Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Midden en West Brabant op 9 november 1998 zijn voormalige echtgenote heeft geassisteerd bij het weghalen van zijn spullen uit zijn huis, zonder dat hij daarvoor toestemming had gegeven.
Voorts klaagt verzoeker over de afdoening van zijn klacht door de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant. Verzoeker klaagt er in het bijzonder over dat de korpsbeheerder op 23 maart 2000:
- zijn klacht van 8 september 1999 heeft afgedaan op grond van ontoereikend onderzoek, omdat geen hoor en wederhoor is toegepast;
- zijn klacht ongegrond heeft verklaard wat betreft de assistentie van de betrokken politieambtenaar bij het weghalen van zijn spullen en
- geen oordeel heeft gegeven omtrent zijn klacht dat de betrokken politieambtenaar schade heeft toegebracht aan zijn auto.
Beoordeling
A. ALGEMEEN
Op 9 november 1998 heeft de heer B. zijn nicht Kt., die van echt wilde scheiden van verzoeker, geholpen met het verhuizen van spullen uit de echtelijke woning in Dongen naar haar nieuwe woning. Toen verzoeker die avond thuiskwam ontdekte hij dat zijn echtgenote hem had verlaten en dat veel spullen uit zijn huis waren verdwenen. In de zomer van 1999 kreeg verzoeker door uitlatingen van zijn (voormalige) echtgenote en zijn advocaat de indruk dat B., die werkzaam is bij het regionale politiekorps Midden en West Brabant, bij de verhuizing was opgetreden in zijn hoedanigheid van politieambtenaar.
B. TEN AANZIEN VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS MIDDEN EN WEST BRABANT
1. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaar B. van het regionale politiekorps Midden en West Brabant op 9 november 1998 zijn voormalige echtgenote Kt. heeft geassisteerd bij het weghalen van zijn spullen uit zijn huis, zonder dat hij daarvoor toestemming had gegeven.
2. Ingevolge artikel 1a, eerste en vierde lid, van de Wet Nationale ombudsman (zie Achtergrond, onder 1.) is de Nationale ombudsman bevoegd onderzoek in te stellen naar gedragingen van bestuursorganen. Een gedraging van een ambtenaar wordt aangemerkt als een gedraging van het bestuursorgaan onder wiens verantwoordelijkheid hij werkzaam is, als hij deze gedraging verricht in de uitoefening van zijn functie.
3. Uit het onderzoek is gebleken dat B. op 9 november 1998 in Dongen zijn nicht Kt. heeft geholpen bij haar verhuizing. Dongen valt onder het District Oosterhout van het regionale politiekorps Midden en West Brabant. Tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat B. werkzaam is bij de Divisie Recherche van het regionale politiekorps Midden en West Brabant. Hij is gewoonlijk niet werkzaam binnen het District Oosterhout en hij is verder nooit betrokken geweest bij het conflict tussen verzoeker en zijn (ex-)echtgenote. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat B. op 9 november 1998 geen dienst had.
4. Verzoeker heeft door uitlatingen van zijn voormalige echtgenote Kt. en zijn advocaat de indruk gekregen dat B. op 9 november 1998 bij de verhuizing van Kt. optrad in zijn hoedanigheid van politieambtenaar. Tijdens het interne klachtonderzoek bij de politie heeft Kt. ontkend te hebben gezegd dat een ambtenaar in functie bij de verhuizing aanwezig was. Wel zou zij tegen verzoekers advocaat hebben gezegd dat bij de verhuizing een politieman aanwezig was, als reactie op de beschuldigingen van haar ex-echtgenoot "dat de verhuizing gebeurd zou zijn door ongure types of criminelen met busjes". Verzoekers advocaat heeft tijdens het interne klachtonderzoek bij de politie bevestigd dat Kt. zich in deze zin heeft uitgelaten over de aanwezigheid van B.
Gezien het voorgaande valt te verklaren hoe verzoeker de indruk heeft gekregen dat B. op 9 november 1998 optrad in zijn hoedanigheid van politieambtenaar.
Verzoeker heeft, naast de uitlatingen van zijn advocaat en zijn voormalige echtgenote, geen andere aanwijzingen genoemd waaruit zou kunnen worden afgeleid of B. op 9 november 1998 als politieambtenaar is opgetreden. Zelf heeft B. tijdens het interne klachtonderzoek bij de politie verklaard dat hij als privé-persoon heeft gehandeld toen hij zijn nicht Kt. hielp bij haar verhuizing. Hij heeft ontkend op enigerlei wijze gebruik te hebben gemaakt van zijn bevoegdheden als politieambtenaar.
5. Gelet op hetgeen hiervóór onder B.4. is overwogen, kan worden aangenomen dat B. op 9 november 1998 niet optrad in de hoedanigheid van politieambtenaar, maar volledig heeft gehandeld als privé-persoon. Op grond van de hiervóór onder B.2. genoemde Wet Nationale ombudsman, kan de gedraging van B. dan ook niet worden aangemerkt als een gedraging van het regionale politiekorps Midden en West Brabant en van de beheerder daarvan. De Nationale ombudsman stelt om die reden vast dat hij op grond van artikel 1a van de Wet Nationale ombudsman niet bevoegd is te oordelen over de gedraging van B. als privé-persoon.
C. TEN AANZIEN VAN DE BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS MIDDEN EN WEST BRABANT
I. Met betrekking tot het afdoen van de klacht op grond van ontoereikend onderzoek
1. Verzoeker klaagt er op dit punt met name over dat de korpsbeheerder zijn klacht van 8 september 1999 op 23 maart 2000 heeft afgedaan op grond van ontoereikend onderzoek, omdat geen hoor en wederhoor is toegepast.
2. Een zorgvuldige klachtbehandeling dient aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie. Zo moet het beginsel van hoor en wederhoor worden toegepast. Dit beginsel houdt in, dat elk van de bij een klacht betrokken partijen de gelegenheid krijgt zijn standpunt naar voren te brengen, en dat vervolgens elke partij de mogelijkheid wordt geboden om te reageren op hetgeen de andere partij over de klacht naar voren heeft gebracht.
Voorts moet vanuit een oogpunt van controleerbaarheid en openheid van de klachtbehandeling de indiener van een klacht in beginsel kunnen beschikken over alle stukken die van belang (kunnen) zijn voor de beoordeling van de aangelegenheid waarover wordt geklaagd.
3. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Klachtenregeling politie Midden en West Brabant (zie Achtergrond, onder 2.2) dienen de klager, de ambtenaar van politie op wie de klacht betrekking heeft en eventuele getuigen te worden gehoord. Vervolgens dienen zij in de gelegenheid te worden gesteld schriftelijk danwel mondeling, al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt toe te lichten en op elkaars verklaringen te reageren.
4. Uit het onderzoek is gebleken dat klachtbehandelaar Bu. tijdens het interne klachtonderzoek bij de politie achtereenvolgens politieambtenaar B., verzoekers voormalige echtgenote Kt. en verzoeker heeft gehoord. De door hen afgelegde verklaringen zijn op schrift gesteld en door hen ondertekend. Voorts is gebleken dat de verklaringen van B. en Kt. niet ter inzage zijn gegeven aan verzoeker. Naar aanleiding van de verklaringen van B., Kt. en verzoeker heeft Bu. politieambtenaren V. en Hn. en verzoekers advocaat mr. H. telefonisch gehoord.
5. De korpsbeheerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker tijdens zijn gesprek met Bu. mondeling is geconfronteerd met de door B. en Kt. afgelegde verklaringen, en dat verzoeker tijdens dit gesprek hierop heeft kunnen reageren. Volgens verzoeker heeft Bu. tijdens de interne klachtprocedure bij de politie de inhoud van de verklaringen van B. en Kt. niet aan hem meegedeeld, waardoor hij niet de gelegenheid heeft gekregen om op deze verklaringen te reageren.
