met het oog op gevaar voor de veiligheid van verzoeker en zijn eigen veiligheid - in redelijkheid toe overgaan verzoeker bij de aanhouding te boeien ten behoeve van het vervoer naar het politiebureau.
1.7 Gelet op hetgeen de politieambtenaren hebben verklaard, acht de Nationale ombudsman het ook voldoende aannemelijk dat verzoeker zich tegen het boeien heeft verzet. Hierop heeft K. een soort armklem bij verzoeker toegepast teneinde het verzet te kunnen breken en de boeien te kunnen omdoen. Gezien de verklaring van S. en verzoekers klacht op dit punt is het ook aannemelijk dat K. verzoeker in een soort wurggreep naar de politieauto heeft geleid. Dit is een vorm van geweldgebruik.
Gezien het bovenstaande acht de Nationale ombudsman het hierboven genoemde geweldgebruik met als doel om verzoeker over te brengen naar het politiebureau niet zodanig dat dit disproportioneel moet worden geacht. Uit het onderzoek is verder niet gebleken dat politieambtenaar K. verzoeker bewust de keel heeft afgeknepen.
De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
2.1 Verzoeker klaagt er verder over dat de politieambtenaren hem bij zijn aanhouding niet hebben meegedeeld om welke reden hij was aangehouden.
2.2 Op grond van internationale verdragsbepalingen (zie Achtergrond, onder 3) hebben opsporingsambtenaren de plicht om een ieder die wordt aangehouden, onverwijld op de hoogte te brengen van de reden van de aanhouding.
2.3 Gelet op de over en weer - van verzoeker en van politiezijde - verstrekte inlichtingen is niet onomstotelijk komen vast te staan dat aan verzoeker direct na zijn aanhouding de reden van deze aanhouding is meegedeeld.
De politieambtenaren verklaarden dat zij verzoeker meerdere keren hebben meegedeeld dat hij zou worden aangehouden als hij zich niet rustig hield. Politieambtenaar S. verklaarde daarbij dat hij verzoeker heeft meegedeeld dat hij dan zou worden aangehouden wegens openbare dronkenschap en verstoring van de openbare orde (zie hiervóór, onder 1.3 en 1.4). Verzoeker blijft tijdens het onderzoek echter bij zijn stelling dat de politie hem de hele avond niets heeft verteld, waardoor hij niet heeft begrepen waarom hij is aangehouden.
2.4 De lezingen van enerzijds verzoeker en anderzijds de betrokken politieambtenaren ten aanzien van dit klachtonderdeel lopen uiteen. Er is geen sprake van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing op dit punt meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere.
De Nationale ombudsman dient zich op dit punt dan ook van een oordeel te onthouden.
III. Met betrekking tot het aanwenden van geweld in de politiecel
1.1 Verzoeker klaagt er op dit punt in de eerste plaats over dat de politieambtenaren hem die nacht op het politiebureau met vlakke hand in het gezicht hebben geslagen.
Hij stelt hierbij dat hij heeft tegengestribbeld toen hij in de politiecel moest plaatsnemen. Hierop heeft politieambtenaar K. hem opzettelijk tegen de rechterkant van zijn gezicht geslagen, waardoor hij later op de dag een pijnlijk gezicht had en waaraan hij een behoorlijk blauw oog heeft overgehouden.
1.2 De politieambtenaren ontkenden dat zij verzoeker hebben geslagen. K. verklaarde dat - als hij zou hebben geslagen - hij dit in de geweldsrapportage zou hebben gezet. Hij vindt dat je het beste alles wat er is gebeurd duidelijk op papier kunt zetten als het over geweldgebruik gaat. Als dan achteraf blijkt dat er onterecht geweld is toegepast, is hij altijd bereid zijn verontschuldigingen aan te bieden, aldus K.
Politieambtenaar S. verklaarde dat verzoeker op het politiebureau heeft geprobeerd om K. in het gezicht te spugen. Om te voorkomen dat hij door verzoekers speeksel zou worden geraakt, heeft K. met zijn vlakke hand het gezicht van verzoeker afgewend. Verzoeker zal dit hebben gevoeld, maar het kan geen pijn hebben gedaan, aldus S.
Verzoeker heeft tijdens het onderzoek niet ontkend dat hij heeft getracht om naar K. te spugen.
Tijdens het onderzoek is verder gebleken dat politieambtenaar K. linkshandig is. Op de unit spoedeisende hulp van het ziekenhuis in Helmond is op 20 maart 1999 vastgesteld dat de rechterkant van verzoekers hoofd was gekneusd.
1.3 Gelet op het bovenstaande is aannemelijk geworden dat politieambtenaar K. verzoeker in ieder geval tegen de rechterkant van zijn gezicht heeft geraakt. Ook is aannemelijk geworden dat verzoeker heeft geprobeerd om naar K. te spugen. In deze situatie kan een klap in verzoekers gezicht om hem ervan te weerhouden om te spugen de toets der kritiek doorstaan. Nu in het ziekenhuis niet expliciet is vastgesteld dat verzoeker een blauw oog had opgelopen, is het niet aannemelijk geworden dat de klap disproportioneel was.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
2.1 Voorts klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren hem in de politiecel in zijn maagstreek hebben geschopt, waardoor hij met zijn hoofd tegen een houten bank is gevallen. Hij stelt hierdoor verwondingen aan zijn hoofd te hebben opgelopen en zijn kostuum te hebben beschadigd. Hij stelt hierbij dat hij tegen de celdeur stond te trappen, waarop één van de politieambtenaren de cel opendeed en hem trapte.
2.2 Tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat politieambtenaar S. verzoeker in de politiecel een duwtrap in zijn maagstreek heeft gegeven, omdat verzoeker zeer dreigend overkwam door tegen de celdeur aan te trappen. De politieambtenaren verklaarden daarbij dat, toen zij de celdeur openden, verzoeker hierop wederom aanstalten maakte om te schoppen. S. heeft verzoeker hierop ter afwending van gevaar voor hemzelf in zijn maag getrapt. Verzoeker, die nog steeds was geboeid, viel hierdoor achterover op de grond. Volgens de politieambtenaar K. kon S. deze trap op juiste gedoseerde wijze geven, omdat hij een ervaren karateka is. Politieambtenaar S. verklaarde dat hij in een reflex had gehandeld en dat het dan ook geen bewustekeuze was om verzoeker niet te duwen, maar een trap te geven. Politieambtenaar S. verklaarde verder dat hij met de duwtrap verzoeker alleen wilde tegenhouden. Verzoeker zakte echter door zijn knieën en viel langs de celbank op de grond. S. heeft niet gezien of verzoeker tijdens de val met zijn hoofd iets heeft geraakt, maar het is volgens hem mogelijk dat hij met zijn hoofd tegen de rand van de bank is gevallen. Verzoeker klaagde na zijn val over pijn achter zijn oor. De politieambtenaren hebben achter zijn oor gekeken, maar geen verwondingen waargenomen, aldus S.
Voorts verklaarden de politieambtenaren dat verzoeker zowel vóór als tijdens zijn verblijf op het politiebureau snot en speeksel liet lopen, waardoor zijn kostuum helemaal was besmeurd. Verzoeker heeft dit tijdens het onderzoek niet ontkend.
Op de unit spoedeisende hulp van het ziekenhuis in Helmond is op 20 maart 1999 vastgesteld dat verzoeker een zwelling achter zijn linkeroor had.
2.3 Bij de beoordeling van geweldgebruik in deze vorm is het volgende van belang.
Het met enige kracht trappen in de maagstreek van een verdachte moet worden aangemerkt als een vorm van geweldgebruik waarbij, ook onder de omstandigheden van het moment, de grens van de vereiste proportionaliteit is overschreden. Een dergelijke handelwijze brengt een gerede kans op het ontstaan van letsel met zich mee, vooral indien een verdachte is geboeid en daardoor niet in staat is om met zijn armen de val te breken. Nu is verklaard dat verzoeker langs de houten celbank op de grond is gevallen, wordt aannemelijk geacht dat hij bij zijn val een verwonding aan zijn hoofd heeft opgelopen.
Voorts is mede van belang dat er twee politieambtenaren bij de cel aanwezig waren. Niet valt in te zien waarom zij niet hebben kunnen trachten om het verzet van verzoeker op een andere wijze te breken.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
2.4 Voorts kan niet worden vastgesteld of de politieambtenaren het kostuum van verzoeker hebben beschadigd. Nu tijdens het onderzoek echter aannemelijk is geworden dat verzoeker zijn colbertjasje al eerder buiten de uitgaansgelegenheid op de grond heeft gegooid, en dat hij zowel vóór als tijdens zijn verblijf op het politiebureau snot en speeksel liet lopen, kan worden gesteld dat verzoeker voornamelijk zelf verantwoordelijk is geweest voor de beschadiging van zijn kostuum.
