Verzoeker, die betrokken was bij een aanrijding te Nieuw Buinen op 3 januari 2000, klaagt erover dat twee ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe:
- hem met betrekking tot de aanrijding niet hebben gehoord;
- het ongeval onjuist hebben omschreven in het registratieformulier;
- in het registratieformulier hebben vermeld dat hij nekletsel had, terwijl dit niet het geval was.
Beoordeling
I. Algemeen
1. Verzoeker is op 3 januari 2000 als bestuurder van een personenauto betrokken geweest bij een verkeersongeval te Nieuw Buinen. Verzoeker was met de voorzijde van zijn auto in botsing gekomen met de linkerachterzijde van de bedrijfsauto van de heer K. Ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe zijn ter afhandeling van het ongeval ter plaatse gekomen en hebben nadien een registratieformulier opgemaakt van het ongeval.
II. Met betrekking tot het niet horen van verzoeker
1. Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Drenthe hem niet heeft gehoord met betrekking tot de toedracht van de aanrijding. Verzoeker stelt dat politieambtenaar D. hem alleen heeft gevraagd naar zijn naam en telefoonnummer, en hem verder niet in de gelegenheid heeft gesteld om details van de aanrijding te verschaffen, zoals de rijrichting waarin verzoeker zich voortbewoog en de afstand tussen de auto van verzoeker en die van zijn voorligger.
2. De beheerder van het regionale politiekorps Drenthe heeft zich in haar reactie op de klacht aangesloten bij het oordeel van de adviescommissie, die de lezing van politieambtenaar D. over het horen van verzoeker over de toedracht van het ongeval aannemelijker acht dan die van verzoeker. Zij heeft erkend dat de standpunten van verzoeker en politieambtenaar D. over het al dan niet horen uiteen liggen, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de lezing van de politieambtenaar aannemelijker acht dan de lezing van verzoeker. Zij heeft zich gebaseerd op het feit dat het bij aanrijdingen gebruikelijk is dat ter plaatse door politieambtenaren een aantal min of meer standaardvragen wordt gesteld over de toedracht van het ongeval. De korpsbeheerder heeft het aannemelijk geacht dat dit ook in dit geval is gebeurd en dat verzoeker zijn zienswijze over het ongeval heeft gegeven. Ter ondersteuning heeft zij aangevoerd dat in het dagrapport van 3 januari 2000 (zie Bevindingen, onder A.3.) in een mutatie met betrekking tot de aanrijding een aantal feiten staat vermeld dat alleen door verzoeker kon zijn geconstateerd. Tevens heeft zij overwogen dat het niet ongebruikelijk is dat een bestuurder door een klap tengevolge van een ongeval naderhand niet meer exact weet wat er in de eerste minuten na het ongeval is gebeurd. De korpsbeheerder achtte dit klachtonderdeel niet gegrond.
3. Met betrekking tot dit klachtonderdeel wordt het volgende overwogen. Uit het registratieformulier (zie Bevindingen, onder A.2.), de processen-verbaal (zie Bevindingen, onder A.6. en A.7.) en de mutatie uit het dagrapport is gebleken dat politieambtenaar D. direct na het ongeval met verzoeker heeft gesproken. Niet is komen vast te staan welke vragen zijn gesteld aan verzoeker over de toedracht van het ongeval. Echter, gelet op de aanvankelijk gebleken ernst van het ongeval is voldoende aannemelijk dat de betrokken ambtenaren ter plaatse zoveel als mogelijk voor de vastlegging en afwikkeling van het ongeval relevante gegevens hebben vergaard. Immers, wanneer een politieambtenaar een dergelijke verkeerssituatie aantreft, zal hij trachten te achterhalen wat de omstandigheden zijn geweest die aan het ongeluk voorafgingen. Het is aannemelijk dat politieambtenaar D. verzoeker, al dan niet door middel van het stellen van gerichte vragen, heeft gevraagd aan te geven wat de omstandigheden zijn geweest die tot de aanrijding hebben geleid. Gelet hierop acht de Nationale ombudsman de lezing van de betrokken ambtenaren over de gang van zaken meer aannemelijk dan de lezing van verzoeker op dit punt.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
III. Met betrekking tot het vastleggen van het ongeval in het registratieformulier
1. Verzoeker heeft er verder over geklaagd dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe onjuiste gegevens hebben vermeld in het registratieformulier. Verzoeker heeft gesteld dat de in het registratieformulier vermelde afstand van 60 meter tussen beide auto's niet juist is, dit zou 200 meter zijn geweest. Verzoeker heeft eveneens aangegeven dat in de registratieset niet staat vermeld dat hij op de linkerweghelft reed om K. in te halen en dat hij vanwege een tegenligger naar de rechterrijstrook moest uitwijken waarbij hij tegen de linkerachterzijde van de auto van K. reed, die inmiddels was gestopt en uitgestapt in verband met een aantal overstekende reeën.
2. De korpsbeheerder heeft in haar reactie op de klacht aangegeven dat in een registratieformulier de feitelijke toedracht van een ongeval wordt weergegeven. Deze toedracht wordt afgeleid uit de verklaringen van (beide) bestuurders, de plaats waar de voertuigen zijn aangetroffen en uit de beschadigingen die aan beide voertuigen zijn geconstateerd. De korpsbeheerder heeft overwogen, dat gelet hierop de wetenschap omtrent de in het registratieformulier opgenomen afstand van 60 meter welhaast alleen van de zijde van verzoeker afkomstig kan zijn. Bovendien, heeft zij gesteld, is het voor de feitelijke toedracht van het ongeval niet van overwegend belang dat verzoeker kort daarvoor nog op de linker weghelft reed. Zij acht de klacht niet gegrond.
