Verzoekster klaagt erover dat het keuringsstation te Limmen van de Dienst Wegverkeer (RDW) het eigen keuringsprotocol niet in acht heeft genomen bij de keuring op 8 april 1998 van de haar ontstolen personenauto. Zij klaagt er in dit verband in het bijzonder over dat de RDW:
1. het aanmeldingsformulier niet heeft gecontroleerd;
2. het voertuigidentificatienummer niet heeft gecontroleerd;
3. de betaling van de verwijderingsbijdrage niet heeft gecontroleerd;
4. niet heeft vastgesteld wie de eigenaar van de auto was;
5. de autodocumenten niet op echtheid heeft gecontroleerd.
Beoordeling
1. In verband met de klacht dat het keuringsstation te Limmen van de Dienst Wegverkeer (RDW) het eigen keuringsprotocol niet in acht heeft genomen bij de keuring op 8 april 1998 van de haar ontstolen personenauto, wees verzoekster er in het bijzonder op dat de RDW het aanmeldingsformulier, het voertuigidentificatienummer en de betaling van de verwijderingsbijdrage niet heeft gecontroleerd en niet heeft vastgesteld wie de eigenaar van de auto was. Ook is zij het er niet mee eens dat de Italiaanse autodocumenten niet op echtheid zijn gecontroleerd.
2. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is naar voren gekomen dat verzoekster op 19 oktober 1996 bij de politie te Zandvoort aangifte heeft gedaan van diefstal van haar personenauto. Deze auto, een Ford Escort, had op dat moment een Luxemburgs kenteken.
Op 8 april 1998 werd deze auto in verband met de aanvraag van een nieuw Nederlands kentekenbewijs ter keuring aangeboden bij het keuringsstation te Limmen van de RDW (zie Achtergrond, onder 2.). Daarbij werd een Italiaans voertuigdocument overgelegd. Op het desbetreffende aanvraagformulier was niet ingevuld wie de aanvrager was. Op het machtigingsformulier stonden de gegevens van de machtigingsverlener, de heer V., vermeld, maar aan wie de machtiging was verleend was onduidelijk. Weliswaar stonden de naam D., diens bedrijfsnummer en bedrijfspasnummer vermeld, doch deze gegevens waren doorgehaald. Beide formulieren waren niet ondertekend en niet gedagtekend.
Vast staat dat de RDW het voertuig heeft voorzien van een nieuw Nederlands kenteken, dat op 21 april 1998 op naam werd gesteld van de heer V. Op 14 januari 1999 werd de auto door de politie bij de heer V. in beslag genomen.
3. De RDW gaf aan de klacht niet gegrond te achten. Er waren volgens de RDW voldoende legitimatiegegevens aanwezig geweest om het voertuig te naam te stellen. Aanvankelijk waren de bedrijfspasgegevens van de heer D. op het machtigingsformulier ingevuld, maar deze waren vervolgens, zonder nadere verklaring, doorgehaald. Dat de gege
vens van de aanvrager niet waren ingevuld op het aanvraagformulier, was te verklaren uit het feit dat het machtigingsformulier aan het aanvraagformulier werd gehecht.
Naar aanleiding van de klacht van verzoekster dat de RDW het aanmeldingsformulier niet heeft gecontroleerd, bracht de RDW naar voren dat verzoekster hiermee kennelijk de zogenaamde afspraakbrief bedoelde. Deze brief had ten doel de aanvrager te informeren over de datum en het tijdstip van de keuring en welke documenten dienden te worden overgelegd. Verder bracht de RDW naar voren dat vóór de keuring was vastgesteld dat het ingeslagen voertuigidentificatienummer van de auto overeenstemde met het identificatienummer op het Italiaanse voertuigdocument dat was overgelegd. Gelet hierop was er voor de RDW-keurmeester geen aanleiding geweest om aan de originaliteit van het nummer te twijfelen, aldus de RDW.