6. Wat er ook zij van de vraag of Bu. aan verzoeker de inhoud van de door B. en Kt. afgelegde verklaringen mondeling heeft meegedeeld, nu deze verklaringen - die op schrift waren gesteld - niet aan verzoeker zijn voorgelegd, is gehandeld in strijd met het hiervóór onder C.I.2. genoemde vereiste van een zorgvuldige klachtbehandeling.
Voorts is uit het onderzoek gebleken dat verzoeker tijdens de interne klachtprocedure bij de politie niet in de gelegenheid is gesteld op de door V., Hn. en mr. H. telefonisch tegenover Bu. afgelegde verklaringen te reageren. Door dit na te laten, is bovendien gehandeld in strijd met de hiervóór onder C.I.3. genoemde Klachtenregeling.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
II. Met betrekking tot het ongegrond verklaren van de klacht over de assistentie van de betrokken politieambtenaar
1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de korpsbeheerder zijn klacht van 8 september 1999 ongegrond heeft verklaard wat betreft de assistentie van politieambtenaar B. bij het weghalen van zijn spullen uit zijn woning op 9 november 1998.
2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Klachtenregeling politie Midden en West Brabant (zie Achtergrond, onder 2.1) is een klacht een uiting van ongenoegen van een burger over de wijze waarop een ambtenaar van politie zich in een bepaalde aangelegenheid jegens een natuurlijk persoon of een rechtspersoon heeft gedragen en waarop de klager kennelijk een reactie verwacht.
3. Zoals hiervóór onder B.5. is gesteld, heeft B. zijn nicht op 9 november 1998 niet in zijn hoedanigheid van politieambtenaar geholpen met een verhuizing, maar als privé-persoon.
4. Op grond van de hiervóór onder C.II.2. genoemde Klachtenregeling, had de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant in dit geval geen inhoudelijk oordeel mogen geven over klachten over gedragingen van een politieambtenaar als privé-persoon, doch had hij zich niet bevoegd moeten verklaren om over dit klachtonderdeel een oordeel te geven. Door toch een inhoudelijk oordeel te geven, is gehandeld in strijd met deze Klachtenregeling.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
III. Met betrekking tot het niet-geven van een oordeel omtrent de klacht dat de betrokken politieambtenaar schade heeft toegebracht aan verzoekers auto
1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat de korpsbeheerder geen oordeel heeft gegeven over zijn klacht dat politieambtenaar B. op 9 november 1998 schade heeft toegebracht aan zijn auto.
2. De korpsbeheerder heeft in zijn brief aan verzoeker van 23 maart 2000 overwogen dat omtrent de door verzoeker gestelde beschadigingen aan zijn auto niets vaststaat, laat staan betrokkenheid van politieambtenaar B. Hij heeft zich daarom onthouden van een oordeel over dit klachtonderdeel.
3. Wat er ook zij van de vraag of verzoekers auto op 9 november 1998 is beschadigd, vast is komen te staan dat B. op deze dag is opgetreden als privé-persoon en niet als politieambtenaar (zie hiervóór, onder B.5.). Zoals hiervóór onder C.II.4. is overwogen, had de korpsbeheerder zich daarom niet bevoegd moeten verklaren om over dit klachtonderdeel te oordelen. Door zich niettemin uit te spreken over de klacht door het zich onthouden van een oordeel vanwege onduidelijkheid over de feiten, heeft de korpsbeheerder gehandeld in strijd met de hiervóór onder C.II.2. genoemde Klachtenregeling.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
Conclusie
De Nationale ombudsman acht zich niet bevoegd te oordelen over de onderzochte gedraging van politieambtenaar B., nu is vast komen te staan dat deze ambtenaar de gedraging niet heeft verricht in de uitoefening van zijn functie.
De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg) is gegrond.
Onderzoek
Op 29 mei 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Dongen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Midden en West Brabant en een klacht over een gedraging van de beheerder van dit korps. Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld.
De gedraging van het regionale politiekorps Midden en West Brabant wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De ambtenaar maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 9 november 1998 heeft de heer B. zijn nicht Kt., die van echt wilde scheiden van verzoeker, geholpen met het verhuizen van spullen uit de echtelijke woning in Dongen naar haar nieuwe woning. Toen verzoeker die avond thuiskwam, ontdekte hij dat zijn echtgenote hem had verlaten en dat veel spullen uit zijn huis waren verdwenen. In de zomer van 1999 kreeg verzoeker door uitlatingen van zijn (voormalige) echtgenote en zijn advocaat de indruk dat B., die in Breda werkzaam is bij het regionale politiekorps Midden en West Brabant, bij de verhuizing was opgetreden in de hoedanigheid van politieambtenaar. Dongen valt onder het District Oosterhout van het regionale politiekorps Midden en West Brabant.
2. Op 8 september 1999 stuurde verzoeker een klachtbrief naar het regionale politiekorps Midden en West Brabant. Hij schreef onder meer het volgende:
"Op 9 november 1998 is door mijn ex-echtgenote mevrouw Kt. mijn gehele woning leeggestolen. Op 20 augustus jl. heeft zij tegenover mijn advocaat mr. H. verklaard dat dit gebeurd is met medewerking en onder begeleiding van een lid van uw korps als zijnde zoals zij dit noemde: 'een ambtenaar in functie'. Dit zou de heer B. moeten zijn, een familielid van haar.
(…)
Wat het meest verbazingwekkende is en mijns inziens maatschappelijk onaanvaardbaar, is dat een politieagent ondersteuning en begeleiding geeft bij het stelen van goederen.
(…)
Graag zou ik van u een schriftelijk antwoord krijgen op de volgende vragen:
1. Hoe is het mogelijk dat een agent van politie zich met dit soort praktijken inlaat ?
(…)
4. (…) was betrokkene op dat moment al dan niet in functie.
(…)
Naast het hierboven omschrevene is er tijdens het leeghalen van mijn woning ook schade aangericht aan mijn auto die op dat moment op de oprit stond."
3. De korpsbeheerder deelde verzoeker in reactie op zijn klacht bij brief van 17 december 1999 onder meer het volgende mee:
"U klaagt dat met medewerking en onder begeleiding van de heer B., medewerker van de regio politie Midden en West Brabant, goederen die uw eigendom zijn, uit uw woning zijn ontvreemd. U spreekt uw verbazing uit dat een politiemedewerker zich met dit soort praktijken inlaat (…). Mij is gebleken dat de heer B. op verzoek en op aanwijzing van een familielid, in zijn vrije tijd, dat familielid samen met anderen heeft geholpen met een verhuizing. Mij is niet gebleken, dat het feit dat de heer B. politieambtenaar is daarbij enige rol heeft gespeeld, doch een bijkomstigheid is. De heer B. heeft deze activiteiten zuiver verricht als dienst aan een familielid. Er zijn mij bij het onderzoek geen feiten bekend geworden, die aanleiding geven te veronderstellen dat door de heer B. strafbare feiten zijn gepleegd of bevoegdheden zijn gebruikt of misbruikt, die hij uit hoofde van zijn functie als politiemedewerker heeft.
(…)
Naar aanleiding van het voorgaande kom ik tot de conclusie dat er geen sprake is van enig onoorbaar handelen door de heer B. en acht uw klacht op alle aspecten niet gegrond."
4. Hierop schreef verzoeker op 23 december 1999 onder meer het volgende aan de secretaris van de Klachtencommissie politie Midden en West Brabant:
"Hierbij teken ik bezwaar aan tegen de wijze van afdoening van mijn klacht. (…)
Op 1 november 1999 ben ik gehoord door de heer Bu. (medewerker van het regionale politiekorps Midden en West Brabant; N.o.).