3. Een registratieformulier (zie Achtergrond onder 2.; N.o.) is van belang voor de civielrechtelijke afwikkeling van een verkeersongeval. Daarom behoren op dat formulier alle gegevens te worden vermeld die van belang zijn voor de vaststelling van de schuld aan de aanrijding. Het moet daarbij gaan om geconstateerde feiten. Eventuele conclusies moeten zijn gebaseerd op vaststaande feiten of op bijzondere wetenschap van degene die het formulier invult. Wanneer onvoldoende vaststaat wie schuldig is aan het ongeval, verdient het aanbeveling dat in het registratieformulier de lezingen van elk van de partijen - kort - worden weergegeven.
4. In het registratieformulier dat naar aanleiding van het ongeval is opgemaakt, staat vermeld dat de vóór verzoeker rijdende auto's afremden voor overstekende reeën en dat de afstand tussen de auto van verzoeker en zijn voorligger op dat moment ongeveer 60 meter was. Mede gelet op het feit dat het wegdek ter plaatse ten tijde van het ongeval nat was, en daarop derhalve geen remsporen waren achtergebleven, was de afstand tussen beide auto's niet uit dergelijke sporen af te leiden, en is het aannemelijk dat deze door verbalisant D. vastgelegde informatie afkomstig was van verzoeker.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Ten aanzien van de vermelding in het registratieformulier van de feitelijke toedracht van het ongeval, wordt het volgende overwogen. In het registratieformulier staat vermeld dat verzoeker met de voorzijde van zijn auto tegen de linker achterzijde van het voertuig van K. botste. Zoals hiervoor (onder III.3) werd aangegeven dienen op het formulier alle vaststaande gegevens te worden vermeld die van belang zijn voor de vaststelling van de schuld van de aanrijding. Op het formulier is slechts plaats voor geconstateerde feiten en op vaststaande feiten of bijzondere wetenschap gebaseerde conclusies. Hiervoor onder II. werd geoordeeld dat moet worden aangenomen dat de politieambtenaar verzoeker ter plaatse heeft gehoord.
Noch uit verzoekers aanvankelijke verklaring, noch uit die van automobilist K., noch uit enig andere omstandigheid kan worden afgeleid dat aan het ongeval een mislukte, althans afgebroken inhaalmanoeuvre van verzoeker voorafging.
Gelet daarop geeft het registratieformulier geen onjuist beeld van de toedracht.
Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
Ten overvloede wordt overwogen dat de door politieambtenaar D. opgemaakte situatietekening (zie BIJLAGE; N.o.) geen recht doet aan het schadebeeld. Uit de tekening kan niet worden afgeleid dat verzoeker de bedrijfsauto van K. aan de linkerachterzijde heeft geraakt. Daarnaast heeft D. verklaard dat hij de tekening heeft opgemaakt naar aanleiding van de aangetroffen situatie. In de tekening is echter de situatie voorafgaand aan de aanrijding weergegeven.
Dat uit de door politieambtenaar D. gemaakte situatieschets ten onrechte zou kunnen worden opgemaakt dat verzoeker de bestelauto van K. middenachter zou hebben geraakt, doet echter niet af aan het oordeel over de omschrijving van het ongeval in het registratieformulier.
IV. Met betrekking tot de vermelding in het registratieformulier dat verzoeker nekletsel had
1. Verzoeker klaagt erover dat in het registratieformulier staat vermeld dat hij nekletsel had opgelopen als gevolg van de aanrijding. Volgens verzoeker heeft hij niet geklaagd over pijn in de nek. Bovendien stelt verzoeker dat in het Refajaziekenhuis is gebleken dat verzoeker geen nekletsel had. Het opnemen van nekletsel in het registratieformulier had daarom achterwege moeten blijven.
2.1. Volgens de korpsbeheerder wordt een registratieformulier opgemaakt met betrekking tot de vermoedelijke toedracht van het ongeval. Ook het vermoeden van door het ongeval eventueel ontstaan letsel wordt in dit formulier opgenomen. Aangezien verzoeker tegenover de betrokken politieambtenaar te kennen had gegeven dat hij pijn in zijn nek had, heeft deze ambtenaar dit gegeven in het formulier opgenomen. Een arts zal uiteindelijk de diagnose van het letsel moeten stellen, wat bij deze aanrijding ook is gebeurd. Blijkens de mededeling in de mutatie uit het dagrapport van 3 januari 2000 heeft de politieambtenaar contact opgenomen met het Refajaziekenhuis en is daaruit gebleken dat het nekletsel meeviel.
2.2. De korpsbeheerder is van mening dat de politiefunctionarissen, gelet op de situatie die zij ter plaatse van de aanrijding aantroffen, in redelijkheid hebben kunnen denken dat er mogelijk sprake was van nekletsel. Immers, er zat een ster/bolling in de voorruit ter hoogte van de bestuurder. Verzoeker klaagde over pijn in de nek waardoor hij zijn hoofd niet of nauwelijks kon bewegen. Gelet hierop hebben de politieambtenaren besloten om een ambulance en de brandweer op te roepen. De korpsbeheerder achtte de klacht dan ook ongegrond.
3. In de processen-verbaal die zijn opgemaakt door de politieambtenaren staat aangegeven dat er een vermoeden bestond dat verzoeker nekletsel had opgelopen als gevolg van het ongeval. De betrokken ambtenaren hebben dit afgeleid uit uitspraken van verzoeker die klaagde over pijn in zijn nek waardoor hij zijn hoofd niet of nauwelijks meer kon bewegen. De auto van verzoeker was aan de voorzijde zwaar beschadigd, en bovendien zat er aan bestuurderszijde een ster/bolling in de voorruit, waaruit viel af te leiden dat verzoeker mogelijk met zijn hoofd tegen de voorruit was geslagen. De politieambtenaren hebben met het oog op mogelijk nekletsel een ambulance en de brandweer opgeroepen. Politieambtenaar D. heeft tijdens het onderzoek door de klachtencommissie politie Drenthe aangegeven dat hij al vaker met nekletsel te maken heeft gehad en dat bij de mogelijkheid van nekletsel voorzichtig moet worden gehandeld. Dat is de reden waarom in dit geval het dak van verzoekers auto eraf is geknipt.