4. Wat betreft de klacht dat de betaling van de verwijderingsbijdrage niet was gecontroleerd, wees de RDW erop dat de afgifte van een kenteken (automatisch) is gekoppeld aan de betaling van de verschuldigde verwijderingsbijdrage. In dit geval was in het computerbestand een betaling van f 150 geregistreerd per 26 maart 1998. Het kenteken was dus afgegeven nadat de verwijderingsbijdrage was voldaan.
Naar aanleiding van verzoeksters klacht dat de RDW niet had vastgesteld wie de eigenaar van de auto was, merkte de RDW op dat in dit geval ten behoeve van de afgifte van een nieuw kenteken voldoende documentatie aanwezig was geweest. Het desbetreffende voertuig was ter keuring aangeboden met een buitenlands voertuigdocument en de aanbieder van het voertuig had zich kunnen legitimeren. De RDW had geen verder onderzoek gedaan naar de (rechtmatige) eigendom van het ter keuring aangeboden voertuig.
Tot slot liet de RDW weten dat bij een dergelijke keuring de aangeboden voertuigdocumenten visueel op echtheid worden gecontroleerd. De papierkwaliteit, de kleuren, de letterkwaliteit en de aangebrachte stempels zijn bij deze visuele beoordeling mede bepalend voor de acceptatie. Indien de keurmeester geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de echtheid van het document, dan wordt geen nader onderzoek ingesteld, aldus de RDW.
5. De Nationale ombudsman is van mening dat de RDW uit een oogpunt van administratieve zorgvuldigheid niet juist heeft gehandeld door genoegen te nemen met formulieren (het aanvraagformulier en het machtigingsformulier) die slechts ten dele waren ingevuld, en die niet waren ondertekend en gedagtekend.
Dit betekent echter niet dat de klacht van verzoekster als gegrond moet worden beoordeeld. In dit verband is onder meer het volgende van belang.
Op basis van de beschikbare informatie wordt ervan uitgegaan dat de heer V. bij de RDW een aanvraag heeft ingediend om een nieuw kenteken voor de Ford Escort, en dat V. (het garagebedrijf van) de heer D. heeft gemachtigd om een nieuw kentekenbewijs op zijn naam te stellen. De heer D. heeft daarbij kennelijk gebruik gemaakt van zijn bedrijfsvoorraadpas (zie ook Achtergrond, onder 2.).
Bij de keuring van het voertuig ten behoeve van de aanvraag van een nieuw kentekenbewijs werd een Italiaans voertuigdocument overgelegd. Dit document, met daarin vermeld een Italiaans kentekennummer en een voertuigidentificatienummer, gaf de RDW-keurmeester geen aanleiding om te twijfelen aan de echtheid ervan, zodat kon worden afgezien van het instellen van nader onderzoek. Voorts werd vastgesteld dat het in dit document vermelde identificatienummer overeenkwam met het ingeslagen identificatienummer van de auto. Verder is gebleken dat, alvorens een nieuw kenteken werd verstrekt, was nagegaan of de verwijderingsbijdrage was voldaan.
Hoewel wordt onderkend dat de gang van zaken voor verzoekster erg onbevredigend is geweest, leidt het voorgaande tot de slotsom dat de onderzochte gedraging behoorlijk is.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Dienst Wegverkeer is niet gegrond.
Onderzoek
Op 6 maart 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw B. te Zandvoort, met een klacht over een gedraging van de Dienst Wegverkeer.
Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Dienst Wegverkeer verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de Dienst Wegverkeer een aantal specifieke vragen gesteld.
Verzoekster werd in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag op enkele punten te wijzigen.
De RDW gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. Feiten
1. Verzoekster deed op 19 oktober 1996 bij de politie te Zandvoort aangifte van diefstal van haar personenauto. Deze auto, een Ford Escort, had op dat moment een Luxemburgs kenteken.
Op 8 april 1998 werd deze auto in verband met de aanvraag van een Nederlands voertuigdocument ter keuring aangeboden bij het keuringsstation te Limmen van de Dienst Wegverkeer (RDW). Bij de keuring werd een Italiaans voertuigdocument overgelegd.
