Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond heeft geweigerd zijn schriftelijke aangifte van 17 oktober 2000 van discriminatie en belediging op te nemen.
Beoordeling
1. Verzoeker heeft bij brief van 17 oktober 2000 bij het district Oost van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond aangifte gedaan van discriminatie en belediging door de samenstellers van het woordenboek D. Verzoeker is van mening dat de behandeling van het trefwoord 'Turk' in dit woordenboek zowel beledigend als discriminerend is.
Op 6 november 2000 heeft politieambtenaar B. van het district Oost verzoeker telefonisch laten weten dat de aangifte niet zal worden opgenomen.
2. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond heeft geweigerd zijn bovengenoemde schriftelijke aangifte op te nemen.
3. De korpsbeheerder neemt het standpunt in dat de klacht niet gegrond is. Hij heeft daarbij overwogen dat de betrokken politieambtenaar B. naar aanleiding van de aangifte overleg heeft gevoerd met de officier van justitie en met een vertegenwoordiger van de Rotterdamse Anti Discriminatie Actie Raad (RADAR). Tijdens dit overleg is geconcludeerd dat er geen sprake was van discriminatie en dus geen sprake was van enig strafbaar feit waarvan aangifte kon worden gedaan. B. heeft verzoeker hiervan in kennis gesteld en hem meegedeeld dat geen aangifte zou worden opgenomen. De heer B. heeft de aangifte dan ook zorgvuldig behandeld, aldus de korpsbeheerder.
4. Opsporingsambtenaren zijn verplicht om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen (zie Achtergrond, onder 1). Een uitzondering hierop kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit.
In alle andere gevallen dient de politie de aangifte op te nemen en het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte heeft gedaan. Voor betrokkene staat dan, in geval van een besluit tot niet vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof (zie Achtergrond, onder 2).
5.1 Uit de reactie van de korpsbeheerder is komen vast te staan dat de betrokken politieambtenaar B. heeft betwijfeld of het feit dat verzoeker had aangebracht was te kwalificeren als een strafbaar feit. Om die reden heeft B. overleg gevoerd met de officier van justitie en RADAR.
Na dit overleg is besloten dat geen sprake is van een strafbaar feit.
5.2 Hoewel B. de aangifte van verzoeker op zorgvuldige wijze en in overleg met de officier van justitie heeft behandeld, had de twijfel bij de politieambtenaar over de strafbaarheid van het feit waarvan melding is gemaakt, gelet op hetgeen hiervóór, onder 4. is gesteld, er niet toe mogen leiden dat de aangifte niet is opgenomen.
Door het niet-opnemen van de aangifte is verzoeker, in geval van een besluit tot niet vervolging, de mogelijkheid tot beklag bij het gerechtshof ontnomen.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
6. Het bovenstaande geeft aanleiding om in dit rapport de aanbeveling te doen om de aangifte van verzoeker alsnog op te nemen.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is gegrond.
Aanbeveling
De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond wordt in overweging gegeven om de aangifte van verzoeker van 17 oktober 2000 van discriminatie en belediging alsnog op te nemen en het verder over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen.
Onderzoek
Op 23 november 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S., thans verblijvend te Overloon, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Rotterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.
De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en de korpsbeheerder deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Bij brief van 17 oktober 2000 deed verzoeker aangifte van discriminatie en belediging bij het district Oost van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. In de schriftelijke aangifte is onder meer het volgende opgenomen:
"Ondergetekende (…) doet bij deze aangifte van discriminatie en belediging, voor de behandeling van het trefwoord 'Turk' in het woordenboek 'D.'. Ik doe aangifte tegen hen die het woordenboek D. hebben samengesteld.
Samenstellers van het woordenboek D., beweren dat het trefwoord 'Turk' puur een beschrijving is. Als het trefwoord 'Turk' puur beschrijving is, waarom worden trefwoorden van alle landen niet gebruikt als puur beschrijvingen, zonder onderscheid makend.
Trefwoorden van alle landen hebben actuele of historische betekenissen, zoals: het trefwoord 'Hollander' is synoniem aan: gierig, piraat, het trefwoord 'Belg' is synoniem aan: gekke Belg, domme Belg, het trefwoord 'Duitser' is synoniem aan: nazi's.
Wij leven in de eenentwintigste eeuw, in een multiculturele samenleving in Nederland. Als wij de namen van een land als een trefwoord of trefwoorden gebruiken in een woordenboek, moeten wij rekening houden met de waarden en normen van het land, en de gemeenschap die uit dat land komt.
Als trefwoorden van alle landen waren gebruikt met actuele en historische betekenissen in het woordenboek D., had ik me niet beledigd of gediscrimineerd gevoeld.
Ik doe aangifte, omdat ik me zwaar beledigd en gediscrimineerd voel door de samenstellers van het woordenboek D. Ik voel mij ook niet lekker als iemand mij roept met name Turk, omdat ik niet weet of hij/zij mij uitscheldt of niet."
2. Omdat verzoeker op 6 november 2000 nog niets van de politie had vernomen, zocht hij die dag telefonisch contact met het district Oost. Politieambtenaar B. van dit district deelde hem telefonisch mee dat zijn aangifte niet zou worden opgenomen.
Verzoeker diende hierop bij brief van diezelfde datum een klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, waarin hij nadrukkelijk aangaf de aangifte te willen doen, en de gang van zaken verder te willen overlaten aan de officier van justitie.
3. De chef van het district Oost van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond liet verzoeker bij brief van 16 november 2000 onder meer het volgende weten:
"De heer B. heeft overleg gevoerd met officier van justitie K. en met een vertegenwoordiger van RADAR, de Rotterdamse Anti Discriminatie Actie Raad. Uit dit overleg is unaniem gebleken dat er geenszins sprake is van discriminatie in welke zin dan ook. De heer B. heeft u hiervan uitgebreid op de hoogte gesteld en medegedeeld dat de politie geen aangifte ter zake discriminatie zal opnemen.
Ik ben van oordeel dat de heer B. uitermate zorgvuldig heeft gereageerd op uw verzoek tot het doen van een aangifte en dat hij u afdoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheden. Ik acht uw klacht derhalve ongegrond."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt korpsbeheerder
De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond nam het volgende standpunt in:
"De behandelend ambtenaar, de heer B. (…) heeft naar aanleiding van de brief van verzoeker van 17 oktober 2000 waarin hij aangeeft aangifte te willen doen van discriminatie, overleg gevoerd met de officier van justitie K. en met een vertegenwoordiger van de Rotterdamse Anti Discriminatie Raad. Uit het voornoemde overleg volgde de conclusie dat er geen sprake was van discriminatie en er dus geen sprake was van enig strafbaar feit waarvan aangifte gedaan kan worden. De heer B. heeft verzoeker hiervan in kennis gesteld. Het verzoek om de aangifte op te nemen is door de heer B. derhalve zorgvuldig behandeld. Ik acht de klacht dan ook ongegrond."
Achtergrond
1. Opnemen aangifte
1.1 Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.
Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.
1.2 Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv.
1.3 Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.
2. Artikel 12, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering:
"Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof, binnen het rechtsgebied waarvan de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging is genomen. (…)"