2001/303

Rapport

Verzoekers klagen erover dat het regionale politiekorps Noord-Holland Noord:

- op 2 maart 2000 geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van een melding van bedreiging van verzoekster;

- op 2 maart 2000 bij verzoekers thuis geen acht heeft geslagen op de opmerking van verzoekster dat twee heren haar die dag hadden bedreigd, dat zij zich ophielden op de openbare weg voor haar huis en dat zij wilde dat zij zich daar zouden verwijderen;

- in zijn brief van 22 maart 2000 heeft meegedeeld dat de politie op 2 maart 2000 geen melding van verzoekster had ontvangen.

Beoordeling

Algemeen

Op 2 maart 2000 belde verzoekster het politiebureau te Schagen met het verzoek om assistentie in verband met een bedreiging door twee mannen, de heren K. en V. Even later kwamen ambtenaren D. en N. van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord bij verzoekster aan de deur. In een kort gesprek met verzoekster, verzochten de politieambtenaren haar de sleutels en papieren van de Mercedes te overhandigen aan de heer K., die zij even daarvoor nabij het perceel van verzoekers hadden gesproken en die hen had uitgelegd dat hij en V. hun auto terug wilden van verzoeker. Verzoekster weigerde de spullen te overhandigen, waarop de politieambtenaren terugkeerden naar de twee heren en hun meedeelden dat zij niets meer voor hen konden doen.

I. Ten aanzien van de melding van verzoekster

1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Noord-Holland Noord op 2 maart 2000 geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van een melding van bedreiging van verzoekster.

2. De politie dient er zorg voor te dragen dat politieambtenaren die naar een melding worden gezonden beschikken over de relevante informatie die bij de politie(meldkamer) bekend is. Ook informatie die beschikbaar komt nadat politieambtenaren is verzocht zich ergens heen te begeven, dient aan die politieambtenaren te worden doorgegeven. Dit is noodzakelijk om adequaat op een melding of op verschillende meldingen (over één gebeurtenis) te kunnen reageren.

3. De korpsbeheerder heeft als zijn reactie op de klacht meegedeeld dat de melding op grond waarvan de politie op 2 maart 2000 bij verzoekers was langs geweest, afkomstig was van de heer K. Deze melding betrof een zakelijk geschil over de eigendom van een auto.

In het geval meer personen een melding doen over hetzelfde feit of over dezelfde plaats en hetzelfde tijdstip, wordt volgens de korpsbeheerder slechts één melding geregistreerd. Kennelijk heeft de heer K. zijn melding een fractie eerder gedaan dan verzoekster en is daardoor de melding van verzoekster niet geregistreerd, aldus de korpsbeheerder die aangaf dat hij de klacht op dit punt ongegrond achtte. In een aanvullende reactie gaf hij aan dat het verzoek van verzoekster om assistentie was binnengekomen bij politieambtenaar G. op het politiebureau te Schagen.

4. Politieambtenaar G. heeft aangegeven dat hij het verzoek van 2 maart 2000 van verzoekster om politieassistentie, dat even later was binnengekomen na de melding van de heer K., heeft doorgegeven aan collega's van de surveillancedienst. Daarbij heeft hij aangegeven dat verzoekster zich bedreigd voelde door twee mannen en dat het om hetzelfde incident ging waarnaar zijn collega's D. en N. al onderweg waren. Hij heeft ook het verzoek gedaan om gericht bij verzoekster langs te gaan. De melding van verzoekster heeft hij niet geregistreerd, aangezien al een melding was opgenomen in het Bedrijfsprocessensysteem (BPS).

5. Politieambtenaren D. en N. hebben aangegeven dat zij naar aanleiding van een melding van de heer K., die zij via de meldkamer hadden gekregen, naar de betreffende locatie zijn gegaan en dat zij geen informatie over de melding van verzoekster hadden ontvangen. Dat het om een melding van verzoekster zou gaan, noemden zij een misverstand waarvan de oorzaak hun onbekend was. Politieambtenaar S. heeft meegedeeld dat hij de melding om naar de locatie te gaan had binnengekregen via de centrale meldkamer en dat de melding afkomstig was van twee heren.

6. Vast staat dat politieambtenaar G. een verzoek van verzoekster heeft binnengekregen om politieassistentie in verband met een bedreiging door twee mannen. Ten aanzien van de vraag of politieambtenaren D., N. en S. van deze melding op de hoogte waren, staan hun verklaringen tegenover die van politieambtenaar G. Wat daarvan echter zij, vast staat dat noch politieambtenaren D. en N. noch politieambtenaar S. hebben gereageerd op de (al dan niet doorgegeven) melding van verzoekster, maar slechts op die van de heer K. Dit betekent dat er tenminste sprake is geweest van een gebrek in de communicatie tussen het politiebureau en de surveillancedienst. De politie heeft er onvoldoende voor zorggedragen dat de politieambtenaren die zich naar de opgegeven locatie hadden begeven over alle relevante en beschikbare informatie beschikten. De informatie van verzoekster was in dit verband van belang, omdat de lezing van verzoekster over het gebeuren verschilde van de lezing die in de daaraan voorafgaande melding was gegeven. Dit heeft tot gevolg gehad dat verzoekster niet is benaderd in verband met haar melding en dat de politie in feite ook geen actie naar aanleiding daarvan heeft ondernomen. De redenering van de korpsbeheerder dat in het geval meer personen een melding doen over hetzelfde feit of over dezelfde plaats en hetzelfde tijdstip slechts één melding wordt geregistreerd, is uit het oogpunt van zorgvuldige informatieverwerking door de politie in dit geval niet begrijpelijk.

7. Bezien vanuit een oogpunt van een zorgvuldige handhaving van de rechtsorde en in verband met een zorgvuldige informatieverwerking treft de politie hier een verwijt.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van de reactie op opmerkingen van verzoekster

1. In de tweede plaats klagen verzoekers erover dat de politie op 2 maart 2000 bij hen thuis geen acht heeft geslagen op de opmerking van verzoekster dat twee heren haar die dag hadden bedreigd, dat zij zich ophielden op de openbare weg voor haar huis en dat zij wilde dat zij zich daar zouden verwijderen.

