2001/363

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Friesland op 17 augustus 2000 niet zijn opgetreden tegen twee werknemers van een aannemersbedrijf die tegen de wil van verzoeker diens terrein met daarop een woonhuis in aanbouw betraden, en vervolgens een aantal goederen meenamen.

Beoordeling

1. Verzoeker liet een huis bouwen door bouwbedrijf K. Tussen dit bedrijf en verzoeker ontstond een geschil, waarna de bouw werd stopgezet. Op 17 augustus 2000 betraden V. en R. - werknemers van K.- het bouwterrein en haalden bouwmaterialen weg respectievelijk stelden deze veilig in een op het perceel staande container. Verzoeker, die zich toen eveneens op het bouwterrein bevond, verzocht om politie-assistentie. Twee ambtenaren van het regionale politiekorps Friesland (hierna ook: de politie) begaven zich ter plaatse.

2. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Friesland op gemelde datum niet zijn opgetreden tegen twee werknemers van een aannemersbedrijf.

3. Indien zich tussen burgers civielrechtelijke geschillen als het onderhavige voordoen, behoren zij niet over te gaan tot daden van eigenrichting. De door de wet aan de politie opgedragen taak om te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde (zie Achtergrond) houdt in dat de politie voor zover dat in haar vermogen ligt daadwerkelijk eigenrichting dient te voorkomen. De politie behoort zich in beginsel niet te mengen in civielrechtelijke kwesties, maar betrokkenen te verwijzen naar de daarvoor geëigende instanties.

Indien sprake is van (mogelijke) strafbare feiten dan behoort het ook tot de bevoegdheid van de politie om op te treden in strafvorderlijk kader.

4. Het politieoptreden moet in gevallen als dit worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden die op het moment dat om haar optreden werd verzocht aan de politie bekend waren.

5. Toen de politie ter plaatse was gekomen, deelde verzoeker mee dat hij de grond van de gemeente S. had gekocht, hetgeen verder niet betwist werd door de andere partij. Verzoeker vroeg de politie om V. en R. te beletten de materialen weg te nemen, V. en R. te verwijderen van zijn grond en ook verder te beletten bouwstoffen weg te nemen. De eigendom van de goederen die V. en R. veilig stelden in de container dan wel mee wilden nemen werd betwist. Omdat het handelen van V. en R. op dat moment was aan te merken als een (mogelijke) daad van eigenrichting, had de politie er goed aan gedaan de activiteiten van V. en R. te doen beëindigen. Daarbij had zij partijen erop dienen te wijzen dat eerst overeenstemming diende te worden bereikt over de eigendom van de goederen, althans het recht daarover te beschikken, danwel een en ander via een daarvoor geëigende procedure te doen vaststellen. Nu dit niet is gebeurd, is de politie te kort geschoten in haar taak om de rechtsorde daadwerkelijk te handhaven.

Aangenomen kon worden dat verzoeker eigenaar was van de grond. Tevens moet het V. en R. duidelijk zijn geweest dat zij zich tegen de wil van verzoeker op het terrein bevonden, terwijl het enkele feit dat zij materialen, waarvan de eigendom overigens was betwist, wilden veiligstellen niet een indicatie vormde dat zij desalniettemin gerechtigd waren zich op het bouwterrein te bevinden. Er was derhalve op dat moment sprake van vermoedelijke overtreding van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht (zie Achtergrond). Gelet hierop had het tevens voor de hand gelegen dat de politie V. en R. in ieder geval had gewezen op de daaruit voortvloeiende strafvorderlijke bevoegdheden van de politie.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Friesland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Friesland (de burgemeester van Leeuwarden), is gegrond.

Onderzoek

Op 18 oktober 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H., destijds wonende te Echtenerbrug en thans te Joure, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Friesland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Friesland (de burgemeester van Leeuwarden), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Friesland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Leeuwarden over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. Naar aanleiding van de reactie van de korpsbeheerder werd het verslag op een punt aangevuld.

De betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker liet een huis bouwen door bouwbedrijf K. Tussen dit bedrijf en verzoeker ontstond een geschil, waarna de bouw werd stopgezet. Op 17 augustus 2000 betraden V. en R. - werknemers van K.- het bouwterrein en haalden bouwmaterialen weg respectievelijk stelden deze veilig in een op het perceel staande container. Verzoeker, die zich toen eveneens op het bouwterrein bevond verzocht om politie-assistentie. Twee ambtenaren van het regionale politiekorps Friesland (hierna ook: de politie) begaven zich ter plaatse. Zij traden niet op tegen V. en R.