Volgens de beschrijving van uw procedure zou ook het principe wederhoor worden toegepast, dit laatste heeft echter naar mij toe in geen enkele vorm plaatsgevonden en ik vraag me daarom af waarom er niet conform de procedure gehandeld is. (…)
De uitgevoerde actie wordt omschreven als 'verhuizing' dit geeft dan meteen de omvang hiervan weer.
Zij die hieraan meegewerkt hebben waren op de hoogte van het feit dat het hier om een 'geheime' operatie ging waarvan alleen de daarbij betrokkenen op de hoogte mochten zijn. En dat deze actie in een recordtijd moest geschieden. Er was ook geen enkele voorbereiding getroffen zoals bijvoorbeeld het inpakken van serviesgoed en dergelijke.
Dit alles geeft mijns inziens voldoende aanwijzingen om de conclusie te kunnen trekken dat de actie niet in de haak is, zeker een ervaren politiefunctionaris zou minimaal deze conclusie moeten kunnen trekken. Er zijn die dag goederen uit mijn woning gestolen die eigendom waren van:
1) ondergetekende, die buiten gemeenschap van goederen gehuwd was
(…)
Uit het vernoemde schrijven concludeer ik dat de heer B. bij deze operatie op 9 november 1998 aanwezig en actief betrokken is geweest.
(…)
Men stelt dat de heer B. de activiteiten heeft verricht in zijn 'vrije tijd'. Ik vraag me daarbij dan af waarom onze bekende woordvoerder van de politie te Amsterdam de heer Wi. onlangs een berisping heeft gekregen voor de activiteiten die hij in zijn 'vrije tijd' uitoefent, en waarbij hij naar mijn mening geen enkel wetsartikel overtreden heeft, maar meer het imago van de politie mogelijk in een vraagtekengebied gebracht zou kunnen hebben. Naar mijn mening dient elke ambtenaar al dan niet in functie de bij zijn functie behorende gedragsregels te handhaven. Als we de literatuur en de kranten erop naslaan blijkt dat de overheid ook niet anders verwacht. (…)
Het is overigens een kwalijke zaak te noemen dat de aanstichtster van dit geheel mevrouw Kt. zowel tegenover mij als tegenover mr. H. te Dongen verklaart dat de heer B. wel in functie was en dat er persoonlijk door haar gedreigd wordt dat er aangifte gedaan zal worden van belediging van een ambtenaar in functie nadat ik zijn optreden in 'duidelijke termen' omschreven had.
Ook is er, zoals in het door mij ondertekende P.V. (proces-verbaal; N.o.) vernoemd, tijdens de actie onder andere schade aan mijn auto aangericht door betrokkene(n) hetgeen conform artikel 350 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht niet geoorloofd is."
5.1. Op 23 maart 2000 schreef de korpsbeheerder onder meer het volgende aan verzoeker:
"Ik stel vast dat de commissie alle aspecten van uw klacht heeft beoordeeld. Uit het door de commissie opgemaakte rapport zijn mij geen feiten bekend geworden, die mij aanleiding geven mijn besluit van 17 december te herzien. Ik neem het door de commissie uitgebrachte advies over en handhaaf derhalve mijn eerder genomen besluit.
Voor de onderliggende argumentatie van mijn besluit, verwijs ik u naar bijgaand advies van de commissie d.d. 23 maart 2000."
5.2. Bij zijn brief aan verzoeker voegde de korpsbeheerder een afschrift van het advies van de Klachtencommissie politie Midden en West Brabant van 23 maart 2000. In dit advies stond onder meer vermeld:
"• Klager stelt ten onrechte dat het beginsel van hoor/wederhoor geschonden is. Klager is immers tijdens het onderzoek gehoord en heeft daarbij kunnen reageren op de eerder door de politiemedewerker B. en andere betrokkenen afgelegde verklaringen. (…)
• Het staat vast dat de politiemedewerker B. in deze als privé-persoon heeft gehandeld, en als zodanig een familielid behulpzaam is geweest. Hij is op geen enkele wijze als politieambtenaar opgetreden. De klacht is in zoverre ongegrond. Dit neemt niet weg dat de commissie het in het algemeen voor een politieambtenaar onverstandig acht, privé aan activiteiten als de onderhavige deel te nemen.
• De commissie onthoudt zich van het uitspreken van een oordeel omtrent de door klager gestelde beschadigingen aan zijn auto, aangezien daaromtrent niets vaststaat, laat staan betrokkenheid van de politieambtenaar.
Gelet op het vorenstaande adviseert de klachtencommissie de korpsbeheerder de klacht van de heer K. (verzoeker; N.o.) ongegrond te verklaren en zijn besluit van 17 december 1999 (…) in stand te laten."
6. Verzoeker schreef vervolgens bij brief van 3 april 2000 onder meer het volgende aan de korpsbeheerder:
"* Het is naar mijn mening onjuist dat ik ten onrechte stel dat het beginsel hoor wederhoor geschonden is. Ik heb geen enkele inzage of mededeling gekregen over de inhoud van de verklaringen van de heer B. of andere betrokkenen. Indien men hier doelt op de aan mij gezonden brieven van B. (en 2 anderen) zijn dit juist stukken die ik bij het verhoor aan de heer Bu. ter beschikking heb gesteld. Waarbij op te merken valt dat de heer B. in het schrijven zijn betrokkenheid ontkent, terwijl ik van u begrepen heb dat hij later zijn betrokkenheid heeft toegegeven. Over de verklaringen door betrokkenen tegenover de heer Bu. of andere bij het onderzoek betrokkenen is mij geen enkele mededeling gedaan en ook geen inzage in gegeven. Hieruit kan ik enkel concluderen dat er geen sprake is geweest van wederhoor. De vraag die voor mij ook nog open staat is waarom heeft de heer B. gelogen over zijn betrokkenheid.
* Door mevrouw Kt. is de deelname van de heer B. als zijnde, zoals zij noemde 'ambtenaar in functie' steeds aangewend om haar onrechtmatige acties te rechtvaardigen.
* De commissie acht het onverstandig dat een politieambtenaar privé aan dergelijke activiteiten deelneemt. Uit de strekking van uw schrijven kan ik enkel concluderen dat men toestaat dat een politieambtenaar in zijn privé-tijd deelneemt aan acties waarbij wetsartikelen worden overtreden en derden daaruit voortvloeiend worden gedupeerd.
Mag ik hieruit concluderen dat het in Nederland toegestaan is wetsregels te overtreden en dat uw orgaan dan enkel tot de conclusie komt dat de overtredingen 'onverstandig' zijn. Naar mijn mening staat dit haaks op de primaire doelstelling van uw organisatie.
De tweede conclusie die ik uit de strekking van de overwegingen van de commissie kan trekken is dat deze het er wel mee eens is dat de uitgevoerde actie onrechtmatig was, hetgeen aangegeven wordt door het feit dat men het onverstandig vindt."
7. De korpsbeheerder reageerde hierop bij brief van 11 april 2000 onder meer als volgt:
"Ik begrijp uit uw schrijven d.d. 3 april 2000, dat u zich niet kunt verenigen met mijn in deze ingenomen standpunt. Ik wijs u erop dat er formeel gezien op dit moment voor mij, op basis van de klachtenregeling van de regio politie Midden en West Brabant, geen rol meer is weggelegd. (…)
Mij is niet gebleken dat de politiemedewerker B. in deze deelgenomen heeft aan onrechtmatige activiteiten. Uw conclusie dat mijn oordeel, 'zijn deelname aan die verhuizing onverstandig te hebben geacht', impliceert dat op enigerlei wijze wetsovertredingen zouden worden gedoogd wijs ik ten zeerste af."
