2001/240

Rapport

Verzoekers klagen erover dat het regionale politiekorps Kennemerland heeft geweigerd op 6 april 2000 aangifte op te nemen tegen een man, die één van hen op die dag bij een school had opgewacht, achtervolgd en vervolgens had uitgescholden voor kinderlokker, of althans woorden van gelijke strekking.

Beoordeling

1. Verzoekers ondervonden al geruime tijd problemen in de omgang met een familie in de buurt, dan wel met een aantal buurtbewoners in hun woonplaats H. Vanaf 1997 hebben verzoekers meermalen contact gehad met ambtenaren van het regionale politiekorps Kennemerland in verband met deze problemen.

2. Volgens de lezing van verzoekers vond de hierboven, onder Klacht omschreven belediging plaats in een openbare ruimte: in of bij een bloemenwinkel of -stalletje te H. Verzoekers hebben in verband met dit incident op 6 april 2000 een bezoek gebracht aan een politiebureau te H., en hebben aangegeven aangifte te willen doen. De betreffende politieambtenaar nam geen aangifte op, maar legde de melding vast in een mutatie in het dag- en nachtrapport.

Ook hebben verzoekers op 6 april 2000 telefonisch contact opgenomen met een politieambtenaar van dat korps over het incident van die dag. Vast staat dat verzoekers tijdens dat telefoongesprek hebben aangegeven dat één van hen was bedreigd. Volgens de lezing van verzoekers hebben zij toen ook gesproken over hun wens hiervan aangifte te doen. De wijkagent zou het een en ander natrekken, aldus verzoekers.

3. Met hun aangifte doelden verzoekers, naar moet worden aangenomen, op de strafbare feiten belediging of smaad, die zijn omschreven in de artikelen 266 en 261 van het Wetboek van Strafrecht (zie Achtergrond, onder 1.2. en 1.3.). Deze delicten zijn slechts vervolgbaar naar aanleiding van een klacht (zie Achtergrond, onder 1.4.).

4. Uit informatie van de politie is gebleken dat op die dag met verzoekers is gesproken over de wijze waarop de melding zou moeten worden behandeld, nu het een klachtdelict betrof. Volgens de politie is met verzoekers de afspraak gemaakt dat zij een brief zouden schrijven aan de (hulp)officier van justitie, waarin zij hun klacht zouden opnemen en een verzoek om vervolging. Aangenomen mag derhalve worden dat het de politieambtenaar voldoende duidelijk is geweest dat het de wens van verzoekers was dat er een vervolging zou worden ingesteld.

Verzoekers hebben het bestaan van bovengenoemde afspraak niet weersproken. Wel hebben zij laten weten verscheidene keren de politieambtenaar om hulp te hebben gevraagd. Verzoekers verwachtten naar aanleiding van deze hulpverzoeken een zekere actie van de politie, zowel wat betreft het opstellen van een proces-verbaal van aangifte, als wat betreft het verrichten van opsporingsonderzoek naar aanleiding van de aangifte. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat de politie heeft nagelaten haar werk naar behoren te verrichten door ermee te volstaan het gebeurde in een mutatie in het dag- en nachtrapport vast te leggen.

5. De beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland heeft in reactie op de klacht laten weten verzoekers' klacht niet gegrond te achten, nu een politieambtenaar met verzoekers hun wens om een klacht omtrent belediging of smaad in te dienen heeft besproken en verzoekers nadien hebben nagelaten een klacht in te dienen bij de (hulp)officier van justitie.

6. Opsporingsambtenaren zijn op grond van artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering verplicht aangiften van strafbare feiten op te nemen (zie Achtergrond, onder 2.1.).