De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.
2.6 Ten overvloede dient het volgende te worden overwogen.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat verzoeker in de politiecel nog steeds was geboeid. Dit is niet juist. Gelet op hetgeen hiervóór, onder II.1.5, is gesteld, dient het boeien uitsluitend te worden toegepast ten behoeve van het vervoer van arrestanten.
3.1 Verzoeker klaagt er verder over dat de politieambtenaren zijn vinger zodanig hebben gekneusd dat hij zich hieraan heeft moeten laten opereren. Verzoeker stelt hierbij dat na de aanhouding de wijsvinger van zijn rechterhand is gekneusd. Hij weet niet precies hoe dit is gebeurd, maar het moet door de politie zijn veroorzaakt.
Op de unit spoedeisende hulp van het ziekenhuis in Helmond is op 20 maart 1999 vastgesteld dat verzoeker een lichte zwelling aan zijn rechterhand had.
Verzoeker heeft verder een afschrift overgelegd van een verklaring van een polikliniek in Marokko dat hij op 6 januari 2000 is geopereerd aan de wijsvinger en de middelvinger van zijn rechterhand.
3.2 In het proces-verbaal van verhoor van verzoeker van 29 maart 1999 (zie Bevindingen, onder A.3) is onder meer vermeld dat politieambtenaar M., die dit proces-verbaal heeft opgesteld, is benaderd door de vriendin van verzoeker. Zij heeft M. meegedeeld dat verzoeker vóór de aanhouding al een lichte verwonding had aan de middelvinger van zijn rechterhand. Door het geweld dat door de politie is gebruikt, is dit erger geworden. Voorts was de wijsvinger aan zijn rechterhand nu ook zwaar gekneusd.
3.3 De politieambtenaren verklaarden niets te weten van een verwonding aan verzoekers vinger. Verzoeker heeft er niets over gezegd. Politieambtenaar K. deelde verder nog mee dat hij niet uitsluit dat het bij de val na de duwtrap is gebeurd, maar dat de kans veel groter is dat hij zijn vinger heeft beschadigd bij het vechten in de uitgaansgelegenheid.
3.4 Nu verzoeker niet heeft ontkend dat hij in de uitgaansgelegenheid heeft gevochten, hij niet precies kan aangeven wanneer zijn vinger is gekneusd, en nu de vriendin van verzoeker heeft gesteld dat verzoeker al een verwoning aan zijn vinger had, is het niet aannemelijk dat de politieambtenaren de kneuzing van verzoekers vinger hebben veroorzaakt.
De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.
IV. Met betrekking tot het voorgeleiden
1. Verzoeker klaagt er in dit verband over dat de politieambtenaren hem niet hebben voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Hij stelt daarbij dat er wel een persoon in burgerkleding in zijn cel is geweest, van wie hij dacht dat het de hulpofficier van justitie was. De hulpofficier heeft zich echter niet aan hem voorgesteld en heeft hem niet verteld om welke reden hij was aangehouden.
2. Politieambtenaar Z. deelde mee dat hij op 20 maart 1999 in burger gekleed dienst deed als hulpofficier van justitie. Verzoeker is aan hem voorgeleid in zijn cel. Z. heeft zich aan verzoeker voorgesteld en hem zijn politie-legitimatiebewijs getoond. Verzoeker reageerde direct bij binnenkomst agressief naar Z. toe, en kwam op hem af, waarop Z. verzoeker met beide handen van zich heeft afgeduwd. Verzoeker verkeerde onder invloed van alcohol, zijn kleding was vuil en er kwam speeksel uit zijn mond. Er was geen gesprek mogelijk met verzoeker.
Ook de politieambtenaren K. en S. verklaarden dat verzoeker is voorgeleid. Hulpofficier Z. heeft zich aan verzoeker voorgesteld, en heeft hem meegedeeld waarvoor hij was aangehouden. Omdat verzoeker zich agressief gedroeg, heeft Z. de voorgeleiding gestaakt.
3. Verzoeker bleef tijdens het onderzoek bij zijn stelling dat de hulpofficier zich niet heeft voorgesteld, en hem niet heeft meegedeeld waarvoor hij was aangehouden. Hij stelt voorts dat hij zeker niet agressief was.
4. De lezingen van enerzijds verzoeker en anderzijds de betrokken politieambtenaren ten aanzien van dit klachtonderdeel staan lijnrecht tegenover elkaar. Gezien het tijdens het onderzoek aannemelijk geworden agressieve gedrag van verzoeker en de aanname dat hij onder invloed van alcohol verkeerde, wordt echter meer waarde gehecht aan de lezing van de politieambtenaren dan aan die van verzoeker. Verzoeker is om die reden zelf verantwoordelijk voor het feit dat de voorgeleiding is gestaakt.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
V. Met betrekking tot de voorstellen tot transactie
1. Verzoeker klaagt er op dit punt over dat de politieambtenaren twee transactievoorstellen in zijn jaszak hebben gestopt, zonder dat hij hiervan op de hoogte was gesteld.
2. Politieambtenaar Z. deelde mee dat de door verzoeker gepleegde strafbare feiten middels een mini-proces-verbaal zijn verwerkt. Verzoeker weigerde beide kennisgevingen, waarop deze in zijn jaszak zijn gestopt. Ook politieambtenaren K. en S. verklaarden dat verzoeker heeft geweigerd om de twee processen-verbaal aan te nemen. Hierop hebben zijn de verbalen in zijn jaszak gestopt. Zij weten niet zeker of verzoeker hiervan op de hoogte is gesteld.
3. Verzoeker blijft tijdens het onderzoek bij zijn stelling dat niemand hem heeft gezegd dat hij boetes zou krijgen. Hij heeft deze boetes pas thuis, in zijn jaszak, gezien.
4. De lezingen van enerzijds verzoeker en anderzijds de betrokken politieambtenaren ten aanzien van dit klachtonderdeel lopen uiteen. Er is geen sprake van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere. De Nationale ombudsman dient zich ook op dit punt van een oordeel te onthouden.
VI. Met betrekking tot het vervoer na het heenzenden
1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat hij na zijn heenzending op eigen kosten een taxi heeft moeten nemen om zich voor zijn door de politieambtenaren aangebrachte verwondingen te laten behandelen in het ziekenhuis.
2. Tijdens het onderzoek heeft verzoeker verklaard dat de politie heeft aangeboden om hem een lift te geven. Hij heeft dit geweigerd omdat hij is geslagen en geschopt.
De klacht mist om die reden op dit punt feitelijke grondslag.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het schoppen in de maagstreek; op dit punt is de klacht wel gegrond. Over het meedelen van de reden van aanhouding en het in de jaszak stoppen van twee transactievoorstellen wordt geen oordeel gegeven.
Onderzoek
Op 9 november 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Helmond, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan drie betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker, de korpsbeheerder en de ambtenaren S. en Z. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. In de nacht van 19 op 20 maart 1999 hielden ambtenaren K. en S. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost verzoeker aan wegens openbare dronkenschap en verstoring van de openbare orde. De politieambtenaren brachten hem vervolgens geboeid over naar het politiebureau te Gemert, alwaar hij werd ingesloten. Bij de aanhouding en insluiting gebruikten de politieambtenaren geweld tegen verzoeker. Enkele uren later heeft de politie verzoeker heengezonden.
2. Naar aanleiding van bovengenoemd voorval deed verzoeker op het politiebureau te Gemert aangifte van mishandeling door de politieambtenaren K. en S. In het door politieambtenaar C. opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 20 maart 1999 is onder meer het volgende opgenomen:
"Vannacht, zaterdag 20 maart 1999, tussen 2.00 en 4.00 uur ben ik aangehouden door de politie omdat ik woorden had met drie jongens bij de (…)Club te Gemert. Ik werd door de politie meegenomen naar het politiebureau te Gemert. Ik had handboeien aan.
Op het politiebureau in Gemert werd ik in een soort cel gezet. Ik werd boos omdat ik handboeien aanhad en in de cel werd gezet. Ik werd toen door een agent in mijn gezicht geslagen. Dat deed zeer. De politie-agenten gingen weg en lieten mij in de cel zitten.
Ik belde enkele keren maar er kwam niemand. Ik ben toen tegen de deur van de cel beginnen te trappen. Er kwam toen een lange agent binnen die de deur opendeed. Hij trapte mij toen met zijn voet tegen mijn buik en borst. Hierdoor viel ik achterover en kwam met mijn linkeroor op een stoel in de cel terecht. Het oor doet nu flink zeer. Vervolgens lag ik in de cel op de grond. De agenten kwamen even later terug en riepen tegen mij. Ik deed net of ik niks hoorde. Ze probeerden mij op te tillen en zeiden dat ze mij naar huis zouden brengen. Ik deed net of ik niets hoorde. Ik bleef gewoon liggen. Ze hebben verschillende keren tegen mij gezegd dat ze mij naar huis zouden brengen. Ik reageerde daar niet op en bleef op de grond liggen. Een van de agenten heeft toen water op mijn gezicht gegooid. Ik had ondertussen ook geen boeien meer aan. Volgens mij was er ook een hulpofficier van justitie bij. Ik weet dat niet zeker maar hij was in gewone kleding. Hij heeft zich helemaal niet aan mij voorgesteld en mij ook geen vragen gesteld.