Het voertuig werd voorzien van een nieuw Nederlands kenteken, dat op 21 april 1998 op naam werd gesteld van de heer V.
Op 14 januari 1999 werd de auto door de politie bij de heer V. in beslag genomen.
2. Verzoekster berichtte de RDW bij brief van 17 september 1999 onder meer als volgt:
"Mijn Ford Escort met Luxemburgs kenteken (…) heb ik in oktober 1996 ter keuring aangemeld bij het keuringsstation te Amsterdam. Een week voor de keuring is de auto gestolen.
Het garagebedrijf D. (…) heeft een keuring gevraagd bij het keuringsstation te Limmen van mijn gestolen auto. Een zekere heer V. (…) is waarschijnlijk met de auto naar het keuringsstation gegaan.
Naar mijn mening is de relatie tussen de aanbieder en de aanvrager van de keuring onvoldoende gecontroleerd.
Bovendien is de herkomst van de auto door het ontbreken van de juiste documenten niet vastgesteld. Voor de vaststelling van de verschuldigde BPM (belasting van personenauto's en motorrijwielen; N.o.) is ook slechts een gissing gemaakt.
De heer V. heeft de BPM bij het BPM-aangiftepunt Amsterdam betaald, terwijl ik reeds een vrijstelling voor BPM voor deze auto had. Intussen heeft de heer V. wel het kenteken (…) op zijn naam gekregen.
Ik heb de ondankbare taak om aan te tonen, dat de heer V. geen of onterecht de eigenaar van de auto is doch slechts houder van het kenteken. Is hij misschien katvanger of een tussenpersoon om de auto snel door te kunnen verkopen.
Mijn zaak wordt in de raadkamer bij de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam op 15 oktober 99 behandeld en ik verzoek u dringend mij op tijd te berichten of de door mij geschetste gang van zaken juist is."
3. De RWD liet verzoekster op 11 oktober 1999 weten dat naar aanleiding van haar brief van 17 september 1999 een onderzoek was ingesteld. Verder berichtte de RDW onder meer het volgende :
"Uit dit onderzoek is gebleken dat bij de keuring een Italiaans voertuigdocument is overgelegd, dat blijkens de daarop vermelde gegevens bij het genoemde voertuig behoorde. Aangezien er in het kentekenregister geen signalen waren geplaatst dat het genoemde voertuig was ontvreemd, was er voor mij derhalve geen aanleiding om de afgifte van een Nederlands kenteken tegen te houden."
4. Bij brief van 18 januari 2000 deelde verzoekster de RDW onder meer het volgende mee:
"De rechtbank van Amsterdam heeft in de zitting van 29 juli 99 in de strafzaak van de heer D. mijn voeging niet ontvankelijk verklaard.
De raadkamer in de zitting van 15 oktober heeft de auto aan mij toegewezen en niet aan de heer V. op wiens naam het kenteken staat.
De informatie, welke ik nodig had, heeft de juridische afdeling mij niet willen verstrekken.
De kennis die ik heb vergaard tijdens voornoemde zittingen heeft mij overtuigd, dat de RDW in zijn algemeenheid grove nalatigheid is te verwijten.
De heer D. beschikt als ondernemer over een speciale vergunning. Hij heeft mijn auto (…) geprepareerd van niet bestaande valse Italiaanse papieren voorzien.
De heer P., geen werknemer van D., heeft de auto ter keuring bij het keuringsstation Limmen aangeboden. De heer V. krijgt na betaling van de BPM in Amsterdam het kenteken op zijn naam geschreven.
Ik vermoed dat het een en ander onder toezicht van justitie heeft plaats gevonden om bewijsmateriaal tegen de heer D. te verzamelen. Op dat moment was een langlopend onderzoek aan de gang naar de criminele activiteiten van de verdachte D. en medewerkers.
