Verzoeker klaagt erover dat Gak Nederland BV, kantoor Haarlem, bij brief van 30 november 2000 zijn klacht van 17 november 2000 ongegrond heeft verklaard. Die klacht betrof het feit dat het Gak verzoeker niet in de gelegenheid had gesteld te reageren op nieuwe informatie, alvorens op 2 november 2000 te beslissen op het namens verzoeker ingediende bezwaarschrift.
Beoordeling
I. Inleiding
1. Verzoeker was werkzaam op basis van een leerovereenkomst voor bepaalde tijd die van rechtswege afliep op 1 juli 2000. Op 23 mei 2000 werd het einde van het dienstverband door de werkgever schriftelijk bevestigd. Het dienstverband werd niet verlengd. De werkgever gaf in deze brief aan dat verzoeker over weinig motivatie beschikte en te weinig inzet toonde om zich de aangeboden kennis eigen te maken. Dit was voor Gak Nederland BV, kantoor Haarlem (hierna: het Gak) genoeg reden om hem bij beslissing van 18 juli 2000 mee te delen dat aan hem geen WW-uitkering werd toegekend wegens verwijtbare werkloosheid. Namens verzoeker werd tegen deze beslissing bezwaar aangetekend. Dit bezwaar werd door het Gak bij beslissing van 2 november 2000 ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van de beslissing op bezwaar diende de gemachtigde van verzoeker een klacht in bij het Gak. Zij gaf aan dat het Gak naar haar mening het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden. Het Gak had na de hoorzitting op verzoek van de gemachtigde telefonisch contact gehad met de voormalige werkgever van verzoeker en met zijn begeleider van school. Volgens verzoekers gemachtigde had het Gak de resultaten daarvan ten onrechte niet naar haar teruggekoppeld.
Het Gak heeft deze klacht op 30 november 2000 ongegrond verklaard. Het Gak stelde dat de personen waarmee het Gak in contact was getreden geen nieuwe gezichtspunten naar voren hadden gebracht.
3. Deze reactie van het Gak was aanleiding voor verzoekers gemachtigde om een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman. De gemachtigde gaf aan nog steeds van mening te zijn dat het Gak het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden doordat het Gak verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld te reageren op (voor hem) nieuwe informatie.
II. Ten aanzien van het schenden van het beginsel van hoor en wederhoor
1. Het beginsel van hoor en wederhoor is voor de bezwaarprocedure van de uitvoeringsinstellingen (waaronder het Gak) onder meer neergelegd in artikel 21 van het Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 1998, zoals dat gold ten tijde van de bezwaarprocedure van verzoeker (zie Achtergrond, onder 1.), en in artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (zie Achtergrond, onder 2.). Artikel 21 van het Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 1998 houdt onder meer in dat het Gak, indien het na afloop van de hoorzitting een nader onderzoek instelt, de resultaten van het onderzoek aan belanghebbenden dient te zenden. Het gestelde in dit artikel gaat daarmee verder dan het gestelde in artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht. Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit op grond van deze bepaling aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
2. Het Gak deelde aan de Nationale ombudsman mee van mening te blijven dat de telefoontjes welke op verzoek van de gemachtigde van verzoeker na de hoorzitting waren gepleegd, niets nieuws opleverden en daarom ook niet aan de gemachtigde hoefden te worden teruggekoppeld. Een eventuele tweede hoorzitting kon volgens het Gak om dezelfde reden achterwege blijven.
3. De Nationale ombudsman deelt die mening niet wat betreft de terugkoppeling van de na de hoorzitting verkregen informatie. De door het Gak na de hoorzitting gehouden telefoongesprekken dienen wel degelijk te worden beschouwd als 'een nader onderzoek' als bedoeld in artikel 21 van het Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 1998. De resultaten van het telefonische onderzoek van het Gak hadden conform het gestelde in het tweede lid van artikel 21 van het reglement aan de gemachtigde van verzoeker moeten worden gezonden, ongeacht de uitkomst van het onderzoek. De gemachtigde had daar dan op kunnen reageren en kunnen aangeven of zij prijs stelde op een uitnodiging voor een nieuwe hoorzitting. Nu dit niet is gebeurd, is de Nationale ombudsman van mening dat niet is gehandeld in overeenstemming met het Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 1998.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van Gak Nederland BV, kantoor Haarlem, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Landelijk instituut sociale verzekeringen te Amsterdam, is gegrond.