Ze hebben mij toen overeind gezet. Ik heb toen tegen die man in burger gezegd dat hij eens achter mijn linkeroor moest kijken maar hij keek er niet naar en duwde mij weer de cel in.
De politieagenten zeiden dat ze mij naar huis zouden brengen maar ik zei dat ze het maar moesten bekijken en dat ik zelf naar huis ging. Ik ben toen naar een café gegaan en heb daar een taxi laten bellen. Ik ben met die taxi naar het ziekenhuis in Helmond gegaan. Daar heeft men mij behandeld.
Ik ben vervolgens naar huis gegaan met dezelfde taxi die op mij gewacht had.
De kosten van de Taxi is ƒ 93.90. Ik heb nu nog pijn achter mijn linker oor, aan mijn rechter pols, dat komt door de handboeien, verder is de wijsvinger van mijn rechterhand gekneusd en doet zeer. Hoe ik die wijsvinger gekneusd heb weet ik niet maar dat moet ook door de politie gebeurd zijn.
Ik doe aangifte van mishandeling door de politie in het politie bureau te Gemert.
Ik had wel alcohol gedronken, afgelopen nacht, hoeveel weet ik niet. Ik was niet dronken. Ik wist wel wat er gebeurde.
De kleding die ik vannacht aanhad is kapot. Dat is ook door de politie gebeurd. Hoeveel dat pak waard was weet ik niet. Ik wens de schade vergoed te hebben."
3. Op 29 maart 1999 legde verzoeker in zijn woning nog een nadere verklaring af tegenover politieambtenaar M. In het door M. opgemaakte proces-verbaal van verhoor van die datum is nog onder meer het volgende opgenomen:
“Op zaterdagmorgen, 20 maart 1999, heb ik aangifte gedaan op het politiebureau in Gemert terzake mishandeling, welke plaatsvond op datzelfde bureau, de voorafgaande nacht en werd gepleegd door twee politiemensen uit Gemert. Ik ben het niet eens met deze gang van zaken en wens hierover een nadere verklaring af te leggen. Voorts dien ik thans een klacht in bij u met het uitdrukkelijk verzoek om vervolging in te stellen tegen de agenten die mij hebben geslagen en geschopt.
U vertelde mij zojuist een verhaal over mijn ruzie met de portiers van de (…)Club in Gemert. Het gaat mij echter niet om dit verhaal maar over het optreden van de politie. Inderdaad stond ik op een gegeven moment ruzie te maken met een drietal jongens. Die jongens stonden op het trottoir en ik stond ook deels op het trottoir, tegen een boom aan, maar ik stond in ieder geval niet op de weg of rijbaan. Terwijl ik met die drie jongens woorden had, stond te ruziën, werd ik plotseling van achteren vastgepakt door twee politiemensen, door hen geboeid en meegenomen naar het bureau. Ik had niets gedaan.
Een politieman, ik noem hem 'snor' omdat ik zijn naam niet ken, die 'snor' klemde met zijn arm mijn keel af waaraan ik een dik strottenhoofd overhield. Hier heb ik de daarop volgende dagen behoorlijk last van gehad.
Op het politiebureau in Gemert aangekomen werd ik door die twee politiemensen een cel ingeduwd. Hierbij stribbelde ik wat tegen. Ik kreeg toen een klap in mijn gezicht, rechts, wederom van die 'snor'; hij sloeg mij opzettelijk met zijn vlakke hand in mijn gezicht, waardoor ik later op de dag een pijnlijk gezicht had waaraan ik een behoorlijk blauw rechteroog overhield. Vervolgens werden mijn handboeien afgedaan en werd de celdeur achter mij gesloten.
Ik ben toen direct begonnen met het bellen in de cel, want ik wilde weten waarom ik was aangehouden. Onderweg had ik dit niet gevraagd; ik heb er ook niet aan gedacht om dat te vragen want ik was bijzonder boos omdat ik was aangehouden. Toen op mijn bellen niet werd gereageerd ben ik tegen de celdeur gaan schoppen. Ik weet niet hoelang dit heeft geduurd maar kort daarna opende die andere politieman de celdeur. Hem ken ik ook niet van naam maar hij is de grootste, dus noem ik hem 'lange'. De 'lange' opende dus de deur, waar ik vlak voor stond, met mijn gezicht ernaar toe en gaf mij onmiddellijk een duwtrap in mijn buik, ongeveer op maaghoogte. Op zich deed die trap niet pijn maar ik kwam daardoor te vallen en ik viel met de linker zijkant van mijn hoofd tegen de zijkant van een in de cel staande hardhouten bank. Ik voelde dat dit enigszins pijn deed, maar op dat moment was de pijn niet zo erg. Ik bleef toen opzettelijk op de grond liggen. De deur werd weer gesloten.
Korte tijd later, hoeveel later weet ik niet, kwamen er drie mannen binnen, die 'snor', die 'lange' en een derde man die normale kleding aan had, dus geen politie-uniform. Een van de drie, wie weet ik niet, zei toen tegen mij dat ik moest opstaan en dat ze me naar huis zouden brengen. Ik bleef echter op de grond liggen zonder iets te zeggen. Een van de drie heeft toen een hoeveelheid koud water over mijn gezicht gegooid; mogelijk dacht men dat ik sliep en wilde men mij zo wakker maken. Ik reageerde hier echter niet op. De twee in uniform hebben mij toen opgetild en overeind gezet. Ik ben toen in de richting van die man in burgerkleding gelopen, waarvan ik denk dat het de Officier van Justitie was of zoiets. Ik weet dat er altijd zo iemand komt als je bent aangehouden om uit te leggen wat er aan de hand is en waarom iets gebeurd is. Ik zei tegen hem: 'kijk eens wat die twee gedaan hebben' hierbij wijzend op de plek achter mijn linkeroor. Hij duwde mij echter van zich af; het was geen lompe duw maar meer een duw, bedoeld om mij op afstand te houden.
Die man in burgerkleding keek niet naar mijn verwondingen. Ook heeft die man in burgerkleding niets tegen mij gezegd; hij heeft mij niets gevraagd en helemaal niet tegen mij gesproken.
Vervolgens heeft men mij buiten de poort gezet. Hierbij is geen geweld gebruikt. Ik ben toen direct naar huis gelopen. Daar aangekomen belde ik een taxi om naar het ziekenhuis te gaan voor mijn verwondingen, die daar zijn behandeld. In het ziekenhuis heeft men ook precies opgeschreven welke verwondingen ik had.
Terwijl ik thuis op de taxi wachtte wilde ik een sigaret uit de zak van mijn colbertje halen. Ik voelde toen papier zitten; toen ik dit papier uit mijn zak haalde zag ik dat het twee processen-verbaal waren. Iemand heeft die zo maar in mijn jaszak geduwd, zonder dat ik dat wist en daar ben ik het niet mee eens.
Kort samengevat beklaag ik mij over het navolgende:
- (…) ik weet (…) nog steeds niet waarom ik ben aangehouden;
- men heeft mij opzettelijk verwond door het dicht knijpen van mijn keel, door het slaan in mijn gezicht en door het geven van een duwtrap, waardoor ik met mijn hoofd tegen een stoel ben gevallen en verwondingen aan mijn hoofd heb opgelopen; hiertoe heb ik geen aanleiding gegeven;
- de man die ik Officier van Justitie noem heeft niets tegen mij gezegd en mij niets gevraagd;
- ik heb twee bekeuringen in mijn jaszak gevonden waarvan mij niets is verteld; ik heb ze per toeval in mijn jaszak moeten vinden en weet nu nog niet waarom ik ze heb;
- ik ben om mijn verwondingen te laten behandelen naar het ziekenhuis gemoeten; hiervoor heb ik op eigen kosten een taxi moeten nemen, een bedrag van ƒ 93,90;
- mijn kostuum, wat bijna zo goed als nieuw was, is die nacht, als gevolg van de aanhouding en door het op de grond vallen in de cel zodanig bevuild dat het onherstelbaar beschadigd is.
De avond/nacht dat vorenstaande heeft plaatsgevonden had ik wel alcohol gedronken; hoeveel ik had gedronken weet ik niet. Ik was echter niet dronken. Ik was met een bedrag van 50 gulden van huis gegaan en toen ik thuis kwam had ik daarvan nog ongeveer 20 gulden over'.