2. Politieambtenaren D. en N. hebben meegedeeld dat zij verzoekster hebben gezegd dat er geen grond was voor verwijdering omdat de heer K. zich op de openbare weg bevond en er van agressief gedrag geen sprake was. Daarnaast hadden zij gezien dat in de woning van verzoekster zich twee stevig gebouwde heren bevonden, aldus D. en N. Zij hadden dan ook geen aanleiding gevonden om door te vragen naar wat er bedreigend was of was geweest, aldus D., die tevens heeft opgemerkt dat verzoekster (later) ook geen aangifte of nadere melding (meer) heeft gedaan.

3. Bij het gesprek tussen verzoekster en de twee ambtenaren ging verzoekster ervan uit dat de ambtenaren op haar melding van bedreiging reageerden en gingen de ambtenaren er vanuit dat zij alleen als gevolg van een melding van de beide heren op straat ter plaatse waren geroepen, in verband met een zakelijk probleem. Uit de mededelingen van D. en N. blijkt dat zij de opmerkingen van verzoekster over de bedreiging hebben gehoord. Maar in de context van de informatie waarover zij op dat moment beschikten, valt het te begrijpen dat zij de opmerking van verzoekster, niet als een melding van een strafbaar feit hebben opgevat op grond waarvan zij werden verzocht actie te ondernemen. Daar komt bij dat de heren V. en K. op het moment dat de politie ter plaatse aanwezig was rustig waren. In die zin kon de politie in redelijkheid concluderen dat er op dat moment geen sprake was van een dusdanig bedreigende situatie dat er moest worden opgetreden.

4. Dit neemt niet weg dat de betrokken politieambtenaren onvoldoende aandacht hebben geschonken aan haar opmerkingen. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat zij kennelijk niet op de hoogte waren van de melding van bedreiging van verzoekster aan ambtenaar G. van de politie (zie ook onder I.).

Er was sprake van een conflictsituatie waarbij de ene partij bij de ander voor het huis posteerde, diezelfde partij was volgens de politie zo overtuigd van zijn gelijk, dat de politie hem tot rust heeft gemaand. Deze situatie ter plaatse had in samenhang met de voorafgaande melding van verzoekster bij een goede informatieoverdracht voor de politieambtenaren ter plaatse aanleiding moeten zijn geweest om nader te informeren bij verzoekster over de aard en het moment van de bedreiging. Dit feitencomplex kon immers onder omstandigheden als strafbaar handelen worden aangemerkt (zie Achtergrond) en tevens - op grond van de handhaving van de openbare orde - aanleiding geven om handelend op te treden naar de voor de deur staande heren.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

III. Ten aanzien van de behandeling van de brief van verzoekster

1. Per brief van 16 maart 2000 dienden verzoekers een klacht in over het politieoptreden van 2 maart 2000 bij het politiebureau Schagen van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Zij klagen er onder meer over dat de politie onvoldoende was opgetreden naar aanleiding van verzoeksters melding van bedreiging. Verzoekers klagen erover dat politieambtenaar O. hen daarop per brief van 22 maart 2000 had meegedeeld dat de melding die de politie die dag had ontvangen niet afkomstig was van verzoekster, maar van de heer K.

2. De korpsbeheerder heeft in zijn reactie op de klacht meegedeeld dat, hoewel de klacht als zodanig niet overeenkomstig de klachtenregeling was afgehandeld, hoogstens kan worden gezegd dat de bewoordingen van de politie in de desbetreffende brief wat ongelukkig waren gekozen. Door de desbetreffende politieambtenaar was een reactie gegeven, in die zin dat hem niet was gebleken dat verzoekster op 2 maart 2000 een melding bij de politie had gedaan, aldus de korpsbeheerder, die de klacht op dit punt ongegrond achtte.

3. Voor de behandeling van klachten door overheidsinstanties is een aantal vereisten van belang. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie. Zo zal een binnengekomen klacht als klacht moeten worden herkend en vervolgens volgens de eigen klachtenregeling moeten worden afgehandeld. Dit is in dit geval, zoals ook de korpsbeheerder zelf heeft aangegeven, niet gebeurd. Reeds om die reden was de reactie van politieambtenaar O. op de klachtbrief van verzoekers niet juist. Daarnaast was echter ook de inhoud van de mededeling niet juist, omdat politieambtenaar G. heeft aangegeven dat hij wel een melding van verzoekster had ontvangen (zie I.6.).

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord (de burgemeester van Alkmaar), is gegrond.

Onderzoek

Op 5 april 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. en mevrouw B. te Schagen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord (de burgemeester van Alkmaar), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord (de burgemeester van Alkmaar) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd vier betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Twee van hen maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Alkmaar over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd verzoekers en de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld en werden drie betrokken ambtenaren gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en politieambtenaar N. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoekers gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. De politieambtenaren D. en S. gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 2 maart 2000 belde verzoekster het plaatselijke politiebureau Schagen met het verzoek om assistentie in verband met een bedreiging door twee mannen, de heren K. en V. Even later kwamen ambtenaren D. en N. van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord bij verzoekster aan de deur. In een kort gesprek met verzoekster, verzochten de politieambtenaren haar onder andere de sleutels en papieren van een Mercedes te overhandigen aan de heer K., die zij even daarvoor hadden gesproken en die hen had uitgelegd dat hij en V. hun auto terug wilden van verzoeker. Verzoekster weigerde de spullen te overhandigen, waarop de politieambtenaren terugkeerden naar de twee heren en hen meedeelden dat zij niets meer voor hen konden doen.

2. In een mutatierapport van 2 maart 2000, opgemaakt op 2 maart 2000, om 12:53 uur door ambtenaar St. van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, staat onder meer het volgende vermeld:

“Melder: K.

Vrije tekst: melder verzoekt via 112 ass. ivm oplichtingspraktijken.

In BPS staat vermelding over harddrugs.

Reden status: bemiddelend optreden

1e Eenh: 41-31 Tijd opdracht: 13:04 Tijd ter plaatse: 13:12 Tijd vervolg: 14:07

2e Eenh: 41-53 Tijd opdracht: 13:04 Tijd ter plaatse: 13:12 Tijd vervolg: 13:25”

3. In een mutatierapport van 2 maart 2000, dezelfde dag opgemaakt om 16:58 uur door ambtenaren D., N. en S. van het regionale politiekorps Noord- Holland Noord, staat onder meer het volgende vermeld:

“Ter assistentie gegaan naar (…) te Schagen. Aldaar opgevangen door K. die zei eigenaar te zijn van de Rode Mercedes met kenteken (…), die door B. wordt achtergehouden na de afhandeling uit de BV die hij samen met B. had. K. wilde zijn Mercedes terug. Hem uitgelegd dat dit via een civiele procedure moest geschieden indien B. niet wilde meewerken. Hem uitgelegd dat wij in deze uitsluitend kunnen bemiddelen. Hij wilde dit graag.