Voor mij staat vast dat U als RDW nalatig bent geweest in:
-De controle van het aanmeldingsformulier
-Het vaststellen van de identiteit
-Controle op het bewijs van herkomst
-Het niet nagaan van de eigenaar
De heer D. heeft wellicht misbruik gemaakt van zijn RDW-vergunning.
Had het keuringsstation zich nauwkeurig aan de voorgeschreven procedure gehouden dan had ik waarschijnlijk mijn auto in april 1998 teruggekregen.
Ik stel U daarom aansprakelijk voor de door mij geleden schade. Omdat ik de auto terug krijg bestaat deze uit de waardevermindering de juridische onkosten en de kosten voor een vervangend voertuig. Ik heb deze begroot op f 12000."
5. De verzekeraar van de RDW reageerde bij brief van 17 februari 2000 als volgt:
"Uit de stukken blijkt dat uw voertuig op 8 april 1998 is gekeurd door de RDW te Limmen. Bij de keuring is als bewijs van de herkomst van uw voertuig het Italiaanse voertuigdocument (…) overlegd. Vergelijking van het voertuig en het document heeft geen aanleiding gegeven tot opmerkingen. Aangezien het kentekenregister ten tijde van de kentekenaanvraag geen signalen bevatte die zich tegen de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs verzetten, is door de RDW het kenteken (…) voor het voertuig afgegeven aan de heer V. te Volendam.
Dat het voertuig door de raadkamer aan u is toegewezen en niet aan de heer V. zegt op zich niets over de eventuele aansprakelijkheid van onze verzekerde. Van enige nalatigheid van onze verzekerde is in het geheel niets gebleken, anders had de raadkamer onze verzekerde daarvan wel in kennis gesteld en dat is niet gebeurd.
Gezien het vorenstaande wijzen wij, namens onze verzekerde en haar en onze aansprakelijkheidsverzekeraar, elke aansprakelijkheid van de hand."
6. Nadat verzoekster de RDW had laten weten niet akkoord te gaan met de afwijzing van de aansprakelijkheid, berichtte de verzekeraar van de RDW haar op 8 april 2000 nog het volgende:
"De Ford is door de RDW op de voorgeschreven - legale - wijze gekeurd. Door de politie is geen signaal in het kentekenregister bij de RDW geplaatst dat het voertuig is gestolen of vermist.
De RDW verricht in het kader van de toelating van voertuigen tot de Nederlandse wegen een technische keuring in verband met de afgifte van een - Nederlands - kentekenbewijs. De RDW is er niet om uitspraken te doen over de eigendom van voertuigen.
Daar het onderhavige voertuig conform de daartoe voorgeschreven regels is gekeurd valt de RDW derhalve niets te verwijten."
B. Standpunt verzoekster
1. Verzoeksters standpunt staat verkort weergegeven onder Klacht.
2. Verder bracht verzoekster in haar verzoekschrift onder meer het volgende naar voren:
"Bij een grootscheeps onderzoek naar de verdachte activiteiten van garagehouder en importeur D. wordt mijn auto eind maart 1998 opgespoord. Een zekere heer P., veroordeeld wegens gewoonteheling, vraagt de heer D. de auto in te voeren en de auto daarvoor te prepareren.
De heer D. beschikt over een speciale vergunning van de RDW. Hij meldt de auto aan en de heer P. gaat met de auto naar het keuringsstation te Limmen. De auto heeft geen kentekenplaten en is voorzien van een vals volgens de politie niet bestaand Italiaans document. De auto wordt goedgekeurd en verkocht aan de heer V., een zwager van P., welke na betaling van de BPM het kenteken (…) op zijn naam geschreven krijgt.
Op 14 januari 1999 slaat de politie toe en neemt dan pas mijn auto in beslag. Deze staat sindsdien gestald in weer en wind bij de domeinen in Amsterdam. Op 11 maart 1999 word ik hiervan in kennis gesteld en heb ik zoals gevraagd de auto weer opgeëist.