Onderzoek
Op 24 januari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 22 januari 2001, van de heer L. te Hoofddorp, ingediend door het Bureau Rechtshulp te Haarlem, met een klacht over een gedraging van Gak Nederland BV, kantoor Haarlem (verder: het Gak).
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Landelijk instituut sociale verzekeringen te Amsterdam, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd het Gak verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tevens werd het Gak een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Gak Nederland BV deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoekers gemachtigde gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker trad op 1 juli 1998 met een leerovereenkomst voor bepaalde tijd tot 1 juli 2000 in dienst als automonteur bij N.BV. Dit bedrijf werd per 1 september 1998 overgenomen; het tijdelijk dienstverband van verzoeker werd ook door de nieuwe werkgever overgenomen. Gelet op het tijdelijke karakter van het dienstverband liep dit van rechtswege af per 1 juli 2000. In de brief van 23 mei 2000, waarbij aan verzoeker werd meegedeeld dat het dienstverband niet werd verlengd, werd gesteld dat de heer B., chef van de werkplaats, van mening was dat verzoeker over weinig motivatie beschikte en zich te weinig inzette om zich de aangeboden theoretische kennis eigen te maken.
2. Bij beslissing van 18 juli 2000 stelde Gak Nederland BV, kantoor Haarlem (hierna: het Gak) verzoeker in kennis van de beslissing dat aan hem geen uitkering ingevolge de Werkloosheidswet werd toegekend, aangezien hij verwijtbaar werkloos was geworden.
3. Tegen deze beslissing tekende verzoekers gemachtigde bij brief van 4 augustus 2000 bezwaar aan. Volgens verzoekers gemachtigde was er ten onrechte gesteld dat er sprake was van verwijtbare werkloosheid.
4. Op 9 oktober 2000 woonde verzoekers gemachtigde (zonder verzoeker) een hoorzitting bij waar volgens het opgemaakte verslag het volgende was besproken:
"…Gemachtigde verwijst allereerst naar een andere bezwaarzaak (…) waarmee zij een vergelijking wil maken. De betreffende persoon werkte voor een uitzendbureau, was ziek geweest en kon niet meer terug naar de inlener, omdat het een uitzendovereenkomst was kon belanghebbende zich niet verweren. Belanghebbende kreeg in eerste instantie geen uitkering maar in bezwaar is hij in het gelijkgesteld. In casu is sprake van een soortgelijke situatie. Belanghebbende's contract liep af en wordt niet verlengd. Belanghebbende heeft nooit kritiek gehad en is nooit in de gelegenheid gesteld zijn gedrag te verbeteren. Werkgever kan belanghebbende ontslaan zonder het ontslag nader te hoeven motiveren en zonder dat belanghebbende zich kon verweren, dit omdat het contract van rechtswege eindigde. Belanghebbende heeft nooit begeleiding gehad, waardoor hij zijn praktijkgedeelte niet heeft gehaald.
Gemachtigde meent dat er geen sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten.
Gemachtigde verwijst voorts naar de intakerapportage; hierin heeft belanghebbende aangegeven dat hij zich meer zal motiveren in een volgende baan. Belanghebbende heeft dit echter absoluut niet als zodanig bedoeld dat hij in zijn vorige baan niet gemotiveerd zou zijn. Hij was juist erg gemotiveerd.
Belanghebbende heeft destijds aan zijn begeleider aangegeven dat de begeleiding onvoldoende was. Hier is echter niets mee gedaan. Hoorder vraagt om de naam van de betreffende begeleider. Gemachtigde weet zijn naam niet. Afgesproken wordt dat zij deze naam binnen twee weken aan ons door zal geven.