In dit geval betrof het een klachtdelict. Eén van de voorschriften voor het indienen van een rechtsgeldige klacht is dat de klacht wordt gedaan ten overstaan van een (hulp)officier van justitie. Dit betekent dat de klacht in dit geval werd ontvangen door een daartoe niet bevoegde ambtenaar. Verder moet bij een klachtdelict de bedoeling van het instellen van een vervolging kenbaar zijn gemaakt (zie Achtergrond, onder 1.1., 2.2., en 2.3.). Niet is gesteld of gebleken dat verzoekers op enig moment een wens tot vervolging expliciet hebben uitgesproken. Gelet op de in deze zaak verstrekte informatie is de Nationale ombudsman echter van oordeel dat voor de politie redelijkerwijs geen twijfel kon bestaan dat verzoekers een vervolging wensten.

7. De politie heeft zich ervan rekenschap gegeven dat burgers onbekend kunnen zijn met de formaliteiten in verband met het doen van een klacht van smaad en/of laster. Immers, zij heeft met verzoekers de betreffende procedure besproken. In zoverre kan het politieoptreden de toets der kritiek doorstaan.

Echter, verzoekers hebben het bewuste incident meermalen onder de aandacht van de politie gebracht, en hebben daarbij - naar niet door de politie weersproken - om hulp van de politie gevraagd. In dit verband is van belang dat klachtgerechtigden veelal voor de verwezenlijking van hun bevoegdheid zijn aangewezen op de medewerking van opsporingsambtenaren. Gelet op de tijdens het onderzoek verstrekte informatie, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de betrokken politieambtena(a)r(en) niet in redelijkheid tot het oordeel kon(den) komen dat op voorhand kon worden uitgesloten dat de aangifte van verzoeker een strafbaar feit betrof. In deze situatie had de politie dan ook niet mogen volstaan met het verwijzen van verzoekers naar de (hulp)officier van justitie voor het doen van een klacht. Van de politie had mogen worden verwacht dat zij verzoekers hulp had aangeboden bij het op schrift stellen van de klacht en bij het helder formuleren van hun bedoelingen aangaande deze zaak. Dat de politie dit heeft nagelaten is niet juist.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Kennemerland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem), is gegrond.

Onderzoek

Op 3 mei 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer en mevrouw K. te H., met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Kennemerland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Haarlem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tevens heeft de Nationale ombudsman een aantal specifieke vragen gesteld.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekers de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoekers gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen en aan te vullen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Al sedert een aantal jaren was er sprake van onrust in de woonbuurt van verzoekers in hun woonplaats H. De problemen in de buurt zijn volgens de lezing van verzoekers ontstaan nadat er begin 1997 een zedenmisdrijf zou zijn gepleegd jegens een kind. Verzoekers hebben aangegeven dat een aantal buurtbewoners in dit verband beschuldigingen jegens hen heeft geuit.

2. Verzoekers hebben in verband met de problemen met de buurtbewoners vanaf 1997 meermalen contact gehad met ambtenaren van het regionale politiekorps Kennemerland.

3. De korpschef van het regionale politiekorps Kennermerland deelde verzoekers bij brief van 21 juli 1999, in reactie op een door hen ingediende klacht over het optreden van de politie, onder meer het volgende mee:

"Ik heb (…) begrip voor het feit dat het indienen van een klacht (dit betreft een eerdere klacht van verzoekers bij de politie, uit 1998; N.o.) mede veroorzaakt wordt door de gecompliceerde situatie met betrekking tot de beschuldigingen tegen u gericht door een of meer personen uit uw directe woonomgeving.

"Voorzover dit in het vermogen van de politie Kennemerland ligt, zal worden getracht deze problemen op te lossen."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. In hun verzoekschrift deelden verzoekers ter toelichting op de klacht onder meer nog het volgende mee:

"Sinds juli '99 werd ik (verzoekster; N.o.) achtervolgd in het park, ik ontliep deze man ik bracht dit ook niet in verband met deze kwestie (bedoeld is de hiervoor, onder A.1. genoemde problemen in de buurt; N.o.).

Op 18 feb. j.l. vroeg ik hem, `waarom loop je steeds achter me aan' en hij begon te schreeuwen en ik kreeg een behoorlijke klap tegen mijn neus. (bloedneus en opgezwollen). Mijn moeder van 77 vloog ertussen en (hij; N.o.) ging haar ook belagen.