Toen aangebeld bij B. Mevr B. deed open. Zij vertelde op mijn vraag om de sleutels en papieren van de Mercedes dat zij deze niet afgaf. De auto was weliswaar eigendom maar zij hield de auto achter omdat B. nog een vordering had op K. van 11.000 gulden in verband met geleverde diensten en nog meer vandien. Haar aangehoord en meegedeeld dat dit door mij zou worden vastgelegd. Dit ook aan K. meegedeeld. K. deelde vervolgens mee dat hij de auto dan met een ambulance zou laten weghalen. Hem gezegd dat dit een zaak was die buiten ons omging.”

4. Per brief van 16 maart 2000 diende verzoekster een klacht over het politieoptreden in bij het politiebureau Schagen van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Verzoekster had de brief gericht tot ambtenaar O. van dat politiekorps. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

“Naar aanleiding van het politieoptreden van donderdag 02 maart jl. doe ik hierbij wederom een beklach toekomen aangaande één van uw ondergeschikten.

Donderdag 02 maart jl. wordt ondergetekende op dreigende wijze aangesproken door 2 heren, te weten dhr. K. en dhr V., aan mijn voordeur. Ik doe deze gelijk dicht en de heren taaien af. Bij controle blijken de beide heren niet te zijn weggegaan, maar zich ophouden voor mijn woning in een voertuig. Ik ga naar buiten en verzoek de heren om weg te gaan, waarbij dhr. V. duidelijk dreigende taal uitsprak in de trant van: Pas op

anders pakken wij jou, ed. Hierop alarmeer ik de politie, want ik ben alleen thuis met twee kleine kinderen en voel mijzelf bedreigd en ben vreselijk bang.

Na lange tijd verschijnt er een dienstwagen. Na ongeveer 10 minuten komen er 2 agenten waaronder dhr. D. naar mijn voordeur. Dhr. D. neemt meteen het heft in handen en vraagt of dhr. B. aanwezig is. Even wordt er dus totaal voorbij gegaan aan het feit dat ik diegene was die gebeld had. Ik antwoord hierop dat m'n man niet thuis is. Dhr. D. vraagt dan waarvoor ik gebeld heb. Ik vertel hem dat ik bedreigd ben door de heren en mijzelf bedreigd voel door de aanwezigheid van de twee heren voor mijn huis en zou gaarne zien dat zij weggaan. Dhr. D. reageert hier niet op.

Uit het niets verzoekt dhr. D. vervolgens de sleutels en papieren van de Mercedes van dhr. K. aan hem te overhandigen. Ik zeg dat ik dat niet doe voordat dhr. K. de openstaande nota voldaan heeft. Dhr. D. wil weten waarvoor die nota dan wel niet is en hoeveel deze bedraagt. Ook hier geef ik antwoord op en leg nogmaals uit dat dhr. K. zijn voertuig terug krijgt op het moment van betaling. Zoals ook staat vermeld in het schrijven welke wij gericht hebben aan de familie K., maar die zij tot dan nog niet hebben willen aannemen. En tevens dat wij deze brief nu zouden gaan laten uitreiken via een deurwaarder.

Concluderend zegt dhr. D. letterlijk: "U beroept zich dus op retentierecht." Niet precies wetende wat dit inhoudt, vraag ik wat dat precies is. Dhr. D. zegt hierop: "wat u zojuist uitlegt." Hierop bevestig ik het nogmaals en zeg dan dat ik mijzelf dus dan beroep op het retentierecht.

Na de toelichting op de nota uitte dhr. D. dat hij het wel een erg hoog bedrag voor dergelijk soort hulp en in zo'n kort tijdsbestek vond. En nogmaals verzoekt hij mij om de sleutels en papieren van de Mercedes van dhr. K. af te geven. Ik geef nogmaals een ontkennend antwoord. Dhr. D. zegt dan weer letterlijk: "Nou mevrouwtje we gaan nu naar bureau en zullen zien wat wij eraan kunnen doen en komen dan wel weer terug”. Hij vraagt met wie hij gesproken heeft.

Terwijl de beide agenten weg lopen vraag ik wat ze nou aan die 2 heren voor mijn huis gaan doen. Dhr. D. zegt dat hij er niets aan gaat doen, want deze nette heren staan tenslotte op de openbare weg. Ze mogen daar staan. In een helder moment vraag ik hem nog met wie ik dan gesproken heb. Deze vraag was duidelijk teveel voor dhr. D. en al zuchtend geeft hij hierop antwoord.

Het verbaast mij te weten dat deze beider heren gewoon op de openbare weg mogen blijven staan, terwijl zij daarvoor mij bedreigd hebben. Ditzelfde incident had een aantal dagen daarvoor bij dhr. K. plaatsgevonden en toen moest iedereen weg gaan, want dhr. K. voelde zich bedreigd. Ik vraag mij af met hoeveel maten het politiekorps Schagen meet?

Ik ben van mening dat ook in dit geval ik totaal niet door de politie ben bijgestaan. Integendeel ze laten een vrouw alleen met twee kleine kinderen gewoon aan hun lot over. Je zou toch verwachten dat je toch enige bescherming mag krijgen van het politieapparaat.

Daarnaast heeft dhr. D. duidelijk zijn persoonlijke mening laten meespelen. Hij ging zich mengen in een civiele zaak door zich mee te laten slepen door wat hem verteld werd. Hij verzocht om de sleutels en papieren en toen ik deze niet afgaf heeft ook hij zich dreigend geuit dat hij nog wel terug zou komen.”

5. In een brief van 22 maart 2000 van ambtenaar O. van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, staat onder meer het volgende vermeld:

“N.a.v. uw schrijven heb ik kennis genomen van het politieoptreden. De betreffende verbalisant kreeg de melding op 2 maart 2000 om 13:04 uur via de regionale meldkamer. Om 13:12 uur meldde de eenheid zich ter plaatse. De melding was niet afkomstig van u, maar van K., die nabij uw woning was. Zoals bekend verzocht K. bemiddeling in een civiele zaak. Dit is dan ook door de verbalisant aan K. meegedeeld. Na een gesprek met u bleek dat van bemiddeling geen sprake kon zijn. Het optreden van de verbalisant was dus niet n.a.v. uw melding maar de melding van K. Mogelijk dat dit tot misvattingen heeft geleid.