Na het opnemen van deze verklaring ging ik, M., naar het bureau in Gemert. Te omstreeks 15.30 uur werd ik daar gebeld door de vriendin van B. (verzoeker; N.o.), die mij ter aanvulling op zijn verklaring het volgende meedeelde:
`Mijn vriend B. had al een lichte verwonding aan de middelvinger van zijn rechterhand. Door het geweld dat tegen hem is gebruikt is dit veel erger geworden; de wijsvinger van zijn rechterhand is nu ook zwaar gekneusd."
4. Bij brief van 26 april 1999 stuurde de klachtencoördinator van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost aan verzoeker een tussenbericht, dat onder meer volgende inhield:
"Naar aanleiding van uw gecombineerde aangifte/klacht van mishandeling door twee ambtenaren van de politie van de afdeling Gemert-Laarbeek bij uw aanhouding, is in opdracht van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch en de korpschef van de politie een nader onderzoek ingesteld. Daarbij bent u nader gehoord door inspecteur M. van de politie-afdeling Deurne-Asten-Someren. De resultaten van dit onderzoek worden nu voorgelegd aan de Hoofdofficier van Justitie te 's-Hertogenbosch.
De gegevens van de verbalisanten komen overigens niet geheel overeen met uw verklaringen. Met betrekking tot uw klachten wil ik graag het volgende opmerken.
(…)
- De verbalisanten zijn van mening dat u door uw gedrag wel degelijk aanleiding heeft gegeven tot het gebruik van geweld.
- Een hulpofficier van justitie heeft tot taak om te toetsen of de aanhouding rechtmatig was.
- U weigerde de kennisgevingen van beschikking in ontvangst te nemen. Daarom zijn die in uw jas gedaan."
5. De waarnemend hoofdofficier van justitie te 's Hertogenbosch deelde de korpschef van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost bij brief van 11 mei 2000 onder meer het volgende mee:
"U heeft besloten om de aangifte van de heer B. inzake mishandeling door de politie als klacht te behandelen. Uit de bijgevoegde stukken volgt dat klager op 20 maart jl. is aangehouden. Daarop is klager geboeid mee naar het bureau genomen, waar deze zich zeer agressief heeft gedragen (schelden, schreeuwen, vloeken, spugen, tegen celwand schoppen en slaan etc.).
In de gegeven situatie was het toepassen van geweld m.i. noodzakelijk om klager tot 'bedaren' te brengen. Gelet op het zeer agressieve gedrag dat klager vertoonde is het toegepaste geweld (een zgn. duwtrap waardoor slechts gering letsel bij klager is ontstaan) niet disproportioneel geweest."
6. De waarnemend plaatsvervangend chef van de afdeling Gemert en Laarbeek van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost liet verzoeker bij brief van 28 juni 1999 onder meer het volgende weten:
“Op vrijdag 25 juni 1999 heb ik u het standpunt van de hoofdofficier van justitie medegedeeld. Ik heb u aangegeven dat wij van mening zijn dat het optreden van de betreffende politiemensen noodzakelijk was gezien uw gedrag.
Doordat u hebt aangegeven dat u mijn zienswijze niet deelt, zal ik de verdere behandeling van deze klacht in handen geven van de (…) burgemeester van de gemeente Gemert-Bakel.”
7. De burgemeester van Gemert-Bakel liet verzoeker bij brief van 12 juli 1999 onder meer het volgende weten:
“Uit het ingestelde onderzoek is naar het oordeel van de wnd.fgd. Hoofdofficier van Justitie, mr. Bo. gebleken dat het door de politie toegepaste geweld in de gegeven situatie noodzakelijk was om u tot 'bedaren' te brengen. Gelet op het zeer agressieve gedrag dat u vertoonde, is het toegepaste geweld (een zgn. duwtrap, waardoor slechts gering letsel bij u ontstond) niet disproportioneel geweest.
Op basis van de onderzoeksgegevens ben ik van oordeel, dat het optreden van de politie in deze situatie behoorlijk is geweest en acht uw klacht daaromtrent ongegrond.”
8. Omdat verzoeker de transacties niet had betaald, veroordeelde de kantonrechter te Helmond verzoeker op 24 augustus 2000 tot een geldboete van ƒ 80,- wegens het verstoren van de openbare orde.
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. In zijn verzoekschrift van 8 november 2000 liet verzoeker verder nog weten dat hij inmiddels in een ziekenhuis in Marokko is geopereerd aan zijn vinger. Verder stuurde hij een afschrift van een 'Protocole Opératoire', een verklaring van 6 januari 2000 dat hij op die datum is geopereerd aan de wijsvinger en middelvinger van zijn rechterhand. De verklaring is gestempeld door een polikliniek in Kenitra in Marokko.
C. Standpunt korpsbeheerder
1. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost nam bij brief van 29 januari 2001 het standpunt in dat hij met de burgemeester van Gemert-Bakel van oordeel is dat de klacht van verzoeker ongegrond is. Kortheidshalve verwees hij daarbij naar de bijlagen.
2. Bij zijn brief voegde de korpsbeheerder onder meer afschriften van een door politieambtenaren K. en S. opgemaakte mutatie van 20 maart 1999, van een door politieambtenaren K., S. en Z. opgemaakte mutatie van diezelfde datum, van een door politieambtenaar K. opgemaakte mutatie van diezelfde datum, van een door politieambtenaar K. opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van diezelfde datum, van een door politieambtenaren K. en S. opgemaakte geweldrapportage van 21 maart 1999, van een door politieambtenaar C. opgemaakt slachtofferformulier aangifte van 20 maart 1999 en van een op 20 maart 1999 opgemaakt formulier van de unit spoedeisende hulp van een ziekenhuis in Helmond.
2.1 In de door politieambtenaren K. en S. opgemaakte mutatie van 20 maart 1999 is onder meer het volgende opgenomen:
“Op verzoek gegaan naar de (…)club te Gemert ivm wat problemen tussen enkele portieren en bezoekers ivm het vernielen van glas. (…).
Tijdens onze bemiddeling bleek verdachte B. ontzettend vervelend te zijn en behoorlijk onder invloed van drank te verkeren.
Zeker een kwartier getracht om hem tot rust te manen en diverse keren hem ook vriendelijk verzocht om naar huis te gaan. B. ging zo ver in het treiteren en uitschelden van een van de portiers, dat deze hem naar z'n strot wilde vliegen. Door S. tussenbeide gekomen en beiden weten te bedaren. Voor B. was dat maar eventjes, want hij begon op straat weer tegen ons en nog drie omstanders. B. bleef maar aan de gang en bleef treiteren/schelden en schreeuwen.
Op een gegeven moment begon hij ook nog agressief te worden en toen was de maat vol.
Verdachte werd aangehouden en overgebracht naar bureau Gemert. Ook daar bleef de verdachte zeer agressief en begon hard tegen muren en deuren te schoppen. Door S. is een duwtrap gegeven om hier een eind aan te maken. Meteen begon hij abnormaal te jammeren en te spugen op de grond. Even later begon hij vol zelfmedelijden te huilen."
2.2 In de door de politieambtenaren K., S. en Z. opgemaakte mutatie van 20 maart 1999 is onder meer het volgende vermeld:
“De voorgeleiding heeft plaatsgevonden bij de H.o.v.J. (hulpofficier; N.o.) Z.
Nadat de eerste mutatie was gemaakt wilden wij, rapporteurs, de verdachte bij diens woning afzetten. Hij weigerde pertinent om in de surveillancewagen plaats te nemen en begon wederom volop de schelden.
Aangezien we hem ook niet konden dwingen verliet de verdachte vrijwillig (via de poort), onder toezicht van de H.o.v.J. het bureau.”
2.3 In de door politieambtenaar K. opgemaakte mutatie van 20 maart 1999 is onder meer het volgende opgenomen:
“De verdachte is voorzien van twee mini-pv's.
Zaak hiermee afgewerkt.”
2.4 In het door politieambtenaar K. opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van 20 maart 1999 is onder meer het volgende vermeld:
“Verdachte verkeerde in kennelijke staat van dronkenschap. Verstoorde daarbij in ernstige mate de openbare orde en belemmerde het verkeer.”