Gelukkig kwam er een bekende van ons ten hulp en heeft deze man met veel moeite van ons af weten te krijgen. (…) Dit heb ik niet aangegeven uit angst voor rancune en ik bracht het niet in verband met deze kwestie. Wij hadden inmiddels de kinderen weer in H. op school gedaan, hadden we dit maar niet gedaan, want mijn dochter werd door kinderen belaagd met je moeder is een kinderlokker. De wijkagent heeft dit nagetrokken en de informatie kwam van buiten af.

Op don. 6 april j.l. had ik de kinderen 's morgens naar school gebracht en vlak bij school stond de man van 18 feb. op te wachten. Ik zag dat hij me volgde en ben hard gaan rennen en ik zocht bescherming bij de bloemenman. Hij begon me uit te schelden voor kinderlokker, je moet met je handen van kleine kinderen af blijven, sprak over een heropening van een zaak (…) en dan was ik er met mijn handlangers bij. Ik ben dezelfde dag naar het bureau (…) gegaan en de medewerking was beneden elk peil. Het was niet meer dan een mutatie, ik noem dit gewoon werkweigering. Later hebben we onze wijkagent opgebeld en hij vroeg hoe het ging. Hij zou als hij tijd had het natrekken maar tot een officiële aangifte is het niet gekomen.

(…)

Het is nu 1 mei en het is niet meer dan een mutatie, gecontroleerd door de politie. (…) Misschien moet ik eerst een mes in mijn rug krijgen.

De politie (te H.; N.o.) spreekt elkaar steeds tegen of we krijgen te horen dit kan niet hier moet wat aan gedaan worden, maar jammer genoeg zijn we al 2 ½ jaar bezig om van die gekte af te komen. De laster is allemaal nagetrokken maar tot een proces-verbaal is het nooit gekomen, dus wij kunnen zelf weinig doen om de politie moet mee werken om een klachtendelict op papier te zetten. Dit kunnen wij zelf nooit doen, omdat de bewuste milieus door ons gevaarlijk worden ingeschat. U moet begrijpen dat onze leefomgeving en onze gemoedsrust behoorlijk is aangetast. Ons vertrouwen in de politie heeft een deuk gehad."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland deelde in reactie op de klacht, en in antwoord op een specifieke vraag van de Nationale ombudsman, onder meer het volgende mee:

"Bij onderzoek van de heer M., klachtencoördinator van het regionale politiekorps Kennemerland, is mij gebleken dat mevrouw K. (verzoekster; N.o.), voormeld, op 6 april 2000 in de ochtend telefonisch contact heeft opgenomen met een medewerker van het politiebasisteam H. (…).

(…)

Later op diezelfde ochtend heeft mevrouw K., voormeld, een bezoek gebracht aan het politiebureau H., alwaar zij te woord gestaan is door de brigadier van politie, heer (…). Zij wenste aangifte te doen van laster of smaad.

(…)

Gelet op het feit dat een cliënte (kennelijk wordt hiermee verzoekster bedoeld; N.o.) bij de politie Kennemerland (basisteam H.) een klacht (m.b.t. een klachtdelict) wilde indienen en dit door een politiemedewerker met haar besproken is en zij, noch haar echtgenoot, naderhand een klacht heeft ingediend, acht ik de bij u daaromtrent ingediende `klacht' (inzake politieoptreden) ongegrond.

In de afdoeningsbrief van de korpschef van de Regiopolitie Kennemerland, d.d. 21 juli 1999 (zie hiervóór, onder A.3.; N.o.) (…) gericht aan mevrouw K., staat onder meer vermeld:

`Voorzover dit in het vermogen van de politie Kennemerland ligt, zal worden getracht deze problemen op te lossen.'

Met deze problemen wordt hier o.m. het onheus bejegenen van mevrouw K. bedoeld.

Uiteraard kan een politie-instantie niet geheel voorkomen dat dergelijke zaken toch plaatsvinden.