2. Bij brief van 18 augustus 2000 diende verzoeker een klacht in bij de hoofdofficier van justitie, welke klacht is doorgestuurd naar de politie. Verzoeker klaagt over de manier waarop de politie had gereageerd op zijn verzoek op politiebijstand. Hij meldde dat de aannemer inmiddels dusdanig in gebreke was dat hem middels verzoekers advocaat de toegang tot de bouw was ontzegd op grond van artikel 461 Wetboek van Strafrecht (zie Achtergrond). Verzoeker merkte op dat zich op zijn terrein weliswaar goederen bevonden waarvan de aannemer wellicht eigenaar was, maar dat er zeker ook goederen waren die van hem waren. De aannemer had een aantal zaken, die aard- en nagelvast aan de ondergrond waren verbonden met grof geweld los gemaakt en ook andere goederen die in ieder geval aan verzoeker toebehoorden meegenomen. Doordat de politie niets had willen doen was verzoekers eigendomsrecht, waaronder begrepen het recht om zelf te bepalen wie hij wel en niet op zijn grond toeliet, met voeten getreden. Voorts was het tolereren van eigenrichting in strijd met het beginsel van de rechtsstaat en had de aannemer zijn pretense eigendom via civielrechtelijke wegen geldend moeten maken, aldus verzoeker.

3. De klachtencoördinator van het regionale politiekorps Friesland deed de klacht af bij brief van 17 oktober 2000. Hij deelde onder meer mee dat verzoekers aangifte (van overtreding van artikel 461 Sr.) voorlopig was geseponeerd en dat gelet op dit sepot en het civiele aspect van deze zaak de politie niet aan verzoekers wens om diens eigendommen veilig te stellen had kunnen voldoen. Hij achtte de klachtenregeling van de politie Friesland niet van toepassing op verzoekers klacht.

4. Bij brief van 30 oktober 2000 deed de chef van het district Heerenveen van het regionale politiekorps Friesland verzoeker alsnog de beslissing op diens klacht toekomen. Hij achtte de klacht ongegrond, gelet op de gecompliceerdheid van de zaak. Het was voor de politieambtenaren niet duidelijk of er sprake was van diefstal dan wel erfvredebreuk. De dienstdoende hulpofficier adviseerde hen om niet op te treden, aldus de districtschef.

B. Standpunt verzoeker

Verzoekers standpunt staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. In reactie op de klacht deelde de beheerder van het regionale politiekorps Friesland mee het politieoptreden in de gegeven omstandigheden juist te achten. Zij merkte op dat de beslissing om niet op te treden mede was genomen vanwege het feit dat niet was gebleken dat de betrokken aannemer geen toegang tot het terrein had. De bouwmaterialen die hij meenam behoorden hem in eigendom toe en van erfvredebreuk, diefstal of enig ander strafbaar feit leek geen sprake.

2. Bij de reactie van de korpsbeheerder was een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie gevoegd over de betreffende gebeurtenissen. Die mutatie houdt onder meer in:

"Op verzoek van buro Joure gegaan naar (…) Aldaar zouden problemen zijn bij een in aanbouwzijnde woning.

Ter plaatse bleek dat H. (verzoeker; N.o.) een woning laat zetten op een stuk grond dat hij van de gemeente S. heeft gekocht. (…)

Sinds een maand o.i.d. gaat het niet goed. Volgens betrokkenen heeft melder een betalingsachterstand en is derhalve van hun kant de bouw stop gezet. Nu waren zij (werknemers van de aannemer; N.o.) daar om bouwmateriaal weg te halen en veilig te stellen. Dit wilde melder beletten. Tevens heeft melder enkele zaken van de bouw beschadigd. Hij heeft onder andere een slot van een bouwcontainer vernield. Tevens was melder bezig geweest bouwstenen klaar te zetten langs de woning. Ook heeft hij daarvoor enkele reclameborden van gemeld bedrijf gebruikt om de stenen op te plaatsen.

Volgens melder mogen beide betrokkenen niet op het bouwterrein komen. Via zijn advocaat was volgens hem de toezegging tot het bouwterrein ontzegd. Tevens beschuldigde melder beiden van crimineel gedrag/bedrijf e.d. Volgens hem had hij geen betalingsachterstand, doch bevond het bedrijf zich aan de rand van de afgrond en wilde op deze manier materiaal veilig stellen.

Om het terrein geen hekwerk en zeker geen bordje 461 Sr. Derhalve betrokkenen hun gang laten gaan. Dit in overleg met OVD B. Mocht het inderdaad een overtreding zijn, kunnen wij hier later nog op terug komen. Voorts beide partijen meegedeeld dat het een civiel probleem betrof en dat beiden via advocaten diende te handelen. Bouwbedrijf heeft een container ter plekke staan. Isolatiemateriaal is uit de woning gehaald en in de container gestald. Voorts heeft men ander bouwmateriaal op een aanhangwagen geladen en neemt deze mee naar het bedrijf. Verder wordt de bouwkeet gehaald en andere materialen die door hen vervoerd kunnen worden en hun eigendom zijn. Bouwstenen laat men achter bij de woning.