2.5 In de door politieambtenaren K. en S. opgemaakte geweldrapportage van 21 maart 1999 is onder meer het volgende opgenomen:
“te Gemert in de gemeente Gemert-Bakel (…) (politiebureau) op zaterdag 20-MRT-1999 omstreeks 01:45 uur door K. en S. gekleed in politie-uniform ten opzichte van B. (…) waarschuwing: JA, mondeling meerdere malen luid en duidelijk
soort geweld: vastpakken, bevestigen transportboeien, duw met voet tegen de buik
doel geweld: overbrengen/voorgeleiden van aangehouden en zich verzettende verdachte; ter verdediging eigen lijf
gevolgen: pijnlijke polsen, mogelijk lichte kneuzingen als gevolg van vallen
behandelend arts: niet bekend
gemeld aan: Inspecteur van politie, dienstdoend Hulpofficier van Justitie, Z.
op: 20-MRT-1999 02:55 uur
korte omschrijving: Wij rapporteurs kregen via het Regionaal Communicatie Centrum politie Brabant Zuid-Oost een melding om te gaan naar het uitgaanscentrum (…)-Club, gevestigd in het centrum van Gemert (…). Dat was in verband met een vernieling van glazen en een onenigheid over de schadevergoeding daarvan. Door mij, K., is deze zaak afzonderlijk afgehandeld.
Tijdens dit incident stond ik, S., buiten de lokaliteit op de parkeerplaats aan de zijde (…)laan. Ik stond tussen de opvallende politieauto en een taxi, met de chauffeur waarvan ik in gesprek was. Ik zag toen dat de hierboven genoemde en mij geheel onbekende verdachte B. kennelijk door twee portiers van die gelegenheid buiten het gebouw werd gezet. Ik zag en hoorde dat hij het ergens niet mee eens was. Ik zag namelijk, dat hij druk gebaarde met beide vuisten, zich op de borst sloeg en hoorde dat hij op zeer korte afstand in het gezicht van één van die portiers schreeuwde: `Wat godverdomme, ik er niet meer in??! Weet je wel wie ik ben? Ik ben B., B., B., fuck you!' Ik zag dat hij zijn jasje uittrok en uitdagend naar die portier gebaarde dat hij hem maar eens moest slaan. Die portier ging daar niet op in. De verdachte liet zijn jas voor de deur liggen en liep naar mij, vertelde mij dat ik die portier maar moest zeggen wie hij dan wel was. Ik zag dat hij onvast ter been was en rook, dat hij kennelijk behoorlijk wat alcoholhoudende drank had genuttigd. Ik zei hem rustig aan te doen, kalm te blijven en met medeneming van zijn jas het terrein hier te verlaten. Hij draaide zich echter weer kwaad om en liep weer richting portier. Ik hoorde, dat hij hardop tegen hem schreeuwde: `Fuck de politie van Gemert, fuck de politie van Den Bosch. Ik heb jouw moeder geneukt, jongen!'
Ik zag dat die portier hierop erg kwaad werd en de verdachte probeerde te pakken. Ik ben aldaar tussenbeide gekomen teneinde een escalatie te voorkomen. De portier ging hierop terug, maar de verdachte hervatte moed en begon achter mijn rug weer te roepen: `fuck you, jongen, kom maar op!' Ik pakte de verdachte daarop beet, tilde hem op en droeg hem naar het trottoir van de (…)laan. Hij had inmiddels zijn jas al weer terug. Daar zei ik hem zich hier te verwijderen en op te houden met schelden, schreeuwen en vloeken, omdat hij anders een bekeuring zou krijgen.
Inmiddels hadden wij, rapporteurs, ons herenigd en ons dienstvoertuig verderop enigszins uit het zicht gezet.
Wederom echter kwam verdachte naar ons toe gelopen en begon te roepen en schreeuwen: `Wat nou, jullie, fuck you! Jullie moeten mij hebben, toch? Neem mij maar mee jongen. Kut!'
Hierop liep ik, K., met verdachte mee naar één van de parkeerwachters aldaar, welke laatste, telefonisch, een taxi voor verdachte bestelde.
Terwijl wij, rapporteurs, bij ons voertuig de gang van zaken afwachtten kwam een groep van drie jongens in onze nabijheid staan. De verdachte kwam hierop weer in onze richting en begon woorden te krijgen met die groep jongens. We zagen, dat verdachte zijn gebalde rechtervuist strak naast zijn lichaam hield en hoorden dat hij zei: 't Is hier kut. Ik maak zelf uit waar ik sta of waar ik naar toe ga. Fuck you, ik neuk mijn moeder van achteren!' De groep nam hem kennelijk niet serieus waardoor hij nog agressiever werd. Zijn aangezicht zat inmiddels onder de snot en het speeksel.
Ik, K., zette hem vervolgens neer aan de overzijde van de rijbaan, in afwachting van de komst van een taxi en waarschuwde hem nogmaals zich rustig te houden.
Ik, S., sommeerde die drie jongens ook te vertrekken, waaraan ze gevolg gaven.
Toen ik, K., terug naar de auto wilde lopen, zag ik echter dat verdachte wederom direct achter mij aan ging. Hierop hield ik de verdachte ter plaatse aan, waarbij de verdachte licht verzet bood door zijn armen weg te draaien.
Ik deed hem de transportboeien om, waarna wij hem in de politieauto ter voorgeleiding overbrachten naar het politiebureau te Gemert. Hiervan is afzonderlijk een proces-verbaal van aanhouding opgemaakt. In het politiebureau aangekomen sloten wij hem in het daarvoor bestemde ophoudlokaal in, na een veiligheidsfouillering aan zijn kleding. Omdat de verdachte zich agressief bleef gedragen werden de transportboeien vooralsnog omgelaten.
Kort nadat wij deze ruimte verlaten hadden, hoorden wij in de personeelskamer, dat vanuit de cellengang hard tegen iets geschopt of geslagen werd. Daar gekomen zag en hoorde ik, S., dat verdachte B. snel en hard tegen de deur schopte. Ik opende hierop die deur en zag dat hij wederom aanstalten maakte om te schoppen, waarop ik direct met mijn rechtervoet een duw tegen zijn buik gaf.
Wij zagen dat hij daarop meteen op de vloer van het ophoudlokaal ging liggen en, op zijn rechterzij gelegen, begon te schreeuwen, dat hij mishandeld werd. Wij hoorden dat hij zei: `Vuile klootzakken, jullie hebben mij mishandeld en geschopt, fuck you! Auw, auw!' Wij zagen en hoorden dat hij op de grond begon te spugen met snot en speeksel. Wij wilden hem niet op deze manier op de grond laten liggen en trachtten hem overeind te zetten nadat wij de transportboeien hadden verwijderd.
Hij liet zich echter willoos hangen, waarna wij hem optilden en op de bank in het ophoudlokaal neerzetten. Hij liet zich hier meteen weer vanaf glijden, waarna wij hem, vóór hij op de grond lag, weer moesten vasthouden en vervolgens op de bank neergelegd hebben. Op het moment dat wij de ruimte wilden verlaten liet hij zich weer van die bank op de grond glijden en bleef op zijn zij liggen. Hij bleef daarbij roepen: `Rotzakken, jullie mishandelen mij, auw, auw!' en liet slijm en speeksel uit zijn mond op de grond lopen.
Aangezien hij op deze manier niet kon blijven liggen is hij door mij, S., in een stabiele zijligging gelegd en heb ik met water zijn mond en neus afgespoeld. Hij weigerde hem aangeboden water te drinken. Na voorgeleiding wilden wij verdachte in verband met diens kennelijke staat, bij zijn woning afzetten, doch hij weigerde pertinent het aangeboden vervoer. In overleg met genoemde Hulpofficier heeft verdachte daarna via de poort het politiebureau verlaten. Wij hoorden nog dat hij schreeuwde: `Ik ga niet met jullie mee, fuck you, fuck politie Gemert, jij hoort nog van mij, jongen!'
Met betrekking tot de feiten waarvoor verdachte was aangehouden is hem een beschikking uitgereikt. De kennisgeving daarvan weigerde hij eveneens, waarna deze bij hem in zijn jas zijn gedaan.”
2.6 In het door politieambtenaar C. opgemaakte slachtofferformulier aangifte is onder meer het volgende vermeld:
“Tussen 20-MRT-99, 02:00 uur en 20-MRT-99 04:00 uur is B. (…) slachtoffer geworden van: Geweld met letsel zonder wapen
Datum aangifte: 20-MRT-99
Als schade-omschrijving werd opgenomen:
De schade is door AAB nog niet aan te geven.
Als letsel-omschrijving werd opgenomen:
Door werd een buil achter het linkeroor waargenomen. Lichte verdikking aan de rechterpols en een kleine ontvelling. De wijsvinger van de rechterhand was met tape 'gespalkt' aan de middelvinger van de rechterhand.”
2.7 In het op 20 maart 1999 opgemaakte formulier van de unit spoedeisende hulp van een ziekenhuis in Helmond is onder meer het volgende vermeld:
“Anamnese: klappen gehad?
