Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden (CJIB) ter executie van de op 24 maart 1998 ten gunste van zijn echtgenote opgelegde schadevergoedingsmaatregel heeft gekozen voor verhaal met dwangbevel bij de veroordeelde in plaats van verhaal zonder dwangbevel. De deurwaarderskosten die samenhangen met deze wijze van verhaal, leiden tot een langere afhandelingsduur bij de betaling van de schadevergoeding aan verzoeker(s echtgenote).
Voorts klaagt verzoeker er in dit verband over dat hij dan wel zijn echtgenote tot op het moment dat hij zich op 1 juli 2000 tot de Nationale ombudsman wendde, nog geen enkele (deel)betaling van de schadevergoeding heeft ontvangen van het CJIB.
Ten slotte klaagt verzoeker er in dit verband over dat het arrondissementsparket te Assen - in strijd met een op 27 mei 1998 gedane toezegging - hem dan wel zijn echtgenote niet tijdig heeft geïnformeerd dat de veroordeelde heeft geweigerd te voldoen aan de schadevergoedingsmaatregel.
Beoordeling
A. ALGEMEEN
In november 1997 werd er ingebroken in de woning van verzoeker en zijn echtgenote, waarbij twee schilderijen zijn ontvreemd. De politierechter veroordeelde de verdachte K. op 24 maart 1998 onder meer tot de maatregel een schadevergoeding van ƒ 1000,- aan de Staat te betalen, ten behoeve van verzoekers echtgenote. Het arrondissementsparket deelde verzoekers echtgenote mee dat zij, in het geval dat K. weigert te betalen, een grosse van het vonnis zou ontvangen waarmee zij zelf het vonnis ten uitvoer kan leggen. Het CJIB maande K. in 1998 aan de schadevergoeding te voldoen. Omdat K. niet aan zijn betalingsverplichting voldeed, werd op 20 maart 1999 een dwangbevel uitgevaardigd en schakelde het CJIB een deurwaarder in. De deurwaarder trof met K. een betalingsregeling, die K. eveneens niet nakwam. Hierna legde de deurwaarder beslag op de uitkering van K. In verband met een vordering van de belastingdienst en detentie van K. stagneerde dit beslag. Het arrondissementsparket liet verzoekers echtgenote op 23 maart 2000 weten dat er een aantal deelbetalingen was geïnd, maar dat hiervan eerst de deur waarderskosten werden voldaan. Inmiddels is met K. een nieuwe betalingsregeling getroffen van ƒ 19,- per kwartaal, welk bedrag onder meerdere schuldeisers wordt verdeeld.
B. TEN AANZIEN VAN HET CENTRAAL JUSTITIEEL INCASSOBUREAU TE LEEUWARDEN
I. De (deel)betalingen van de schadevergoeding
1. Verzoeker klaagt erover dat hij dan wel zijn echtgenote, op 1 juli 2000 nog geen enkele (deel)betaling van de schadevergoeding heeft ontvangen. Verzoeker heeft geconstateerd dat de deurwaarderskosten eerst worden voldaan alvorens het CJIB overgaat tot uitkering van de schadevergoeding aan zijn echtgenote.
2.1. De Minister liet bij brief van 23 november 2000 weten dat verzoekers echtgenote schriftelijk is geïnformeerd over de gang van zaken ten aanzien van het incasseren van de schadevergoedingsmaatregel. Aan verzoekers echtgenote zijn de redenen voor het uitblijven van betalingen uiteengezet. De Minister berichtte dat er in januari 2000 stagnatie is opgetreden in verband met een preferente vordering van de Belastingdienst en detentie van K., nadat de deurwaarder op 8 september 1999 beslag heeft gelegd op diens uitkering. Sinds mei 2000 is het beslag voortgezet en ontvangt de deurwaarder de maandelijkse inhoudingen. Uit de betalingen die het CJIB int, worden eerst de deurwaarderskosten voldaan, aldus de Minister. De Minister was van oordeel dat het CJIB in deze niet verwijtbaar heeft gehandeld en achtte de klacht ongegrond.
2.2. Uit het onderzoek is gebleken dat het CJIB zijn stelling, dat uit de reeds geïnde betalingen de deurwaarderskosten moeten worden voldaan alvorens uitkering aan het slachtoffer plaatsvindt, baseert op artikel 44, boek 6, van het Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 3.). Hierin is bepaald dat de betaling ter voldoening van een verbintenis in de eerste plaats strekt tot voldoening van de kosten, vervolgens tot voldoening van de rente en tenslotte tot voldoening van de hoofdsom en de lopende rente.