Van uw melding op genoemde datum is mij niets bekend. Volledigheidshalve wil ik u erop wijzen dat mijns inziens er onvoldoende samenhang is tussen de vordering en de personenauto. Door deze geringe samenhang vindt een beroep op retentierecht geen steun in het recht.”

6. Op 5 april 2000 wendden verzoekers zich tot de Nationale ombudsman, aangezien zij zich niet konden vinden in de afhandeling van hun klacht van 16 maart 2000.

B. Standpunt verzoekers

Het standpunt van verzoekers staat hiervoor samengevat weergegeven onder Klacht en is nader weergegeven onder Feiten, onder A.4.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder deelde als zijn standpunt op de klacht schriftelijk op 14 juni 2000, binnengekomen op 19 juli 2000, onder meer het volgende mee:

“Voor wat betreft de afhandeling van de brief van mevrouw B. met de klacht tegen het politieoptreden op 2 maart 2000, ben ik van mening dat deze brief niet overeenkomstig de klachtenregeling van de regiopolitie Noord-Holland Noord is behandeld. Gezien het

onderwerp en de inhoud van de brief had deze als een "klacht" behandeld moeten worden en door mij moeten worden afgedaan.

(…) Met betrekking tot de klachtformulering ben ik, gelet op het vorenstaande, het volgende van mening:

ad.a Ik acht het onderdeel van de klachtomschrijving dat de politie op 2 maart 2000 geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van de melding van mevrouw B. ongegrond.

Er heeft op 2 maart 2000, omstreeks 12.50 uur, een politieoptreden plaatsgevonden. In het bedrijfsprocessensysteem is geregistreerd dat de melding afkomstig is van de heer K. Zoals eerder is aangegeven wordt in het bedrijfsprocessensysteem slechts één melding geregistreerd indien politieassistentie wordt gevraagd door meerdere melders voor hetzelfde feit of dezelfde plaats en tijdstip. Kennelijk heeft de heer K. zijn melding een fractie eerder gedaan dan mevrouw B. en is daardoor de melding van mevrouw B. niet geregistreerd.

ad.b Ik acht het onderdeel van de klachtomschrijving dat de politie op 2 maart 2000 geen acht heeft geslagen op de opmerkingen van mevrouw B. dat twee heren, die zich ophielden op de openbare weg voor haar huis, haar bedreigd hebben en dat zij wilde dat de politie hen verwijderde, eveneens ongegrond.

Uit hetgeen door de betreffende politieambtenaren over het gebeurde is gerapporteerd kan mijns inziens worden opgemaakt dat er nauwelijks van een reële bedreiging sprake was. Mevrouw B. heeft de politieambtenaren medegedeeld dat zij zich bedreigd voelde door de aanwezigheid van de heer K. en zijn metgezel op de openbare weg voor haar woning. Eén van de politieambtenaren heeft mevrouw B. toen medegedeeld dat er geen grond was voor een verwijdering van de heer K., daar hij zich op de openbare weg bevond en dat er van een agressief gedrag geen sprake was. Het is daarnaast niet gebleken dat mevrouw B. van de door haar genoemde bedreiging aangifte heeft gedaan.

ad.c Met betrekking tot het onderdeel van de klacht dat de politie in haar brief van 22 maart heeft medegedeeld dat de politie op 2 maart 2000 geen melding van mevrouw B. had ontvangen, ben ik van oordeel dat ook dit klacht onderdeel ongegrond is.

Hoewel de klacht van mevrouw B. als zodanig niet overeenkomstig de klachtenregeling is afgehandeld, ben ik van mening dat, ten aanzien van dit punt, hoogstens kan worden gezegd dat de door de heer O. in zijn brief gekozen bewoordingen wat ongelukkig gekozen waren. Door hem was een reactie gegeven op de brief van mevrouw B. in die zin dat het hem niet was gebleken dat mevrouw B. op 2 maart 2000 een melding bij de politie gedaan.”

2. De korpsbeheerder voegde bij zijn brief waarin hij zijn standpunt had meegedeeld, een aantal bijlagen. Het betreft, voor zover hier relevant, onder meer de volgende bijlagen.

2.1. Een rapport van 30 mei 2000 van ambtenaren D. en N. van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:

“Ter plaatse werden wij in de nabijheid van genoemd perceel aangesproken door de heer K. Deze legde ons uit dat hij zijn auto (…) welke zijn eigendom was en op dit moment in bezit was van de heer B. (…), terug wilde. Hij vertelde ons tevens dat hij in een zakelijk geschil gewikkeld was met de heer B. Wij hebben de heer K. toen uitgelegd dat hij zijn auto via een civiele procedure moest terug vorderen en dat wij geen bevoegdheid hadden de auto aan hem terug te geven. Genoemde auto stond geparkeerd in de nabijheid van de woning van de heer B. De auto stond op de openbare weg. Vervolgens hebben wij de heer K. gezegd dat wij alleen kunnen bemiddelen in dit zakelijk geschil met de heer B. De heer K. vroeg ons vervolgens dit te doen om zo te trachten de sleutels en de papieren van de Mercedes terug te krijgen. De heer K. was in gezelschap van een andere ons niet bekende man. Beide mannen waren rustig en van agressiviteit was geen sprake.

Vervolgens zijn wij rapporteurs naar de woning van de heer B. gegaan. Op ons aanbellen werd opengedaan door een mevrouw die zich voorstelde als Mevrouw B . Nadat wij haar hadden uitgelegd waar wij voor kwamen en haar hadden gevraagd of zij ons de sleutels en papieren van de Mercedes wilde overhandigen, weigerde zij dit. Zij vertelde ons dat de Mercedes inderdaad het eigendom was van de heer K. Zij vertelde dat haar man nog een vordering had op de heer K. van 11.000 gulden. Zij vertelde tevens dat de heer K. zijn auto zou terug krijgen als hij dit geld had voldaan. Ik, D., vroeg mevrouw B. vervolgens of zij zich beriep op het z.g. retentierecht. Dit beaamde zij. Vervolgens heb ik, D., mevrouw B. nogmaals gevraagd om de sleutels en de papieren en de sleutels van de Mercedes. Ook nu weer weigerde mevrouw B. deze over te geven. Vervolgens heb ik, D., aan mevrouw B. gezegd dat ik deze gebeurtenis zou vastleggen in het dagrapport van de politie Noordkop Zuid. Bij het weglopen eiste mevrouw B. van ons dat wij de heer K. en zijn metgezel zouden verwijderen uit de straat daar zij zich bedreigd zou voelen. Ik, D., heb mevrouw B. toen medegedeeld dat hier geen grond voor was daar meneer K. zich op de openbare weg bevond en er van agressief gedrag geen sprake was. Bovendien hadden wij, rapporteurs, gezien dat er zich in de woning van mevrouw B. twee stevig gebouwde heren bevonden .