Belanghebbende heeft ontslag gekregen van de heer B. Deze was pas sinds enige maanden chef van de werkplaats. Belanghebbende zelf had al het idee dat het niet zo boterde tussen hem en de heer B. Gemachtigde zou willen dat er een onderzoek wordt gedaan op de werkplek. De vraag zou dan moeten zijn of men belanghebbende wel eens heeft aangesproken op zijn "houding". Gemachtigde meent dat het antwoord hierop "nee" zal zijn. Belanghebbende is nooit op de hoogte gesteld van twijfels omtrent zijn functioneren en is dan ook uitgegaan van een verlenging van zijn contract. Gemachtigde meent dan ook dat er te snel is gezegd dat belanghebbende verwijtbaar werkloos is.
Overigens heeft belanghebbende vanaf 11 september 2000 weer een baan, ook weer in het leerlingwezen…"
5. In aansluiting op hetgeen tijdens de hoorzitting was afgesproken, stuurde verzoekers gemachtigde op 19 oktober 2000 aan het Gak het volgende bericht:
"…De naam van de leraar, met wie cliënt zijn problemen besproken heeft, is de heer Bo. van het N. College.
De assistent werkplaatschef bij de ex-werkgever van cliënt was de heer H.
Tenslotte kan ik u nog melden dat cliënt vanaf 11 september jl. werkzaam is bij L. in Heemstede. Cliënt is wel weer werkzaam als monteur, maar nu voor gewone auto's. Voorheen was cliënt werkzaam voor bedrijfsauto's. Het lukte hem echter niet om in die branche weer aan de slag te komen. Het gevolg is wel dat hij weer opnieuw met de opleiding moet beginnen…"
6. Op 2 november 2000 stuurde het Gak de beslissing op bezwaar waarin onder meer het volgende is opgenomen:
"Na de hoorzitting is contact opgenomen met uw werkgever, de heer H., de assistent werkplaatschef heeft gemeld dat hij slechts enkele maanden in 1998 gewerkt heeft met u. Hiernaast is gesproken met de heer B., deze heeft verklaard dat er in december 1999 met u en in samenspraak met de school afgesproken is dat u voor april 2000 een aantal taken voor school af zou ronden. Volgens school was dit goed te doen. De reden van deze afspraak is dat u tot dan toe in anderhalf jaar tijd slechts een kwart van de taken had gehaald, terwijl de opleiding 2 jaar duurde. In april 2000 is er een evaluatie geweest, hieruit bleek dat u de gestelde taken nog niet had behaald. U heeft vervolgens tot juni 2000 de tijd gekregen om hier nog aan te voldoen. Ook dit is niet gelukt. Dit is de reden dat volgens de heer B. de overeenkomst niet is verlengd. De heer B. heeft uw cijferlijst gestuurd, hierop staat aangetekend dat u rond 31 maart 2000 6 modules gereed moet hebben en rond 30 juni 2000 12 modules. Op de lijst staat dat u op 25 april 2000 2 modules gereed had.
Tevens is contact opgenomen met de heer Bo. van het N. College. Deze verklaarde dat u al sinds 1997 bezig bent met de school en dat u ook nu weer uw studie-afspraken niet nakomt. Aan u is op dit moment een termijn gesteld waarbinnen u een aantal modules dient te behalen. Indien dit niet lukt, dan zal, aldus de heer Bo., het contract met de school beëindigd worden.
De heer L., de coördinator van de school, heeft verklaard dat u uw studieafspraken niet bent nagekomen. Volgens de coördinator had u deze afspraken makkelijk na kunnen komen, u was echter niet gemotiveerd en heeft het daarom niet gehaald. U bent door school er al vaker op gewezen dat uw gedrag niet in orde was.
Heroverweging bestreden beslissing
(…)
In de bestreden beslissing is een onjuiste grond gebruikt om tot een weigering van de uitkering te komen. De dienstbetrekking is niet beëindigd, de arbeidsovereenkomst die afliep op 1 juli 2000 is niet verlengd door de werkgever.
