2001/310

Rapport

Verzoekster klaagt er over dat het arrondissementsparket te Arnhem en het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden vanaf 7 augustus 1996 onvoldoende actie hebben ondernomen met betrekking tot de inning van een door de politierechter aan verzoekster toegekende schadevergoeding.

Beoordeling

I. Inleiding

1. Bij vonnis van 23 april 1996 veroordeelde de politierechter te Arnhem W. tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voor diefstal van verzoeksters scooter. Voorts legde de politierechter aan W. de verplichting op tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoekster ten bedrage van f 2.441,50 (zie Achtergrond, onder 1. en 2.).

2. Bij brief van 17 juni 1996 stelde het arrondissementsparket te Arnhem verzoekster hiervan in kennis. Tevens liet het parket verzoekster weten dat het parket was belast met de incasso van dit bedrag. Zodra de incassoprocedure zou worden opgestart zou zij hiervan in kennis worden gesteld.

3. De schadevergoedingsmaatregel werd vervolgens door het arrondissementsparket op 7 augustus 1996 voor executie overgedragen aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden (CJIB). Bij brief van 7 augustus 1996 deelde het parket verzoekster mee dat de incassoprocedure per die datum was opgestart.

4. Het parket liet verzoekster bij brief van 11 mei 1999 weten dat er met de veroordeelde een betalingsregeling per maand was getroffen voor de duur van twintig maanden, ingaande 10 maart 1999. Zodra er betalingen zouden worden ontvangen, zouden deze aan verzoekster worden overgemaakt.

5. Verzoekster deelde het parket schriftelijk mee op 28 januari 2000 nog geen enkele betaling te hebben ontvangen. Daarop liet het parket verzoekster bij brief van 9 februari 2000 weten dat het parket, naar aanleiding van verzoeksters telefoontje van 22 september 1999, op 22 september 1999 contact had opgenomen met het CJIB. Tijdens het telefoongesprek met verzoekster op 22 september 1999 had het parket verzoekster meegedeeld dat het CJIB een tweede en tevens laatste aanmaning zou sturen naar de veroordeelde. Deze acceptgirokaart was onbestelbaar teruggekomen bij het CJIB. Om die reden was het CJIB op dat moment het adres van de veroordeelde aan het verifiëren bij de gemeente. Hoe lang het een en ander in beslag zou nemen, kon het parket niet aangeven.

Bij brief van 15 augustus 2000 deelde het parket verzoekster mee dat de veroordeelde de hem toegezonden acceptgirokaarten niet (volledig) had betaald. Inmiddels was tegen de veroordeelde een dwangbevel uitgevaardigd.

6. Verzoekster klaagt er over dat het arrondissementsparket te Arnhem en het CJIB te Leeuwarden vanaf 7 augustus 1996 onvoldoende actie hebben ondernomen met betrekking tot de inning van de door de politierechter te Arnhem op 23 april 1996 aan haar toegekende schadevergoeding.

II. Ten aanzien van het arrondissementsparket te Arnhem

1. De hoofdofficier van justitie merkte in zijn ambtsbericht op dat de schadevergoedingsmaatregel conform het gestelde in de "Aanwijzing executie boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen" (voorheen onder meer "Executiebeleid schadevergoedingsmaatregelen") door het Openbaar Ministerie was overgedragen aan het CJIB (zie Achtergrond, onder 3. en 5.). Dit houdt in dat niet het parket maar het CJIB belast is met de executie van de schadevergoedingsmaatregel. De rol van het parket Arnhem, is volgens bovengenoemde aanwijzing beperkt tot het verzorgen van informatie aan slachtoffer/benadeelde. Dit laatste was diverse keren gebeurd, aldus de hoofdofficier van justitie.

2. Uit de stukken blijkt dat het vonnis van 23 april 1996 waarbij de schadevergoedingsmaatregel was opgelegd op 16 juli 1996 onherroepelijk is geworden. Volgens de hiervoor vermelde aanwijzing dienen de door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, nadat ze onherroepelijk zijn geworden, zo spoedig mogelijk te worden overgedragen aan het CJIB. Volgens het parket is de schadevergoedingsmaatregel op 7 augustus 1996 aan het CJIB overgedragen. Dit blijkt tevens uit het "geleideformulier overdracht opgelegde schadevergoedingsmaatregel aan CJIB", gedateerd 7 augustus 1996 (zie Bevindingen, onder C. 3.3.). Hieruit volgt dat het parket zo spoedig mogelijk nadat het vonnis onherroepelijk is geworden de incasso van de schadevergoedingsmaatregel heeft overgedragen aan het CJIB. In zoverre valt het parket niets te verwijten.

3. Voorts wordt opgemerkt dat, gelet op de van toepassing zijnde regelgeving, het CJIB en niet het parket belast is met de executie van de schadevergoedingsmaatregel. Dit houdt tevens in dat het parket niet verantwoordelijk is voor de wijze waarop de incasso wordt uitgevoerd en de duur van de incassoprocedure. In zoverre is de gedraging behoorlijk.