Op 28 juni 1999 is de officier van justitie voornemens de auto aan de heer V. terug te geven. Zij vindt de heer V. te goede trouw. Boos ben ik toen een klaagschriftprocedure begonnen. Ik ben toen de bewijzen gaan verzamelen om aan te tonen, dat de heer V. had kunnen weten, dat hij een gestolen auto gekocht had. De RDW heeft op geen enkele wijze mij geholpen om de bewijsvoering rond te krijgen.
Op 15 oktober 1999 heeft de raadkamerzitting in Amsterdam plaatsgevonden. De raadkamer heeft mij gelijk gegeven en de auto aan mij toegewezen. Helaas de heer V. is in cassatie gegaan, zodat het nog maanden kan duren voor ik mijn auto ooit nog eens terug zal zien."
C. Standpunt Dienst Wegverkeer
1. De Nationale ombudsman verzocht de Dienst Wegverkeer op de klacht te reageren en daarbij ook in te gaan op de volgende vragen:
"1. Wat is de gangbare wijze van keuren in geval van een keuring in verband met de aanvraag van een Nederlands kenteken?
2. Maakt de RDW/een RDW-keuringsstation hierbij gebruik van op schrift gestelde richtlijnen? Zo ja, kunt u mij hiervan een afschrift sturen?
3. Hoe heeft de keuring van de in deze zaak bedoelde Ford Escort plaatsgevonden? Welke handelingen zijn verricht door het keuringsstation?"
2. De Dienst Wegverkeer deelde onder meer het volgende mee:
"Verzoekster klaagt erover dat de RDW:
1. het aanmeldingsformulier niet heeft gecontroleerd.
Het is de RDW niet precies duidelijk om welk formulier het hier in casu gaat. Waarschijnlijk wordt door verzoekster gedoeld op de zogenaamde "afspraakbrief" voor een keuring van een geïmporteerde auto. Deze brief heeft ten doel de aanvrager te informeren over de datum en het tijdstip van de keuring van het voertuig, waarbij de aanvrager tevens wordt geïnformeerd over de ter keuring te overleggen (kenteken)documenten en legitimatie e.d. Indien een ander persoon dan de aanvrager met het voertuig op de afgesproken datum van keuring verschijnt dan leidt dit niet automatisch tot stopzetting van de keuringsprocedure. Indien de desbetreffende persoon de gevraagde (voertuig)documentatie op de keuringsafspraak overlegt dan wordt de kentekenaanvraag verder in behandeling genomen.
2. het voertuigidentificatienummer niet heeft gecontroleerd.
Vóór de keuring heeft de RDW geconstateerd dat het ingeslagen voertuigidentificatienummer van de auto overeenstemt met het identificatienummer op het buitenlandse kentekenbewijs. Dit identificatienummer is tevens hetzelfde nummer als die genoemd is in de verhuisgoedverklaring van mevrouw Baumann.
Voor de RDW-keurmeester was dus geen reden aanwezig om aan de originaliteit van het nummer te twijfelen.
3. de betaling van de verwijderingsbijdrage niet heeft gecontroleerd.
In het computerbestand staat een betaling van fl. 150, - geregistreerd per 26-03-1998. De afgifte van een kenteken is (automatisch) gekoppeld aan betaling van de verschuldigde verwijderingsbijdrage. Dit betekent dat doordat in het onderhavige geval een kenteken is afgegeven de verwijderingsbijdrage is voldaan.
4. de eigenaar van de auto niet heeft vastgesteld.
De RDW neemt een kentekenaanvraag in behandeling indien aan de door de RDW gestelde randvoorwaarden wordt voldaan. In dit geval was er voldoende documentatie aanwezig: het voertuig werd aangeboden met een buitenlands kentekenbewijs en de aanbieder van het voertuig kon zich legitimeren. De RDW doet verder geen onderzoek met betrekking tot het (rechtmatige) eigendom van het ter keuring aangeboden voertuig.
5. de autodocumenten niet op echtheid heeft gecontroleerd.
Bij een dergelijke keuring als onderhavige worden kentekendocumenten visueel op originaliteit beoordeeld. Indien de desbetreffende RDW keurmeester geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de echtheid van het document, dan ligt nader onderzoek niet in de rede.