Er had derhalve niet gesteld dienen te worden dat er sprake is van verwijtbare werkloosheid, maar dat u werkloos bent of blijft doordat u door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden.
(…)
Uit hetgeen naar voren is gebracht is niet gebleken dat de arbeid niet passend zou zijn. U heeft slechts een zeer klein deel van de modules gehaald. Door de werkgever bent u erop gewezen dat u deze diende te halen voor het voortduren van de overeenkomst. Tevens is gebleken dat de eis van de werkgever om een aantal modules te behalen volgens uw school haalbaar was en niet onmogelijk voor u. U bent sinds 1997 bezig met de opleiding en weet derhalve wat er van u verwacht wordt.
Uit de verklaring van de werkgever komt naar voren dat het contract verlengd zou zijn als u de modules wel gehaald had, ook u bent hier van uitgegaan.
Gezien het feit dat de arbeid die u reeds 2 jaar heeft verricht en op dit moment wederom verricht passend is en het feit dat u, terwijl u op de hoogte was van het feit dat u een aantal modules diende te halen voor het voortduren van de overeenkomst, niet voldaan heeft aan de afspraken tussen u en uw werkgever en uw school, heeft u door eigen toedoen geen passende arbeid behouden.
Op grond van artikel 27 lid 1 ww is Gak Nederland bv verplicht de uitkering blijvend geheel te weigeren indien er sprake is van verwijtbare werkloosheid of het door eigen toedoen geen passende arbeid behouden.
Indien het niet nakomen van de verplichting de werknemer echter niet in overwegende mate kan worden verweten, weigert Gak Nederland bv de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen van 70 naar 35.
Er is niet gebleken dat het niet nakomen van de verplichting u niet in overwegende mate te verwijten zou zijn. U bent door de werkgever tijdig op de hoogte gebracht van wat er van u verwacht werd, zodat u de tijd en de gelegenheid had om hieraan te kunnen voldoen.
Met betrekking tot de bezwaarzaak waaraan uw gemachtigde heeft gerefereerd merken wij op dat dat een geheel ander geval betrof, zodat de gewenste vergelijking niet opgaat.
Beslissing op bezwaar
Het bezwaar is ongegrond bevonden…"
7. Naar aanleiding van de beslissing op bezwaar diende verzoekers gemachtigde op 17 november 2000 een klacht in bij het Gak. Zij voerde daarbij het volgende aan:
"…Uit de beslissing op bezwaar is gebleken dat u na de hoorzitting contact heeft opgenomen met respectievelijk de heer H., de heer B. en de heer Bo.
Daarnaast is ook nog contact geweest met de heer L. De informatie die daaruit blijkens uw schrijven naar voren is gekomen, is voor cliënt nieuw. Met cliënt ben ik van mening dat u cliënt en ondergetekende in de gelegenheid had behoren te stellen om daarop alsnog te reageren. Nu dit niet is gebeurd ben ik van mening dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
Graag verneem ik van u waarom wij niet in de gelegenheid zijn gesteld om op die nieuwe informatie te reageren. Bovendien verneem ik graag van u of het hier een vergissing betreft, dan wel een bewuste beleidswijziging bij de afdeling Bezwaar en Beroep van het GAK Haarlem…"
8. Bij brief van 30 november 2000 werd deze klacht door het Gak als volgt beantwoord:
"…Tijdens de hoorzitting op 9 oktober 2000, heeft u aangegeven dat het standpunt van (verzoeker; N.o.) zou kunnen worden ondersteund door de begeleider van (verzoeker; N.o.). U wist de naam van die begeleider op dat moment niet.
Hoewel dit argument geheel tardief naar voren werd gebracht, heeft de behandelend medewerker u toch in de gelegenheid willen stellen de naam van de betreffende begeleider door te geven. U heeft dat gedaan in uw brief van 19 oktober 2000. U noemde toen de namen van de heren Bo. en H.