3.1. Ten aanzien van de stelling van het CJIB dat uit de reeds geïnde betalingen in de eerste plaats de deurwaarderskosten moeten worden voldaan, wordt het volgende overwogen.
De schadevergoedingsmaatregel is in het strafrecht geïntroduceerd bij de Wet-Terwee. Met deze wet werd beoogd de positie van het slachtoffer in het strafproces te versterken. De schadevergoedingsmaatregel houdt in dat de rechter de veroordeelde de verplichting oplegt een bepaalde som geld aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Deze maatregel wordt door het Openbaar Ministerie (het CJIB) ten uitvoer gelegd, zodat het slachtoffer niet zelf in actie hoeft te komen om de vastgestelde schadevergoeding op de veroordeelde te verhalen.
3.2. Artikel 36f, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaalt dat de Staat een ontvangen bedrag onverwijld uitkeert aan het slachtoffer (zie Achtergrond, onder 1.2.). Deze bepaling ziet niet alleen op het totaalbedrag; ook de door het CJIB ontvangen deelbetalingen dienen onverwijld aan het slachtoffer uitgekeerd te worden.
De Executierichtlijn schadevergoedingsmaatregelen parketten en politie bevat eenzelfde bepaling (zie Achtergrond, onder 4.), evenals het Executiebeleid schadevergoedingsmaatregelen (zie Achtergrond, onder 5.). In de laatste richtlijn is bovendien bepaald dat wanneer er meerdere slachtoffers zijn, de ontvangen gelden naar rato van de toegewezen schadevergoeding worden verdeeld. In beide richtlijnen is niet vermeld dat de deurwaarderskosten worden voldaan alvorens de betalingen aan het slachtoffer worden uitgekeerd, wanneer het CJIB een deurwaarder heeft ingeschakeld.
In de huidige Aanwijzing executie boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen is voorts bepaald dat in geval van samenloop van financiële vorderingen, de schadevergoedingsmaatregel als eerste ten uitvoer moet worden gelegd, waarna de geldboeten, de ontnemingsmaatregelen en tenslotte de WAHV-vorderingen volgen (zie Achtergrond, onder 6.). Hieruit blijkt dat de tenuitvoerlegging ten gunste van het slachtoffer voorrang heeft op de tenuitvoerlegging ten gunste van de Staat.
Deze rangorde komt ook tot uitdrukking in artikel 36f, vijfde lid, Sr dat betrekking heeft op de (incasso van) verhogingen bij niet-voldoening van de schadevergoeding. Dit artikel bepaalt dat in geval de schadevergoeding van rechtswege is verhoogd, de betaling die de veroordeelde aan de Staat heeft verricht in de eerste plaats strekt tot voldoening van de schadevergoeding en vervolgens tot voldoening van de opgelegde verhoging.
Artikel 24b, vijfde lid, Sr, dat betrekking heeft op de (incasso van) verhogingen bij niet-voldoening van een geldboete, bepaalt daarentegen dat in het geval van een van rechtswege verhoogde geldboete de betalingen in de eerste plaats strekken tot voldoening van de verhoging (zie Achtergrond, onder 1.1.).
In artikel 36f, vierde lid, Sr heeft de wetgever de bepalingen ten aanzien van de aanmaningen en verhogingen die bij een geldboete kunnen optreden van overeenkomstige toepassing verklaard op de schadevergoedingsmaatregel, met uitzondering van de bepaling dat de betaling in de eerste plaats strekt tot voldoening van de verhoging. Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel heeft de wetgever dus expliciet anders bepaald, waardoor zeker wordt gesteld dat de betalingen die door het CJIB zijn ontvangen, allereerst ten goede komen aan het slachtoffer en pas daarna aan de Staat toekomen.
3.3. De Nationale ombudsman merkt nog op dat deze volgorde niet alleen van betekenis is voor het moment waarop het slachtoffer zijn geld krijgt, maar soms ook óf hij het krijgt, namelijk wanneer de veroordeelde in gebreke blijft volledig aan zijn verplichtingen te voldoen. In dat geval blijft het slachtoffer met lege handen achter als het CJIB, zoals in deze zaak, uit de ontvangen gelden allereerst de deurwaarderskosten heeft voldaan. Zo'n uitkomst is niet verenigbaar met de hierboven onder 3.2 genoemde voorschriften.