Lichamelijk onderzoek: zwelling achter linkeroor (haematoom)
Zwelling thv mcp III (oud volgens patiënt)
Lichte zwelling thv pip dij IV rechterhand asdruk pijn Θ functie
Diff. Diagnose: contusie hoofd en dij IV rechts”
D. Reactie verzoeker
In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder verklaarde verzoeker op 21 februari 2001 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Ik ben na mijn aanhouding op 20 maart 2000 tijdens mijn insluiting op het politiebureau de gehele tijd geboeid geweest. Geboeid en al heb ik dus ook die zogenoemde duwtrap gekregen van een agent van bijna twee meter lang. Ik vind het niet rechtmatig dat hij mij zo heeft getrapt, zeker niet nu ik was geboeid.
Toen de hulpofficier van justitie langskwam, wilde ik mijn verhaal aan hem vertellen. In plaats van dat ik daartoe de mogelijkheid kreeg, duwde hij mij achteruit de cel weer in.
Ik ben na mijn heenzending niét door de politie thuisgebracht. De politie heeft wel aangeboden mij een lift te geven, maar dit heb ik geweigerd omdat zij mij hadden geslagen en geschopt. Ik ben vanuit het politiebureau naar het dichtstbijzijnde café gelopen, waar ik een taxi heb gebeld. Met deze taxi ben ik naar huis gegaan. Thuis heb ik wederom een taxi gebeld om naar het ziekenhuis te kunnen gaan. Toen ik thuis al wachtend op de taxi een sigaret wilde opsteken, vond ik in mijn jaszak twee boetes. Ik wist hier helemaal niets van. De politie heeft deze boetes zonder iets te zeggen in mijn jas gestopt. Omdat ik niet ben voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, is mij ook niet verteld waarom ik deze boetes heb gekregen. Ze hebben mij die avond helemaal niets verteld. Ook niet waarom ik ben aangehouden. Pas bij mij thuis zag ik deze boetes voor het eerst.
Ik ben in de bewuste nacht vervolgens met de taxi naar het ziekenhuis gegaan, alwaar ik ben behandeld. De bult achter mijn oor was zeer groot.
Als u mij vraagt of ik de bewuste avond alcohol heb gedronken, kan ik u zeggen dat ik in de discotheek voor ongeveer ƒ 50,- aan whisky heb gedronken. Ik was zeker niet dronken. Als ik dronken was geweest, had de politie mij vast en zeker langer vastgehouden. Ik ben nu nog geen drie kwartier op het politiebureau geweest. Dit vind ik raar.
Ten slotte deel ik nog mee dat ik het bewuste kostuum nog steeds in mijn bezit heb, in de staat waarin het toen is geraakt."
E. verklaring betrokken ambtenaar K.
Op 23 februari 2001 verklaarde betrokken ambtenaar K. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost op het Bureau Nationale ombudsman tegenover twee medewerksters van dit bureau onder meer het volgende:
"Ik ben politieambtenaar van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost en in de nacht van 20 maart 1999 had ik dienst. (…)
Mijn collega S. en ik zijn in de bewuste nacht naar de (…)club in Gemert gegaan vanwege een melding over een ruzie. Een groep bezoekers had buiten, naast de (…)club, ruzie gekregen. De zaak werd gesust.
Na dat incident zag ik dat verzoeker en de portier heibel hadden. Verzoeker zat te zuigen, hij schold de portier uit. Als we niet ingegrepen hadden, zou de portier waarschijnlijk door het lint zijn gegaan en zou verzoeker klappen hebben gekregen. We hebben deëscalerend opgetreden. S. en ik hebben verschillende keren tegen verzoeker gezegd dat hij weg moest gaan. Eén van ons heeft verzoeker op een gegeven moment opgetild en verderop neergezet. Vanaf de overkant van de weg bleef hij echter schelden en vervelend doen.
Ik kende verzoeker al, S. kende hem niet. Ik wist uit ervaring dat verzoeker zich met drank op zeer irritant gedraagt. Deze avond was hij dronken. Normaliter zou ik iemand die zich zo irritant gedraagt eerder hebben aangehouden. Ik wist echter dat verzoeker dan nog agressiever zou worden. Daarom heb ik vrij lang geprobeerd om verzoeker te kalmeren en hem weg te krijgen uit de buurt van de (…)club en andere bezoekers. Ik heb verzoeker diverse keren gewaarschuwd dat we hem zouden aanhouden als hij zich niet rustig hield.
Omdat verzoeker niet wegging en bleef schelden en provoceren, heb ik hem uiteindelijk aangehouden. Toen ik hem wilde boeien, werkte hij tegen door zijn armen weg te trekken. Ik heb hem vervolgens met mijn arm van achteren om zijn nek in een armklem genomen om hem in bedwang te krijgen. Ik heb niet de keel van verzoeker dichtgeknepen. S. heeft niet geholpen bij de aanhouding. Ik weet niet of S. de aanhouding heeft gezien.
Ik heb verzoeker van tevoren gewaarschuwd dat hij aangehouden zou kunnen worden. Normaliter zeg ik bij een aanhouding direct waarom ik iemand aanhoud. Vermoedelijk heb ik in dit geval tegen verzoeker gezegd dat hij was aangehouden in verband met verstoring van de openbare orde. In ieder geval heb ik gezegd dat hij was aangehouden. Dit alles heb ik alleen gedaan, niet met S.
Verzoeker is vervolgens geboeid naar het bureau gebracht. Normaliter boeien we verdachten met de handen op de rug. Waarschijnlijk was dat nu ook zo.
Verzoeker is op het bureau niet geslagen. Als ik geslagen zou hebben, zou ik dit in de geweldsrapportage hebben gezet. Ik vind dat als het over geweldgebruik gaat, je het beste alles wat er is gebeurd duidelijk op papier kan zetten. Als dan achteraf blijkt dat er onterecht geweld is toegepast, ben ik altijd bereid mijn excuses aan te bieden. Dat is beter dan dat achteraf uit onderzoek zou blijken dat ik geweldgebruik niet volledig zou hebben verantwoord in een geweldsrapportage. In dit geval heb ik niet geslagen. S. heeft ook niet geslagen, die heeft hem alleen geschopt. Ik ontken dus dat verzoeker is geslagen. Ik weet ook niet waarom verzoeker erover klaagt dat hij geslagen is.
Na aankomst op het politiebureau bleef verzoeker heel agressief. Hij schopte, schold enzovoort.
Verzoeker is daarom in de ophoudkamer gezet met de handboeien nog om, waarna S. en ik naar de hulpofficier van justitie Z. zijn gelopen om hem te informeren over de aanhouding van verzoeker. Op een gegeven moment hoorden we lawaai uit de ophoudkamer komen omdat verzoeker tegen de deur stond te schoppen. S. en ik gingen kijken wat er aan de hand was. De ophoudkamer waarin verzoeker zat, heeft geen glazen wand. In de deur van de ophoudkamer zit wel een glazen raampje waardoor we verzoeker konden zien. Toen we de deur opendeden kwam verzoeker meteen in dreigende houding op ons af. Dit kan zeer gevaarlijk zijn, omdat óók een geboeid persoon schade kan aanrichten door bijvoorbeeld het geven van een kopstoot.
S. stond in de deuropening en ik stond achter hem. Omdat hij op dreigende wijze op ons afkwam, heeft S. hem een zeer gedoseerde karatetrap gegeven in de maagstreek, een zogenaamde duwtrap. Ik denk dat S. dit heeft gedaan uit zelfbescherming. Waarschijnlijk heeft S. getrapt in plaats van geduwd omdat verzoeker te vies was om aan te pakken. Verzoeker zat helemaal onder speeksel en snot. Ook als hij schold, spetterde zijn speeksel in het rond.
In eerste instantie schrok ik van de duwtrap, vooral omdat het heel snel gebeurde en ik het niet had verwacht. Zelf zou ik waarschijnlijk geen duwtrap, maar een duw hebben gegeven om verzoeker bij me vandaan te houden. Ik ben ook niet getraind in het geven van dit soort trappen. S. is karateka dus hij weet hoe hij gedoseerd een trap kan geven. Later heeft S. mij uitgelegd, dat zo een trap in dit soort situaties het meest veilig is, omdat een gedoseerde trap niet echt hard aankomt en een verdachte daardoor niet hard achterover valt. S. heeft op een zodanige manier getrapt dat verzoeker niet bij ons kon komen. Als u mij zegt dat trappen zwaarder klinkt dan duwen, dan ben ik dat met u eens. De manier waarop de trap werd gegeven was echter zodanig dat er eigenlijk weinig kon gebeuren.
Verzoeker had nog handboeien om toen hij de duwtrap kreeg.
Door de duwtrap zakte verzoeker in elkaar en viel achterover op de grond. Hij viel nergens tegenaan. Hij viel niet gestrekt achterover, maar wel recht naar achteren. In de ophoudkamer staan geen stoelen, er staat alleen een houten bank tegen de wand. Wat verzoeker zegt over het vallen, kan volgens mij echt niet zo gebeurd zijn. Ik weet zeker dat hij niet tegen de bank in de ophoudkamer is gevallen.