Als contactpersoon van vermeld politiebasisteam is de brigadier van politie, de heer S., diverse malen met mevrouw K. in contact getreden.

(…)

De heer S. heeft echter verklaard dat hij nimmer door mevrouw K. is binnengelaten in haar woning teneinde e.e.a. te bespreken.

Hij heeft de indruk dat zij de politie niet wil binnenlaten. Een dergelijk gegeven zal de weg naar een oplossing mijns inziens dan ook niet bespoedigen."

2. Bij zijn reactie op de klacht zond de korpsbeheerder de Nationale ombudsman onder meer afschriften van twee mutaties uit het dag- en nachtrapport van het regionale politiekorps Kennemerland, opgemaakt op 6 april 2000.

2.1. Een van deze mutaties was opgemaakt om omstreeks negen uur `s ochtends. Deze mutatie luidt onder meer als volgt:

"`Belde be (verzoekster; N.o.) naar het bureau met de mededeling dat zij was bedreigd door familie V. De familie was zij in het park tegengekomen. Be vertelde haar verhaal maar er was geen touw aan vast te knopen (…). Of ik D. hierover in kennis wilde stellen alsmede S. (ambtenaren van het regionale politiekorps Kennemerland; N.o.).

Rapp. (rapporteur; N.o.) heeft e.e.a. geraadpleegd. Twee jaar geleden heeft zij een dergelijk verzoek ook gedaan bij de collega's. Rapp. zal D. contacten."

2.2. De tweede mutatie uit het dag- en nachtrapport was opgemaakt omstreeks half elf 's ochtends. In deze mutatie staat onder meer het volgende vermeld:

"N.a.v. het eerder plaatsgehad hebbende telefoongesprek met collega (…), kwam be nu aan het bureau ten einde aangifte te doen van laster c.q. smaad, waarbij zij tevens in een verklaring nog opgenomen wilde zien een mishandeling die op 16 februari in het park had plaatsgevonden. Daar de wijze waarop be e.e.a. kenbaar maakt (zeer warrig en zeer ontevreden over de wijze waarop zij in het verleden door de politie is behandeld) is een en ander met haar besproken over de wijze waarop het onderzoek zal moeten geschieden. Daartoe gaat be nu eerst een klacht met verzoek tot vervolging van vooralsnog onbekende dader schrijven en dit richten aan de ovj (officier van justitie; N.o.) dan wel hovj (hulpofficier van justitie; N.o.). Hierop wachten wij dan maar even. Zij opgemerkt dat be K. bang is dat zij eerdaags van een of andere gek een mes in de rug krijgt en dat zij daarom haar kinderen niet naar school zal laten gaan.”

3. Uit overige door de korpsbeheerder toegezonden mutaties uit het dag- en nachtrapport van het regionale politiekorps Kennemerland, is naar voren gekomen dat de politie vanaf maart 1998 een aantal malen het initiatief heeft genomen tot een gesprek met verzoekster over de reeds enige tijd durende problemen. Verder heeft de politie met verzoekster afspraken gemaakt met betrekking tot de behandeling van deze zaak.

Tevens heeft een met naam genoemde politieambtenaar van dat korps op enig moment met verzoekster de afspraak gemaakt dat zij met hem contact op zou nemen indien er iets mis was.

D. Reactie verzoekers

Verzoekers deelden in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:

"Ik begin bij mutatie (…) van 6 april 2000 (zie hiervoor, onder C.2.2.; N.o.).Ten eerste wilde deze agent mij niet helpen, uitspraken van dit verhaal kennen we nu al. Ik bleef hem om hulp vragen, wat hij dan met tegenzin bood. Hierbij was een vrouwelijke agent die geen woord heeft uitgesproken.

Hij heeft mijn verhaal aangehoord en meer was er niet. Hij heeft geen enkele medewerking geboden en ging nog heel gauw zijn wetboek halen. Het enige wat uit zijn mond kwam, ja wat moeten wij ermee. Je kan een briefje sturen naar de officier van justitie in een vorm van een klachtdelict. Hij was duidelijk erg hatelijk.