Wij hebben alleen bemiddeld om escalatie te voorkomen."

C. Standpunt betrokken ambtenaren

1. Politieambtenaar W. deelde, voor zover hier van belang, het volgende mee.

Het was duidelijk dat verzoeker wilde dat de politie werknemers van het bouwbedrijf zou beletten materialen weg te nemen en hen van verzoekers perceel zou verwijderen. Voor de politie was niet duidelijk van wie de bouwmaterialen waren. Over de eigendom van het perceel was overigens geen discussie ontstaan en verzoeker werd als rechthebbende beschouwd. Gelet hierop was W. van mening dat verzoeker als heer en meester over zijn grond mocht beschikken en dat hij het recht had personen te verbieden om op zijn erf komen. Volgens W. dienden de werknemers van het bouwbedrijf hun activiteiten te beëindigen en diende de status quo te worden gehandhaafd. Zijn collega dacht daar anders over en daarom hadden zij contact opgenomen met de dienstdoende hulpofficier van justitie die bepaalde dat zij zich afzijdig moesten houden en dat verzoeker altijd nog aangifte kon doen. Hoewel W. zich hier niet in kon vinden heeft hij wel gehoor gegeven aan de beslissing van de hulpofficier van justitie.

2. Betrokken ambtenaar G. deelde in reactie op de klacht, voor zover hier van belang, het volgende mee.

Er waren grote problemen tussen de aannemer en verzoeker, die wilde dat de politie de mensen van het bouwbedrijf verder zou beletten materialen weg te nemen. De eigendom van de materialen werd door beide partijen betwist. Uit gesprekken met de beide mannen van het bouwbedrijf begreep G. dat inmiddels een arbitragecommissie voor de bouw was ingeschakeld. Tot de uitspraak van deze commissie werd er verder niet aan de woning gewerkt. Men wilde goederen uit preventieve overwegingen veilig stellen in de op het bouwperceel aanwezige container. Voorts haalde men gereedschappen weg die men elders wilde gebruiken. De complexheid van de problemen tussen verzoeker en de aannemer was groot. G. schatte in dat de grondslag van de ontstane problemen op het civielrechtelijke vlak lagen. Hij ging in zijn optreden dan ook uit van een bemiddelende rol van de politie, te meer daar beide partijen al via de advocatuur trachtten de ontstane problemen op te lossen. Hij vond dat het bouwbedrijf de kans moest hebben goederen waarvan het eigenaar was, veilig te stellen.

D. Reactie verzoeker

Verzoeker handhaafde zijn eerder ingenomen standpunt in reactie op de verstrekte inlichtingen. Hij deelde mee nog op dat hij ter plekke niet had kunnen aantonen dat hij eigenaar van de grond was, maar dat hij desgevraagd de betrokken ambtenaar had verzocht de gemeente te bellen als hij twijfel had over zijn eigendom. Verder merkte hij op dat een eventuele aangifte niet de schadebrengende actie van het bouwbedrijf kon terugdraaien.

E. NADERE INFORMATIE

Op 18 mei 2001 deed het gerechtshof te Leeuwarden uitspraak in verzoekers klacht tegen het uitblijven van een strafvervolging tegen de aannemer. Het Hof overwoog in die uitspraak onder meer:

"het openbaar belang (vergt), in aanmerking genomen dat de klacht een geschil betreft, waarin overwegend aspecten van civielrechtelijke aard spelen en waarvoor bij uitstek de weg van het civiele recht een oplossing kan geven, niet dat beklaagden worden vervolgd."

Achtergrond

Wetboek van Strafrecht, artikel 461:

"Hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevindt of daar vee laat lopen, wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie."

Politiewet, artikel 2:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

Toelichting 2000.06762 (Hoogland):

- Achteraf gezien had zaak misschien toch niet geopend moeten worden ivm 12-procedure. Hof heeft overigens inmiddels uitspraak gedaan en niets inhoudelijks gezegd over 461.

- Ik heb erg zitten worstelen met de zaak nav het ambtsbericht van de OvJ ivm 12-procedure (hierop neerkomende dat bouwbedrijf wel gerechtigd was t.p. te zijn). Mede ogv onze eigen jurisprudentie (bijgevoegd) meende ik echter toch pol.optreden te moeten afkeuren.

Instantie: Regiopolitie Friesland

Klacht:

Niet opgetreden tegen twee werknemers van aannemersbedrijf die tegen verzoekers wil diens terrein met daarop een woonhuis in aanbouw betraden en een aantal goederen meenamen.

Oordeel:

Gegrond