3.4. De stelling van het CJIB dat op grond van artikel 44, boek 6, BW uit de reeds geïnde betalingen eerst de deurwaarderskosten moeten worden voldaan alvorens aan het slachtoffer kan worden betaald, is niet juist. Deze bepaling ziet immers op de verhouding tussen de schuldeiser en de schuldenaar, in dit geval op de verhouding tussen het CJIB en de veroordeelde. Aangezien verzoekers echtgenote buiten deze rechtsverhouding valt, kan het CJIB zich jegens haar niet op deze bepaling beroepen. Bovendien moet deze algemene bepaling over toerekening van betaling van een geldsom wijken voor de hierboven genoemde speciale bepaling, op basis waarvan de Staat een ontvangen bedrag onverwijld uitkeert aan het slachtoffer (artikel 36f, eerste lid, Sr).
4. In het onderzoek is komen vast te staan dat het CJIB de bedragen die van de veroordeelde worden verkregen niet aan verzoekers echtgenote doorbetaalt zolang deze niet de deurwaarderskosten overschrijden. Gelet op het hetgeen hiervóór onder 3. is overwogen is dit niet juist. Betalingen door de veroordeelde moeten direct aan verzoekers echtgenote worden overgemaakt.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
5. Het voorgaande geeft de Nationale ombudsman aanleiding de Minister de aanbeveling te doen om de door het CJIB geïnde deelbetalingen aan verzoeker uit te keren.
II. Het verhaal met dwangbevel
1. Verzoeker klaagt erover dat het CJIB te Leeuwarden ter uitvoering van de op 24 maart 1998 ten gunste van zijn echtgenote opgelegde schadevergoedingsmaatregel heeft gekozen voor verhaal met dwangbevel bij de veroordeelde in plaats van verhaal zonder dwangbevel. De deurwaarderskosten die samenhangen met deze wijze van verhaal, leiden tot een langere afhandelingsduur bij de betaling van de schadevergoeding aan verzoeker(s echtgenote).
2. Uit verzoekers reactie van 11 december 2000 wordt afgeleid dat het verzoeker er om gaat dat hij drie jaren nadat de schadevergoedingsmaatregel aan de veroordeelde is opgelegd, nog geen geld heeft ontvangen. Gelet op het feit dat de Nationale ombudsman onder I. reeds heeft geoordeeld dat het CJIB de geïnde betalingen direct aan verzoekers echtgenote dient uit te keren, heeft verzoeker kennelijk onvoldoende belang bij beoordeling door de Nationale Ombudsman van de keuze van het CJIB voor verhaal van de schadevergoedingsmaatregel met dwangbevel. In zo'n situatie is de Nationale ombudsman ingevolge artikel 14, sub c, Wet Nationale ombudsman (zie Achtergrond, onder 7.) niet verplicht het onderzoek voort te zetten. Naar vast beleid heeft de Nationale ombudsman dan ook besloten het onderzoek naar dit klachtonderdeel te beëindigen nu het belang van verzoeker kennelijk onvoldoende is.
Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Indien iemand die is veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel niet aan zijn betalingsverplichting voldoet, bestaan er twee mogelijkheden om de schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer te leggen. In de eerste plaats bestaat de mogelijkheid van verhaal zonder dwangbevel, dat onder meer kan worden genomen op inkomsten uit arbeid, pensioenen en andere periodieke uitkeringen van de veroordeelde (zie Achtergrond, onder 2.3). Ten tweede bestaat de mogelijkheid van het verhaal op goederen krachtens een dwangbevel (zie Achtergrond, onder 2.2.). Deze vorm van verhaal, waarbij een deurwaarder wordt ingeschakeld, brengt deurwaarderskosten met zich mee, die ten laste komen van de veroordeelde.
De Minister van Justitie liet in zijn reactie van 23 november 2000 weten dat het verhaal zonder dwangbevel niet wordt toegepast bij het innen van schadevergoedingen die in het kader van een schadevergoedingsmaatregel zijn opgelegd; blijft betaling uit, dan volgt verhaal met dwangbevel.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat het CJIB een werkwijze die door de wetgever uitdrukkelijk is gecreëerd niet op voorhand kan uitsluiten. Dit betekent dat het CJIB per geval zal moeten bepalen of verhaal zonder dwangbevel haalbaar is en/of het verhaal krachtens een dwangbevel niet in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel, dat inhoudt dat de overheid in beginsel dient te kiezen voor het minst bezwarende middel. In het algemeen is het verhaal zonder dwangbevel het minst bezwarend, nu dit geen kosten voor de veroordeelde meebrengt.