Met betrekking tot de door u gestelde vragen ten aanzien van de keuring van (personen)auto' s in verband met de aanvraag van een Nederlands kenteken, antwoord ik u als volgt.
1. De volgende procedure wordt door de RDW gevolgd in het geval van een keuring ten behoeve van een aanvraag van een Nederlands kentekenbewijs:
• Aanvrager maakt een afspraak voor een (invoer)keuring met één van de RDW keuringsstations.
• Aanvrager wordt schriftelijk meegedeeld een aantal documenten te overleggen welke noodzakelijk zijn voor de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs. Datum en tijd van de keuring worden meegedeeld.
• De auto wordt op de afgesproken datum gekeurd volgens de RDW werkinstructies welke onder meer gebaseerd zijn op wettelijke regelingen.
• Indien het voertuig technisch is goedgekeurd wordt het volledige dossier naar de RDW in Veendam gestuurd om verder te worden afgehandeld.
2. Elk RDW-keuringsstation maakt gebruik van een tweedelig boekwerk:
"Werkinstructies controlelijsten" en "Werkinstructies eisenpakket". De hierin opgenomen richtlijnen/werkwijzen zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en beleidsstandpunten. Ten aanzien van de relevante eisen stuur ik u de afschriften van de werkinstructies welke voor deze klacht van belang zijn (…).
3. Doordat het keuringsstation Limmen per 16 juli 1999 is opgehouden te bestaan en deze zaak zich ruim twee en een half jaar geleden heeft afgespeeld, is het niet mogelijk gebleken een gedetailleerd verslag te geven van de wijze van keuring van de in deze zaak bedoelde Ford Escort. Temeer daar hiervan geen verslag wordt gemaakt doch slechts aantekeningen op de zogenaamde "keuringskaart" zijn af te lezen. Gebleken is dat het voertuig op 8 april 1998 is gekeurd, waarbij het (technisch) is afgekeurd op de volgende zaken:
(…)
Op deze punten is het voertuig op 10 april 1998 opnieuw gecontroleerd en akkoord bevonden. Voorts is aan aanvrager het BPM formulier meegegeven en is de aanvraag voor verdere afhandeling naar de RDW in Veendam verstuurd."
3.1. De RDW deed de Nationale ombudsman een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken toekomen. Deze stukken betroffen onder meer:
3.2. Werkinstructie PT-01 (versie april 2000) van de RDW. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
"Het originele buitenlandse kentekenbewijs (KB) of een kopie die is gewaarmerkt door de bevoegde instantie uit het land van herkomst, kan als geldig document worden geaccepteerd.
(…)
Indien u een document ontvangt dat niet het 'normale' kentekenbewijs is uit het betreffende land, dan mag dit niet worden geaccepteerd. Het document moet eerst worden voorgelegd aan het stafbureau K&T (…)."
3.3. Een kopie van een aanvraagformulier voor een nieuw kentekenbewijs voor de Ford Escort. Van dat formulier is het blok "Door aanvrager in te vullen" niet ingevuld. Het formulier is niet door de aanvrager ondertekend en gedagtekend.
3.4. Een kopie van een formulier waarmee de aanvrager een ander kan machtigen een nieuw kentekenbewijs op zijn naam te stellen. In dit formulier staan onder "1. Ondergetekende (machtigingsverlener)" de gegevens van de heer V. vermeld, waaronder het registratienummer van zijn rijbewijs. Aan wie de heer V. de machtiging heeft verleend, valt uit het formulier niet op te maken. Onder punt 4. "(machtigt; N.o.) (…) het door de RDW erkend bedrijf" staan de naam D., bedrijfsnummer en bedrijfspasnummer ingevuld, doch deze zijn doorgestreept. Het formulier is niet gedagtekend en niet ondertekend door de machtigingsverlener.
In de toelichting bij dit machtigingsformulier staat onder andere vermeld dat natuurlijke personen (particulieren) uitsluitend een door de RDW voor bedrijfsvoorraad erkend bedrijf mogen machtigen.