4. Het bovenstaande doet er echter niet aan af dat op het parket de verplichting rust tot het verstrekken van informatie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel richting verzoekster (zie Achtergrond, onder 3. en 5.). Het parket heeft verzoekster bij brief van 7 augustus 1996 laten weten dat de incassoprocedure per die datum was opgestart. Verzoekster stelt dat zij vervolgens, na heel veel telefoontjes, op 11 mei 1999 een brief heeft ontvangen van het parket met daarin de stand van zaken. Dit is niet juist. De tijd die ligt tussen de brief van het parket van 7 augustus 1996 en de volgende brief van 11 mei 1999 waarin verzoekster van de stand van zaken in kennis is gesteld is te lang. Vervolgens duurde het weer tot 9 februari 2000 alvorens verzoekster, naar aanleiding van haar brief van 28 januari 2000, weer van de stand van zaken in kennis werd gesteld. Weliswaar blijkt uit de brief van het parket van 9 februari 2000 dat verzoekster, naar aanleiding van haar telefoongesprek op 22 september 1999, telefonisch in kennis is gesteld van de stand van zaken, maar dit doet er niet aan af dat van het parket mag worden verwacht dat het verzoekster uit eigen beweging regelmatig en met niet te lange tussenpozen van de stand van zaken in kennis stelt. Te dien aanzien heeft het parket uit het oogpunt van een adequate informatieverstrekking niet juist gehandeld. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van het Centraal Justitieel Incasso Bureau

1. De door het CJIB te volgen incassoprocedure is uitvoerig neergelegd in de "Aanwijzing executie boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen" (voorheen onder meer "Executiebeleid schadevergoedingsmaatregelen", zie Achtergrond, onder 3. en 5.).

2. De directeur van het CJIB deelde in zijn ambtbericht mee dat het vonnis op 29 augustus 1996 door het parket bij het CJIB is aangeleverd. Volgens het parket is dit gebeurd op 7 augustus 1996. Gelet op het hiervoor reeds vermelde "geleideformulier overdracht opgelegde schadevergoedingsmaatregel aan CJIB" acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de overdracht op 7 augustus 1996 heeft plaatsgevonden.

Na ontvangst van het vonnis heeft het CJIB het adres van de veroordeelde geverifieerd en vervolgens op 3 oktober 1996 een eerste aanschrijving tot betaling verzonden. Aangezien hier niet op werd gereageerd, werd op 14 december 1996 een eerste aanmaning verzonden. Nadat ook hier niet op werd gereageerd, werd op 12 februari 1997 een tweede aanmaning verzonden. Uit de adresverificatie na de tweede aanmaning bleek dat het adres van de veroordeelde was gewijzigd, zodat het CJIB op 30 mei 1997 weer een tweede aanmaning aan de veroordeelde heeft verzonden. In de periode juni 1997 tot augustus 1998 verbleef veroordeelde in detentie en vervolgens werd hij opgenomen in een psychiatrische kliniek. Het CJIB heeft tijdens het verblijf van veroordeelde in detentie contact opgenomen met de reclassering. De reclassering heeft het CJIB echter laten weten dat een betalingsregeling niet mogelijk was in verband met het feit dat veroordeelde geen inkomsten had, alsmede door de grote psychische problemen waarmee hij kampte. Naar aanleiding van deze mededeling van de reclassering heeft het CJIB deze zaak enkele maanden in de zogeheten wachtstand geplaatst. Hierbij heeft het CJIB wel regelmatig bij de reclassering navraag gedaan of er zich wijzigingen hebben voorgedaan in de situatie van betrokkene. In maart 1998 werd veroordeelde opgenomen in een psychiatrische kliniek. Middels tussenkomst van het Leger des Heils heeft het CJIB geprobeerd een betalingsregeling te treffen met veroordeelde. Een dergelijke regeling is uiteindelijk niet tot stand gekomen omdat het Leger des Heils zijn bemiddeling weer had gestaakt.

Vervolgens werd in februari 1999 door tussenkomst van de reclassering Rotterdam met veroordeelde een betalingsregeling getroffen voor alle bij het CJIB openstaande vorderingen. Ondanks diverse telefonische rappellen werd deze regeling door veroordeelde echter niet nagekomen, zodat deze kwam te vervallen.

Op 26 september 1999 heeft het CJIB veroordeelde opnieuw een tweede aanmaning gezonden naar het adres waar veroordeelde volgens de gemeentelijke basis administratie (GBA) stond ingeschreven. Op deze aanmaning ontving het CJIB weer geen reactie. Na adresverificatie zond het CJIB op 16 januari 2000 nogmaals een tweede aanmaning. Deze aanmaning werd onbestelbaar retour ontvangen.

Aangezien na adresverificatie bleek dat het adres waar veroordeelde stond ingeschreven niet was gewijzigd, werd op 7 april 2000 een dwangbevel uitgevaardigd en naar de deurwaarder ter plaatse gezonden. Ook bij de deurwaarder leverde het adres van veroordeelde problemen op, zodat de deurwaarder de gemeente Rotterdam heeft verzocht het adres van veroordeelde 'in onderzoek' te stellen. Dit wordt gedaan als er ernstige bedenkingen zijn of een persoon wel feitelijk verblijft op een bepaald adres. Sinds 27 juni 2000 heeft de gemeente Rotterdam het adres in onderzoek. Ervaring heeft uitgewezen dat het soms erg lang kan duren, voordat bekend wordt waar een betrokkene feitelijk verblijft, aldus het CJIB.

Indien de gemeente Rotterdam de veroordeelde uitschrijft (meestal met als reden 'vertrokken onbekend waarheen'), dan zal het CJIB de deurwaarder verzoeken het dossier te sluiten. Vervolgens zullen de persoonsgegevens van veroordeelde worden opgenomen in het Opsporingsregister.

3. Uit het vorenstaande volgt dat het CJIB voldoende actie heeft ondernomen teneinde de schadevergoedingsmaatregel te kunnen incasseren. Ook kan niet worden gesteld dat het CJIB onnodig veel tijd heeft verspeeld door het niet tijdig overgaan tot een volgende actie. Het is begrijpelijk dat verzoekster, als slachtoffer/benadeelde van de diefstal van haar scooter er alle belang bij heeft dat de aan haar toegekende schadevergoeding ook daadwerkelijk en binnen een afzienbare tijd wordt geïncasseerd, echter niet kan worden geoordeeld dat het CJIB niet met de vereiste voortvarendheid de incasso van de schadevergoedingsmaatregel ter hand heeft genomen en de schadevergoedingsmaatregel getracht heeft te incasseren.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Arnhem, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond, behoudens ten aanzien van de informatieverstrekking aan verzoekster; op dat onderdeel is de klacht gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 11 juli 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw S. te Eindhoven, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Arnhem en het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden.