Ik heb geen buil achter het oor van verzoeker gezien. Als verzoeker inderdaad een buil achter zijn oor had, kan dat misschien al in de (…)club zijn gebeurd. Verzoeker had namelijk in de discotheek gevochten, doordat hij ruzie maakte en vrouwen lastig viel. Daarom hebben de portiers van de (…)club hem eruit gezet. Dit was al gebeurd voordat wij ter plaatse kwamen.
Ook heb ik niet gezien dat verzoeker gewond was geraakt aan zijn vinger. Hij heeft daar die nacht ook niets over gezegd. Ik sluit niet uit dat het bij de val na de duwtrap is gebeurd, maar de kans is veel groter dat hij zijn vinger in de (…)club bij het vechten heeft beschadigd.
Ik heb niet gezien dat het kostuum van verzoeker door ons of door de aanhouding of insluiting beschadigd is. Het kostuum zat aan de voorkant wel geheel onder het speeksel, snot en bloed. Dit had verzoeker echter zelf veroorzaakt. De ophoudkamers worden goed schoon gehouden. Het politiebureau zit in een nieuw gebouw, en het is goed onderhouden. Het kostuum kan dus niet vies zijn geworden door de val op de grond in de ophoudkamer.
Ook nadat verzoeker op de grond was gevallen, bleef hij vervelend doen. Omdat hij niet rechtop wilde zitten, hebben we hem in een stabiele zijligging gelegd. Voor zover ik het mij kan herinneren zijn de handboeien afgedaan toen verzoeker op de grond lag, dus na de duwtrap van S.
Omdat verzoeker zo vies was, heeft S. zijn gezicht met water schoongemaakt.
Wij zijn vervolgens weggegaan en met de hulpofficier van justitie Z. teruggekomen. Als verzoeker zegt dat de hulpofficier van justitie Z. hem wegduwde, klopt dat. Ik denk dat Z. dit deed omdat verzoeker zo vies was en met 'consumptie' sprak. Hij wilde dat verzoeker op afstand bleef. Z. was in burger. Hij heeft zich voorgesteld als hulpofficier van justitie en zich gelegitimeerd. De voorgeleiding is in de ophoudkamer gebeurd. Z. heeft verzoeker meegedeeld waarvoor hij was aangehouden en dat hij niet tot antwoorden was verplicht. Verzoeker bleef echter schelden; 'fuck you' en soortgelijke opmerkingen, dus misschien heeft hij niet alles gehoord wat de hulpofficier van justitie heeft gezegd. In dat geval ga je niet al je woorden tien keer herhalen. De hulpofficier van justitie is er vanwege het schelden door verzoeker op een gegeven moment mee opgehouden.
Ik heb een uitdraai van een mutatie meegenomen waaruit blijkt dat verzoeker om 03:15 uur in vrijheid is gesteld door hulpofficier van justitie Z. Z. heeft deze mutatie zelf opgemaakt. Dit kan alleen zo zijn gemaakt als verzoeker officieel is voorgeleid.
Omdat we inmiddels al zeer veel tijd aan verzoeker hadden besteed, hebben we in overleg met de hulpofficier besloten hem te laten gaan, en hem twee beschikkingen mee te geven. In het kader van onze hulpverlenende taak besloten wij hem naar huis te brengen. Hij weigerde de beschikkingen aan te nemen, dus heeft S. of heb ik ze in zijn jaszak gestopt. Verzoeker heeft de beschikkingen weliswaar niet willen aanpakken, maar hij wist absoluut dat hij twee beschikkingen kreeg. Ik weet niet zeker of hij heeft gezien dat deze beschikkingen in zijn jaszak zijn gestopt. Ook weet ik niet meer of hij zijn jas aanhad op het moment dat de beschikkingen in zijn zak werden gestopt, of dat deze op de grond lag.
Toen wij verzoeker naar huis wilden brengen, weigerde hij met ons mee te gaan. Nadat ik dit met de hulpofficier van justitie had besproken, hebben we hem via de poort laten weggaan.
Wat verzoeker daarna buiten heeft gedaan, weet ik niet. Ik weet dus ook niet of hij een taxi heeft genomen."
Tijdens het opnemen van de verklaring van politieambtenaar K. constateerden de medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman dat hij linkshandig is.
F. verklaring betrokken ambtenaar s.
Op 28 februari 2001 verklaarde betrokken ambtenaar S. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost telefonisch tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Ik ben politieambtenaar van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost en in de nacht van 20 maart 1999 had ik dienst.
Vanwege een melding van een ruzie zijn collega K. en ik naar de (…)club in Gemert gegaan. K. heeft de boel gesust. Het ging om een ruzie tussen portiers en bezoekers, verzoeker was hier niet bij betrokken.
Even later zag en hoorde ik dat verzoeker buiten de (…)club stond te schelden en tieren tegen een portier. Hij was het er niet mee eens dat hij de club uit was gezet. Door het lawaai dat hij maakte, trok verzoeker niet alleen onze aandacht maar ook die van andere bezoekers die buiten stonden. De portier reageerde rustig op verzoeker. Verzoeker had een lichtgekleurd jasje aan, een soort colbertje. Hij had geen andere jas bij zich. Verzoeker trok dit jasje uit en begon zichzelf op de borst te slaan. Ondertussen zei hij tegen de portier: 'Ik neuk je moeder', en soortgelijke taal. De portier trok dit niet, dus heb ik tegen hem gezegd dat hij het zich niet moest aantrekken. Tegen verzoeker zei ik dat hij moest kalmeren. Omdat verzoeker zich niet rustig wilde houden, heb ik hem zijn jas in handen geduwd, hem opgetild en een eind verderop weer neergezet. Ook heb ik gezegd dat hij een taxi moest nemen. Verzoeker was dronken. Ik kende hem niet, achteraf bleek dat mijn collega's verzoeker al kenden van eerdere incidenten.
Verzoeker liep achter mij aan terug richting disco. Via de portiers heb ik op zijn verzoek een taxi gebeld voor verzoeker. Ik heb gezegd dat hij bij de taxistandplaats moest blijven staan, maar dat deed hij niet. Verzoeker bleef luidruchtig en daardoor trok hij de aandacht. Mensen ergerden zich aan hem. Drie jongemannen, bezoekers van de disco, lachten verzoeker uit vanwege zijn gedrag, waarna hij op hen afliep. Omdat verzoeker niet rustig wilde worden, heb ik de drie mannen verzocht om weg te gaan. Ik probeerde hiermee een escalatie te voorkomen. De mannen zijn met tegenzin ergens anders gaan staan.
K. heeft verzoeker ook nog een keer opgetild en verderop neergezet. Verzoeker was steeds heel gespannen, 'strak staan' noem ik dat.
Omdat verzoeker maar niet stopte met provoceren, heeft K. verzoeker uiteindelijk aangehouden. Verzoeker bewoog heel onrustig en ging driftig tekeer. Het gedrag van verzoeker zou ik als 'verzet bij aanhouding' willen betitelen. Verzoeker werkte niet mee toen K. handboeien bij hem wilde aanleggen. K. heeft verzoeker met een armklem vastgepakt en hem met zijn armen op de rug geboeid. Ik heb vanaf de overkant van de weg gezien hoe K. verzoeker aanhield. K. had hierbij mijn hulp niet nodig want verzoeker is een vrij iel persoon. Omdat verzoeker na het boeien niet mee wilde lopen richting de politieauto, heeft K. verzoeker van opzij in de armklem genomen om hem zo mee te kunnen voeren.
De reden van zijn aanhouding is aan verzoeker meegedeeld. Vóór zijn aanhouding hebben K. en ik hem meerdere keren gewaarschuwd dat als hij zich niet rustig hield, hij zou worden aangehouden wegens openbare dronkenschap en verstoring van de openbare orde. Ik noem bij een aanhouding niet de van toepassing zijnde wetsartikelen, maar gebruik woorden als 'je krijgt een verbaal voor openbare dronkenschap', of woorden van gelijke strekking. Zowel K., ik, als later op het politiebureau hulpofficier van justitie Z., hebben verzoeker meegedeeld waarvoor hij was aangehouden.
Verzoeker is niet met vlakke hand in het gezicht geslagen. Ik zou dit ook niet hebben geaccepteerd. Na aankomst op het politiebureau, voordat we het ophoudlokaal binnengingen, probeerde verzoeker K. in het gezicht te spugen. Om te voorkomen dat hij door verzoekers speeksel zou worden geraakt, heeft K. met zijn vlakke hand het gezicht van verzoeker afgewend. Verzoeker zal dit wel hebben gevoeld, maar het kan geen pijn hebben gedaan. Ik stond links van K. toen verzoeker K. in zijn gezicht wilde spugen. Ik denk daarom dat K. verzoeker met zijn rechterarm heeft afgewend. Doordat K. het gezicht van verzoeker afwendde, zijn we niet bespuugd.