C. TEN AANZIEN VAN HET ARRONDISSEMENTSPARKET TE ASSEN
1. Verzoeker klaagt erover dat het arrondissementsparket te Assen hem dan wel zijn echtgenote, ondanks de op 27 mei 1998 gedane toezegging, niet tijdig heeft geïnformeerd over het feit dat K. weigerde te voldoen aan de schadevergoedings-maatregel.
2. De Minister van Justitie stelde bij brief van 23 november 2000 dat het arrondissementsparket te Assen niet in strijd met de op 27 mei 1998 gedane toezegging heeft gehandeld. Met de veroordeelde is immers een schadevergoedingsmaatregel (kennelijk wordt bedoeld: een betalingsregeling; No) getroffen, waaraan wordt voldaan. Door omstandigheden, die niet aan het openbaar ministerie zijn toe te rekenen, heeft nog geen betaling aan verzoekers echtgenote plaatsgevonden, aldus de Minister van Justitie.
De Minister van Justitie achtte de klacht ongegrond.
3. In de brief van het arrondissementsparket te Assen van 27 mei 1998 aan verzoekers echtgenote staat vermeld dat het arrondissementsparket verzoekers echtgenote zou informeren wanneer K. de schadevergoeding weigert te betalen. Gebleken is dat het CJIB K. op 13 mei 1998, 24 juni 1998 en 9 september 1998 heeft aangeschreven, dan wel heeft aangemaand om aan de schadevergoedingsmaatregel te voldoen. K. heeft hierop niet gereageerd. Op 20 maart 1999 heeft het CJIB een dwangbevel uitgevaardigd en een deurwaarder ingeschakeld, waarna de deurwaarder met K. een betalingsregeling heeft getroffen. Het arrondissementsparket heeft verzoekers echtgenote van geen van deze ontwikkelingen in kennis gesteld.
4. Op grond van de Executierichtlijn schadevergoedingsmaatregelen parketten en politie en het Executiebeleid schadevergoedingsmaatregelen verzorgen de parketten de informatie aan het slachtoffer over de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel (zie Achtergrond, onder 4. en 5.). Op basis van deze regelgeving informeert het CJIB op zijn beurt de parketten over onder meer uitstel van betaling of betaling in termijnen, het uitvaardigen van een dwangbevel, het opschorten of staken van de executie en betaling.
5. Mede gelet op het vereiste van actieve informatieverstrekking had het openbaar ministerie verzoekers echtgenote moeten informeren over de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel, zeker gezien de omstandigheid dat de tenuitvoerlegging lange tijd niet tot een concreet resultaat heeft geleid. Het arrondissementsparket heeft verzoekers echtgenote hier in het geheel niet over geïnformeerd. Zo had verzoekers echtgenote met name moeten worden meegedeeld dat K. op de aanschrijvingen c.q. aanmaningen om aan de schadevergoedingsmaatregel te voldoen niet reageerde en dat het CJIB een deurwaarder heeft ingeschakeld. Pas nadat verzoekers echtgenote het arrondissementsparket op 18 oktober 1999 schriftelijk heeft verzocht om ervoor zorg te dragen dat de opgelegde schadevergoeding zo spoedig mogelijk aan haar werd overgemaakt, is zij - summier - geïnformeerd over de gang van zaken rondom de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het arrondissementsparket te Assen heeft in de periode van 17 mei 1998 tot 9 december 1999 dan ook gehandeld in strijd met de op 27 mei 1998 gedane toezegging en met het vereiste van actieve informatieverstrekking.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
6. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. In de brief van het arrondissementsparket te Assen van 27 mei 1998 wordt de indruk gewekt dat wanneer K. zou weigeren te betalen, verzoekers echtgenote van de rechtbank een grosse van het vonnis zou ontvangen waarmee zij zelf voor tenuitvoerlegging van het vonnis zorg zou kunnen dragen. Echter, ingevolge artikel 554, tweede lid, Sv verstrekt de rechtbank pas een afschrift van het vonnis indien vervangende hechtenis is toegepast omdat het verschuldigde bedrag niet is voldaan (zie Achtergrond, onder 2.1.). In tegenstelling tot hetgeen in de brief van 27 mei 1998 werd gesuggereerd, kon verzoekers echtgenote - ondanks de weigering van K. om de schadevergoeding te betalen - het vonnis dus nog niet zelf ten uitvoerleggen, omdat er in deze zaak nog geen hechtenis werd toegepast. Het arrondissementsparket te Assen heeft de brief van 27 mei 1998 dan ook niet juist geformuleerd.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedragingen van het Centraal Justitieel Incassobureau en het arrondissementsparket te Assen, die worden aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is ten aanzien van de klachtonderdelen BI en C gegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel BII is het onderzoek niet verder voortgezet wegens kennelijk onvoldoende belang.