Nadat verzoekster op 20 augustus 2000 nadere informatie had verstrekt werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Zij maakte van die gelegenheid geen gebruik.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 23 april 1996 veroordeelde de politierechter te Arnhem W. voor diefstal van verzoeksters scooter. Tevens legde de politierechter aan W. een verplichting op tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoekster ten bedrage van f 2.441,50.

2. Bij brief van 17 juni 1996 liet het arrondissementsparket te Arnhem verzoekster het volgende weten:

"…Hierbij bericht ik u, dat bij vonnis van de rechter van 23 april 1996 de verdachte in de strafzaak waarbij u als slachtoffer/benadeelde betrokken bent, is (veroordeeld tot een: N.o.) gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.

Ten aanzien van uw ingediende vordering tot schadevergoeding heeft de rechter aan de verdachte de maatregel opgelegd dat hij een schadevergoeding ad f 2.441,50 aan u dient te betalen.

Ik ben belast met de incasso van dit bedrag. Zodra de incassoprocedure wordt opgestart wordt u daarvan in kennis gesteld…"

3. Het arrondissementsparket deelde verzoekster schriftelijk op 7 augustus 1996 het volgende mee:

"…In aansluiting op mijn brief d.d. 17 juni 1996, deel ik u mede dat de incassoprocedure heden is opgestart.

Zodra de veroordeelde betaald heeft (hetgeen soms wel enige tijd kan duren) zal het bedrag op uw rekening worden gestort.

Mocht de veroordeelde weigeren te betalen, dan zal ik u hiervan op de hoogte stellen…"

4. Het arrondissementsparket droeg de schadevergoedingsmaatregel voor executie vervolgens op 7 augustus 1996 over aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB). Bij brief van 2 september 1996 bevestigde het CJIB de ontvangst van de schadevergoedingsmaatregel aan het arrondissementsparket.

5. In zijn brief van 11 mei 1999 aan verzoekster gaf het arrondissementsparket het volgende aan:

"…In aansluiting op eerder in deze zaak gevoerde correspondentie bericht ik u het volgende.

Met veroordeelde is een betalingsregeling overeengekomen van 20 maandelijkse termijnen.

De vervaldatum van de eerste termijn is 10 maart 1999. De volgende termijn(en) verstrijk(t)(en) (telkens) op de 10e van de volgende maand. Zodra er van veroordeelde deelbetalingen worden ontvangen, zullen deze onverwijld aan u worden overgemaakt. In verband met de administratieve afhandeling van de betalingen, dient u een maximale termijn van een maand in acht te nemen, voordat een (deel)betaling daadwerkelijk op uw rekening is gestort.

Over de verdere ontwikkelingen in deze zaak zal ik u nader berichten…"

6. In haar brief van 28 januari 2000 aan het arrondissementsparket merkte verzoekster het volgende op:

"…Met uw schrijven gedateerd 11 mei 1999 (…) berichtte u mij, dat m.b.t. de van mij gestolen scooter met de dader een afbetalingsregeling in 20 termijnen was overeengekomen, waarbij de vervaldatum van de eerste termijn was vastgesteld op 10 maart 1999. Voorts vermeldt u in uw schrijven: "Over de verdere ontwikkelingen in deze zaak zal ik u nader berichten", maar ook dat is niet gebeurd.

Momenteel zijn we elf maanden verder, en, ondanks ontelbare telefoontjes die ik tot nu toe gepleegd heb, is er nimmer ook maar één termijn met mij afgerekend. Het is dus meer dan duidelijk dat de dader echt niet van plan is, ook maar een cent schadevergoeding te betalen en schijnbaar weet, dat er toch geen consequenties verbonden zijn aan de executie van het vonnis. Daar ik op dit moment zelf in grote financiële problemen verkeer, en medio februari a.s. een kind verwacht, meen ik, dat ik thans toch recht van spreken heb…"

7. Het arrondissementsparket antwoordde verzoekster schriftelijk op 9 februari 2000:

"…Uw brief van 28 januari 2000 heb ik in goede orde ontvangen.

Op 22 september 1999 heb ik contact opgenomen met het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden naar aanleiding van ons telefoongesprek op 22 september 1999. Ik heb u toen medegedeeld dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau een tweede aanmaning zou sturen naar de veroordeelde en tevens de laatste.

De acceptgirokaart is bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau onbestelbaar retour teruggekomen. Momenteel is het Centraal Justitieel Incasso Bureau het adres van de veroordeelde aan het verifiëren bij de gemeente of de veroordeelde daadwerkelijk is verhuisd.

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau kan pas verder met de zaak wanneer de verificatie is gedaan door de gemeente. Helaas kan ik de vraag niet beantwoorden hoe lang dit gaat duren…"

8. Verzoekster deelde het arrondissementsparket bij brief van 17 mei 2000 nog het volgende mee:

"…Ondanks mijn schrijven gedateerd 28 januari 2000, moet ik vaststellen, dat er tot aan dit moment nog geen enkele betaling heeft plaatsgevonden. (…)

Het is zo, dat het mij persoonlijk raakt, en ik word nu reeds ruim 5 jaar aan het lijntje gehouden, maar meer dan dat gebeurt er niet, dus, voordat de zaak verjaart door uw schuld en toedoen, moet ik maatregelen nemen, en dat doe ik bij deze.

Tot aan maandag a.s. laat ik u de tijd, om te zorgen dat de betalingen, die vanaf 10 maart 1999 moesten zijn gestart aan mij worden uitbetaald, dit zijn thans 15 achterstallige termijnen, terwijl het geheel in twintig termijnen zou zijn afbetaald.