De opmerking van mevrouw B. dat wij ons als politiemensen onheus tegenover haar zouden hebben gedragen, verbaast ons. Er zijn in dit korte gesprek door ons een paar vragen gesteld om ons op de hoogte te stellen van de motivatie van de familie B. om genoemde auto achter te houden. Dit is ons inziens echter op een correcte manier gebeurd.

Hoe het misverstand in de wereld is gekomen als zou het verzoek om bijstand bij mevrouw B. vandaan zijn gekomen is ons onbekend. In de melding in ons meldings-systeem staat heer K. als melder genoemd. Hij heeft via de centrale Meldkamer van politie om assistentie van de politie verzocht en niet mevrouw B. Wij kregen op donderdag 2 maart 2000 om 13.04 de opdracht om ter plaatse te gaan (…). Wij hebben

ons om 13.12 uur die dag ter plaatse gemeld. Na het gesprek met de heer K. zijn wij naar de woning van mevrouw B. gegaan. Na het korte gesprek met mevrouw B. hebben wij wederom met de heer K. gesproken. Om 13.25 uur van genoemde dag hebben wij ons weer met vervolg gemeld bij de Meldkamer.”

2.2. Computerschermafdrukken van de raadpleging in het Bedrijfsprocessensysteem van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord.

2.2.1. Op een schermafdruk waaruit blijkt dat het BPS op de datum 2 maart 2000 en de tijd 12:10 uur is geraadpleegd, staan in volgorde van tijdstip onder meer 16 verschillende incidenten vermeld. Als vierde incident staat bij het tijdstip 12:52 uur onder meer vermeld,

“Verdachte situatie”. Op een schermafdruk waaruit blijkt dat het BPS is geraadpleegd op de activiteiten behorende bij voormeld incident, staat onder andere vermeld dat de melding afkomstig was van de heer K. Op de betreffende schermafdrukken van het BPS staan geen incidenten vermeld waarbij verzoekster als melder is vermeld.

2.2.2. Op schermafdrukken waaruit blijkt dat het BPS is geraadpleegd op de datum

2 maart 2000 en op spellingsvarianten van de naam van verzoekster, staan geen incidenten vermeld waarbij verzoekster op 2 maart als melder betrokken is geweest.

d. Standpunt betrokken ambtenaar d.

In het kader van het onderzoek naar aanleiding van de klacht verklaarde ambtenaar D. van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord telefonisch op 13 september 2000 tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, onder meer het volgende:

"Mijn collega N. en ik zijn op 2 maart 1999 overdag naar aanleiding van een melding naar (…) gegaan. Deze melding was afkomstig van de heer K. en wij kregen deze melding door via de Meldkamer in Alkmaar. Wij hebben geen melding doorgegeven gekregen van mevrouw B.

Overdag tijdens kantoortijden kunnen burgers overigens ook meldingen doen bij (onder andere) het politiebureau Schagen. Dit bureau kan - indien nodig - de politie ter plekke sturen. Een dergelijke melding wordt dan wel in het centrale BPS-systeem gezet, dat ook zichtbaar en te raadplegen is vanuit de Meldkamer in Alkmaar, 's Avonds worden meldingen die bij het politiebureau Schagen binnenkomen, rechtstreeks doorgeschakeld naar de Meldkamer te Alkmaar. Ter plekke spraken wij twee heren aan, onder wie de heer K. Zij bevonden zich een tiental meter van het huis op de openbare weg. Zij wilden hun auto terug van de familie B. Zij waren niet agressief, maar wel erg overtuigd. Ik heb tegen hen iets gezegd in de trant van: 'Heren wij houden het rustig. Wij lopen er wel even heen.' Mevrouw B., die ik overigens niet kende, deed de deur open, waarna wij haar hebben uitgelegd waarvoor wij kwamen. Ik verwijs u hiervoor ook naar het rapport dat ik destijds heb opgemaakt. Vervolgens vroegen wij mevrouw B. naar de autosleutels

en de papieren. Zij weigerde deze te overhandigen, omdat de heer K. een schuld jegens haar man zou hebben. Toen ons duidelijk was geworden dat zij de sleutels en papieren niet zou afgeven, zijn wij weggelopen van de woning. Al snel riep verzoekster ons echter iets toe in de trant van: 'En wat doet u nu met die heren op straat?' Eerder had zij het niet gehad over een bedreigende situatie of iets dergelijks. Ik kan mij ook niet herinneren of zij op dat moment heeft gezegd dat ze zich bedreigd voelde. Ik heb haar overigens evenmin gevraagd waarvoor zij had gebeld of iets dergelijks. Wij waren immers gekomen naar aanleiding van de melding van de heer K. Op haar vraag hebben wij haar uitgelegd dat wij niets aan hun aanwezigheid deden, omdat wij de situatie beheersbaar vonden en er ons inziens geen sprake was van een bedreigende situatie. Daarnaast hadden wij ook gezien dat er bij mevrouw B. thuis twee stevige heren aanwezig waren. Wij hebben dan ook geen aanleiding gevonden om door te vragen naar wat er bedreigend was of was geweest. Mevrouw B. heeft ook geen aangifte gedaan. Evenmin heeft zij daarna nog meldingen of een aangifte gedaan van een bedreiging. Wij zijn twee a drie minuten bij mevrouw B. aan de deur geweest.

Toen wij terugkwamen bij de heer K. hebben wij hen uitgelegd dat wij niets voor hen konden doen en dat zij een en ander maar via een advocaat en een civiele procedure moesten proberen; het ging immers om een civiele kwestie. Wij zijn daarna, evenals zij, weggereden."

e. Standpunt betrokken ambtenaar n.