Dit is pure onzin want de officier ziet mij al aan komen met deze summiere informatie. Het was zijn taak om het uit te zoeken, want ik vroeg hulp, omdat deze man zich schuldig maakt aan meerdere delicten, mishandeling, bedreiging en belediging. (…) Ik had adressen om de man te traceren en dat had gewoon een proces-verbaal moeten worden. Dit was duidelijk werk voor deze agent en dit heeft hij pertinent geweigerd."

E. Reactie verzoekers op het verslag van bevindingen

Naar aanleiding van het aan betrokkenen toegezonden verslag van bevindingen, deelden verzoekers op 16 juni 2001 schriftelijk onder meer nog het volgende mee:

"Standpunt korpsbeheerder. Zover het in hun vermogen ligt zouden ze onze problemen oplossen. In dat standpunt staat niets wat aangeeft waar de politie mij heeft geholpen. Het wordt teruggebracht als een soort beschuldiging in mijn directe woonomgeving maar dat is het niet. Wat de politie hier ook mee doet is het ernstige zedendelict bagatelliseren tot een soort burenruzie en het gegeven dat de politie wist dat het valse beschuldigingen waren en dat leidde tot ernstige vergrijpen. (…)

Er wordt gesproken (onder C.3.; N.o.) (…) dat de politie vanaf maart 1998 een aantal malen het initiatief heeft genomen om gesprekken te voeren maar dit kan ik me niet herinneren. Het initiatief kwam van ons uit en het wordt weer afgedaan als een buurtprobleem. Wat ook staat vermeld dat de politie afspraken heeft gemaakt over de afhandeling van de zaak dit is ongelofelijk volksbedrog. Ze hadden daadwerkelijk nog nooit iets gedaan om ons op welke manier dan ooit te helpen. (…)

De genoemde opsporingsambtenaar weigerde om mijn aangifte op te nemen. Hij schrijft dat ik ontevreden was over de politie en dat gegeven klopt gezien onze voorgeschiedenis. (…)

Hij had het over een warrige indruk, ik was behoorlijk geschrokken en ik had een aardig stuk moeten rennen om weer onder de mensen te komen en toen ik eenmaal bij de supermarkt was begon hij mij publiekelijk te beschuldigen van dit ernstige delict. (…) deze man is zeker geen buurtbewoner. Ik had (…) een getuige en hij wilde er ook voor getuigen, maar schijnbaar heeft deze politieagent niet de wil of het vermogen om een strafbaar feit te onderkennen."

Achtergrond

1. Wetboek van Strafrecht

1.1. Artikel 64:

"Inzake een misdrijf dat alleen op klacht wordt vervolgd, is degene tegen wie het feit is begaan, tot de klacht gerechtigd."

1.2. Artikel 261, eerste lid:

"Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie."

1.3. Artikel 266, eerste lid:

"Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."

1.4. Artikel 269:

"Belediging, strafbaar krachtens deze titel, wordt niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd…"

2. Wetboek van Strafvordering

2.1. Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte of klacht te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.

Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.

Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv.

Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.

2.2. Artikel 164:

"1. Bij strafbare feiten alleen op klachte vervolgbaar, geschiedt deze klachte mondeling of schriftelijk bij den bevoegden ambtenaar, hetzij door den tot de klachte gerechtigde in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van eene bijzondere schriftelijke volmacht voorzien. De klachte bestaat in eene aangifte met verzoek tot vervolging.

2. Het tweede, derde en vierde lid van het voorgaande artikel zijn van toepassing."

2.3. Artikel 165:

"Tot het ontvangen der klachte is elke officier van justitie en elke hulpofficier van justitie bevoegd en verplicht."

Instantie: Regiopolitie Kennemerland

Klacht:

Geweigerd aangifte op te nemen tegen man die verzoeker had opgewacht, achtervolgd en uitgescholden.

Oordeel:

Gegrond