Wanneer ik per saldo bekijk wat deze zaak mij heeft gekost aan telefoontjes en schrijverij, dan blijft er niets meer over, nog maar te zwijgen van de wrange gevoelens die mij resten. Daarom maak ik dan ook aanspraak op de wettelijke rente vanaf het moment van de rechterlijke uitspraak…"

9. Het arrondissementsparket liet verzoekster bij brief van 15 augustus 2000 het volgende weten:

"…In aansluiting op eerder in deze strafzaak gevoerde correspondentie, bericht ik u als volgt.

Veroordeelde heeft de hem toegezonden acceptgirokaarten niet (volledig) betaald.

Daarom is tegen de veroordeelde een dwangbevel uitgevaardigd.

De zaak is ter verdere executie in handen gesteld van een gerechtsdeurwaarder…"

B. Standpunt verzoekster

1. Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht en naar haar hiervoor onder A. Feiten opgenomen brieven.

2. Voorts merkte verzoekster in haar klachtbrief van 6 juli 2000 aan de Nationale ombudsman onder meer nog het volgende op:

"In 1995 werd mijn scooter gestolen in Nijmegen. De dader was bekend en is ook aangehouden door de politie van Nijmegen, alsmede voorgeleid en veroordeeld. De dader werd tevens veroordeeld tot terugbetaling van de waarde van de scooter zijnde

f. 2.500. De uitvoering van deze betaling is opgedragen aan het Arrondissementsparket te Arnhem, welke deze maatregel weer heeft gedelegeerd (aan) het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden.

Uiteindelijk na heel veel telefoontjes (en met heel veel bedoel ik echt meer dan 50 telefoontjes) ontving ik een schrijven gedateerd 11 mei 1999 (dus 4 jaar nadat het feit gepleegd werd), dat er met veroordeelde een betalingsregeling overeengekomen was voor betaling in 20 maandelijkse termijnen. De eerste vervaldatum was 10 maart 1999, terwijl alle volgende termijnen zouden vervallen op de tiende van elke maand (…). Dit klonk positief, en ik kreeg weer hoop.

De betaalde termijnen zouden maandelijks op mijn rekening worden gestort, echter na maanden van afwachten, terwijl er niets gebeurde, heb ik regelmatig contact gaan opnemen om te vragen hoe de stand van zaken was. Dit werd steeds afgedaan met, we kunnen hem niet bereiken, de post komt steeds terug, we weten niet waar hij is, maar we zijn er mee bezig. Met dit soort berichten werd ik steeds afgescheept.

Op 28.01.2000 heb ik besloten, om deze hele nare affaire alleen nog maar schriftelijk te gaan afhandelen, omdat ik anders nooit of te nimmer een bewijs in handen zou krijgen, dat ik wel voldoende achter deze zaak heb aangezeten."

C. Standpunt Minister van Justitie

1. De Minister van Justitie deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht van verzoekster bij brief van 28 november 2000 het volgende mee:

"…Voor de feitelijke toedracht verwijs ik naar bijgevoegde kopie van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Arnhem van 20 oktober 2000 en het ambtsbericht van het CJIB van 6 november 2000.

Het College is van oordeel dat de klacht dat het arrondissementsparket te Arnhem en het CJIB te Leeuwarden vanaf 7 augustus 1996 onvoldoende actie hebben ondernomen met betrekking tot de inning van een door de politierechter aan (verzoekster; N.o.) toegekende schadevergoeding ongegrond is. Het College verwijst hiervoor naar het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Arnhem en het ambtsbericht van het CJIB.

Ik kan mij met bovenstaand standpunt verenigen.

Op dit moment wordt een evaluatie uitgevoerd van de Wet Terwee. Een nadrukkelijk aandachtspunt bij die evaluatie is de communicatie tussen het CJIB en de verschillende parketten ten aanzien van de informatievoorziening aan het slachtoffer in de executiefase. De evaluatie zal moeten leiden tot voorstellen die de communicatie verbeteren…"

2. De hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Arnhem deelde in zijn ambtsbericht van 20 oktober 2000 het volgende mee:

"…Bij vonnis van 23 april 1996 heeft de rechter de verdachte in de strafzaak, waarbij (verzoekster; N.o.) als slachtoffer/benadeelde was betrokken, de maatregel opgelegd dat verdachte een schadevergoeding ad f 2.441,50 aan (verzoekster; N.o.) diende te betalen. Op 17 juni 1996 is (verzoekster; N.o.) hiervan in kennis gesteld door het parket Arnhem (…).

Het CJIB is in opdracht van het OM belast met de executie van geldboeten, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen, aldus de "Aanwijzing executie boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen', vastgesteld door het College van procureurs-generaal, inwerking sinds 1-08-1999. (…) (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.).

Deze aanwijzing vervangt de Executierichtlijn schadevergoedingsmaatregelen parketten en politie (inw. 1-1-1997), alsmede Executiebeleid schadevergoedingsmaatregelen (inw. 1-1-1997) (zie Achtergrond, onder 5.en 6.; N.o.) die gedurende de loop van de procedure tot inning van de schadevergoeding t.b.v. (verzoekster; N.o.) van kracht waren.

Conform het gestelde in de aanwijzing is de schadevergoedingsmaatregel overgedragen aan het CJIB. Het CJIB heeft bij brief van 2 september 1996 deze overdracht bevestigd en de zaak van (verzoekster; N.o.) in behandeling genomen (…).

Conform de 'Aanwijzing executie boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen' draagt het CJIB verder de zorg voor de inning van de gelden. Tevens informeert het CJIB de parketten over de voortgang m.b.t. de executie van zaken.

De rol van de parketten, in dit geval het parket Arnhem, is volgens bovengenoemde aanwijzing beperkt tot het verzorgen van informatie aan slachtoffer/benadeelde. Dit is diverse malen gebeurd, zo blijkt uit bijgevoegde brieven van het parket.