Ambtenaar N. van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord deelde op 22 juni 2000 als zijn reactie op de klacht van verzoekers mee dat hij niets had toe te voegen aan hetgeen hij eerder in zijn rapport had opgemerkt (zie hiervoor FEITEN, onder C.2.1.).

f. Standpunt betrokken ambtenaar s.

Ambtenaar S. van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord deelde op 22 juni 2000 als zijn reactie op de klacht van verzoekers in een door hem opgesteld rapport onder meer het volgende mee:

“Op donderdag 2 maart 2000 omstreeks 13.04 uur kregen de collega's D. en N. de opdracht te gaan naar (…) alwaar de melder K. om bemiddeling verzocht in een zakelijk geschil. Ik was die dag motorrijder met assistentie-surveillance belast en ben ter ondersteuning met die collega's meegegaan. Wij kwamen daar omstreeks 13.12 uur ter plaatse. Daar hebben de collega's D. en N. gesproken met de melder K. en nog een manspersoon. Vervolgens hebben genoemde collega's gesproken met een persoon in de deuropening van perceel (…). Ik kon niet zien of dit een man of een vrouw was en de collega's zijn ook niet naar binnen geweest. Omstreeks 13.25 uur zijn wij toen met z'n drieën vervolgt. Volgens het meldsysteem van het Meld- en Infocentrum van de regiopolitie Noord Holland Noord ben ik die dag omstreeks 14.07 uur vervolgt maar dit is niet correct. Vermoedelijk heb ik nog een rondje in de wijk gemaakt en heeft men mij toen pas op vervolg gezet. Ik ben die dag echter samen met de collega's bij genoemd perceel vertrokken en heb verder geen contact gehad met de familie B.”

g. Reactie verzoekers

1. Als hun reactie op het standpunt van de korpsbeheerder en ter beantwoording van een aantal vragen die de Nationale ombudsman hen had gesteld, deelden verzoekers op 28 augustus 2000 onder meer het volgende mee:

“De eerste vraag:

De twee heren die ik heb opgegeven als getuigen, te weten dhr. Dr. en L. waren bij mij in de woning aanwezig toen de politie aan de deur kwam. Echter voor alle duidelijkheid deze heren heb ik gealarmeerd nadat de heren V. en K. reeds mij aan de deur hadden bedreigd en dat zij daarna weggegaan zijn om zich vervolgens in een auto voor mijn huis op te houden. Zoals ik de rapportage van politieagent D. heb gelezen vond hij dat gezien het feit er ook twee stevig gebouwde heren in de woning aanwezig waren dat geen reden om in te grijpen. Ten eerste waren deze heren van normaal postuur en ik ben van mening dat je nimmer 'kwaad met kwaad moet vergelden'. Dit zou volgens mij ook een motto van een politieagent moeten zijn?!

De tweede vraag:

Nadat ik bedreigd was door beiden heren K. en V. heb ik het nummer van politiebureau Schagen gebeld (…). Het duurde vrij lang voordat de telefoon werd opgenomen. Ik heb toen nog bij mijzelf gedacht dat het wel lang duurde, want een politiebureau moet toch telefonisch goed bereikbaar zijn. Toen kreeg ik een naar zijn stem luisterend vrij jonge mannelijke agent aan de telefoon. Ik vertelde hem dat ik politie wilde hebben bij het adres (…) vanwege het feit dat ik 2 heren aan mijn deur had gekregen die bedreigingen geuit hadden en dat zij zich nochtans voor mijn woning in een auto ophielden. Dus naar mijn mening heb ik de politieagent voldoende ingelicht over hetgeen wat hier had afgespeeld. Ik herinner mij nog dat deze jongeman vrij nerveus reageerde met de woorden: "Mevrouw, er komt iemand aan." En daar heb ik ook op gewacht.

De derde vraag:

Nadat ik dus politieagent D. eerst had moeten overtuigen dat mijn echtgenoot echt niet thuis aanwezig was, stelde hij de vraag; "En mevrouwtje, wat kan ik dan voor u doen?” (…)

De vierde vraag:

De heb de politie inderdaad verteld wat met name de heer V. had gezegd tegen mij en dat het postuur van deze heer er ook aan mee werkte dat mij angst in boezemde. De exacte woorden welke dhr. V. bezigde ben ik vergeten, maar ze wilden mijn man spreken, waarop ik hen vertel dat hij niet aanwezig is. Daarop zei V. dus: Laat dat waar zijn, want anders pakken wij jou.

(…)

Waar ik duidelijk de nadruk op wil leggen is dat de bedreiging door beide heren had plaatsgevonden voordat ik de politie had gealarmeerd.

Daarnaast wordt door Politie N-H-N melding ontvangen door dhr. K. op nummer 112. Ik daarentegen had nummer 272400 gebeld. Het alarmnummer 112 zal ik enkel in noodsituaties bellen en dus niet in zo'n geval. Dus 2 meldingen op verschillende nummers worden onder een noemer vermeld?

(…)

In de 4de alinea laat men doen overkomen dat ik eiste dat de heren werden verwijderd. Ik was zo uit het veld geslagen na `t gesprekje met dhr. D. dat ik helemaal vergeten was waarom ik de politie had gebeld. En zoals u kunt lezen in mijn schrijven van 16 maart jl. heb ik gevraagd wat ze zouden gaan doen aan de heren voor mijn huis. Toen dhr. D. vertelde dat die heren op openbare weg stonden en dat hij daar niets aan ging doen. Dat zij daar gewoon mochten staan. Was ik ook daar verbluft door. Dat dhr. D. in zijn rapportage vermeldt dat beide heren op dat moment geen agressief gedrag vertoonden klopt, de bedreiging was al geuit lang voordat de politie er was. Echter door het ophouden van beide heren voor mijn deur totdat de politie weg zou zijn, zou hun woorden: "Dan pakken wij jou", alleen maar kracht bijzetten.

Bij punt 3 wordt er gemeld dat er een motoragent bij aanwezig was. Dit klopt. Deze man heeft toestaan kijken op afstand wat er bij mij aan de deur afspeelde. Hij kon alleen niets horen. (…) Daarnaast bevreemdt mij het dat deze agent het bewuste voertuig niet heeft zien staan, daar dat hij er nog geen 50 meter verwijderd van stond.

Op de derde bladzijde 3° alinea staat dat er geen registratie van mijn telefoongesprek is geweest. Nogmaals ik heb met het telefoonnummer 272400 van politiebureau Schagen gebeld en gesproken met naar ik kon horen een vrij jonge mannelijke agent.