8. Verzoeker stuurde op 9 mei 2000 een brief aan de korpsbeheerder, waarin hij onder meer het volgende schreef:
"U heeft echter nog geen antwoord gegeven op de vraag waarom het stelsel hoor wederhoor niet is toegepast. (…)
En tevens zet ik dan de nodige vraagtekens bij de kwaliteit van uw interne onderzoek."
9. De korpsbeheerder reageerde hierop in zijn brief van 15 mei 2000 onder meer als volgt:
"Mijn mening omtrent het aspect 'hoor/wederhoor', is door mij reeds aan u medegedeeld in mijn schrijven aan u d.d. 23 maart 2000, dit nadat ik daaromtrent advies had ingewonnen bij de klachtencommissie van de regio politie Midden en West Brabant.(…)
Ten aanzien van uw opmerking, de nodige vraagtekens te stellen omtrent de kwaliteit van het ingestelde interne onderzoek, bericht ik u het volgende. Tijdens het ingestelde onderzoek naar uw klacht is geheel gehandeld conform de regels gesteld in de klachtenregeling van de regio politie Midden en West Brabant. Ook het advies van de in die regeling genoemde onafhankelijke klachtencommissie is door mij hierin gevraagd. Deze regeling en het geheel conform deze regeling handelen van de onderzoekers bieden mij voldoende waarborgen, om de kwaliteit van het onderzoek niet in twijfel te hoeven trekken."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Verzoeker deelde in zijn verzoekschrift verder nog onder meer het volgende mee:
"Op 1 november ben ik uitgenodigd op het politiebureau te Dongen om door de heer Bu. die belast was met het onderzoek te worden gehoord. Ik ben uitsluitend gehoord, mij is geen enkele mededeling gedaan van verklaringen van anderen, ik mocht zelfs niet weten wie er nog meer gehoord waren of zouden worden. Naar mijn mening heeft er dus absoluut geen wederhoor plaatsgevonden. De korpsbeheerder is van mening dat deze stelling onterecht is. Ik krijg echter geen antwoord waar volgens hem dat wederhoor uit heeft bestaan."
C. Standpunt KORPSbeheerder
1. De beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant nam onder meer het volgende standpunt in:
"De klacht van de heer K. d.d. 8 september 1999 werd conform de klachtenregeling van de regio politie Midden en West Brabant onderzocht en door mij als ongegrond beoordeeld. Dit oordeel werd klager middels een schrijven kenbaar gemaakt.
Nadat klager tegen deze afdoening bezwaar had aangetekend is door mij advies ingewonnen bij de klachtencommissie van de regio politie Midden en West Brabant. Dit advies heeft mij geen aanleiding gegeven mijn oordeel omtrent de klacht te wijzigen en derhalve is de klacht nogmaals door mij als ongegrond beoordeeld. Dit is middels een schrijven d.d. 23 maart 2000 aan klager kenbaar gemaakt.
Informatie bij de divisiechef (wnd) van de Divisie Recherche leert mij, dat geen nieuwe feiten bekend zijn geworden die zouden kunnen leiden tot een afwijkende beantwoording van de door u gestelde vragen als reeds door mij eerder is gedaan."
2.1. Bij zijn standpunt voegde de korpsbeheerder onder meer afschriften van een uitdraai van de registratie van de door politieambtenaar B. in de maand november 1998 gewerkte uren, een door politieambtenaren V. en Hn. opgemaakte mutatie van 10 november 1998, een brief van B. aan verzoeker van 22 september 1999, een brief van politieambtenaar Bu. aan het hoofd van de divisie recherche C. van 30 november 1999, een rapport van politieambtenaar Bu. van 29 november 1999, een brief van het hoofd van de divisie recherche C. aan de korpsbeheerder van 7 december 1999 en een brief van politieambtenaar Bu. aan het hoofd van de divisie recherche van 25 januari 2000.
2.2. Uit de urenregistratie blijkt dat B. op 9 november 1998 geen dienst had.
2.3. In de mutatie van 10 november 1998 is onder meer het volgende opgenomen:
"Melder = dhr K.
(…)
huisraad is verdwenen
zijn vrouw heeft vermoedelijk alles meegenomen
(…)
*misgelopen huwelijk*
Be (betrokkene; N.o.) kwam er bij thuiskomst achter dat een groot gedeelte van de huisraad door zijn vrouw uit huis gehaald was. Daar ze nog geen definitief besluit tot scheiding hadden genomen, kwam een en ander hem rauw op zijn dak. Rapp. hebben de man geadviseerd een advocaat te nemen."
2.4. In zijn brief van 22 september 1999 schreef B. aan verzoeker onder meer het volgende:
"Het is mij bekend dat er in november 1998 goederen uit de woning aan de (…) zijn meegenomen. De betreffende woning werd op dat moment bewoond door u en mevrouw Kt. Deze goederen zijn op aanwijzing van mevrouw Kt. uit de woning meegenomen. (…)
Dat tijdens deze verhuizing schade zou zijn toegebracht aan uw auto is mij niet bekend en ook niet eerder bekend geworden."
2.5. De brief van de heer Bu. aan de heer C. van 30 november 1999 luidde onder meer als volgt:
"Hierbij stuur ik u de rapportage van het vooronderzoek inzake de klacht van dhr. K.
Hij had een klacht ingediend tegen dhr. B., een medewerker binnen uw divisie.
Binnen het onderzoek heb ik achtereenvolgens gehoord:
dhr. B., mevr. Kt. en dhr. K.
Naar aanleiding van hun verklaringen heb ik nog nader gehoord:
1. de twee politiefunctionarissen die naar aanleiding van de melding van dhr. K. bij hem ter plaatse zijn geweest;
2. de advocaat van dhr. K., mr. H."
2.6. In het rapport van Bu. van 29 november 1999 staat onder meer het volgende vermeld:
"Op vrijdag 22 oktober 1999 (…), werd door mij, Bu., hoofdinspecteur van politie in de regio Midden en West Brabant, gehoord de persoon waartegen de klacht was ingediend en die is genaamd:
B. (…),
'Ik ben (…) werkzaam bij de divisie recherche van de Politie Midden en West Brabant. Ik ben door mijn chef geïnformeerd over een klacht van de heer K., wonende te Dongen (…).
Deze klacht is tegen mij gericht, omdat ik mijn nichtje (Kt.) geholpen zou hebben bij het leeghalen van haar woning, waarbij ik medewerking zou hebben verleend en een en ander onder begeleiding van mij was gebeurd als zijnde 'ambtenaar in functie'. (…)
Dat nichtje is gehuwd geweest met K. Afgelopen mei 1999 is de echtscheiding officieel uitgesproken. (…)
Zij vertelde dat een aantal goederen die in de woonkamer stonden, haar eigendom waren. (…)
Zij gaf op een bepaald moment aan haar man aan, dat zij van hem wilde gaan scheiden. Hij gaf daaraan geen enkele medewerking. Zij heeft ondanks zijn weigering de scheiding toch doorgezet. (…)
Zij is op 9 november 1998 verhuisd naar haar nieuwe adres: (…).
Ongeveer oktober 1998 werd ik door mevr. Kt. benaderd met het verzoek om haar te helpen bij haar verhuizing naar eerdergenoemd adres. Daarbij vertelde ze mij nogmaals dat ze op huwelijkse voorwaarden was getrouwd en dat ze lijsten had gemaakt, waarop haar goederen stonden vermeld. Ze vertelde mij daarbij gelijk dat ze nog een aantal mensen gevraagd had om haar bij de verhuizing te helpen. Haar opzet was om de verhuizing op een maandagmiddag te doen, omdat haar man dan altijd omstreeks 13.00 uur (…) vertrok. Normaal gesproken was hij dan 's avonds rond 19.00 uur weer thuis. Dus dan zou de verhuizing ook klaar moeten zijn. Zij wilde de verhuizing graag doen, terwijl haar man niet thuis was. Zij was bang dat hij agressief zou reageren, als de verhuizing zou plaatsvinden terwijl hij thuis was.