Aanbeveling
De Minister van Justitie wordt in overweging gegeven om, gelet op hetgeen in de Beoordeling onder punt B.I.5 is opgemerkt, te bevorderen dat het CJIB de geïnde deelbetalingen aan verzoekers echtgenote uit zal keren.
Onderzoek
Op 4 juli 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer O. te Hoogeveen, met een klacht over een gedraging van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden en een klacht over het arrondissementsparket te Assen.
Naar deze gedragingen, die beide worden aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Minister verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Verzoeker en de Minister van Justitie berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Bij een inbraak in de woning van verzoeker en zijn echtgenote zijn in 1997 twee schilderijen ontvreemd. Verzoekers echtgenote deed aangifte van de diefstal. Bij brief van 24 februari 1998 deelde het arrondissementsparket te Assen verzoekers echtgenote onder meer het volgende mee:
"Hierbij deel ik u mee, dat de officier van justitie de verdachte in de strafzaak (…) heeft gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter op 24 maart 1998."
2. Bij vonnis van 24 maart 1998 veroordeelde de politierechter te Assen de heer K. onder meer tot een schadevergoedingsmaatregel ad ƒ 1000, - ten behoeve van verzoekers echtgenote en een zelfde maatregel ad f 599, ten behoeve van een ander slachtoffer.
3. Op 27 mei 1998 deelde het arrondissementsparket te Assen verzoekers echtgenote schriftelijk onder meer het volgende mee:
"De incassoprocedure vindt plaats via het Centraal Justitieel incassobureau te Leeuwarden. De verdachte moet dan ook het schadebedrag storten op het rekening-nummer van het Centraal Justitieel incassobureau te Leeuwarden. (…)
Ik zal u berichten wanneer de verdachte weigert te betalen. In dat geval ontvangt u van de arrondissementsrechtbank een grosse van het vonnis. Deze grosse kunt u dan in handen stellen van een deurwaarder met het verzoek voor tenuitvoerlegging zorg te dragen."
4. Verzoekers echtgenote schreef op 18 oktober 1999 onder meer het volgende aan het arrondissementsparket te Assen:
"Nu, na bijna twee jaar, is dit bedrag nog steeds niet door ons ontvangen. Wij verzoeken U dan ook te willen zorgdragen dat dit bedrag zo spoedig mogelijk aan ons overgemaakt wordt."
5. Het arrondissementsparket te Assen berichtte verzoekers echtgenote bij brief van 9 december 1999 onder meer het volgende:
"…deel ik u hierbij mede dat door het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden inmiddels de deurwaarder is ingeschakeld.
De deurwaarder heeft met de veroordeelde K. een regeling getroffen. Vanaf 21 oktober 1999 dient K. maandelijks een bedrag van fl. 28,64 aan de deurwaarder te betalen…"
6. In reactie hierop verzocht verzoekers echtgenote de officier van justitie te Assen bij brief van 20 maart 2000 het volgende:
"…Hierop kregen wij op 9 december 1999 als antwoord dat de veroordeelde K. slechts f 28,64 per maand aan de deurwaarder moet afdragen teneinde de schuld van f 1000,= aan ons te kunnen voldoen.
Het is inmiddels 21-3-2000 en wij zouden graag de bedragen 5 x 28,64 van U ontvangen…"
7. Het arrondissementsparket te Assen berichtte verzoekers echtgenote bij brief van 23 maart 2000 onder meer als volgt:
"Dhr. K. heeft inderdaad een aantal malen f. 28,64 betaald. Helaas is het zo dat uit dit geld eerst de deurwaarder wordt voldaan.