In de 7e alinea wordt er dus gerapporteerd dat er van bedreiging geen sprake was. Hoe kan iemand dit zo rapporteren als er wel degelijk dreigende taal is geuit en dat het feit dat beide heren voor de woning bleven staan dit alleen maar kracht bij zette.

(…)

De conclusie van Politie N-H-N is dat er geen melding was van ondergetekende en dat daarom dus geen actie is ondernomen. Waarom wordt er dan wel aan mij aan de deur door politieagent D. de vraag gesteld wat hij voor mevrouwtje kan doen?”

2. Verzoekers stuurden voorts een verklaring toe van getuige Dr. In deze verklaring staat onder meer het volgende vermeld:

“Rond 12.55 uur kreeg ik een telefoontje van een goede kennis, mevr. B., die mij zeer overstuur mededeelde, dat V. en K., bij haar aan de deur stonden, en zich zeer bedreigd voelde.

Eenmaal aangekomen, ca. 13.00 uur, trof ik de betreffende 2 personen aan in een auto, wachtend voor de deur van mevr. B., die op dat moment alleen thuis was met haar 2 kleine kinderen.

Nadat ik binnenshuis mevr. B. tot kalmte bedaarde, heeft deze mij uitgelegd wat deze 2 personen van haar wilde.

Zo vertelde zij mij dat deze personen met enige intimidatie de sleutels wilden hebben van een personenauto, die op dat moment werd vastgehouden door de fam. B., onder de noemer van het “Retentierecht”.

Na deze uitleg ben ik alleen naar buiten gegaan met een document voor dhr. K., waarin uitleg wordt gegeven over het bovengenoemde feit.

Aangekomen bij het voertuig, met de 2 eerder genoemde inzittende, worden portieren en ramen gesloten.

Daarop heb ik vriendelijk dhr. K., verzocht om het document in ontvangst te nemen, waarop deze volmondig nee antwoordde.

Ik ben daarna weggelopen en naar binnen gegaan.

Omdat V. en K. bleven staan met hun auto en mevr. B. zich bedreigd voelde, heeft zij omstreeks 13.08 uur telefonisch melding gedaan bij politie Schagen over dit feit.

Kort daarop verschenen 2 agenten, waaronder D.

Aan deze 2 agenten doet mevr. B. uitleg over de situatie, dat de betreffende auto onder het Retentierecht valt, waarop de woordvoerende agent, D., reageerde: Retentierecht, wat is Retentierecht?

Daaropvolgend verzocht mevr. B. de 2 agenten of deze wilden zorgen dat V. en K. zich verwijderden bij haar huis, waarop D. antwoordde: Ze mogen hier staan, het is openbare weg!

Dit vond ik nogal vreemd,, omdat enkele dagen eerder eenzelfde situatie plaatsvond in de straat van K., waar ik met dhr. B., rechtmatige eigenaar van een voertuig die op dat moment uitgeleend was aan K., deze op vriendelijke wijze wilde terughalen.

Doch werd ik verzocht door 2 andere agenten mijzelf te verwijderen uit de straat van K., daar mij dit zeer bevreemdde, want dat is ook openbare weg, daarbijkomend ook het feit dat ik en dhr. B. ons niet dreigend, intimiderend opstelde, waar V. en K. dat wel deden bij de voordeur van de fam. B.

Om het vervolg op te pakken na de reactie van D. over het feit retentierecht, zei deze dat hij rapport zou opmaken, en dat mevr. B. het nog wel zou zien, en dat hij wel terug zou komen.

V. en K. konden gewoon blijven staan voor het huis van de fam. B., op het moment dat dhr. D. en collega de plaats van het voorval verlieten.

D. is niet teruggekomen.”

h. Reactie korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder deelde als zijn nadere reactie op de reactie van verzoekers en in antwoord op enkele hem door de substituut-ombudsman gestelde vragen, op 24 oktober 2000 onder meer het volgende mee:

“uit het bedrijfsprocessensysteem van de regiopolitie Noord-Holland Noord (blijkt; N.o.) dat de heer K. op donderdag 2 maart 2000 te 12:52 uur, assistentie verzocht op de locatie (…). De naam van mevrouw B. komt in dit systeem niet voor als melder van een incident op of omstreeks genoemde datum.

Uit het vastgestelde dagrooster blijkt dat op of omstreeks bedoeld tijdstip de politieambtenaren G. en Vo. belast waren met de z.g. plantonwerkzaamheden in het politiebureau te Schagen. (…)

Uit het bijgaande rapport van de hoofdagent G. (…) blijkt dat er op genoemde datum een telefonisch verzoek om assistentie van mevrouw B. was binnengekomen. Dit verzoek kwam binnen nadat de heer K. via het alarmnummer 112 op het huisadres van mevrouw B., (…) om assistentie had gevraagd. Het verzoek van mevrouw B. is door G. telefonisch of via de mobilofoon / portofoon ter kennis gebracht van de door de meldkamer ter plaatse gezonden surveillance-eenheid. De hoofdagent G. heeft de telefonische melding van mevrouw B. niet in het bedrijfsprocessensysteem gemuteerd omdat hij op zijn computerscherm zag dat de regionale meldkamer reeds een surveillance-eenheid naar genoemd adres had gestuurd. Naar mijn mening kon hij daaruit terecht afleiden dat daarmee ook aan het verzoek om politie-assistentie van mevrouw B. zou worden voldaan. Hij heeft mijn inziens de melding van mevrouw B. op correcte wijze afgehandeld. Kortheidshalve verwijs ik u naar het rapport.

In het bedrijfsprocessensysteem wordt, zoals ik u reeds eerder berichtte, in principe slechts één melding geregistreerd indien politieassistentie wordt gevraagd door meerdere melders voor hetzelfde feit of dezelfde plaats en tijdstip, ongeacht bij wie de melding in de regio is gedaan. Dit is een gebruikelijke gang van zaken omdat de ter plaatse gezonden surveillance-eenheid de eventuele bijzonderheden met betrekking tot hun inzet in het bedrijfsprocessensysteem rapporteert. Deze rapportages heb ik u reeds toegezonden.

Uit het bijgaande rapport van de surveillant Vo. (…) blijkt dat hij zich de telefonische melding van mevrouw B. niet kan herinneren.”

2. De korpsbeheerder voegde bij zijn nadere reactie de volgende bijlagen.

2.1. Een dagrooster van alle medewerkers van het politiebureau Schagen van donderdag 2 maart 2000. Daaruit blijkt dat de ambtenaren G. en V. die dag dienst hebben gehad.

2.2. Een rapport van politieambtenaar G. Daarin staat onder meer het volgende vermeld.

“Naar aanleiding van het verzoek (…) van de chef van het district Noordkop Zuid, Sc., te rapporteren of op 02 maart 2000 een verzoek om politie-assistentie aan het bureau van politie te Schagen binnen is gekomen en wat vervolgens de verdere handelswijze hieromtrent is geweest, bericht ik u het volgende.

Op 02 maart 2000 was ik, rapporteur G., belast met zogenaamde plantonwerkzaamheden in het bureau van politie te Schagen. Dit houdt in dat onder andere alle inkomende telefoontjes verwerkt worden. Ook behoort tot de werkzaamheden het helpen, verwijzen en te woord staan van mensen die zich om welke reden dan ook aan het bureau vervoegen.

Of het in de klacht genoemde telefonische verzoek om assistentie door Mw. B. door mij, rapporteur, is aangenomen, weet ik niet meer.

Het was mij, rapporteur, bekend dat er langdurige problemen waren tussen dhr. B. en dhr. K. Dit betrof een aangifte tegen dhr. B. wegens oplichting. Hiertoe is diverse malen een beroep gedaan op politiemedewerkers van het district Noordkop Zuid. In mijn hoedanigheid als medewerker planton, is deze informatie tot mij gekomen.

Ik kan mij dan ook herinneren dat dhr K. op een ochtend aan het bureau van politie te Schagen is geweest. Uit uw stukken blijkt dit te gaan om 2 maart 2000. Dhr K. heeft aan het bureau van politie aangegeven zijn voertuig op te willen halen vanaf de locatie (…) te Schagen. Hierbij wilde dhr. K. politie-assistentie. Na overleg is dhr. K. zelfstandig naar de (…) gegaan met de wetenschap dat wanneer er problemen zouden komen hij altijd de politie kon bellen.

Via het meldingenscherm van de politie Noord Holland Noord zag ik, rapporteur, enige tijd later, dat collega's van de uniformdienst gezonden werden naar de (…) voor problemen in verband met oplichtingspraktijken. Mij, rapporteur, was op dat moment dus al bekend dat er tussen dhr. K. en dhr. B. al geruime tijd problemen waren.

Ik, rapporteur G., kan mij, na het lezen van de meegezonden stukken, wel herinneren dat er een telefonisch verzoek binnen is gekomen van mw. B. Het verzoek van mw. B. is binnengekomen nadat mij bekend was geworden dat door dhr. K. via het alarmnummer 112 om politie-assistentie was gevraagd en de politiemeldkamer van de politie Noord Holland Noord een surveillance-eenheid naar de genoemde locatie had gestuurd. Of ik, rapporteur G., mevrouw B. gesproken heb, weet ik niet meer.

Het verzoek van mw. B. om politie-assistentie is wel degelijk behandeld. Het verzoek is door mij, rapporteur G., via de telefoon, portofoon of mobilofoon aan de collega's van de

surveillancedienst doorgegeven. Hierin is aangegeven dat mw. B. zich bedreigd voelde door twee mannen en dat dit om hetzelfde incident ging als waar de collega's alreeds naar onderweg waren. Er is zelfs het verzoek gericht bij mw. B. aan te gaan.

Deze telefonische melding van mw. B. is niet in het bedrijfsprocessen systeem gezet. Gezien het feit dat er alreeds collega's naar het incident onderweg waren stond er al een melding in het meldingenscherm. Deze melding was opgemaakt door personeel van de politie-meldkamer. Indien de telefonische melding in hetzelfde systeem zou worden gezet zou dit een dubbele melding betreffen die terstond afgevoerd zou worden. Derhalve is niet gekozen de melding in het systeem in te voeren.”

2.3. Een rapport van politieambtenaar Vo. Daarin staat onder meer het volgende vermeld.

“Op 02 maart was ik, rapporteur Vo., belast met zogenaamde plantonwerkzaamheden in het bureau van politie te Schagen. Dit houdt in dat onder andere alle inkomende telefoontjes verwerkt worden. Ook behoort tot de werkzaamheden het helpen, verwijzen en te woord staan van mensen die zich om welke reden dan ook aan het bureau vervoegen.

Of het in de klacht genoemde telefonische verzoek om assistentie door mw. B. door mij, rapporteur, is aangenomen weet ik niet meer.

Het was mij, rapporteur, niet bekend dat er problemen waren op genoemde adres. Het was mij, rapporteur, ook niet bekend dat er diverse malen een beroep gedaan was op de politie.

Ook na het lezen van de ingezonden stukken, kan ik, rapporteur Vo., mij niets herinneren van een telefonische melding van mw. B.”

i. nadere informatie politieambtenaar s.

Naar aanleiding van de informatie van de korpsbeheerder deelde politieambtenaar S. als toelichting op zijn rapport telefonisch op 2 november 2000 tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:

“Een melding die op het politiebureau Schagen binnenkomt wordt altijd weer via de centrale meldkamer uitgegeven via de mobilofoon. Het kan echter zijn dat het bureau de melding doorgeeft via de portofoon. De portofoon had ik in mijn binnenzak, en via de headphone in mijn helm kan ik geen bericht van het bureau ontvangen, wel van de centrale meldkamer. Ik kan mij herinneren dat ik de melding heb doorgegeven gekregen

via mijn headphone, en dus van de centrale meldkamer. De melding was afkomstig van twee heren. Mogelijk dat mijn collega's dan een melding van verzoekster via het bureau hebben doorgegeven gekregen.”

Achtergrond

Wetboek van Strafrecht

Titel XVIII. Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid

Artikel 285:

“1. Bedreiging met openlijk geweld met verenigde krachten tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

2. Indien deze bedreiging schriftelijk en onder een bepaalde voorwaarde geschiedt, wordt ze gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.”

Instantie: Regiopolitie Noord-Holland Noord

Klacht:

Geen actie ondernomen n.a.v. melding van bedreiging verzoekster, bij verzoekers thuis geen acht geslagen op opmerking van verzoekster dat twee heren haar die dag hadden bedreigd, zich ophielden voor haar huis en dat verzoekster wilde dat zij zich daar zouden verwijderen en in brief medegedeeld dat politie geen melding van verzoekster had ontvangen.

Oordeel:

Gegrond