Uit de aanwijzing blijkt verder dat de behandeling van klachten/verzoeken om informatie in beginsel aan het CJIB opgedragen wordt.

Gelet op de inhoud van de aanwijzing ben ik de mening toegedaan dat het CJIB de aangewezen instantie is om de klacht van (verzoekster; N.o.) te behandelen. Nu de Nationale ombudsman de behandeling van de klacht op zich heeft genomen lijkt het mij aangewezen dat het CJIB een inhoudelijke reactie geeft aan de Nationale ombudsman over deze klacht, aangezien het CJIB verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van schadevergoedingsmaatregelen…"

3.1. De directeur van het CJIB deelde in zijn ambtsbericht van 6 november 2000 onder meer het volgende mee:

"…(Verzoekster; N.o.) klaagt erover dat het CJIB vanaf 7 augustus 1996 onvoldoende actie heeft ondernomen met betrekking tot de inning van een door de politierechter aan verzoekster toegekende schadevergoeding.

Voor zover dit dienstig is voor het beantwoorden van de door de Ombudsman gestelde zaken zal ik eerst de standaard incassoprocedure van een schadevergoedingsmaatregel door het CJIB schetsen.

Sinds medio 1996 is het CJIB belast met de inning van door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. De tenuitvoerlegging van vonnissen is volgens het bepaalde in artikel 572 van het Wetboek van strafvordering opgedragen aan het Openbaar Ministerie (zie Achtergrond onder 1; N.o.). Bij AmvB (Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen) is het CJIB de taak toegedicht het 'OM te ondersteunen bij zijn taak met betrekking tot de inning van de som geld ten behoeve van het slachtoffer, bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht'. (Zie Achtergrond, onder 2.; N.o.).

De tenuitvoerlegging van de vonnissen waarbij door de rechter een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd geschiedt volgens de "Aanwijzing executie boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen" vastgesteld door het College van Procureurs-Generaal. Binnen het CJIB houdt de afdeling Maatregelen zich o.a. bezig met de inning van de schadevergoedingsmaatregelen.

De inningsprocedure verloopt via een aantal stappen.

Het arrondissements- of ressortparket draagt het vonnis waarbij een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd ter executie over aan het CJIB. Door de parketten worden slechts onherroepelijke vonnissen overgedragen, dus vonnissen waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat.

Tot 1 januari 1999 werden de vonnissen handmatig aan het CJIB aangeleverd. Vanaf die datum is een nieuw geautomatiseerd systeem in gebruik waardoor elektronische gegevensuitwisseling tussen de parketten en het CJIB kan plaatsvinden. Deze nieuwe procedure bevordert een efficiënte werkwijze.

Zodra een vonnis door het CJIB wordt ontvangen wordt een eerste aanschrijving tot betaling aan de veroordeelde verzonden. Deze aanschrijving vermeldt de vonnisgegevens en gaat vergezeld van een Optisch Leesbare Acceptgirokaart (OLA). De veroordeelde krijgt een betalingstermijn van 30 dagen. Betaalt een betrokkene binnen de gestelde termijn dan wordt het bedrag onverwijld aan de benadeelde partij doorbetaald. Wordt op deze aanschrijving geen betaling ontvangen dan wordt een eerste aanmaning verzonden. Het te betalen bedrag wordt (cf. de artikelen 36f lid 4 Sr jo 24b lid 1 Sr) verhoogd met f. 25,-. Ook hier geldt een betalingstermijn van 30 dagen. Vindt opnieuw geen betaling van het bedrag plaats dan wordt een tweede aanmaning verzonden. Het bedrag wordt verhoogd met een vijfde en wederom geldt een betalingstermijn van 30 dagen.

Wordt het schadebedrag in de inningsfase niet betaald dan gaat de zaak door naar de zogenaamde incassofase.

Alvorens incassomaatregelen worden toegepast vindt standaard een verificatie van de adresgegevens van veroordeelde plaats. Het is immers mogelijk dat een betrokkene vanwege verhuizing de aanschrijving(en) niet heeft ontvangen. Voor deze verificatie wordt de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) geraadpleegd maar ook de VerwijsIndex Personen in de Strafrechtketen (VIPS), zodat een eventueel detentieadres van veroordeelde bekend is. Zijn de adresgegevens van betrokkene correct dan wordt gepoogd verhaal te nemen op de goederen dan wel inkomsten van een betrokkene. Hiertoe wordt door de officier van justitie een dwangbevel uitgevaardigd, waarna de zaak aan een gerechtsdeurwaarder wordt overgedragen.

Blijkt uit de verrichtingen van de deurwaarder dat verhaal niet mogelijk is dan wordt de zaak door de deurwaarder aan het CJIB geretourneerd. Vervolgens kan de in het vonnis vermelde vervangende hechtenis ten uitvoer worden gelegd. Daartoe wordt door de officier van justitie een arrestatiebevel uitgevaardigd. De arrestatiebevelen worden naar de politie verzonden om de persoon in kwestie aan te houden voor het ondergaan van de vervangende hechtenis. Voordat de veroordeelde daadwerkelijk wordt gearresteerd ontvangt hij van de politie een waarschuwing ter voorkoming van vervangende hechtenis. Op dat moment kan nog steeds betaling van het openstaande bedrag plaatsvinden. Is een betrokkene al gedetineerd uit andere hoofde dan vindt de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis zoveel mogelijk aansluitend plaats. De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heft de verplichting tot betaling van de schadevergoedingsmaatregel echter niet op.

Vindt ook in de arrestatiebevel-fase geen betaling plaats dan worden de inspanningen van het CJIB beëindigd. De griffie kan vervolgens een grosse van het vonnis aan de benadeelde partij overdragen zodat deze zelf langs civielrechtelijke weg kan trachten de schadevergoeding te incasseren (artikel 554 lid 2 Sv).