Tevens heeft de Belastingdienst zich gemeld als preferent schuldeiser. Een dergelijke schuldeiser heeft het eerste recht op geld als er iets vrijkomt.
De deurwaarder doet thans verder onderzoek om beslag te leggen.
Helaas lijkt het erop dat het nog wel een tijd gaat duren voor er iets voor u kan worden geïnd."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt Minister van Justitie
1. De Minister van Justitie deelde in reactie op verzoekers klacht op 23 november 2000 onder meer mee:
"Uit deze reactie (van het CJIB; No) is mij gebleken dat, hoewel de wettelijke basis daarvoor wel aanwezig is, de mogelijkheid van verhaal zonder dwangbevel op dit moment door het CJIB in dit soort trajecten niet wordt benut. Dit betekent dat incasso uitsluitend via de weg van verhaal met dwangbevel met inschakeling van een gerechtsdeurwaarder geschiedt. Geautomatiseerde ondersteuning en registratie van verhaal zonder dwangbevel in het primaire systeem van schadevergoedings-maatregelen zijn niet gerealiseerd door het CJIB. In het traject waarin wel door het CJIB gebruik wordt gemaakt van verhaal zonder dwangbevel (het betreft hier WAHV-vorderingen) is de ervaring dat incasso ten aanzien van veroordeelden tot een schadevergoedingsmaatregel gemiddeld aanzienlijk minder eenvoudig verloopt. Hoewel in de toekomst (…) wel getracht wordt om de mogelijkheden te vergroten om verhaal zonder dwangbevel toe te passen, vergt het op dit moment een aanzienlijke inspanning van het CJIB om deze vorm van verhaal technisch en organisatorisch mogelijk te maken. Mede gezien het feit dat niet duidelijk in te schatten is wat het rendement van deze vorm van verhaal zal zijn, acht ik het redelijk dat het CJIB voor verhaal met dwangbevel heeft gekozen.
(…) Betrokkene (verzoekers echtgenote; No) is blijkens de gevoerde correspondentie (…) geïnformeerd over de gang van zaken rond incasso van de schadevergoedingsmaatregel. De reden voor het tot op heden uitblijven van betalingen aan betrokkene zijn uiteengezet. Het betreft hier onder meer het zich voordoen van preferente vorderingen van de Belastingdienst en deurwaarders alsmede het enige tijd in detentie verblijven van de veroordeelde. Hoezeer ik ook begrip heb voor het ongenoegen van verzoeker over de ontstane vertraging bij de ontvangst van (deel)betalingen door betrokkene, kan ik in de uit de stukken blijkende omstandigheden geen grond vinden voor het oordeel dat het CJIB verwijtbaar heeft gehandeld in deze.
(…)
Bij brief van 27 mei 1998 is betrokkene door het arrondissementsparket te Assen geïnformeerd over de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de tenuitvoerlegging hiervan. (…) Daarbij is aangegeven dat de incasso via het CJIB verloopt. (…)
Bij brief van 9 december 1999 is aan betrokkene meegedeeld dat de door het CJIB ingeschakelde deurwaarder een betalingsregeling heeft getroffen met de veroordeelde en dat deze maandelijks een bedrag van f 28,64 aan genoemde deurwaarder betaalt.(…)
Bij brief van 23 maart 2000 is betrokkene hierover (het (verdere) verloop van de incassoprocedure; N.o.) geïnformeerd. (…) Onder meer is haar meegedeeld dat er een termijnbetaling plaatsvindt (…), die eerst aan de deurwaarder wordt voldaan. Bovendien is gebleken dat de Belastingdienst zich heeft gemeld als preferent schuldeiser, waarbij is uitgelegd dat een dergelijke schuldeiser het eerste recht heeft op geld dat vrijkomt.
Uit het vorenstaande blijkt dat het arrondissementsparket te Assen niet in strijd met de toezegging, inhoudende dat betrokkene geïnformeerd zou worden indien de veroordeelde weigerde te voldoen aan de schadevergoedingsmaatregel, heeft gehandeld. Met de veroordeelde is immers een schadevergoedingsmaatregel getroffen, waaraan voldaan wordt. Door omstandigheden zoals uiteengezet - die niet toe te rekenen zijn aan het Openbaar Ministerie - heeft (nog) geen betaling aan betrokkene plaatsgevonden.
(…)
Ik acht de klacht van de heer O. (verzoeker; N.o.) ongegrond."