Gelet op de ernstige situatie die de politieambtenaren hebben aangetroffen en de verklaringen van verzoeker, hebben de politiefunctionarissen in redelijkheid kunnen aannemen dat er mogelijk sprake was van nekletsel en konden zij dit in redelijkheid op het registratieformulier vermelden. Dat naderhand in het ziekenhuis is gebleken dat verzoeker geen nekletsel had opgelopen, doet hieraan niet af. Het getuigt van zorgvuldig handelen, dat de betrokken politieambtenaren bij dit ongeval omzichtig hebben opgetreden in verband met de mogelijkheid van nekletsel.
De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Drenthe, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen), is niet gegrond.
Onderzoek
Op 25 juli 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Assen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Drenthe.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe (de burgemeester van Assen), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd twee betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar D. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
a. FEITEN
1. Verzoeker was op 3 januari 2000 als bestuurder van een personenauto betrokken bij een verkeersongeval op de N 374 te Nieuw Buinen. Hierbij was de door verzoeker bestuurde personenauto tegen de (linker-)achterzijde van de voor hem rijdende bestelbus van de heer K. gebotst.
2.1. Ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe, de heren D. en V., kwamen ter plaatse. Zij maakten van het ongeval een registratieformulier op. Bij punt 18 van dit registratieformulier is onder meer het volgende vermeld:
"Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval.
Betrokkene 14.1 (verzoeker; N.o.) reed over N 374, komende uit de richting Borger en gaande in de richting van Nieuw-Buinen. Voor hem in dezelfde richting reed betrokkene 14.2 (de heer K.; N.o.). De voor 14.2 rijdende personenauto's remden af voor overstekende reeën. Hierop remde 14.2 eveneens af. Op dit moment was betrokkene 14.1, die ongeveer 60 meter achter 14.2 reed, niet in staat zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Doordat het wegdek nat was gleed 14.1 door en botste met de voorzijde van zijn auto tegen de linker achterzijde van het voertuig van 14.2. Ten gevolge van de aanrijding geraakte 14.1 gewond en werd overgebracht naar het Refajaziekenhuis te Stadskanaal."
2.2. Tevens staat vermeld in het registratieformulier dat de auto van K. aan de linkerachterzijde was beschadigd en dat (verzoeker; N.o.) nekletsel had opgelopen als gevolg van het ongeval.
3. In een door politieambtenaar V. opgemaakte mutatie in het dagrapport van 3 januari 2000, om 10:37 uur is onder meer het volgende opgenomen:
"Beiden reden over de N374, gidrv Stadskanaal. Ter hoogte van hmp 4.6 staken er 3 reeën de rijbaan over. Een onbekend gebleven voertuig remde keurig af en betrokkene K. ook. Nadat de 3 reeën waren overgestoken kon het onbekend gebleven voertuig doorrijden. De 3 reeën draaiden zich om en staken opnieuw de rijbaan over.
K. liet de beesten opnieuw oversteken. Hij reed op dat moment ongeveer 30 km/u. (Verzoeker; N.o.) zag dat K. wel remde. Hij remde eveneens en begon te glijden. Met een botsing als gevolg.
K. had lichte schade aan de achterzijde. De auto van (verzoeker; N.o.) zat van voren behoorlijk in elkaar.
Ambulance ter plaatse geweest voor (verzoeker; N.o.). (Verzoeker; N.o.) is overgebracht naar het ziekenhuis in Stadskanaal.
Brandweer van Exloermond heeft de auto open geknipt.
(…)
Nog contact gehad met het ziekenhuis in Stadskanaal. Het nekletsel viel mee en (verzoeker; N.o.) ging vandaag nog weer naar huis."
4. Op 9 maart 2000 diende verzoeker een schriftelijke klacht in bij het regionale politiekorps Drenthe over de manier waarop enkele politieambtenaren van dit politiekorps het ongeval op 3 januari 2000 hadden afgehandeld.
Verzoeker vulde deze klacht op 23 april 2000 nader aan.
5. In het advies van de klachtencommissie politie Drenthe van 15 juni 2000, dat is gegeven naar aanleiding van verzoekers klachten van 9 maart 2000 en 23 april 2000, is onder meer het volgende vermeld:
"3. Formulering van de klacht.
Aan de hand van de stukken en het onderzoek op de zitting heeft de commissie de klacht als volgt geformuleerd:
- (…)
- Politiefunctionaris D. heeft klager ten onrechte niet gehoord over de toedracht tot het ongeval.
4. Behandeling van de klacht ter zitting.
De klacht is behandeld ter zitting van de commissie op dinsdag, 23 mei 2000 in het gemeentehuis te Emmen. Politiefunctionaris V. heeft de commissie laten weten dat hij in verband met vakantie niet aanwezig kon zijn. De commissie heeft klager en politiefunctionaris D. in elkaars aanwezigheid gehoord.
(Verzoeker; N.o.) heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
(…) Er is geen verklaring van (verzoeker; N.o.) opgenomen naar aanleiding van het ongeval.
(Verzoeker; N.o.) geeft verder aan dat hij na het ongeval goed aanspreekbaar was en dat hij voor zijn nek niet bang was. Hij is niet van de plek af geweest en heeft zich aan het stuur afgezet met beide armen. De zwaar gekneusde schoudergewrichten zijn het enige mankement dat hij aan het ongeval heeft overgehouden. Hij was bij kennis en weinig aangeslagen.