Indien van veroordeelde geen adres bekend is bij het CJIB en hij ook niet bij de Gemeentelijke Basisadministratie bekend is dan volgt plaatsing van de gegevens van de veroordeelde in het Opsporingsregister (OPS). Indien een betrokkene wordt aangehouden door de politie dan dient de openstaande vordering onmiddellijk te worden betaald. Vindt geen betaling plaats dan wordt de vervangende hechtenis ten uitvoer gelegd.

Een deel van de zaken heeft een lange doorlooptijd. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de betalingsregelingen die het CJIB treft met veroordeelden. Indien een veroordeelde de maatregel niet in een keer kan betalen kan het CJIB een regeling treffen. In bepaalde gevallen is het gewenst een regeling te treffen omdat de rechter bij de oplegging van de maatregel geen rekening hoeft te houden met de draagkracht van de dader. Daarom is het niet altijd reëel betaling ineens te verwachten, hoewel dat uiteraard wel het uitgangspunt is. Het treffen van een regeling gebeurt onder strikte voorwaarden. Zo moet een betrokkene inzicht geven in zijn financiële positie. Het verzoek om een regeling moet vergezeld gaan van bewijsstukken. Ook als veroordeelden gedetineerd zijn wordt getracht via (voorlopige) betalingsregelingen een start met de betaling te maken. Indien een regeling wordt getroffen dient het volledige bedrag binnen 2 jaar en 3 maanden nadat het vonnis onherroepelijk is geworden te zijn voldaan.

Het komt voor dat een betrokkene verschillende vorderingen bij het CJIB heeft openstaan, bijvoorbeeld een boetevonnis, een administratieve sanctie en een schadevergoedingsmaatregel. Voor deze gevallen voorziet de Aanwijzing executie in een rangregeling. De inning van schadevergoedingsmaatregelen heeft voorrang, gevolgd door de geldboeten, de ontnemingsmaatregelen en de administratiefrechtelijke sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Door deze rangregeling wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de positie van het slachtoffer in het strafproces.

Teneinde de klacht van verzoekster te beoordelen is het voorts noodzakelijk het verloop van de contacten tussen verzoekster en het CJIB te schetsen.

Bij vonnis van de Politierechter te Arnhem d.d. 23 april 1996 is W. ter zake diefstal o.a. veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van f 2441,50 aan verzoekster. De zaak is op 16 juli 1996 onherroepelijk geworden en door het parket Arnhem op 29 augustus 1996 (zie hierna onder 3.3.; N.o.) aangeleverd bij het CJIB (…).

Het CJIB heeft na ontvangst van het vonnis het adres van veroordeelde via de GBA geverifieerd en vervolgens op 3 oktober 1996 een eerste aanschrijving voor een bedrag van f 2441,50 verzonden. Hierop werd door veroordeelde niet gereageerd, zodat op 14 december 1996 een eerste aanmaning werd verzonden van f 2466,50. Nadat ook hierop niet werd gereageerd, werd op 12 februari 1997 een tweede aanmaning verzonden van f 2959,80.

Uit de adresverificatie na de tweede aanmaning bleek dat het adres van veroordeelde was gewijzigd, zodat op 30 mei 1997 wederom een tweede aanmaning ad f 2959,80 aan veroordeelde werd verzonden (…).

In de periode juni 1997 tot augustus 1998 verbleef veroordeelde in detentie en werd hij vervolgens opgenomen in een psychiatrische kliniek.

Gedurende het verblijf van betrokkene in detentie heeft het CJIB diverse malen telefonisch contact opgenomen met de reclassering. De reclassering liet hierbij weten niet tot een regeling te kunnen komen in verband met de afwezigheid van inkomsten, alsmede de grote psychische problemen waarmee betrokkene kampte.

Naar aanleiding van de mededelingen van de reclassering besloot het CJIB de zaak enkele maanden in de zogeheten wachtstand te plaatsen. Hierbij werd wel periodiek bij de reclassering nagevraagd of zich wijzigingen in de situatie van betrokkene voordeden (…).

In maart 1998 werd betrokkene opgenomen in een psychiatrische kliniek. Middels tussenkomst van het Leger der Heils werd wederom getracht een betalingsregeling tot stand te brengen. In september 1998 werd aan veroordeelde voorgesteld om alle bij het CJIB openstaande vorderingen binnen 27 maanden te betalen (…). Deze regeling kwam uiteindelijk niet tot stand, omdat het Leger des Heils haar bemiddeling weer had gestaakt (…).

Ter verduidelijking merk ik op dat bij het CJIB in deze periode inmiddels twee schadevergoedingsmaatregelen, twee geldboeten en een vijftal Muldersancties van betrokkene in behandeling waren.

In januari 1999 neemt de Reclassering Rotterdam contact op met het CJIB.

Wederom werd in februari 1999 een betalingsregeling voor alle openstaande CJIB vorderingen toegestaan (…). Ondanks diverse telefonische rappellen, werd de regeling door veroordeelde niet nagekomen, zodat deze kwam te vervallen.

Op 26 september 1999 werd opnieuw een tweede aanmaning ad f 2959.80 gezonden naar het GBA-adres van veroordeelde, waarop wederom geen reactie werd ontvangen. Na adresverificatie werd op 16 januari 2000 nogmaals een tweede aanmaning verzonden, welke onbestelbaar retour werd ontvangen.

Aangezien na adresverificatie bleek dat het GBA-adres van veroordeelde niet was gewijzigd, werden op 7 april 2000 voor beide schadevergoedingsmaatregelen dwangbevelen uitgevaardigd en naar deurwaarder (…) gezonden.