(…)
Op haar verzoek moest dus de verhuizing zo snel en zo kort mogelijk gerealiseerd worden, om bovengenoemde problemen te voorkomen.
Mevr. Kt. heeft mijn hulp gevraagd in familiale zin en zeker niet als politiefunctionaris.
In die zin heb ik ook mijn medewerking toegezegd. Als zij het anders had gevraagd of ik had zelf de indruk gehad dat mijn beroep in deze van belang was, had ik het zonder meer geweigerd. Bovendien had zij aan nog 10 andere familieleden/kennissen van haar medewerking voor de verhuizing verzocht. Alles was er op gericht dat de verhuizing in de sfeer van kennissen en familie werd uitgevoerd. Zij had in die korte tijd heel veel mensen nodig, omdat in die tijd alles gedaan moest worden. Denk daarbij aan het inpakken van allerlei spullen en goederen. Zij kon namelijk van tevoren niets inpakken, omdat hij anders zou merken waar ze mee bezig was en de problemen voor haar groot zouden zijn/worden. De angst van de eerder door hem gepleegde mishandeling van haar speelde hierbij een belangrijke rol.
Op die afgesproken maandag 9 november 1998 had ik een vrije dag genomen en ben zoals afgesproken omstreeks 13.00 uur naar haar woning aan de (…) gegaan. Daar waren rond diezelfde tijd ongeveer 10 andere personen, waarvan ik er twee niet kende. De rest was allemaal familie van elkaar. (…)
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik daar als familielid heb geholpen en daar zeker geen begeleidende activiteiten heb verricht. Zij had de regie van de verhuizing in handen en niemand anders. Iedere helper kreeg van haar aanwijzingen wat en hoe te doen, zoals dit ook van tevoren was afgesproken. Niemand van de helpers heeft dan ook iets op eigen initiatief ondernomen. Ik was daar dan ook zeker niet werkzaam als 'ambtenaar in functie'. (…)
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik bovengenoemde verhuizing heb gedaan als hulp als mens en als familielid. Hierbij is mijn beroep niet van toepassing. Mocht ik een ander beroep hebben gehad, dan had ik hetzelfde gedaan. Ik heb bovendien op geen enkele manier of wijze gebruik gemaakt van enige bevoegdheid vanuit mijn functie. Ik heb alleen maar activiteiten uitgevoerd zoals alle andere helpers die dag.
Genoemde hulp moet gezien worden als individu en niet als politiefunctionaris. Daarom is naar mijn mening het vertrouwen in de politie niet aan de orde. (…)
Dhr. K. spreekt in zijn klacht over schade aan zijn auto, die toegebracht zou moeten zijn door de verhuizers. Mij is daar niets van bekend. In zijn brief d.d. 9 september 1999 las ik dat hij deze schade claimde van mij en nog twee andere familieleden. Tot dit moment had ik nog nooit gehoord dat er tijdens de verhuizing schade was toegebracht aan de auto van dhr. K. Hoe hij aan deze personen komt als daders van deze beschadiging is mij een raadsel. Wel heb ik van mevr. Kt. gehoord dat zij op 20 augustus 1999 tegen de advocaat van K., mr. H., gezegd heeft dat de verhuizing niet door criminelen was gedaan, hetgeen door dhr. K. was gesuggereerd in zijn correspondentie met betrekking tot de scheiding. Mevr. Kt. heeft toen tegen mr. H. gezegd dat een moeder van twee kinderen en een politieagent je toch geen criminelen kunt noemen. Naar aanleiding van deze uitspraak heb ik het vermoeden dat dhr. K. denkt of weet dat ik bij de verhuizing geholpen heb. Ik heb in antwoord op zijn schrijven hem op 22 september 1999 schriftelijk geantwoord dat ik iedere aansprakelijkheid daarvan ontken en betwist. (…). Vervolgens ontving ik een brief van LAR Rechtsbijstand d.d. 29 september 1999 met de sommatie de schade aan de auto (ƒ 1500,-) in overleg met de andere twee te betalen. Ik heb hierna telefonisch contact opgenomen met mr. J. van LAR. Deze deelde mij mede dat dhr. K. in zijn formulier had aangegeven dat hij gezien had dat ik de schade aan zijn BMW had toegebracht.
Ik acht uitgesloten dat dhr. K. gezien kan hebben dat ik of een ander op dat moment schade heb toegebracht aan die auto. Hij was namelijk niet thuis tijdens de verhuizing. (Noot rapporteur: dat blijkt ook later bij de verklaring bij de politie, vermeld onder BPS-nummer (…) d.d. 10 november 1998 (…))(zie hiervóór, onder C.2.3.; N.o.).
Mevr. Kt. heeft contact gehad met haar en zijn tussenpersoon van de verzekering, fa. (…). Daarbij bleek o.a. dat op 15 september 1999 het schaderapport betreffende de schade aan de auto was geopend. Dat is dus ongeveer 10 maanden na het volgens dhr. K. aanbrengen van de schade. (…)
Op maandag 1 november 1999, omstreeks 10.00 uur, werd door mij, Bu. (…), gehoord een persoon, die opgaf te zijn genaamd:
Kt. (…):
'Ik begrijp dat dhr. K. een klacht heeft ingediend tegen B. Hij is een aangetrouwde oom van mij en ik weet dat hij bij de politie in Breda werkzaam is. Ik weet niet welke functie of taak hij heeft.
De heer K. is mijn ex-echtgenoot, waarvan ik op 29 juni 1999 officieel gescheiden ben.
(…)
In oktober 1998 ben ik op zoek gegaan naar een andere woning. (…)
Op vrijdag 6 november 1998 kreeg ik de sleutel van de nieuwe woning. Ik durfde niet tegen hem te zeggen dat ik zou gaan verhuizen, omdat ik bang was dat hij opnieuw boos zou worden en bovendien was ik het gehele weekend niet thuis, maar moest op de zaak werken.
Hij zou dan vrij spel hebben om voor mij vervelende dingen te doen, zoals gedacht kan worden aan het onmogelijk maken om het huis binnen te komen. Ik wilde op een zo kort mogelijke tijd verhuizen en in ieder geval op een tijdstip dat hij niet thuis zou zijn en komen. De maandagmiddag was daar een geschikte tijd voor omdat hij dan altijd in zijn zaak in België was.
Omdat er in korte tijd toch heel wat moest gebeuren, denk aan het inpakken van een aantal goederen heb ik besloten om een aantal mensen te benaderen om mij daarbij te helpen. Ik heb daarvoor ongeveer 10 tot 12 mensen (…) gevraagd.
Een van deze mensen was B. Ik heb hem gevraagd als oom en familielid en zeker niet als politiefunctionaris. Ik heb daar zelfs helemaal niet bij nagedacht.
Hij heeft die maandagmiddag geholpen bij de verhuizing, zoals alle anderen die mij geholpen hebben. Hij heeft daar op geen enkele manier gebruik gemaakt van zijn politiebevoegdheden of andere taken. (…)
B. heeft bij de verhuizing geen enkele bijzondere functie of taak gehad. Hij heeft zich gewoon zoals alle anderen daar gedragen, te weten als verhuizer.
Op 20 augustus jl. heb ik een gesprek gehad met de advocaat van hem, waarbij ik in schriftelijke stukken gelezen had, dat de verhuizing gebeurd zou zijn door ongure types of criminelen met busjes. Ik heb toen tegen die advocaat, dhr. H., gezegd dat als je moeders van twee kinderen en politieagenten als criminelen kunt bestempelen, dan is de verhuizing inderdaad door criminelen gebeurd.