D. Reactie verzoeker
Verzoeker deelde in reactie op hetgeen de Minister van Justitie naar voren had gebracht bij brief van 11 december 2000 onder meer het volgende mee:
"Onze bezwaren bij de gang van zaken is het feit dat na drie jaar toen de rechter in Assen aan verdachten een schadevergoeding heeft opgelegd, hiervan nog niets door ons is ontvangen. (…).
Wij betreuren deze gang van zaken en hebben nog steeds het idee dat wij als slachtoffers in de kou blijven staan."
E. INLICHTINGEN CJIB
Een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman heeft op 13 mei 2001 telefonisch contact gehad met een medewerker van het CJIB, waarbij zij hem heeft gevraagd waarop het CJIB zijn stelling baseert dat uit de reeds geïnde bedragen eerst de deurwaarderskosten moeten worden voldaan.
De medewerker antwoordde dat het CJIB dit baseert op artikel 6:44 van het Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 3.).
F. INFORMATIE VAN VERZOEKER
Op 13 juni 2001 ontving de Nationale ombudsman van verzoeker een afschrift van een brief van het openbaar ministerie aan verzoekers echtgenote van 7 juni 2001. Hierin berichtte het openbaar ministerie te Assen verzoekers echtgenote dat er inmiddels een betalingsregeling met K. is getroffen en dat K. f 19 per kwartaal betaalt. Voorts heeft het openbaar ministerie in deze brief aangegeven dat er meerdere schuldeisers zijn, hetgeen inhoudt dat het nog geruime tijd kan duren voordat verzoekers echtgenote haar geld krijgt.
Achtergrond
1. Wetboek van Strafrecht
1.1. Artikel 24b:
"1. Wanneer een ingevolge een onherroepelijke veroordeling tot geldboete te betalen bedrag binnen de daarvoor gestelde termijn niet in zijn geheel is voldaan, wordt de veroordeelde door het openbaar ministerie schriftelijk tot betaling aangemaand. Het bedrag wordt dan van rechtswege verhoogd met vijfentwintig gulden. Het openbaar ministerie wijst de veroordeelde op het bepaalde in het tweede lid.
2. Is het overeenkomstig het eerste lid verhoogde bedrag na verloop van de bij de aanmaning gestelde termijn geheel of ten dele onbetaald gebleven, dan wordt het bedrag, dan wel het nog verschuldigde gedeelte daarvan, van rechtswege verder verhoogd met een vijfde, doch ten minste met vijftig gulden.
(…)
5. Betalingen door de veroordeelde gedaan, worden geacht in de eerste plaats tot voldoening van de krachtens het eerste en tweede lid ingetreden verhogingen te strekken."
1.2. Artikel 36f:
"1. Bij een rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld, kan hem de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer. De Staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer.
2. De rechter kan de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
(…)
4. De artikelen 24a en 24b, eerste tot en met vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de verhoging van het ingevolge de maatregel verschuldigde bedrag vervalt aan de Staat.
5. Betalingen door de veroordeelde aan de Staat verricht, strekken in de eerste plaats tot voldoening van de maatregel en vervolgens tot voldoening van de krachtens het vierde lid ingetreden verhogingen."
2. Wetboek van Strafvordering
2.1 Artikel 554:
"1. De griffier verstrekt uit eigen beweging kosteloos een afschrift van het vonnis of arrest aan de benadeelde partij die zich in het geding over de strafzaak heeft gevoegd. De benadeelde partij doet zelf het vonnis of arrest, voor zover dit haar vordering aangaat, ten uitvoer leggen op de wijze bepaald voor vonnissen in burgerlijke zaken. Indien het een mondeling vonnis geldt, geschiedt de tenuitvoerlegging uit kracht van een mededeling van de griffier, houdende afschrift van de aantekening van het vonnis, vermeldende de benadeelde partij, degene tegen wie en de rechter door wie het vonnis is gewezen, met aan het hoofd de woorden: "In naam des Konings".
2. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de rechter de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht heeft opgelegd en er bij gebreke aan voldoening van het verschuldigde bedrag hechtenis is toegepast."
2.2. Artikel 575, eerste lid:
"Op goederen van de veroordeelde die niet op grond van artikel 94a in beslag zijn genomen geschiedt verhaal krachtens een dwangbevel, medebrengende het recht om die goederen zonder vonnis aan te tasten."