3.5. Een kopie van het Italiaanse voertuigdocument dat bij de keuring van de Ford Escort aan de RDW werd overgelegd. Op dit document staan onder andere het voertuigidentificatienummer van de auto en het Italiaanse kentekennummer vermeld.
D. Reactie verzoekster
1. Verzoekster wees er in haar reactie op de door de RDW verstrekte informatie onder meer op dat de desbetreffende formulieren slechts ten dele waren ingevuld en/of foutief waren ingevuld en niet waren ondertekend. Zij ging ervan uit dat garagehouder D. misbruik had gemaakt van zijn bedrijfsvoorraadpas en dat V. en/of P. zich daarom niet had (den) behoeven te legitimeren bij de keuring op 8 en 10 april 1998. Verzoekster vond het niet juist dat er geen onderzoek was ingesteld naar de echtheid van het Italiaanse voertuigdocument.
2. Verzoekster deed de Nationale ombudsman een kopie van een brief toekomen die zij van de RDW had ontvangen. In die brief, gedateerd 30 augustus 2000, staat onder meer het volgende vermeld:
"Uit de mij ter beschikking staande informatie blijkt dat het onderhavige voertuig nimmer is geregistreerd geweest ten name van de heer D. maar dat hij slechts is opgetreden als gemachtigde van de tenaamgestelde V.
Een en ander betekent dat, hoezeer de heer D. mogelijk in justitieel opzicht als verdachte wordt aangemerkt, zijn bemoeienis geen rol speelt in de tenaamstelling. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien de tenaamstelling door V. was betwist. Nu hiervan geen sprake is moet worden uitgegaan van een geldige machtiging zodat de te naam gestelde in beginsel volledig aansprakelijk is, met name ten aanzien van het zich mogelijk bediend hebben van valse papieren. Van enige bemoeienis van D. in de hoedanigheid van RDW-erkend bedrijf is mij niet gebleken."
E. Reactie Dienst Wegverkeer
In reactie op hetgeen verzoekster als commentaar naar voren heeft gebracht liet de RDW nog onder meer het volgende weten:
"Zoals reeds in laatstgenoemde brief (zie onder C.2.; N.o.) is gesteld, waren er voldoende legitimatiegegevens aanwezig om het betreffende voertuig te naam te stellen. Aanvankelijk zijn de bedrijfspasgegevens van de heer D. op het machtigingsformulier vermeld, en zijn vervolgens, zonder nadere verklaring, doorgehaald. Daarna is het voertuig aan de hand van diens rijbewijs op naam van de heer V. gezet. Het is hierbij niet ongebruikelijk dat bij geïmporteerde voertuigen de tenaamstelling plaats vindt op naam van degene die met het betreffende voertuig ter keuring bij de RDW verschijnt.
Vervolgens staat op de keuringskaart een gewicht van 1000 kg vermeld. Dit gewicht is bepaald door middel van ambtelijke weging op de weegbrug te Alkmaar d.d. 8 april 1998, en is vervolgens overgenomen als massa ledig voertuig. Het buitenlandse document bevat de noodzakelijke gegevens voor de bepaling van de datum van eerste toelating, welke ook als zodanig zijn te herkennen op de archiefstukken. Het voertuig is in het RDW keuringsstation te Limmen gekeurd met een uit Italië afkomstig voertuigdocument. Er was op het moment van de keuring geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de overgelegde gegevens. De verhuisgoedverklaring van een voertuig met een Luxemburgs verleden is pas in een later stadium, na de kentekening, aan de orde gekomen en maakte geen deel uit van de overgelegde gegevens ten tijde van de keuring van het voertuig.
(…)
Het op de keuringskaart aangegeven blok "door de aanvrager in te vullen" is door de RDW niet meer consequent ingevuld sinds de machtigingsformulieren apart aan de aanvraagkaart werden toegevoegd."