Ik heb tegen hem nooit verteld wie er geholpen heeft bij de verhuizing. (…)
Ver na de datum van verhuizing kreeg ik van hem, tegelijkertijd met een aantal andere beschuldigingen, te horen dat 'zijn' huis en auto zouden zijn beschadigd. Hij heeft mij toen niets verteld over de beschadiging zelf of het schadebedrag. Het ging in een algemene roep van: 'ze hebben mijn auto beschadigd'. Ik heb daarop nog geantwoord, dat hij de schade dan maar moest op laten nemen en mij daarvan op de hoogte te stellen. Tot nu toe heb ik van hem nog niets over die schade gehoord. Wel heb ik vernomen dat hij daar anderen voor aansprakelijk heeft gesteld. Dat zijn B., mijn zusje (…) en haar tweelingbroer (…). Het vreemde aan dit verhaal is dat hij deze schade niet via zijn advocaat afwikkelt, maar zelfstandig via zijn rechtsbijstandverzekering. Wat daarbij opvalt is dat hij zijn verzekeringstussenpersoon pas een klein jaar later daarvan in kennis stelt. Zijn auto stond tijdens de verhuizing wel op de oprit bij de voordeur, maar alle grote goederen zijn via de schuifpui en de garagedeuren naar buiten gedragen. Ik kan mij niet voorstellen dat de auto beschadigd is geworden tijdens de verhuizing, want iedereen deed alle moeite om het zo goed en voorzichtig mogelijk te doen om de spullen zonder beschadiging over te brengen.
Deze klacht zie ik als een van de vele pesterijen in het gehele echtscheidingsproces.
(…)
Ik vind het niet fair van hem dat hij nu mensen gaat belasten die met de gehele echtscheiding niets te maken hebben. Maar ik denk dat het komt omdat hij zijn grip op mij verloren heeft en nu andere methoden zoekt om invloed te krijgen.'
(…)
Op maandag 1 november 1999, omstreeks 12.30 uur, werd door mij, Bu. (…), gehoord (…) klager (…):
K.:
'Ik heb een klachtbrief gestuurd naar de politieregio Midden en West Brabant met als onderwerp het mogelijke optreden van een politiefunctionaris op 9 november 1998.
Op die datum kwam ik omstreeks middernacht thuis. Die dag was ik om 11.45 uur van huis vertrokken en toen was er geen enkele aanwijzing dat er een verhuizing van mijn vrouw op handen was. (…)
Toen ik op bovenvermeld tijdstip thuiskwam deed ik de deur van mijn woning open en zette het alarm af. Al zeer snel viel mij op dat nagenoeg alles uit de woning verdwenen was. Daar schrok ik enorm van en besefte tegelijkertijd dat mijn vrouw hieraan debet was. (…)
Enige dagen later vertelde mijn vrouw mij telefonisch dat bij die verhuizing 'een ambtenaar in functie' geholpen had. Ik had toen al wel een idee wie dat was, namelijk B. Ik wist dat hij bij de politie werkzaam was.
Op 20 augustus 1999 kreeg ik in een gesprek met mr. H., mijn advocaat/raadsman, te horen dat mijn vrouw tegen hem had gezegd dat vernoemde persoon, met diezelfde woorden als zijnde 'ambtenaar in functie', geholpen had bij de verhuizing.
Ik kan mij voorstellen dat B. niet als ambtenaar in functie is benaderd door mijn vrouw, maar als familielid. Maar dan toch moet hij ter plaatse zien en begrijpen dat dit de rechtsgang volledig blokkeert. Hij moet begrijpen dat zo'n verhuizing op deze manier en met deze omvang nooit conform de rechtsgang kan zijn. Hij moet vanuit zijn functie weten dat hij moet doorvragen naar officiële stukken c.q. officiële documenten opgemaakt worden ter plaatse. Hij moet begrijpen dat er meerdere belangen gemoeid zijn. Er waren voldoende aanwijzingen om een en ander in twijfel te trekken.
(…)
Alle betrokkenen die ik nu ken of in de toekomst ga kennen, worden door mij persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de door mij geleden schade.
Wat betreft B. is dit een uitzondering, want over hem heb ik een klacht ingediend bij zijn werkgever, omdat door anderen aangegeven wordt, dat hij dat gedaan heeft als zijnde 'ambtenaar in functie'. Dit is voor mij een extra dimensie en wordt zijn optreden daarom door mij anders behandeld.
De dag nadat de verhuizing was gebeurd, zag ik dat linksachter op mijn auto (…) enkele krassen aanwezig waren van ongeveer 30 centimeter lengte. Ook was daar een deukje in het spatbord aanwezig. Ik heb niet gezien wie deze schade heeft aangebracht, omdat ik in die tijd waarop deze vermoedelijk is aangebracht, niet thuis was. Ik ga ervan uit, gezien de situatie ter plaatse, dat een van de 'verhuizers' deze schade moet hebben veroorzaakt.
Ik heb deze beschadiging niet bij de politie aangegeven, omdat de verzekeringstussenpersoon mij gerust stelde dat alles wel in orde zou komen.
Vervolgens is dit gemeld aan mijn advocaat, mr. H. Deze heeft het hierop schriftelijk gemeld aan mr. Js., advocaat van mijn ex-vrouw. Daar is verder niets meer mee gebeurd.
Tevens heb ik dat gemeld bij de heer W. van (…) assurantiën te Oosterhout. Hij dacht dat dit wel snel te regelen zou zijn, maar tot september 1999 is daar verder niets meer mee gebeurd. Daarom heb ik dit nu gemeld bij mijn rechtsbijstandsverzekering.
In antwoord op een brief van deze rechtsbijstandsverzekering heeft B. ontkend dat hij aanwezig was bij de verhuizing. (…)
2. Het optreden van B. vind ik laakbaar en zeker als er gezegd wordt dat hij dit gedaan heeft als 'ambtenaar in functie'. Al zou dit niet het geval zijn, vind ik dat hij op dat moment als geen ander moest begrijpen dat hij dit een halt moest toeroepen.
Doordat hij dit niet heeft gedaan, zijn nu alle meehelpers de dupe, want ik kom er een keer achter wie daar allemaal bij waren. Zij zullen allemaal door mij persoonlijk worden aangesproken, met voorbehoud om de gepaste juridische stappen te ondernemen. (…)
Naar aanleiding van een aantal door bovengenoemde betrokkenen aangehaalde onderwerpen heb ik, rapporteur, een nader onderzoek ingesteld.
(…)
Dhr. K. geeft in zijn verklaring aan dat hij meer (slachtoffer)hulp had verwacht van de politie toen deze ter plaatse kwam omdat zijn woning was 'leeggehaald' door zijn vrouw. Bovendien geeft hij in zijn klachtschrijven aan dat hij de indruk had dat betrokken collega's reeds op de hoogte waren van het gebeuren en dat zij weigerden om een aangifte op te nemen.
Ik, rapporteur, heb beide betrokken collega's (V. en Hn. van het team Gilze) hierover telefonisch gesproken en gehoord.
Zij verklaarden daarbij als volgt: 'Op 10 november 1999, omstreeks 03.00 uur, kregen wij van de meldkamer de opdracht te gaan naar het adres (…) te Dongen. Daar zouden goederen uit de woning zijn meegenomen door een vrouw. Ter plaatse gekomen bleek ons dat dhr. K. bij thuiskomst was gebleken dat een grote hoeveelheid goederen uit de woning was meegenomen, waarbij hij aangaf dat dit zeer vermoedelijk door zijn vrouw was gebeurd ivm huwelijksproblemen en echtscheiding. Er stond maar heel weinig meer in de woning.
(…)
Wel hebben wij diezelfde nacht van onze activiteit een mutatie in BPS opgemaakt onder nummer (…).