Ook bij de deurwaarder leverde het adres van veroordeelde problemen op, zodat de deurwaarder de gemeente Rotterdam heeft verzocht het adres van veroordeelde 'in onderzoek' te stellen (…). Dit wordt gedaan als er ernstige bedenkingen zijn of een persoon wel feitelijk verblijft op een bepaald adres. Sinds 27 juni 2000 heeft de gemeente Rotterdam het adres in onderzoek. De ervaring leert dat het soms erg lang kan duren, voordat bekend wordt waar betrokkene feitelijk verblijft.

Indien mocht blijken dat de gemeente Rotterdam veroordeelde uitschrijft (meestal met als reden 'vertrokken onbekend waarheen'), dan zal het CJIB de deurwaarder verzoeken het dossier te sluiten. Vervolgens zullen de persoonsgegevens van veroordeelde worden opgenomen in het Opsporingsregister. De opsporingsdiensten zullen alsdan worden verzocht om naar veroordeelde om te zien.

Het CJIB voert bij het innen van vorderingen een stringent beleid ten aanzien van het treffen van betalingsregelingen. Slechts in uitzonderingssituaties is dit toegestaan. Ten aanzien van schadevergoedingsmaatregelen wordt eerder een dergelijke situatie aangenomen, omdat er bij deze vorderingen een derde partij is betrokken, te weten het slachtoffer. De doelstelling is om op een zo'n kort mogelijke termijn de vordering voor het slachtoffer te incasseren, maar het komt regelmatig voor dat de veroordeelde onvoldoende draagkracht heeft om tot betaling ineens over te gaan. Het treffen van een betalingsregeling is in dergelijke gevallen de meest efficiënte wijze van invordering. Met name bij de aanwezigheid van bemiddelende instanties zal op deze wijze worden getracht om tot incassering te komen.

Gedurende het gehele traject werd diverse malen een tweede aanmaning naar veroordeelde gezonden. Enerzijds was dit een gevolg van de onjuiste adresgegevens van veroordeelde en anderzijds was dit om de communicatie opnieuw op gang te brengen en zodoende te trachten tot een betalingsregeling te komen. Ondanks de aanwezigheid van bemiddelende instanties heeft dit geen resultaat gehad. Uiteindelijk werd een dwangbevel uitgevaardigd, maar ook dit heeft niet het gewenste effect gesorteerd.

Recapitulerend ben ik gelet op het vorenstaande van oordeel dat het CJIB voldoende actie heeft ondernomen om tot inning van de schadevergoedingsmaatregel te komen. Het CJIB is niet afgeweken van haar standaard incassoprocedure ten aanzien van schadevergoedingsmaatregelen en heeft het traject bewandeld conform de hieraan ten grondslag liggende wettelijke bepalingen en conform de hieraan gestelde termijnen…"

3.2. Bijgevoegd waren afschriften van de door de directeur van het CJIB in zijn ambtsbericht vermelde correspondentie die had plaatsgevonden naar aanleiding van de overdracht van de incasso van de schadevergoedingsmaatregel.

3.3. Ook was bijgevoegd een door het arrondissementsparket te Arnhem ingevuld "Geleideformulier overdracht opgelegde schadevergoedingsmaatregel aan CJIB", gedateerd 7 augustus 1996.

Achtergrond

1. Wetboek van strafvordering

Artikel 572:

"1. De tenuitvoerlegging van vonnissen of arresten, houdende veroordeling tot geldboete of tot een maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, geschiedt door of vanwege het openbaar ministerie dat de zaak aanhangig heeft gemaakt.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de plaats van betaling van geldboeten en van maatregelen als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht."

2. Wetboek van strafrecht

Artikel 36f, eerste en tweede lid:

"1. Bij een rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld, kan hem de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer.

2. De rechter kan de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht."

3. Aanwijzing executie boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen in werking getreden d.d. 1 augustus 1999; Stcrt 1999, 142:

"…2. Taakstelling van het CJIB

* Het CJIB is in opdracht van het OM belast met de executie van geldboeten, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen.

(…)

4. Uitgangspunten en definities

4.1. Inning van geldboeten, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen

* Alle opgelegde geldboeten en maatregelen dienen zo snel mogelijk te worden geïnd.

(…)

5. Tenuitvoerlegging van geldboeten, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen

5.1. Algemene uitgangspunten

5.1.1. Inningsfase algemeen

Alle door de rechter opgelegde geldboeten, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen dienen, nadat ze onherroepelijk zijn geworden (…), zo spoedig mogelijk te worden overgedragen door het arrondissementsparket aan het CJIB. Het CJIB maakt OLA's aan, gebaseerd op door de parketten aangeleverde gegevens. Het parket is verantwoordelijk voor een volledige, correcte en tijdige overdracht.

(…)

Alvorens een zaak doorgaat naar de incassofase verricht het CJIB standaard een adresverificatie. Indien er sprake is van een nieuw adres waardoor de betrokkene de OLA mogelijk niet heeft ontvangen, komt de zaak afhankelijk van de ingangsdatum opnieuw in de inningsfase.

(…)

5.1.2. Incassofase algemeen

Als op grond van de OLA geen - volledige - betaling plaatsvindt wordt getracht te executeren door middel van toepassing van verhaal met of zonder dwangbevel. De dwangbevelen worden, op last van de landelijk executie-officier, door het CJIB ter executie in handen gesteld van een deurwaarder. Het CJIB bewaakt de voortgang van de afhandeling. Van toepassing van verhaal kan worden afgezien indien er voldoende aanwijzingen zijn die aannemelijk maken dat dit niet zal leiden tot afdoening van de zaak.

(…)

Leidt verhaal niet tot (voldoende) resultaat, wordt een arrestatiebevel uitgevaardigd om vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen. Tevens kan signalering in het OPS plaatsvinden.