Op een vraag van de voorzitter of hij vervolgens naar het ziekenhuis is gebracht en wanneer hij contact met de politie heeft gehad antwoordt klager: Toen ik vanuit de ambulance naar binnen werd gereden. In het ziekenhuis heeft men foto's gemaakt van mijn nek. Men was bang dat ik nekletsel had. (…)
De voorzitter zegt: Er is door u geen verklaring afgelegd. Heeft u niet gezegd dat u pijn in uw nek had?
(Verzoeker; N.o.) zegt: "Neen."
(…)
(Verzoeker; N.o.) zegt dat de heer D. wel gebeld heeft (…). Ik vroeg aan de heer D. hoe hij bij 60 meter, zoals in het rapport is vermeld, komt. Deze zei dat dit een schatting was."
(Een commissielid vraagt; N.o). Wat verwacht u van de commissie. (…)
(Verzoeker; N.o.) geeft aan dat het belangrijkste is dat er nog steeds geen goed politierapport is. Toen hij daarover begon met de heer D. zei deze dat hij geen koehandel wilde.
Op een vraag van (een commissielid; N.o.) over het goede politierapport zegt klager:
Ik heb dit geprobeerd voor elkaar te krijgen. De heer D. vindt dat koehandel. Hij had bij zich zelf al een beeld gevormd wat ik mankeerde. Hij had al contact gehad met het hoofd van de politie.
(Een commissielid; N.o) vraagt of (verzoeker; N.o.) met het hoofd van de politie over dit probleem heeft gesproken. (Verzoeker; N.o.): Over dit probleem niet.
De heer D. heeft, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Het betrof een melding met letsel. Het was een zogenaamde kop-staart aanrijding. (Verzoeker; N.o.) was goed aanspreekbaar. Om de tijd totdat de ambulance kwam te overbruggen heb ik (verzoeker; N.o.) gevraagd hoe het was gebeurd. (…) Het was een normale kop-staart botsing, waarvan er misschien wel 10 per week voorkomen. Ik heb hiervan een rapport opgemaakt. In het ziekenhuis heb ik geïnformeerd hoe het met (verzoeker; N.o.) was. (…) Hij (verzoeker; N.o.) kan met het politierapport niet uit de voeten. De schuld moest 50 - 50 zijn. Ik heb uit zijn woorden begrepen dat hij iedereen er bij wil betrekken. Ik wilde hem helpen. Dat mag echter niet leiden tot het intrekken van de klacht. Het wordt geen deal.
(Verzoeker; N.o.): "Ik heb met geen woord gezegd hoe het gegaan is. Ik heb geen verklaring af kunnen leggen. Ik zat op de linker weghelft. Dat is anders dan er gewoon achterop rijden. De persoon van die andere auto is wel degelijk uitgestapt. Men heeft mij niet de kans gegeven een poging te doen om het rapport aan te passen. Ik wil verder. Ik weet zelf hoe het gegaan is."
De voorzitter vraagt hierover een reactie van de heer D.
D.: Ik heb hem kort gehoord hoe het gekomen is. Die 60 meter heb ik van hem gehoord. Als hij zegt dat de afstand 200 meter was, dan had hij al lang kunnen stoppen. Ik heb van de situatie een tekening gemaakt.
De voorzitter geeft aan dat de verzekeraar een afschrift van de registratieset kan krijgen. Daar zit een tekening bij. De heer D. geeft desgevraagd aan dat hij de tekening gemaakt heeft hoe hij de situatie heeft aangetroffen. (Verzoeker; N.o.) was met de voorzijde van zijn auto tegen de linkerachterkant van de bestelbus gereden.
Op een vraag van (een commissielid; N.o.) of het rapport door de verzekeringsmaatschappij is opgevraagd antwoordt (verzoeker; N.o.): "Ja, voor zover ik weet." Het is gelogen dat ik de afstand van 60 meter genoemd zou hebben. Dan had ik mijn hele verhaal verteld, zoals het gebeurd is. Met zo'n rapport kan ik niet bij de rechter aankomen. Mijn auto stond scheef, dat is de ware toedracht. Ik heb nog wel contact gehad met de tegenligger. Deze zei, dat hij nog te ver weg was om de zaak goed te kunnen beoordelen. Hij heeft de ambulance gebeld.
De voorzitter geeft aan dat de afstand van 60 meter een rol speelt. Kan die informatie niet van de andere bestuurder afkomstig zijn?
De heer D. zegt dat hij niet met die andere bestuurder gesproken heeft. Hij zou niet weten hoe hij anders aan die 60 meter gekomen moest zijn.
De voorzitter concludeert dat dit moeilijk te achterhalen is.
(Verzoeker; N.o.) zegt dat het verhaal over het nekletsel verzonnen is. Hij kon wel bewegen. Hij moest rustig blijven en kon wel praten. De heer D. heeft hem alleen naar de naam en het telefoonnummer gevraagd. Hij geeft toe dat het een behoorlijke chaos was.
De heer D.: Daarmee wil (verzoeker; N.o.) zeggen dat wij niets gedaan hebben. Je houdt contact. Ik werk al 20 jaar bij de politie en het is niet de eerste keer dat ik met nekletsel te maken heb gehad. Bij de mogelijkheid van nekletsel moet je voorzichtig zijn. Daarom is ook het dak er afgeknipt.
De voorzitter concludeert dat er twee lezingen zijn voor wat betreft de feiten. Hij vraagt hoe lang het geduurd heeft voordat de ambulance ter plaatse kwam. De heer D. zegt dat dit 5 a 10 minuten geduurd heeft en het gesprek met (verzoeker; N.o.) dus ongeveer 10 minuten heeft geduurd.
(Verzoeker; N.o.) bestrijdt dit. De heer D. had ook naar de banden gekeken. Maar misschien moest dat ook wel. Hij verwijt de heer D. dat hij zaken die hij niet van hem gehoord kan hebben in het proces-verbaal heeft gezet. Het bewijs hiervan is dat in het rapport staat dat er over de nek is gesproken. Dit is echter niet door (verzoeker; N.o.) genoemd. (…).
Op een vraag van de (commissie; N.o.) wie de beslissing heeft genomen om de ambulance en de brandweer er bij te roepen, antwoordt de heer D., dat die door de politie zijn gebeld.
De voorzitter geeft weer dat is vermeld dat de bestuurder zei dat hij pijn in de nek had en dat daarom is gezegd dat hij zich niet mocht bewegen.
De heer D.: "Ja dat herinnerde ik mij. Ik kan het gesprek echter niet meer letterlijk reconstrueren. (…). (Verzoeker; N.o.): Het personeel van de ambulance heeft mij van alles gevraagd. Van die kant werd gezegd: "Beweeg nu maar niet meer."
Op een vraag van de voorzitter over een scheur in de ruit zegt (verzoeker; N.o.) dat er ook links in het dashboard een scheur zat en daarboven ook.
De heer D. geeft aan dat zijn collega V. er ook bij was met nog twee collega's uit Borger.
Op een vraag van de voorzitter of V. ook met (verzoeker; N.o.) heeft gesproken antwoordt de heer D., dat zijn collega (verzoeker; N.o.) wel heeft zien zitten.
(Verzoeker; N.o.) geeft aan dat hij niet een andere politiefunctionaris gezien heeft en dat de heer D. hem één vraag heeft gesteld.
De (commissie; N.o.) zegt dat in het proces-verbaal staat dat (verzoeker; N.o.) gezegd zou hebben dat hij pijn in de nek had en vraagt of (verzoeker; N.o.) dat ook gezegd heeft.
(Verzoeker; N.o.): "Neen, absoluut niet."
De (commissie; N.o.) vraagt of (verzoeker; N.o.) wel heeft verklaard dat de voorste auto snel heeft geremd.
(Verzoeker; N.o.) zegt dat hij dat wel heeft gezegd. Toen de heer D. belde heeft hij geprobeerd hem duidelijk te maken hoe de toedracht was geweest. Dit is niet op de plaats van het ongeval geweest.
De heer D. geeft aan dat dit in de auto is verklaard. In het telefoongesprek heeft (verzoeker; N.o.) dit ook weer verklaard. Ook over die 200 meter etc.
Hij kan zich voorstellen dat (verzoeker; N.o.) op het moment na het ongeval pijn had. Hij vraagt zich af waar hij de gegevens hoe het is gebeurd anders vandaan zou moeten hebben. De vragen die na een aanrijding gesteld worden zijn haast standaard.
Desgevraagd geeft de heer D. nog aan dat hij geen remsporen heeft gezien. Die waren er niet. Hij weet niet of hij naar de banden heeft gekeken.
5. Bevindingen en overwegingen.
(…) Met betrekking tot de klacht over de gang van zaken direct na het ongeval oordeelt de commissie dat de vragen die de politie in een dergelijk geval stelt, feitelijk standaard-
vragen zijn. Daarbij heeft de politie geen belang om de feiten anders voor te stellen dan ze zijn. Ook acht de commissie het mogelijk dat het in de beleving van klager, die juist geconfronteerd was met een ernstig verkeersongeval, anders is geweest dan door de heer D. is weergegeven. Dit kan ondermeer blijken uit het feit dat klager heeft aangegeven dat hij politiefunctionaris V. niet gezien of gesproken heeft. De heer D. verklaart dat zijn collega klager wel heeft gezien. Ook blijkt dit uit het proces-verbaal. Verder blijkt hieruit dat de heer V. een andere bestuurder heeft gehoord. De heer V. kan dan ook niet bekend zijn met hetgeen de heer D. en (verzoeker; N.o.) hebben gezegd. De commissie acht, alles overwegende, de lezing van de heer D. meer aannemelijk dan die van klager.
6. Conclusie:
(…) De klacht dat politiefunctionaris D. klager ten onrechte niet heeft gehoord over de toedracht van het ongeval is ongegrond."
6. In het proces verbaal, dat op 30 april 2000 door politieambtenaar D. is opgemaakt, is onder meer het volgende opgetekend:
"Op maandag 3 januari 2000 omstreeks 08:47 uur kregen wij, 1e verbalisant D. en 2e verbalisant V., via de MKD te Assen de opdracht te gaan naar de N 374 te Nieuw-Buinen, gemeente Borger-Odoorn, alwaar thv hac.paal 4.5 een aanrijding had plaatsgevonden.
Bij deze aanrijding was een gewonde gevallen.
Ter plaatse gekomen zagen wij, 1e en 2e verbalisant, een personenauto voorzien van het kenteken XX-YY-00 (kenteken van verzoeker; N.o.) schuin op de rechterrijstrook, met de voorzijde gekeerd in de richting van Nieuw-Buinen, staan. Deze auto was aan de voorzijde zwaar beschadigd. Tevens zat er in de voorruit, bestuurderszijde, een ster/ bolling. Mogelijk dat de bestuurder met zijn hoofd tegen de voorruit was geslagen.
In deze auto zat een man die naar zijn naam gevraagd opgaf te zijn: (verzoeker; N.o.) wonende te Assen. Hij deelde mij mede pijn in zijn nek te hebben waardoor hij zijn hoofd niet of nauwelijks meer kon bewegen.
Door in gesprek met (verzoeker; N.o.) te komen probeerde ik, 1e verbalisant, hem te kalmeren en tot inzicht te komen tot de toedracht van het ongeval.
(Verzoeker; N.o.) verklaarde mij, 1e verbalisant, te hebben gereden over de N 374 komende uit de richting Borger en gaande in de richting Nieuw-Buinen. Op een gegeven moment zag hij dat de voor hem rijdende bestelauto afremde. Hierop remde (verzoeker; N.o.) af doch gleed, waarschijnlijk door het natte wegdek, door en botste met de voorzijde van zijn voertuig tegen de achterzijde van de bestelauto.
(…)
Vervolgens verleende het inmiddels ter plaatse gekomen ambulancepersoneel eerste hulp aan (verzoeker; N.o.).
De bij de aanrijding betrokken bestelauto was verplaatst van de plaats van de aanrijding. De gegevens van de bestuurder werden door mij, 2e verbalisant, opgenomen. De bestuurder K. verklaarde afgeremd te hebben voor een aantal overstekende reeën.
Vervolgens bleek dat (verzoeker; N.o.) met behulp van de brandweer uit zijn auto moest worden gehaald. Hiertoe werd het dak van zijn auto verwijderd.
Nadat (verzoeker; N.o.) uit zijn auto was gehaald werd hij door het ambulancepersoneel overgebracht naar het Refaja ziekenhuis te Stadskanaal.
(…)
Vervolgens werd door mij, 1e verbalisant, in de loop van de morgen bij het Refaja ziekenhuis geïnformeerd naar de toestand van (verzoeker; N.o.). Men deelde mede dat de verwondingen meevielen en dat (verzoeker; N.o.) na behandeling naar huis kon.
(…)
Vervolgens werd door ons, 1e en 2e verbalisant, een registratieset opgemaakt waarbij (verzoeker; N.o.) als verdachte werd aangemerkt. (artikel 19 RVV 1990, de bestuurder moet in staat zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien of [lees: en; N.o.] waarover deze vrij is (zie Achtergrond onder 1.; N.o.).
Vervolgens bleek dat (verzoeker; N.o.) op 9 maart 2000 een brief had geschreven (…).
Naar aanleiding van deze brief heb ik telefonisch kontakt gezocht met (verzoeker; N.o.). (…).
Verder deelde (verzoeker; N.o.) mij mede dat het er eigenlijk niet zoveel toe deed. Hij wilde hoe dan ook niet voor 100% schuld hebben aan deze aanrijding. 50/50 leek in zijn ogen eerlijker. Hij zou alles in het werk stellen om dit te realiseren. Ieder hulp was daarbij welkom.
In deze kontekst werd door mij het woord "koehandel" genoemd, met andere woorden dat ik, 1e verbalisant, weigerde mee te werken aan feit dat door hulp van mij aan (verzoeker; N.o.) de klacht door hem zou worden ingetrokken.
(…).
Na het telefoongesprek tussen mij, 1e verbalisant en (verzoeker; N.o.), werd door mij mijn chef T. ingelicht. Ik heb hem gevraagd om met (verzoeker; N.o.) kontakt op te nemen en te vragen naar het resultaat van het gesprek.
Vervolgens deelde T. mij, 1e verbalisant, mede dat hij had gesproken met de moeder van (verzoeker; N.o.). Zij vertelde dat het gesprek goed was verlopen.
Door (verzoeker; N.o.) werden na de brief van 9 maart 2000 nog twee brieven geschreven te weten op 1 en 23 april 2000. (…). Daarnaast worden nieuwe "feiten" toegevoegd."
7. In het proces verbaal, dat op 7 mei 2000 was opgemaakt door V., staat het onder meer volgende vermeld:
"Op maandag 03 januari 2000 te 08.47 uur bevond ik mij, samen met collega D. in een opvallende dienstauto te Borger. Wij kregen via de MKD het verzoek te gaan naar de N374 ter hoogte van hectometerpaal 4.5, alwaar een aanrijding met letsel had plaatsgevonden.
Wij begaven ons vervolgens meteen ter plaatse en arriveerden hier te 08.56 uur.
Wij zagen twee beschadigde auto's op de weg staan, beiden met de voorzijde in de richting van Stadskanaal. Wij zagen dat het voorste voertuig voorzien was van het kenteken QQ-PP-00 (kenteken K.; N.o.) en wij zagen dat dit voertuig beschadigd was aan de achterzijde. Wij zagen tevens dat het achterste voertuig voorzien was van het kenteken XX-YY-00 en wij zagen dat dit voertuig zwaar beschadigd was aan de voorzijde. Tevens zat in dit voertuig een man die klaagde over pijn in zijn nek, waardoor hij zijn hoofd amper meer kon bewegen. Wij zagen dat in de voorruit ter hoogte van de bestuurder een bolling zat.
Deze man gaf de collega D. desgevraagd op te zijn genaamd: (verzoeker; N.o.).
De bestuurder van de QQ-PP-00 gaf mij, verbalisant, desgevraagd op te zijn genaamd: K. K. vertelde mij, dat er voor hem nog een onbekend gebleven voertuig reed, waar hij vlak achter aan reed. Vervolgens kwamen er uit noordelijke richting drie reeën aanlopen die de weg daar overstaken.
Het onbekend gebleven voertuig, alsmede K. remde vervolgens af, om de reeën over te laten steken. Hierna reed het onbekend gebleven voertuig weer verder, gaande in de richting van Stadskanaal. Op dat moment keerden de drie reeën weer en staken opnieuw de weg over, dit keer gaande in noordelijke richting. K. remde vervolgens weer af om de reeën opnieuw te laten oversteken.
(Verzoeker; N.o.) kon zijn voertuig echter niet meer tijdig tot stilstand brengen en botste tegen de achterzijde van het voertuig van K.
Aangezien (verzoeker; N.o.) klaagde over nekletsel, hebben wij een ambulance en de brandweer ter plaatse laten komen. De brandweer heeft het dak van de auto open geknipt, waarna (verzoeker; N.o.) uit zijn auto is gehaald. Hierna is (verzoeker; N.o.) door het ambulancepersoneel overgebracht naar het ziekenhuis in Stadskanaal."
8. Op 1 april 2000 schreef verzoeker een brief naar de heer T., chef van de heer D., welke deze op 4 april 2000 ontving. Hierin was onder meer het volgende geschreven:
"Afgezien van andere punten is er door agent D. geen ondervraging geweest aan mij in auto. Alleen telefoonnummer vroeg hij. Gaat hij vervolgens kijken naar de banden en of mijn papieren goed zijn. Op zoek naar ongerechtigheid.
(…)
Ik ben gewend met Hoofd van politie zaken op te lossen, waarbij we elkaar helpen.
Die agent D. kan dat niet begrijpen. Het is geen koehandel zegt agent D. Dat slaat nergens op.
Ik wou hulp van jullie bij het naar voren halen van stille getuigen als: mijn auto stond schuin. De bus is links achter geraakt, mijn auto links voor.
Ik ben nl van de linker weghelft gekomen met een flauwe bocht (noodgedwongen) om levens te sparen, (bestuurder K.; N.o.) stapt uit)."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Drenthe
De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:
"Verzoekers klacht over het feit dat ambtenaren van het regionale politiekorps Drenthe hem met betrekking tot de aanrijding niet hebben gehoord, is mijns inziens ongegrond. Verzoeker en de betrokken politiefunctionaris zijn door de klachtencommissie in elkaars aanwezigheid gehoord. De standpunten van beide partijen met betrekking tot het horen in de auto op de plaats van het ongeval liggen uiteen. De klachtencommissie heeft de verklaring van de politiefunctionaris op dit punt meer aannemelijk geacht dan die van verzoeker. Ik deel die mening. Onbestreden is dat politiefunctionaris D. tot het moment dat de ambulance ter plaatse kwam, ongeveer tien minuten, bij verzoeker is geweest en zijn collega bij de bestuurder van de aangereden bedrijfsauto. Aannemelijk is dan ook dat de politiefunctionaris met verzoeker heeft gesproken. Het is bij aanrijdingen gebruikelijk dat de politie een aantal min of meer standaardvragen stelt. Zoals: "Hoe is het gebeurd." Aannemelijk is dat verzoeker hierop zijn visie heeft gegeven. De informatie die is vermeld op de registratieset is afkomstig van verzoeker en/of van de bestuurder van de aangereden bedrijfsauto. Ook een opgemaakte mutatie in het dagrapport van 3 januari 2000, om 10.37 uur vermeldt hieromtrent: "(Verzoeker; N.o.) zag dat K. wel remde. Hij remde eveneens en begon te glijden. Met een botsing als gevolg." Alleen verzoeker kan gezien hebben en dus verklaard hebben dat hij zag dat zijn voorganger remde.
Ook de vraag over de afstand tot de voor verzoeker rijdende auto op het moment van remmen, kan welhaast alleen door verzoeker zijn beantwoord, temeer daar er geen sporen op het wegdek zichtbaar waren.
Het is niet ongebruikelijk dat een bestuurder door een klap tengevolge van een ongeval naderhand niet meer exact weet wat er in de eerste minuten na het ongeval is gebeurd.
De klacht over de onjuiste omschrijving van het ongeval in het registratieformulier is mijns inziens ook ongegrond. De feitelijke toedracht van het ongeval is geconstateerd aan de hand van de verklaringen van beide bestuurders, de plaats waar de voertuigen zijn aangetroffen en de beschadigingen aan beide voertuigen. De informatie over de afstand van 60 meter die is vermeld in het registratieformulier kan welhaast alleen afkomstig zijn van verzoeker. Daarbij is die afstand niet als absolute afstand aangegeven, terwijl het voor feitelijk gebeuren ook niet zoveel uitmaakt of die afstand nu 60 of 80 meter was. Verzoeker is met de voorzijde van zijn auto tegen de achterzijde van het zich voor hem bevindende voertuig gereden. Of hij kort daarvoor nog op de linker weghelft zat, zoals hij tegenover de klachtencommissie heeft verklaard, is voor de feitelijke toedracht ook niet van overwegend belang.
De vermelding in het registratieformulier dat verzoeker nekletsel had is als volgt te verklaren. Een registratieformulier is een door politiemensen opgemaakt formulier met betrekking tot de vermoedelijke toedracht van een verkeersongeval. Daarbij is gekozen voor een aantal standaardvragen, die door de politie moet worden ingevuld. De vermelding van de verwonding kan dan ook slechts een indicatie zijn van de werkelijke verwondingen; immers een politiefunctionaris is geen arts. Wil men concrete informatie hebben omtrent de verwondingen, dan is immers een geneeskundige verklaring van een arts noodzakelijk.
Ik vind het begrijpelijk en niet onbehoorlijk dat de politiefunctionarissen de indruk hebben gekregen dat er sprake was van nekletsel en dit in het registratieformulier hebben vermeld.
In de mutatie uit het dagrapport van 3 januari 2000, om 10.37 uur, is vermeld dat er nog contact was geweest met het ziekenhuis. "Het nekletsel viel mee en (verzoeker; N.o.) ging vandaag nog weer naar huis." Hieruit blijkt dat vanaf het eerste moment de politie aan nekletsel heeft gedacht.