(…)
Dhr. K. heeft ons niets verteld van schade aan zijn auto, woning of anderszins.'
Dhr. K. stelt in zijn klachtschrijven dat mevr. Kt. tegenover zijn advocaat mr. H. verklaard heeft dat e.e.a. was gebeurd met medewerking en begeleiding van een lid van uw korps als zijnde 'een ambtenaar in functie'.
1. Dhr. B. verklaart dat hij voor die dag (9 november 1999. Bedoeld wordt: 1998; N.o.) vrij had genomen. Uit de registratie van het urenregistratiesysteem PCS van de Politie Midden en West Brabant blijkt dat dhr. B. die dag inderdaad vrij was en dus niet in diensttijd heeft gehandeld (…).
2. Mevr. Kt. verklaart hierover dat zij gelezen had dat de verhuizing volgens dhr. K. was gebeurd door ongure types of criminelen met busjes. Als antwoord had zij tegen mr. H. gezegd dat als je moeders van twee kinderen en politieagenten als criminelen kunt bestempelen, dat dan de verhuizing inderdaad door criminelen was gebeurd. Aan de hand van deze uitspraak heeft dhr. K. kunnen 'berekenen' wie in ieder geval aan de verhuizing had meegewerkt, nl. dhr. B. (politieagent).
3. Naar aanleiding van beide bovengenoemde verklaringen heb ik, rapporteur, op woensdag 10 november I999 om 15.00 uur een telefonisch gesprek gehad met mr. H., waarbij hij verklaarde: 'Tijdens een zitting op de rechtbank heb ik tegen mevr. Kt. gezegd, dat het niet zo netjes was om op zo'n manier de goederen uit de woning mee te nemen. Zij antwoordde daarop dat het wel netjes was gebeurd, omdat er een politieman aan mee had gedaan. De kreet 'ambtenaar in functie' is nooit door mij gebruikt, ook niet naar mijn cliënt dhr. K. Wel heb ik hem de woorden van mevr. Kt. toevertrouwd, zoals ik dat zojuist tegen u zei.'
Dhr. K. stelt dat zijn auto die op het moment van de verhuizing op de oprit stond beschadigd is door de 'verhuizers'.
Zelf geeft hij in zijn verklaring aan dat hij niet gezien heeft wie het gedaan heeft, maar wel sterke vermoedens heeft.
Doordat dhr. K. door de uitspraak van mevr. Kt. erachter is gekomen wie er in ieder geval aan de verhuizing heeft meegeholpen, stelt hij deze personen voor de schade aansprakelijk. Zodra hij de anderen kent, zullen ook deze door hem aansprakelijk worden gesteld voor de schade aan de auto.
Dhr. B. ontkent de schade te hebben aangericht en heeft dit schriftelijk aan dhr. K. laten weten (…). Ook de twee andere personen hebben aldus gereageerd (…).
De verzekering van dhr. K. en de beide advocaten van betrokkenen hebben deze zaak in behandeling.
(…)
Dhr. K. verzoekt in zijn klachtschrijven schriftelijk antwoord te krijgen op 5 door hem daarin gestelde vragen.
Uit bovengenoemde verklaringen en onderzoeken kan resumerend het volgende antwoord daarop gegeven worden:
Dhr. B. heeft in zijn vrije tijd samen met een aantal andere familieleden een nichtje van hem, genaamd mevrouw Kt., geholpen bij een verhuizing in verband met huwelijksproblemen met haar man, dhr. K. Dhr. B. heeft dit niet gedaan als politiefunctionaris, maar als familielid. Er zijn geen aanwijzingen dat bij deze verhuizing door dhr. B. of anderen strafbare feiten zijn gepleegd of bevoegdheden zijn gebruikt of misbruikt. Alles gebeurde 'onder leiding' van mevr. Kt.
Met betrekking tot zaken en goederen welke in discussie zijn, wordt op dit moment een civiele procedure gevoerd door de advocaten van beide betrokkenen.
De kreet 'een ambtenaar in functie' is door klager wel als zodanig in zijn klachtschrijven benoemd, maar de door hem aangegeven bron daarvan (zijn advocaat mr. H.), ontkent dit gezegd te hebben."
2.7. In zijn brief aan de korpsbeheerder van 7 december 1999 schrijft C. onder meer het volgende:
"De klacht spitst zich toe op de volgende zaken:
Klager beweert dat door de heer B. als 'ambtenaar in functie' geholpen zou zijn bij het leeg stelen van zijn woning. (…)
Klager wil antwoord op de volgende door hem gestelde vragen:
1. Hoe is het mogelijk dat een agent van politie zich met dit soort praktijken inlaat?
(…)
4.(…) was betrokkene op dat moment al dan niet in functie?
(…)
Aan Bu. (…) is opdracht gegeven dit onderzoek in te stellen.
Uit het door hem ingestelde onderzoek kan resumerend gesteld worden dat:
- de heer B. in zijn vrije tijd geholpen heeft bij de bedoelde verhuizing
- dit een dienst is geweest die hij als familielid heeft verricht
- dit niet is gebeurd als politiefunctionaris
- er geen aanwijzingen zijn dat hierbij door de heer B. (…) bevoegdheden zijn gebruikt of misbruikt"
2.8. De brief van Bu. aan C. van 25 januari 2000 houdt onder meer het volgende in:
"Naar aanleiding van het bezwaar van dhr. K. d.d. 23 december 1999 tegen de wijze van afdoening van zijn klacht, deel ik U het volgende mede.
In genoemd bezwaar geeft de heer K. de volgende zaken/onderwerpen aan:
(…)
2. Het principe van wederhoor zou niet zijn toegepast in de procedure:
Hoor en wederhoor houdt in dat de indiener van de klacht en de ambtenaar van politie op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, op elkaars verklaringen moeten kunnen reageren.
Bij deze klachtbehandeling is de betrokken ambtenaar van politie gehoord naar aanleiding van de schriftelijke klacht van de heer K. De betrokken politieman heeft dus kunnen reageren op de tegen hem ingediende klacht. Vervolgens is de heer K. gehoord naar aanleiding van de verklaring van de betrokken politieman, waarbij de heer K. zijn schriftelijke klacht op bepaalde punten heeft kunnen verduidelijken en bovendien heeft gereageerd op de eerder door de betrokken ambtenaar van politie afgelegde verklaring. Uit voorgaande blijkt dat beide betrokkenen op elkaars verklaringen hebben gereageerd, waardoor voldaan is aan eerdervermeld beginsel.
(…)
7. ledere ambtenaar (van politie) dient, al dan niet in functie, de bij zijn functie behorende gedragsregels te handhaven. Hierbij wordt verwezen naar een berisping van de heer Wi. als woordvoerder van de politie te Amsterdam in relatie tot de gedragingen van betrokken ambtenaar van politie, waartegen deze klacht is gericht:
De gedragingen van betrokken ambtenaar van politie zijn in onderhavig geval niet te vergelijken met die van betreffende woordvoerder. Voorts zijn de gedragingen van de betrokken ambtenaar van politie onderwerp van de klacht en dient daarover nog een beslissing genomen te worden.
(…)
9. Dat mevrouw Kt. tegenover klager en mr. H. verklaard zou hebben dat de heer B. wel in functie zou zijn geweest tijdens de verhuizing en dat er gedreigd zou zijn om aangifte te doen van belediging van een ambtenaar in functie:
In het dossier is dit onderwerp behandeld, waarbij zowel mevrouw Kt. als mr. H. verklaren, dat zij dit niet zo gezegd hebben.
10. Dat er schade door betrokken ambtenaar van politie zou zijn aangebracht:
Dit onderwerp is in het dossier ruim aan de orde geweest. Klager heeft geen bewijs voor zijn stelling en betrokken ambtenaar van politie ontkent de schade te hebben aangebracht."