F. Nadere Reactie verzoekster
Verzoekster bracht tot slot nog onder meer naar voren dat de RDW weliswaar niet tot taak heeft gestolen voertuigen op te sporen, maar dat de dienst wel in staat dient te zijn om te voorkomen dat dergelijke voertuigen van een Nederlands kenteken worden voorzien.
G. nadere informatie dienst wegverkeer
1. Op 23 juli 2001 verzocht de Nationale ombudsman de RDW de volgende vragen te beantwoorden:
"1. Op grond waarvan heeft de betreffende keurmeester van het keuringsstation te Limmen visueel geoordeeld dat het Italiaanse kentekenbewijs een geldig document was?
2a. In dit verband verzoek ik u mij mee te delen of de keurmeesters van de RDW beschikken over voorbeeld-kentekenbewijzen, bijvoorbeeld een modellenboek, aan de hand waarvan de echtheid van het buitenlandse document kan worden nagegaan.
b. Zo ja, dan verzoek ik u mij een kopie van het specimen van een Italiaans kentekenbewijs te doen toekomen.
c. Zo nee, waarom heeft er in dat geval geen overleg plaatsgevonden met of is het document niet voorgelegd aan het stafbureau K&T van de RDW?"
2. De RDW antwoordde bij brief van 30 augustus 2001 als volgt:
"…1. De keurmeester beoordeelt het kentekenbewijs visueel, waarbij de papierkwaliteit, de kleuren, de letterkwaliteit en de aangebrachte stempels mede bepalend zijn voor de acceptatie. Indien er geen redenen zijn om te twijfelen aan de echtheid van het document, dan wordt het betreffende kentekenbewijs geaccepteerd.
2a. Op het moment van keuring was er een soort voorbeeld kentekenbewijs beschikbaar, doch dit was in de eerste plaats bedoeld voor documentherkenning doch niet voor echtheid erkenning. De echtheid van het document wordt zo veel mogelijk afgeleid aan de hand van de kenmerken zoals genoemd onder antwoord 1.
2b. Thans beschikt de RDW echter alleen over een zwart-wit kopie van dit kentekenbewijs.
2c. Afstemming met of afhandeling via het stafbureau K&T vond plaats in het geval er twijfels bestonden ten aanzien van de originaliteit van het overgelegde kentekendocument. Dat in casu voor de keurmeester geen reden was om te twijfelen aan de echtheid van het document kan worden afgeleid uit het feit dat de aanvraag na de controlekeuring direct is afgehandeld via de RDW te Veendam. Navraag bij de betreffende keurmeester heeft uitgewezen dat hij zich geen bijzonderheden meer kan herinneren met betrekking tot deze keuringsaanvraag…"
Achtergrond
1. Wegenverkeerswet 1994
Artikel 50, eerste lid:
"De aanvrager van een kentekenbewijs dient persoonlijk te verschijnen bij een bij ministeriële regeling aan te wijzen instantie, tenzij:
a. de aanvraag namens hem wordt ingediend door degene aan wie door de Dienst Wegverkeer een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend (…)"
Artikel 62, eerste lid:
"De Dienst Wegverkeer kan aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvan hij de eigendom heeft verkregen, in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen."
2. Kentekenreglement
Artikel 25 :
"De eigenaar of houder van een voertuig waarvoor de eerste afgifte van een driedelig kentekenbewijs wordt gevraagd, stelt het voertuig voor een onderzoek ter beschikking bij de Dienst Wegverkeer en vraagt bij deze dienst onder overlegging van een bij ministeriële regeling aangewezen legitimatiebewijs, een kentekenbewijs aan."
Artikel 48, eerste lid:
"Bij het verlenen van de erkenning verstrekt de Dienst Wegverkeer aan het erkende bedrijf een of meer bedrijfsvoorraadpassen van een bij ministeriële regeling vastgesteld model, waarmee de registratie van voertuigen in bedrijfsvoorraad kan plaatsvinden alsmede formulieren die bestemd zijn om te dienen als vrijwaringsbewijs en als bedrijfsvoorraad deel II."