Indien blijkt dat een veroordeelde uit andere hoofde is gedetineerd, wordt in beginsel de gewone procedure gevolgd, dat wil zeggen toezending van OLA's aan het detentie-adres, en vervolgens overdracht aan een gerechtsdeurwaarder. Wordt van verhaal afgezien of blijkt dit onmogelijk dan zal de vervangende hechtenis zoveel mogelijk aansluitend worden tenuitvoergelegd.

(…)

9. Signalering in het OPS

9.1. Geldboetevonnissen en schadevergoedingsmaatregelen

Geldboetevonnissen en schadevergoedingsmaatregelen van veroordeelden zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland worden na registratie door het CJIB rechtstreeks ter signalering aangeboden aan de divisie CRI ter opname in het OPS.

(…)

INFORMATIEVERSTREKKING

1. Informatie aan slachtoffer

1.1. Rol CJIB

Het CJIB informeert de parketten over voortgang met betrekking tot de executie van zaken. Daartoe wordt van elke fase in het innings- en incassotraject bericht gedaan aan het parket. Het gaat daarbij om de volgende informatiemomenten:

* ontvangstbevestiging bij binnenkomst nieuwe maatregel;

* uitstel van betaling of betaling in termijnen;

* uitvaardiging dwangbevel;

* iedere nieuwe actie deurwaarder;

* uitvaardiging arrestatiebevel;

* opneming in het opsporingsregister;

* opschorting/staken executie; en

* betaling.

1.2. Rol parketten

De parketten verzorgen de informatie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel richting het slachtoffer. Verzoeken van slachtoffers om informatie welke zijn gezonden aan het CJIB worden onverwijld doorgestuurd naar het betreffende parket.

2. Behandeling klachten/verzoeken om informatie

(…)

2.2. Rol parketten

Verzoeken om informatie welke zijn gezonden aan een parket en die betrekking hebben op bij het CJIB in behandeling zijnde zaken worden, zo nodig vergezeld van commentaar, aan het CJIB gezonden. Indien voor beantwoording tevens het strafdossier moet worden geraadpleegd, meldt het parket aan het CJIB dat zij dat onderdeel van het verzoek reeds in behandeling hebben genomen…"

4. Richtlijn slachtofferzorg bij het landelijk in werking treden van de Wet Terwee vastgesteld door het College van procureurs-generaal op 22 maart 1995, inwerkingtreding 1 april 1995, Staatscourant 1995, nr. 65:

"…bij de slachtofferzorg door (…) het openbaar ministerie (gelden) drie uitgangspunten:

(…)

verstrekking van informatie aan het slachtoffer waarbij geldt dat deze informatie zo snel mogelijk aan het slachtoffer moet worden verstrekt en tevens dat deze informatie duidelijk en relevant is…"

Inmiddels is deze richtlijn vervangen door de aanwijzing slachtofferzorg van 29 juli 1999, in werking getreden op 1 augustus 1999. De inhoud van de aanwijzing is op bovenstaand onderdeel niet gewijzigd ten opzichte van de richtlijn.

5. De beleidsregels 3., 8., 9. En 14. van de Executierichtlijn schadevergoedingsmaatregelen parketten en politie, inwerkingtreding d.d. 1 januari 1997, Staatscourant 1996, 247; vervallen per 1 augustus 1999:

"3. Het CJIB is exclusief verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging - namens het openbaar ministerie - van de door de rechter opgelegde onvoorwaardelijke, onherroepelijke schadevergoedingsmaatregelen.

(…)

8. Alle door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregelen dienen, nadat ze onherroepelijk zijn geworden, zo spoedig mogelijk te worden overgedragen door het plaatselijke parket aan het CJIB. (…)

9. Het parket is verantwoordelijk voor volledige, correcte en tijdige overdracht van de schadevergoedingsmaatregelen.

(…)

14. In eerste instantie wordt getracht de schadevergoedingsmaatregel te executeren door middel van toepassing van verhaal met of zonder dwangbevel, in het eerste geval door de deurwaarder. Heeft dit geen of onvoldoende resultaat dan kan de landelijke executie-officier van justitie, zo nodig in overleg met het vonnisparket een arrestatiebevel uitvaardigen voor tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heft de verplichting ingevolge de maatregel tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet op."

6. De beleidsregels 7., 8. en 24 van het Executiebeleid schadevergoedingsmaatregelen, inwerkingtreding d.d. 1 januari 1997, Staatscourant 1996, 247; vervallen per 1 augustus 1999:

"7. Schadevergoedingsmaatregelen, voor zover onherroepelijk, worden ter executie overgedragen aan het CJIB. Het CJIB verifieert voor zover noodzakelijk de persoonsgegevens.

8. De eerste aanschrijving wordt, zo spoedig mogelijk na aanlevering van de zaak door het parket en de eventueel daarop volgende persoonsverificatie, aan veroordeelde verzonden. Het CJIB streeft ernaar dat de aanschrijving binnen zeven dagen na verwerking door het CJIB in het bezit is van degene tot wie de maatregel zich richt. Degene tot wie de maatregel zich richt heeft tot de op de aanschrijving vermelde vervaldatum de tijd ervoor te zorgen dat het verschuldigde bedrag is bijgeschreven op de rekening van het CJIB. De vervaldatum ligt, tenzij in het vonnis een andere termijn is genoemd, op dertig dagen na de verzenddatum van de OLA.

(…)

24. De parketten verzorgen de informatie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel richting het slachtoffer. Verzoeken van slachtoffers om informatie welke zijn gezonden aan het CJIB worden onverwijld doorgestuurd naar het betreffende parket."

Instantie: arrondissementsparket Arnhem

Klacht:

Onvoldoende actie ondernomen m.b.t. het innen van een door de politerechter toegekende schadevergoeding.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Centraal Justitieel Incassobureau

Klacht:

Onvoldoende actie ondernomen m.b.t. het innen van een door de politerechter toegekende schadevergoeding.

Oordeel:

Niet gegrond