D. Reactie verzoeker
Verzoeker reageerde onder meer als volgt op het standpunt van de korpsbeheerder:
"Het beginsel van hoor/wederhoor is naar mijn mening wel degelijk geschonden. Ik ben op het politiebureau te Dongen gehoord door de heer Bu., deze heeft mij geen informatie gegeven over wie er nog meer gehoord zijn en zeker niet over verklaringen die afgelegd zijn. Op het bureau waaraan het verhoor plaatsgevonden heeft lag een verklaring van mevrouw Kt., die ik herkende aan haar paraaf. Toen de heer Bu. zag dat ik mijn oog op deze verklaring liet vallen is deze onmiddellijk weggenomen. Na het verhoor ben ik op het vernoemde bureau van politie vertrokken en het eerstvolgende bericht dat ik daarna kreeg was de niet ontvankelijk verklaring van mijn klacht. Doordat mij geen mededeling is gedaan over of inzage gegeven is in verklaringen van anderen in deze zaak betrokken, stel ik opnieuw dat er geen wederhoor heeft plaatsgevonden.
(…)
Verklaring de heer B.
(…)
Uit zijn verklaring blijkt dat hij terdege op de hoogte was van het bestaan van huwelijkse voorwaarden en ook op de hoogte was van het feit dat de verhuizing in het geheim moest gebeuren en dat ik daar op voorhand niets van mocht merken. Waarbij nagenoeg de hele woning leeggehaald moest worden, hierbij citeer ik de verklaring van de ter plaatse geweest zijnde agenten: 'Er stond maar heel weinig meer in de woning'.
Ieder weldenkend mens zal op dat moment het vermoeden kunnen hebben dat het hier gaat om een actie waarbij iets niet in de haak is, zeker iemand die vanuit zijn professie dagelijks met onze wetgeving en overtreding hiervan te maken heeft. Indien men vrees zou hebben voor agressie in welke vorm dan ook zou hij als geen ander moeten weten welke weg men in een dergelijke situatie moet bewandelen.
(…)
Verklaring mevrouw Kt.
(…)
De schade aan mijn auto heb ik die nacht niet aan de betreffende politiefunctionarissen kunnen melden daar ik deze in het donker en door de toestand die ik aantrof nog niet gezien had. De andere dag heb ik melding gemaakt bij mijn assurantietussenpersoon alleen deze heeft het lang laten liggen daar mevrouw Kt. tegenover hem verklaard had deze schade zelf wel te regelen.
Voor alle duidelijkheid komt de kreet 'ambtenaar in functie' uit de mond van mevrouw Kt. daar zij deze onmiddellijk gebruikte nadat ik mijn onvrede uitgesproken had over de manier van handelen bij het leeghalen van mijn woning."
E. Reactie korpsbeheerder
De beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant reageerde onder meer als volgt:
"Omtrent het aspect 'hoor en wederhoor', dat volgens klager K., in de behandeling van zijn klacht en bezwaarschrift nimmer heeft plaatsgevonden, is mij het volgende gebleken. Door de politiemedewerker Bu., die het onderzoek naar aanleiding van de klacht en het ingediende bezwaarschrift heeft ingesteld, werd op 22 oktober 1999 de politiemedewerker B. gehoord, op 1 november 1999 omstreeks 10.00 uur Kt. (…) en op 1 november 1999 omstreeks 12.30 uur klager K. De heer K. werd op dat moment gehoord naar aanleiding van de verklaring van de heer B., waarbij hij in de gelegenheid werd gesteld zijn klacht te verduidelijken dan wel heeft kunnen reageren op de eerder door de heer B. afgelegde verklaring. Alhoewel de afgelegde verklaringen van B. en Kt. op dat moment niet aan klager ter inzage werden gegeven, werd klager K. wel tijdens het verhoor geconfronteerd met de door hen ter zake afgelegde verklaringen. Ik ben van mening dat hiermede voldaan werd aan het gestelde in artikel 8 van de regionale klachtenregeling van de regio politie Midden en West Brabant en dat er sprake is geweest van het beginsel 'hoor en wederhoor'.
Aan klager K. werden geen verklaringen inzake het onderzoek naar aanleiding van zijn klacht ter inzage gegeven. Klager heeft hiertoe ook geen verzoek gedaan.
Ondanks dat bij het onderzoek mij niet is gebleken van enige betrokkenheid van de politiemedewerker B., heb ik mij, na advies daartoe te hebben ingewonnen bij de onafhankelijke klachtencommissie, onthouden van het uitspreken van een oordeel, omtrent de schade aan de auto van klager."
F. Nadere reactie verzoeker
In zijn nadere reactie schrijft verzoeker onder meer het volgende:
"Tijdens het afleggen van mijn verklaring op 1 november 1999 is mij geen enkele mededeling gedaan over verklaringen die door anderen zouden zijn afgelegd.
Het enige wat ik heb mogen doen is 'mijn verhaal' vertellen.
Nota bene heb ik aan de heer Bu. de vraag gesteld of B. gehoord was en of deze toegegeven had in november 1998 bij de 'actie' tegen mij betrokken te zijn geweest.
Zijn antwoord hierop was dat hij hierover geen enkele mededeling kon doen (is dit wederhoor?). Nimmer heb ik de gelegenheid gehad te reageren op verklaringen van anderen.
Op het bureau waaraan het gesprek plaatsvond zag ik een verklaring liggen die blijkens haar bij mij bekende paraaf van mevrouw Kt. was. Toen de heer Bu. zag dat mijn oog op deze verklaring viel draaide hij deze om. Op mijn vraag mag ik dat niet zien, kreeg ik als antwoord dat de in die verklaring staande informatie in het kader van het onderzoek niet bekend gemaakt kon worden.
In een later telefoongesprek met de heer Bu. waarin hij mij het telefoonnummer van mijn advocaat vroeg, heb ik hem de vraag gesteld of er al vorderingen waren in het onderzoek en of er voor mij relevante feiten uit de verklaringen van de desbetreffende personen naar voren gekomen waren. Hierop kreeg ik als antwoord dat hij daar geen mededelingen over mocht doen, en ook geen mededeling mocht doen over het feit of er nog meer personen inmiddels gehoord waren.
Ik blijf dan ook bij mijn stelling dat er geen wederhoor heeft plaatsgevonden.
Tevens blijkt uit het bovenstaande dat ik zelfs twee maal naar de verklaringen van de betreffende personen gevraagd heb, maar dat er geweigerd is hier mededeling over te doen."
Achtergrond
1. Artikel 1a, eerste en vierde lid, van de Wet Nationale ombudsman:
"Deze wet is van toepassing op de gedragingen van de volgende bestuursorganen:
(…)
c. bestuursorganen aan welke bij of krachtens wettelijk voorschrift een taak met betrekking tot de politie is opgedragen, voor zover het de uitoefening van die taak betreft;…"
"Een gedraging van een ambtenaar, verricht in de uitoefening van zijn functie, wordt aangemerkt als een gedraging van het bestuursorgaan onder wiens verantwoordelijkheid hij werkzaam is."
2. Klachtenregeling van de politie Midden en West Brabant:
2.1 Artikel 1, eerste lid:
"Een klacht is een uiting van ongenoegen van een burger over de wijze waarop een ambtenaar van politie zich in een bepaalde aangelegenheid jegens een natuurlijk persoon of een rechtspersoon heeft gedragen en waarop de klager kennelijk een reactie verwacht."
2.2 Artikel 8, eerste lid:
"De indiener van de klacht, de ambtenaar van politie op wie de klacht betrekking heeft en eventuele getuigen worden gehoord. Zij worden in de gelegenheid gesteld schriftelijk danwel mondeling, al dan niet in elkaars tegenwoordigheid, hun standpunt toe te lichten en op elkaars verklaringen te reageren."