2.3. Artikel 576, eerste lid:
" Verhaal kan zonder dwangbevel worden genomen op:
a. inkomsten in geld uit arbeid van de veroordeelde;
b. pensioenen, wachtgelden en andere periodieke uitkeringen waarop de veroordeelde aanspraak heeft."
3. Burgerlijk Wetboek
Artikel 44, boek 6, eerste lid:
"1. Betaling van een op een bepaalde verbintenis toe te rekenen geldsom strekt in de eerste plaats in mindering van de kosten, vervolgens in mindering van de verschenen rente en ten slotte in mindering van de hoofdsom en de lopende rente."
4. Executierichtlijn schadevergoedingsmaatregelen parketten en politie (Stcrt. 1996, 247, per 1 augustus 1999 vervallen; No)
" (…)
6 De door het CJIB ontvangen gelden worden onverwijld afgedragen aan het slachtoffer. Als sprake is van meerdere slachtoffers worden de ontvangen gelden naar rato van de toegewezen schadevergoeding verdeeld.
(…)
14 In eerste instantie wordt getracht de schadevergoedingsmaatregel te executeren door middel van toepassing van verhaal met of zonder dwangbevel, in het eerste geval door de deurwaarder.
(…)
27 De parketten verzorgen de informatie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel richting het slachtoffer. Verzoeken van slachtoffers om informatie welke zijn gezonden aan het CJIB worden onverwijld doorgestuurd naar het betreffende parket.
28 Het CJIB informeert de parketten over de stand van zaken met betrekking tot de executie van zaken. Daartoe wordt van elke fase in het innings-en incassotraject bericht gedaan aan het parket. Het gaat daarbij om de volgende informatiemomenten:
* Ontvangstbevestiging bij binnenkomst nieuwe maatregel
* Uitstel van betaling of betaling in termijnen
* Uitvaardigen dwangbevel
* Iedere nieuwe actie deurwaarder
* Uitvaardiging arrestatiebevel
* Opneming in opsporingsregister
* Opschorting/staken executie
* Betaling"
5. Executiebeleid schadevergoedingsmaatregelen (Stcr.1996, 247, per 1 augustus 1999 vervallen; No)
"3. Uit wet, regelgeving en praktijk zijn een aantal algemene executiebeginselen te distilleren, waaronder: (…)
Door het CJIB ontvangen betalingen zullen onverwijld aan het slachtoffer worden doorbetaald.
(…)
De kosten van het verhaal komen binnen wettelijke grenzen ten laste van degene tot wie de maatregel zich richt.
(…)
12. In de incassofase in het kader van de schadevergoedingsmaatregel wordt waar mogelijk aangesloten bij de systematiek die is gekozen voor de uitvoering van de WAHV, STRABIS en ontnemingsmaatregelen (…).
13. In de incassofase kan het CJIB overgaan tot toepassing van verhaal met of zonder dwangbevel, uitvaardigen van een AB (arrestatiebevel; No), of overgaan tot signalering in het opsporingsregister (OPS). In beginsel wordt verhaal met of zonder dwangbevel toegepast (…).
14. Verhaal kan zonder dwangbevel worden genomen onder de inkomstenverstrekker dan wel de bankrelatie van de veroordeelde.
15. Verhaal met dwangbevel wordt momenteel op uitgebreide schaal toegepast door het CJIB in het kader van de uitvoering van de WAHV en STRABIS. Voor schadevergoedingsmaatregelen zal zoveel mogelijk volgens dezelfde methodiek worden gewerkt.
(…)
24. De parketten verzorgen de informatie met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel richting het slachtoffer. Verzoeken van slachtoffers om informatie welke zijn gezonden aan het CJIB worden onverwijld doorgestuurd naar het betreffende parket."
6. Aanwijzing executie boeten, maatregelen en (vervangende) vrijheidsstraffen (Stcr. 1999, 142, inwerking getreden op 1 augustus 1999).
"(…)
4.1 Inning van geldboeten, schadevergoedings-en ontnemingsmaatregelen
(…)
In geval van samenloop van financiële vorderingen geldt de volgende volgorde van executie:
Schadevergoedingsmaatregelen;
Geldboeten;
Ontnemingsmaatregelen;
WAHV-sancties (…)."
7. Wet Nationale ombudsman
Artikel 14:
"De ombudsman is niet verplicht een onderzoek als bedoeld in artikel 12, eerste lid, in te stellen of voort te zetten, indien:
(…)
c. het belang van de verzoeker of het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is;
(…)"