Toen met deze heren contact werd opgenomen gaven die aan geen nieuws te kunnen melden, en zij verwezen naar de heren B. en L. Ook dezen konden desgevraagd geen nieuw licht op de zaak werpen. Het resultaat was dat wij nadat wij op uw verzoek met de betreffende begeleiders contact hadden gezocht, niet over informatie kwamen te beschikken die in die zin nieuw was dat het tot een ander, voor uw cliënt gunstiger, resultaat van de bezwaarprocedure zou kunnen leiden.
Ik wijs er in dat verband op dat uit het ook u ter beschikking staande dossier bleek dat binnen (de werkgever; N.o.) een geheel andere mening met betrekking tot het functioneren van (verzoeker; N.o.) bestond als die welke u in het bezwaarschrift naar voren bracht. Ik verwijs in dat verband naar de brief van 23 mei 2000 (…).
Onder deze omstandigheden ben ik van oordeel dat de wijze waarop de bezwaarprocedure is afgehandeld de toets der kritiek kan doorstaan, en ik acht uw klacht dan ook ongegrond…"
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht. Ter motivering van zijn klacht werd door de gemachtigde van verzoeker het volgende naar voren gebracht:
"…Na het indienen van het bezwaarschrift is er op 9 oktober 2000 een hoorzitting geweest. Daarin is onder andere betoogd dat cliënt gedurende zijn eerste jaar problemen heeft gehad op zijn werk omdat er nauwelijks begeleiding was. Cliënt stelde dat hij deze problemen besproken heeft met zijn toenmalige werkgever en begeleider op school.
Op verzoek van medewerkers van het GAK, afdeling Bezwaar en Beroep, heb ik vervolgens de namen doorgegeven van de leraar met wie cliënt zijn problemen besproken heeft en de assistent werkplaatschef die cliënt wel enigszins begeleid heeft, maar ook had toegegeven dat hij daartoe onvoldoende tijd had.
De afspraak was dat de medewerkster van het GAK een en ander zou navragen bij deze personen.
Vervolgens wordt op 2 november 2000 een beslissing op bezwaar genomen. Daaruit blijkt dat de genoemde personen totaal iets anders hebben verklaard en dat er geenszins sprake was van een onderbouwing van de stelling van cliënt. De informatie was dus totaal nieuw. Mede gezien het feit dat er hier sprake was van een bezwaarprocedure ben ik van mening dat de medewerkster van het GAK op deze nieuwe informatie het beginsel van hoor en wederhoor had behoren toe te passen. Nu dit niet gebeurd was heb ik op 17 november 2000 de medewerkster aangeschreven en gemeld dat mijns inziens het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
Bovendien heb ik gevraagd waarom ondergetekende en cliënt niet in de gelegenheid zijn gesteld om op de nieuwe informatie te reageren. Bovendien heb ik verzocht te berichten of er sprake was van een vergissing dan wel een bewuste beleidswijziging.
Mijn brief is vervolgens als klacht behandeld en op 30 november 2000 is de bijgaande beslissing gegeven waarbij de klacht ongegrond werd verklaard.
Graag verneem ik uw oordeel over mijn stelling dat het beginsel van hoor en wederhoor door het GAK is geschonden…"
C. Standpunt Gak Nederland BV
1. In het kader van het onderzoek door de Nationale ombudsman werd het Gak op 12 maart 2001 onder meer de volgende vraag voorgelegd:
"Acht u in dit geval sprake van een situatie als bedoeld in (of analoog aan) artikel 21 van het Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 1998 (zoals dat gold tot 1 januari 2001), waarin is bepaald dat indien na afloop van de hoorzitting blijkt dat een nader onderzoek wenselijk is, de resultaten van het onderzoek in afschrift aan belanghebbenden worden toegezonden, waarbij tevens de onderzoeksresultaten aanleiding kunnen geven een nieuwe hoorzitting te houden?"