In het proces-verbaal van de heer D., d.d. 30 april 2000, opgemaakt naar aanleiding van de klacht van verzoeker, is vermeld: "Tevens zat er in de voorruit, bestuurderszijde, een ster/bolling. Mogelijk dat de bestuurder met zijn hoofd tegen de voorruit was geslagen."... en ... "Hij deelde mij mede pijn in de nek te hebben waardoor hij zijn hoofd niet of nauwelijks meer kon bewegen."
In het door de heer V. opgemaakte proces-verbaal, van 7 mei 2000, is hieromtrent vermeld: "Tevens zat in dit voertuig een man die klaagde over pijn in zijn nek, waardoor hij zijn hoofd amper meer kon bewegen. Wij zagen dat in de voorruit ter hoogte van de bestuurder een bolling zat."... en ... "Aangezien (verzoeker; N.o.) klaagde over nekletsel, hebben wij een ambulance en de brandweer ter plaatse laten komen."
Alles overziend, en met name de relatieve waarde van de desbetreffende vermelding, ben ik van mening dat de politiefunctionarissen in eerste instantie in redelijkheid hebben kunnen denken dat er mogelijk sprake was van nekletsel. Over de ernst van deze verwonding kon men uiteraard niets aangeven. Gevolgen van deze vermelding zijn er mijns inziens voor verzoeker ook niet.
U vraagt welke handelingen politieambtenaren van mijn korps gewoonlijk verrichten op de plaats van een aanrijding. De eerste taak van de politie bij een aanrijding is, ervoor te zorgen dat er niet meer ongelukken gebeuren en hulp te verlenen aan eventuele slachtoffers. Daarnaast wordt de plaats van de voertuigen en de beschadigingen aan die voertuigen onderzocht. Verder wordt er gekeken naar eventuele sporen op het wegdek, in de berm etc. Vervolgens worden eventuele getuigen en de betrokken bestuurders kort gehoord. Tenslotte wordt er gevraagd om een eventueel benodigde ambulance voor vervoer van slachtoffers en een takelauto voor transport van voertuigen die niet meer kunnen rijden.
Uw vraag over de verklaring van de heer D. dat er geen remsporen waren en hoe deze constatering zich verhoudt met de omschrijving van de aanrijding op het registratieformulier laat zich als volgt uitleggen. In de bewuste situatie was het wegdek nat. De auto van verzoeker is tijdens het remmen gaan glijden. Ten gevolge van de geringe wrijvingsweerstand zijn er op het wegdek geen sporen achtergebleven. Hooguit zal het wegdek op die plaats door het blokkeren van de banden even droog zijn geweest, maar heeft dit slechts enkele minuten geduurd.
(…)
De wnd. hoofdofficier van justitie in Assen heeft mij laten weten mijn standpunt ten aanzien van deze klacht te delen."
D. REACTIE BETROKKEN AMBTENAREN
1. Op 29 augustus 2000 gaf politieambtenaar V. in een telefoongesprek met een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman aan dat hij niets had toe te voegen aan hetgeen in het advies van de klachtencommissie politie Drenthe van 15 juni 2000 was weergegeven.
2. Politieambtenaar D. liet een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman op 30 augustus 2000 telefonisch weten dat hij zich aansloot bij het oordeel van de klachtencommissie politie Drenthe van 15 juni 2000. Hij verklaarde tevens dat het een fors ongeval was geweest, en dat een ambulance medewerker bij verzoeker een band om zijn nek had aangebracht.
E. Reactie verzoeker
Verzoeker handhaafde zijn standpunt in reactie op hetgeen de korpsbeheerder naar voren had gebracht.
Achtergrond
1. Artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) luidt:
"De bestuurder moet in staat zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is."
2. Ingevolge de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995, in werking getreden op 1 juli 1995 (Stcrt. 1995, 122) zendt de politie zowel van verkeersongevallen waarvan proces-verbaal zal worden opgemaakt als van verkeersongevallen die alleen geregistreerd worden, een registratieformulier aan het Verbond voor Verzekeraars (voorheen de NVVA: Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren).
Bij verkeersongevallen waarbij meer dan licht letsel of meer dan zeer lichte schade is veroorzaakt, dient in ieder geval een registratieformulier te worden opgemaakt. In de gevallen waarin slechts een registratieformulier wordt opgemaakt, is het onderzoek door de politie naar het ongeval niet uitgebreid, omdat de afwikkeling van het ongeval in de regel civielrechtelijk, via de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen, plaatsvindt. Zo wordt in die gevallen in de regel geen diepgaand onderzoek naar zogenoemde stille getuigen (krassporen op het wegdek, rem-, schuif- of slipsporen, glasscherven, lakschilfers enz.) gedaan.
Op het registratieformulier is een beperkte ruimte beschikbaar voor een situatieschets. In de regel wordt op die plaats een schets gemaakt, waaruit de plaats van het ongeval, de verkeerssituatie en de richting van de voertuigen blijkt. Er worden voor zo'n schets in het algemeen geen metingen verricht.
In de Richtlijn staat verder onder meer vermeld:
"In geval van een verkeersongeval dient steeds proces-verbaal te worden opgemaakt:
1. Wanneer uit een oogpunt van verkeersveiligheid sprake is van een ernstige overtreding van de verkeerswetgeving, waarbij in de gegeven situatie de verdachte een ontoelaatbare mate van voorzienbaar gevaar heeft doen ontstaan.
(...)
2. Ook indien 1. niet van toepassing is dient proces-verbaal te worden opgemaakt:
(...)
b. wanneer het verkeersongeval letsel tot gevolg heeft waardoor enige betrokkene in het ziekenhuis een medische behandeling moet ondergaan, behoudens die gevallen waarin er slechts een slachtoffer is en is komen vast te staan dat dit slachtoffer de enige verdachte is."