De dag nadat K. en ik verzoeker hadden aangehouden, hoorde ik dat hij over ons had geklaagd. Ook hoorde ik dat hij denkt dat zijn vinger door ons is gekneusd. Dit was volslagen nieuw voor me. In de nacht van 20 maart 1999 heeft verzoeker niets gezegd over pijn of een verwonding aan zijn vinger. Ik weet ook niet waardoor dit gebeurd zou kunnen zijn.
Op het politiebureau hebben K. en ik hulpofficier van justitie Z. kort ingelicht over de zaak en alvast een mutatie gemaakt in het computersysteem. We hoorden lawaai komen uit het ophoudlokaal waar verzoeker zat. K. en ik zijn gaan kijken. In het ophoudlokaal is geen camera aanwezig, in de deur zit wel een kijkgat. Door dit kijkgat keken we wat verzoeker aan het doen was. Hij stond tegen de deur te schoppen. We zeiden dat hij moest ophouden, maar hij bleef tegen de deur trappen. We hebben de deur opengedaan, en verzoeker kwam meteen weer op me af, alsof hij nu niet tegen de deur maar tegen mij wilde gaan schoppen. Ik wilde hem stoppen en moest dus sneller zijn dan hij. In een reflex heb ik mijn been naar voren gedaan om hem te stoppen. Het gebeurde in een fractie van een seconde en het was dan ook geen bewuste keus om verzoeker niet te duwen maar een trap te geven. Onderbewust heb ik misschien gedacht dat verzoeker te vies was om aan te raken. Verzoeker zat namelijk onder snot en speeksel. Ik heb verzoeker met mijn voet geraakt op een plek ongeveer boven zijn buikspier en onder zijn borstbeen. Met deze duwtrap wilde ik verzoeker alleen maar tegenhouden. Hij viel echter, wat waarschijnlijk kwam doordat ik stabiel stond en hij in beweging was. Toen ik verzoeker deze duwtrap gaf, was hij geboeid. Hij viel niet gestrekt achterover, maar zakte door zijn knieën en viel toen langs de brits heen die in het ophoudlokaal staat. De brits is een soort bank. Ik heb niet gezien dat verzoeker bij zijn val iets geraakt heeft met zijn hoofd. Het zou eventueel zo kunnen zijn dat hij met zijn hoofd tegen de rand van de brits is gevallen, maar ik heb dit niet gezien. Toen verzoeker op de grond lag, zijn hem de boeien afgedaan. Verzoeker klaagde na zijn val over pijn achter zijn oor. K., Z. en ik hebben later alledrie achter zijn oor gekeken maar hebben geen verwonding gezien, dus geen bloed maar ook geen zwelling of zo.
Eerlijk gezegd vond ik de val van verzoeker op een toneelstuk lijken. Hij begon meteen te roepen dat we hem mishandelden en discrimineerden. Ook begon hij te rochelen en speeksel op te geven. Daarna bleef verzoeker roerloos liggen. Ik heb zijn ademhaling gecheckt maar die was normaal. Toen Z. kwam wilde verzoeker ook niet met hem spreken. Verzoeker bleef op de grond liggen. Omdat er allemaal speeksel en snot op zijn gezicht zat, heb ik zijn gezicht met wat water schoongeveegd. Ook heb ik verzoeker in de stabiele zijligging gelegd.
Omdat verzoeker niet wilde zitten, hebben we hem op de brits gelegd. Ik heb gezien dat hij zich tot twee keer toe weer van de bank op de grond liet glijden. Ik weet niet waarom verzoeker dit deed.
Over het kostuum van verzoeker kan ik het volgende melden. Al op de parkeerplaats bij de (…)club zei verzoeker dat zijn jas was beschadigd. Hij had deze jas echter zelf op de grond gegooid. Het was een hele vertoning op die parkeerplaats. Op een gegeven moment had verzoeker zijn jasje op de grond gegooid, later liep hij rond terwijl hij het jasje over zijn schouder aan het lusje vasthield. Ik weet niet of verzoeker op het moment van zijn aanhouding zijn jasje aanhad. Wel weet ik dat er snot en speeksel op het jasje zat. Ik heb geen bloed gezien op het jasje.
Verzoeker is voorgeleid aan hulpofficier van justitie Z. Dit is als volgt gegaan. Z., die in burger was gekleed, kwam het ophoudlokaal binnen waar verzoeker was ingesloten. Z. heeft zich voorgesteld, de reden van aanhouding meegedeeld, de cautie gegeven en gevraagd of verzoeker nog iets te verklaren had. Verzoeker reageerde door 'fuck you' en soortgelijke termen te roepen. Z. heeft verzoeker verteld dat K. en ik hem zouden bekeuren en naar huis zouden brengen. Verzoeker zei toen meteen al dat hij niet weer in een politieauto zou stappen. Hij heeft niet gezegd dat hij naar het ziekenhuis wilde gaan.
We hebben twee kennisgevingen van beschikking uitgeschreven maar verzoeker weigerde deze beschikkingen aan te nemen. We hebben de beschikkingen meegegeven door ze in verzoekers kleding te stoppen. Volgens mij heeft K. dit gedaan, maar dat weet ik niet zeker. Ik weet niet of de beschikkingen in verzoekers jaszak of in een ander kledingstuk zijn gestopt. Ook weet ik niet zeker of verzoeker door had dat de beschikkingen in zijn kleding werden gestopt.
Omdat verzoeker niet door ons naar huis gebracht wilde worden, is hij de poort uitgelopen. Ik heb niet gezien wat verzoeker hierna heeft gedaan."
G. reactie betrokken ambtenaar Z.
Bij brief van 13 maart 2001 reageerde betrokken ambtenaar Z. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost onder meer als volgt op de klacht van verzoeker:
“- Op zaterdag 20 maart 1999 was ik binnen de Regio werkzaam als dienstdoende hulpofficier van justitie en in burger gekleed;
- op datum voornoemd om 02.55 uur werd voor mij geleid een persoon die om 02.40 uur door collega's was aangehouden ter zake overtreding van artikel 453 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht;
- de aangehouden persoon bevond zich zittende op een houten bank in een zogenaamde ophoudkamer;
- bij binnenkomst heb ik mij als gebruikelijk voorgesteld met naam en mijn hoedanigheid waarbij ik tevens mijn politie-legitimatiebewijs toonde;
- de persoon reageerde direct bij binnenkomst agressief naar mij toe en kwam op mij af, waarop ik met mijn beide armen de persoon van mij heb afgeduwd;
- betrokkene verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, zijn kleding was vuil en speeksel kwam uit zijn mond;
- een redelijk gesprek met de aangehouden persoon was niet mogelijk;
- aan betrokkene werd na de voorgeleiding de gelegenheid gegeven om naar huis gebracht te worden, maar dit weigerde hij pertinent en werd door mij begeleid naar de poort van het politiebureau, die hij al vloekend en tierend verliet;
- de door hem gepleegde strafbare feiten werden middels een mini-proces-verbaal verwerkt;
- beide kennisgevingen werden door de persoon geweigerd waarop deze in zijn jas zijn gestopt.”
H. nadere reactie verzoeker
In reactie op de verklaringen en de reactie van de betrokken politieambtenaren verklaarde verzoeker op 9 mei 2001 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Ik blijf erbij dat ik op de avond van de aanhouding zeker niet dronken was. Voorts blijf ik erbij dat de betrokken hulpofficier van justitie Z. zich niet aan mij heeft voorgesteld. Verder is het ook niet waar dat ik op de houten bank zat. Ik stond namelijk, en ben direct op Z. afgelopen om te vertellen wat er was gebeurd. Ik was daarbij zeker niet agressief. De hulpofficier heeft mij helemaal niets gezegd over de reden van aanhouding.
Ten slotte blijf ik erbij dat niemand mij heeft gezegd dat ik boetes zou krijgen. Ik heb deze boetes pas thuis, in mijn jaszak, voor het eerst gezien."
Achtergrond
1. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724)
1.1 Artikel 2:
"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."
1.2 Artikel 8, eerste en vijfde lid:
"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
"De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."
2. Boeien
2.1. Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen.
Artikel 15, vierde lid, van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming.
Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.
2.2. In artikel 22, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen.
De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:
"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.
3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:
a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of
b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."
2.3. In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.
3. Vermelden reden aanhouding
Artikel 5, tweede lid van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, gesloten te Rome op 4 november 1950 luidt in de Nederlandse tekst:
"Een ieder, die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal, die hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht."
Artikel 9, tweede lid van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, gesloten te New York op 19 december 1966 bevat een overeenkomstige bepaling.
Beide verdragen zijn door Nederland geratificeerd.