2. In reactie op de klacht en in antwoord op de gestelde vraag deelde het Gak bij brief van 21 maart 2001 het volgende mee:
"…De feiten die in de betreffende bezwaarzaak aan de orde waren zijn al uiteengezet in onze beslissing op bezwaar van 2 november 2000 en onze reactie van 30 november 2000 naar aanleiding van de klacht van (verzoekers gemachtigde; N.o.).
Kort gezegd komt het er op neer dat (verzoekers gemachtigde; N.o.) op de hoorzitting opeens kwam met de mededeling dat medewerkers van de voormalige werkgever van (verzoeker; N.o.) een geheel ander licht op de zaak zouden kunnen werpen in die zin dat zij het standpunt van (verzoeker; N.o.) zouden ondersteunen.
Dit was opmerkelijk, omdat uit het dossier een geheel ander beeld was ontstaan. Voor het geval echter dat (verzoekers gemachtigde; N.o.) gelijk had en er een ander beeld bij de werkgever bestond dan waarvan wij waren uitgegaan, hebben wij de werkgever benaderd.
De suggestie die (verzoekers gemachtigde; N.o.) bij ons had gewekt bleek echter geheel ongegrond. Niet alleen kenden de door haar genoemde personen (verzoeker; N.o.) niet of nauwelijks, degenen naar wie wij vervolgens werden verwezen bevestigden het beeld dat eerder in het dossier was neergelegd.
Het resultaat was dat wij over geen andere informatie beschikten dan die waarover wij ten tijde van de hoorzitting de beschikking hadden. Het is om deze reden dat wij geen nieuwe hoorzitting hebben georganiseerd. Wij waren namelijk van mening dat hier geen sprake was van een situatie dat de resultaten van het onderzoek aanleiding gaven tot het houden van een nieuwe hoorzitting.
Voor alle duidelijkheid tekenen wij aan dat wanneer er uit het onderzoek wel nieuwe informatie naar voren was gekomen, wij zonder meer een nieuwe hoorzitting zouden hebben georganiseerd…"
3. Het Gak voegde daar naar aanleiding van een vraag van de Nationale ombudsman op 23 april 2001 per e-mailbericht het volgende aan toe:
"…Zoals al in de brief van 21-3 meegedeeld, er is na de hoorzitting nog nagegaan of medewerkers van de voormalige werkgever een ander licht op de zaak zouden kunnen brengen. Dit bleek niet het geval. Er was daarom ook geen reden een nieuwe hoorzitting te plannen. Dit is niet aan betrokkene meegedeeld. Ons kantoor is van mening dat de zwaarte van dit onderwerp daartoe ook geen aanleiding gaf (weging). Betrokkene komt met een beeld, waarvan niets uit het dossier blijkt. Tijdens de hoorzitting is gezegd dit nog te checken. Toen het resultaat nul was, was er geen reden hierover verder te communiceren. Er was immers niets…"
Achtergrond
1. Reglement behandeling bezwaarschriften Lisv 1998 (Stcrt. 1998, nr. 16; inwerkingtreding 1 januari 1998, zoals dit gold tot 1 januari 2001)
Artikel 21 Nader onderzoek
"1. Als na afloop van de hoorzitting blijkt dat een nader onderzoek wenselijk is, wordt daarvan schriftelijk mededeling gedaan aan belanghebbenden.
2. De resultaten van het onderzoek worden in afschrift aan belanghebbenden toegezonden. (…)
3. Een nieuwe hoorzitting wordt in ieder geval gehouden indien artikel 7:9 van de (Algemene wet bestuursrecht; N.o.) van toepassing is of indien belanghebbenden daarom verzoeken binnen een week na verzending van de informatie als bedoeld in het tweede lid.
4. Op de nieuwe hoorzitting als bedoeld in het derde lid zijn de bepalingen in dit reglement die betrekking hebben op de hoorzitting van overeenkomstige toepassing."
2. Algemene wet bestuursrecht
Hoofdstuk 7. Bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep
Afdeling 7.2. Bijzondere bepalingen over bezwaar
Artikel 7:9
"Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord."