2001/142

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden heeft geweigerd restitutie te verlenen van de beschikkingsbedragen en van de stallingskosten die zij heeft betaald om haar auto, die achteraf bezien onterecht buiten gebruik was gesteld, terug te krijgen.

Beoordeling

1. Verzoekster klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden heeft geweigerd restitutie te verlenen van de beschikkingsbedragen en van de stallingskosten die zij heeft betaald om haar auto, die achteraf bezien onterecht buiten gebruik was gesteld, terug te krijgen.

Bij gelegenheid van het constateren van een verkeersovertreding op 24 april 1998 hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht de bestuurder van verzoeksters auto staande. Die bestuurder gaf bij de staandehouding de personalia van de heer Y op. Hierop werd verzoeksters auto buiten gebruik gesteld. Dit gebeurde in verband met niet-betaalde beschikkingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) die in het verleden aan Y waren opgelegd. De officier van justitie vernietigde op 16 december 1998 de beschikking die op 24 april 1998 was opgelegd omdat niet was komen vast te staan dat Y toen daadwerkelijk de bestuurder van verzoeksters auto was geweest.

2. De Minister van Justitie liet tijdens het onderzoek weten dat de heer Y vier beschikkingen, die hem op grond van de Wahv in 1996 waren opgelegd, niet had betaald en dat om die reden was overgegaan tot toepassing van het dwangmiddel buitengebruikstelling. Het voertuig waarover de heer Y kennelijk had kunnen beschikken, was buiten gebruik gesteld, ondanks het feit dat het voertuig op naam van verzoekster stond. In de periode dat deze vier beschikkingen aan Y waren opgelegd, had hetzelfde voertuig als dat wat op 24 april 1998 werd staande gehouden, op naam van Y gestaan. Uit het ter zake door het regionale politiekorps Utrecht opgemaakte proces-verbaal (kennelijk wordt de beschikking bedoeld; N.o.) was gebleken dat Y de aangetroffen bestuurder was, aldus de Minister.

3. De hoofdofficier van justitie te Utrecht liet tijdens het onderzoek weten dat de aan de heer Y op 24 april 1998 opgelegde beschikking was vernietigd, omdat was gebleken dat de betrokken politieambtenaar had verzuimd op de beschikking te vermelden op welke wijze de personalia van de heer Y waren vastgesteld.

4. Indien een betrokkene de hem opgelegde sancties ingevolge de Wahv niet betaalt, kan de officier van justitie op grond van artikel 28b van de Wahv onder bepaalde omstandigheden het voertuig waarmee de gedraging heeft plaatsgevonden buiten gebruik stellen of, indien dit voertuig niet wordt aangetroffen, een soortgelijk voertuig waarover de betrokkene vermag te beschikken (zie Achtergrond). Hierbij bestaat de mogelijkheid om de betrokken persoon in verband daarmee in het opsporingsregister te signaleren. Het dwangmiddel buitengebruikstelling kan in beginsel te allen tijde worden toegepast. Het is niet nodig dat, vóórdat tot dat middel wordt overgegaan, een nieuwe gedraging wordt geconstateerd (zie Achtergrond).

Een redelijke uitleg van de regelgeving ter zake brengt mee dat opsporingsinstanties bij het buitengebruikstellen van voertuigen van derden (niet-betrokkenen) voldoende verifiëren dat degene die in dat voertuig wordt aangetroffen daadwerkelijk degene is ten aanzien van wie de buitengebruikstelling wordt toegepast. Dit dient voorts schriftelijk te worden vastgelegd.

5. Het staat vast dat de aan de heer Y op 24 april 1998 opgelegde beschikking is vernietigd omdat niet is komen vast te staan dat de heer Y toen daadwerkelijk de bestuurder van verzoeksters voertuig is geweest. De buitengebruikstelling betrof op dat moment weliswaar het voertuig waarmee de heer Y al eerder vier verkeersovertredingen had gepleegd en waarvoor deze buitengebruikstelling was gevorderd, maar het voertuig stond op 24 april 1998 niet (meer) op zijn naam.

Om deze reden had moeten worden geverifieerd of de opgegeven personalia juist waren en had dit op de beschikking die op 24 april 1998 werd uitgereikt, moeten worden vastgelegd. De politieambtenaar die de beschikking aan de betrokkene heeft uitgereikt, heeft dat echter verzuimd. Gelet hierop staat onvoldoende vast tegen welke persoon het dwangmiddel buitengebruikstelling is toegepast. Dit leidt tot de conclusie dat verzoeksters voertuig ten onrechte buiten gebruik is gesteld.

Het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden kon derhalve niet in redelijkheid weigeren restitutie te verlenen van de beschikkingsbedragen en van de stallingskosten die verzoekster heeft betaald om haar auto terug te krijgen.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

6. Het voorgaande geeft de Nationale ombudsman aanleiding tot het doen van de aanbeveling dat het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden verzoekster de door haar betaalde kosten in verband met het buitengebruikstellen en de door haar betaalde beschikkingsbedragen terug betaalt.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.

Aanbeveling

De Nationale ombudsman geeft de Minister van Justitie in overweging te bevorderen dat het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden verzoekster de door haar betaalde kosten in verband met het buitengebruikstellen en de door haar betaalde beschikkingsbedragen restitueert.

Onderzoek

Op 10 maart 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw T. te Nieuwegein, met een klacht over een gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Justitie en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Het CJIB deelde namens de Minister van Justitie mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 24 april 1998 constateerde een ambtenaar van het regionale politiekorps Utrecht dat de bestuurder van verzoeksters auto met het kenteken XX-00-XX, de heer Y, een verkeersovertreding pleegde. De politieambtenaar reikte Y daarvoor een beschikking uit op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Voorts stelde die politieambtenaar verzoeksters auto buiten gebruik en liet deze overbrengen naar een bewaarplaats. Dit gebeurde in verband met vier niet-betaalde beschikkingen die de heer Y waren opgelegd op grond van de Wahv en waarvoor de heer Y in het opsporingsregister stond gesignaleerd. De heer Y had de verkeersovertredingen waarvoor deze vier beschikkingen waren opgelegd gepleegd met deze auto.

2. Verzoekster betaalde op 18 mei 1998 bij teruggave van haar auto de overbrengings- en bewaringskosten en ook de vier niet-betaalde beschikkingsbedragen.

3. De officier van justitie te Utrecht vernietigde op 16 december 1998 de beschikking die op 24 april 1998 aan de heer Y was opgelegd.

4. Verzoekster zond het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden (CJIB) op 15 juni 1999 een kopie van een brief van 27 januari 1999 aan het kantongerecht te Utrecht, waarin zij onder meer meedeelde:

"Doordat mijn auto op 24-4-1998 bij een verkeerscontrole (...) buiten gebruik werd gesteld, werd ik gedwongen - ten einde het op mijn naam staande voertuig terug te krijgen - de openstaande sancties t.n.v. Y te voldoen.

Echter, onlangs bleek mij dat ik deze sancties ten onrechte (...) heb betaald aan de hand van CJIB poststukken t.n.v. Y die abusievelijk op mijn adres werden bezorgd. De strekking van deze poststukken leerde mij dat ten tijde (...) van de staande houding van de bestuurder van het op mijn naam staande motorvoertuig niet is komen vast te staan dat Y ook daadwerkelijk de bestuurder van het motorvoertuig was.

Hieruit volgt mijns inziens dat mijn auto ten onrechte (...) buiten gebruik werd gesteld. Immers, de buitengebruikstelling is geschied in strijd met artikel 28, lid a van het WAHV en art. 29, lid 1 (...) van het WAHV.

(...)

Ik verzoek u hierbij tevens de door mij (...) betaalde sanctiebedragen (...) terug te betalen."

5. Het CJIB deelde verzoekster bij brief van 18 januari 2000 onder meer mee:

"Er zijn aan betrokkene Y op 15 april 1996 een drietal sancties opgelegd en op 18 mei 1996 nog één sanctie.

De bovenstaande sancties betreffen allen staandehoudingen van betrokkene met het voertuig met kenteken XX-00-XX.

Daar de sanctie en de opgelegde verhogingen niet zijn betaald en er geen adres bekend was bij de Gemeentelijke Basis Administratie zijn de zaken in het dwangtraject terechtgekomen. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in het buitengebruikstellen van het voertuig met het kenteken XX-00-XX. Dit is overigens hetzelfde voertuig waarmee de gedragingen zijn begaan.

Uit navraag bij de politie is gebleken dat er bij vaststelling van de identiteit van betrokkene geen twijfel is gerezen aangaande de juistheid hiervan. Het voertuig is derhalve niet onrechtmatig buitengebruik gesteld.

Het verzoek tot restitutie moet ik dan ook gelet op bovenstaande afwijzen.

Dat betrokkene nadien beroep heeft ingesteld doet aan het voorafgaande verhaal niet af."

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt Minister van Justitie

1. De Minister van Justitie deelde bij brief van 23 mei 2000 onder meer mee:

"Uit navraag bij de RDW is voor wat betreft de tenaamstelling van het betreffende voertuig gebleken dat het voertuig in de periode van 26-5-1993 tot en met 13-6-1998 wisselend op naam van Y (betrokkene) en verzoekster geregistreerd heeft gestaan. Aan betrokkene zijn in 1996 een viertal administratieve sancties opgelegd voor overtredingen gepleegd met het betreffende voertuig. In deze periode stond het voertuig op naam van betrokkene.

Ten aanzien van de hiervoor genoemde beschikkingen is betrokkene in gebreke gebleven met betaling, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot toepassing van het dwangmiddel buitengebruikstelling. Dit dwangmiddel is toegepast op 24 april 1998. Op deze datum stond het voertuig op naam van verzoekster. Uit het ter zake door de politie Utrecht opgemaakte proces-verbaal (...) blijkt dat de aangetroffen bestuurder betrokkene was.

Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 28b en 29 van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV) is het voertuig waarover betrokkene kennelijk vermocht te beschikken, ondanks het feit dat het voertuig op naam van verzoekster stond, buiten gebruik gesteld.

Op de betalingsbewijzen staat vermeld dat verzoekster op 18-5-1998 heeft betaald. Daarom wordt er vanuit gegaan dat verzoekster als rechthebbende van het voertuig gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het voertuig tegen betaling terug te krijgen. Daar betaling binnen vier weken na buitengebruikstelling heeft plaatsgevonden, was verzoekster ingevolge artikel 29 WAHV het bedrag van de administratieve sanctie en de verhogingen alsmede de kosten van overbrenging en bewaring verschuldigd.

Gezien het feit dat het voertuig op rechtmatige wijze buiten gebruik is gesteld en aan verzoekster niet meer of anders in rekening is gebracht dan op grond van de WAHV verschuldigd was, bestaat er geen aanleiding om over te gaan tot restitutie van de betaalde bedragen. Ik acht de klacht dan ook ongegrond."

2. De Minister van Justitie voegde bij zijn reactie een ambtsbericht van het CJIB van 2 mei 2000 waarin onder andere staat vermeld:

"Aan Y (hierna: betrokkene) zijn op 15 april 1996 bij beschikking een drietal administratieve sancties opgelegd met beschikkingsnummers 12167XXX, 12167XXX en 12167XXX. Daarnaast is aan diezelfde Y op 18 mei 1996 bij beschikking een administratieve sanctie opgelegd met beschikkingsnummer 12446XXX. In al deze gevallen gaat het om overtredingen gepleegd met een voertuig voorzien van kenteken XX-00-XX en is er bij de eerste drie beschikkingsnummers sprake van staandehouding.

Volledigheidshalve kan hier nog aan worden toegevoegd dat het kenteken ten tijde van de overtreding op naam van betrokkene stond. Uit navraag bij de RDW is voor wat betreft de tenaamstelling van het voertuig - voor zover hier van belang - overigens het volgende gebleken:

Periode Tenaamstelling

26-05-1993 - 29-05-1993 Y

29-05-1993 - 23-06-1993 T. (verzoekster: N.o.)

23-06-1993 - 27-10-1994 Y

27-10-1994 - 28-12-1995 T.

28-12-1995 - 29-12-1997 Y

29-12-1997 - 13-06-1998 T.

Ten aanzien van de hiervoor genoemde beschikkingen is betrokkene in gebreke gebleven met betaling, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot toepassing van het dwangmiddel buitengebruikstelling zoals bedoeld in de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV). Ingevolge artikel 28b en artikel 29 WAHV heeft de officier van justitie de bevoegdheid het voertuig waarmee de gedraging is gepleegd, of indien dit voertuig niet wordt aangetroffen een ander voertuig waarover betrokkene vermag te beschikken, buiten gebruik te stellen.

Artikel 28b WAHV ziet op de bevoegdheid van de officier van justitie tot toepassing van het dwangmiddel en bepaalt tevens dat het dwangmiddel ten hoogste vier weken wordt toegepast. Artikel 29 WAHV geeft een nadere uitwerking van de toepassing van het dwangmiddel buitengebruikstelling. Voor de beoordeling van de klacht van verzoeker is voorts van belang dat in artikel 29 WAHV tevens is bepaald dat het voertuig tussentijds aan de rechthebbende wordt teruggegeven tegen betaling van het bedrag van de administratieve sanctie en de verhogingen alsmede van de kosten van overbrenging en bewaring.

(...)

Omdat betaling door betrokkene uitbleef, heeft het CJIB de politie verzocht om ten aanzien van betrokkene over te gaan tot toepassing van het dwangmiddel buitengebruikstelling, hetgeen op 24 april 1998 is geschied. Op die datum, rond 20.00 uur heeft de politie geconstateerd dat het keuringsbewijs voor het voertuig met kenteken XX-00-XX zijn geldigheid had verloren. Gelet daarop is de bestuurder van het voertuig staande gehouden. Het voertuig stond op dat moment op naam van verzoekster. Uit het ter zake door de politie Utrecht opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de aangetroffen bestuurder betrokkene Y was. Desgevraagd gaf betrokkene aan dat het niet zijn auto was.

Tegen de achtergrond van het hiervoor genoemde verzoek van het CJIB, heeft de politie vervolgens met toepassing van het bepaalde in artikel 28b WAHV, in het bijzonder het vermag te beschikken-criterium, het voertuig buiten gebruik gesteld.

Nu op de betalingsbewijzen staat vermeld dat verzoeker op 18-05-1998 heeft betaald, moet er van uit worden gegaan dat verzoeker als rechthebbende op het voertuig gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het voertuig tegen betaling terug te krijgen. Daar betaling binnen vier weken na buitengebruikstelling heeft plaatsgevonden, was verzoeker het bedrag van de administratieve sanctie en de verhogingen alsmede van de kosten van overbrenging en bewaring verschuldigd.

Gezien het feit dat het voertuig op rechtmatige wijze buiten gebruik is gesteld en aan verzoeker niet meer of anders in rekening is gebracht dan op grond van de WAHV verschuldigd was, bestaat er geen aanleiding om over te gaan tot restitutie van de betaalde bedragen. Ik acht de klacht dan ook ongegrond."

3. De Minister voegde bij zijn reactie een kopie van de beschikking die een ambtenaar van het regionale politiekorps Utrecht op 24 maart 1998 aan de heer Y had uitgereikt. In de beschikking is in het daartoe bestemde vakje niet ingevuld of de opgegeven persoonsgegevens van de heer Y conform een identiteitsbewijs zijn vermeld.

D. Reactie verzoekster

1. Bij faxbericht van 23 juni 2000 deelde verzoekster onder meer het volgende mee:

"Men gaat hardnekkig voorbij aan het gegeven feit dat de cruciale beschikking nr. 21921XXX door de officier van Justitie is vernietigd per diens schrijven d.d. 16 dec. '98. Hoewel ik in de reeds voorhanden zijnde correspondentie meermalen dit punt naar voren had gebracht, reppen de aangeschreven instanties met geen woord over bovengenoemde beschikking.

Het zou overigens een kleine moeite zijn voor instanties zoals o.a. het CJIB om de motivatie van de beslissing van de officier boven tafel te krijgen.

De reden waarom men aldaar geen aandacht schenkt aan de vernietiging van genoemde beschikking behoeft geen verder betoog.

Voor alle duidelijkheid: deze beschikking volgde uit het in de CJIB brief van 2 mei j.l. genoemde procesverbaal van 24 april 1998, welk de aanleiding was om de auto buiten gebruik te stellen.

Dat het CJIB in haar brief van 2 mei j.l. aan de Minister stelt dat uit het ter zake door de politie Utrecht opgemaakte procesverbaal blijkt dat de aangetroffen bestuurder Y was, is dus niet correct.

Immers, uit het door het CJIB bijgevoegde kopie (...) van het bewuste proces-verbaal blijkt thans dat dit proces-verbaal rechtens niet volledig werd opgemaakt.

De rubriek 'personalia conform' werd niet ingevuld hetgeen impliceert dat door de politie niet gecontroleerd werd of de opgegeven persoonsgegevens ook bij de aangetroffen bestuurder hoorden.

Bovendien woonde Y op 24 april '98 niet op Z (adres verzoekster: N.o.) te Nieuwegein, ziet u hiervoor bijgaand kopie van de gemeentelijke basisadministratie.

De officier van Justitie kon niet anders dan tot dezelfde conclusie komen hetgeen heeft geleid tot vernietiging van bovenvermelde beschikking.

De in kopie bijgevoegde (...) tenaamstellingen doen volgens mij voor mijn klacht niet terzake. Zonder in niet relevante details te treden kan ik u overigens wel meedelen dat een en ander ten grondslag lag aan relationele problemen.

Deze voor de behandeling van mijn klacht (...) door het CJIB aan u verstrekte onnodige informatie wekt de schijn van stemmingmakerij.

Waar het in mijn klacht om draait is het feit dat het de officier van Justitie achteraf gebleken is dat op 24 april '98 niet is komen vast te staan dat bij de staande houding Y de bestuurder was.

Desondanks blijft het CJIB tegen beter weten in vasthouden aan de gevolgde procedure, die toch aan de hand van de door mij overlegde stukken achteraf op onrechtmatige grond blijkt te berusten."

2. Verzoekster voegde bij haar reactie een bewijs van uitschrijving van de heer Y uit de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Nieuwegein van 14 juni 1999. Hierin staat onder meer vermeld:

"Historie : 03-11-1989 Z, Nieuwegein

20-02-1996 Q, Gouda

06-01-1997 Onbekend

03-04-1997 Z, Nieuwegein Briefadres

Vertrokken naar : Onbekend

Datum : 03-12-1997"

E. inlichtingen arrondissementsparket te utrecht

1. De substituut-ombudsman verzocht bij brief van 19 januari 2001 de hoofdofficier van justitie te Utrecht in verband met het onderzoek nadere inlichtingen te verstrekken. Zij verzocht de hoofdofficier van justitie haar te berichten waarom de officier van justitie pas naar aanleiding van het ingediende beroepschrift heeft besloten de beschikking te vernietigen, zulks terwijl de heer Y al eerder, vóórdat hij het beroepschrift indiende, op dezelfde gronden de vernietiging had gevraagd, hetgeen toen door de officier van justitie was geweigerd. De substituut-ombudsman verzocht de hoofdofficier van justitie haar mee te delen welke argumenten, die de heer Y in zijn beroepschrift had aangevoerd, de gronden hadden opgeleverd voor vernietiging van de betreffende beschikking.

2. De hoofdofficier van justitie deelde bij brief van 12 maart 2001 onder meer het volgende mee:

"In antwoord op uw vraag bericht ik u dat het beroepschrift in eerste instantie is afgewezen omdat het de volgende gronden bevatte: het niet in het bezit zijn van het voertuig waarmee de overtreding is begaan en het niet zijn van de bestuurder van dat voertuig. Omdat het echter ging om een staandehouding (dus geen constatering op kenteken), is het niet van belang op wiens naam het kenteken staat geregistreerd. Vandaar dat in eerste instantie de beoordeling is gegeven zoals is te lezen op bijgevoegde standaard motiveringsregel. Eerst bij de tweede beoordeling, voorafgaand aan de behandeling bij de kantonrechter, is gebleken dat de betrokken verbalisant heeft verzuimd te melden op welke wijze de personalia zijn vastgesteld. Het is dit gegeven dat het OM aanleiding gaf de aan de heer Y opgelegde sanctie alsnog te vernietigen."

3. Bij haar reactie voegde de hoofdofficier van justitie een zogenoemde standaard motiveringsregel. Deze regel vermeldt onder meer:

"Betrokkene heeft aangevoerd nimmer in het bezit te zijn geweest van het motorrijtuig waarmede de gedraging is verricht en op grond waarvan de sanctie is opgelegd. De officier van justitie leidt hieruit af dat betrokkene hiermee wil aanvoeren de gedraging niet te hebben verricht. Uit de stukken die zich in het dossier bevinden blijkt dat in deze zaak een staandehouding van betrokkene heeft plaatsgevonden waardoor aanstonds, zoals bedoeld in artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, kon worden vastgesteld wie de bestuurder van het betrokken motorrijtuig was, zodat de bestuurder zelf aansprakelijk is voor de verrichte gedraging en de opgelegde sanctie. Het doet daarbij niet terzake op wiens naam het kenteken van het motorrijtuig stond geregistreerd.

De officier van justitie verklaart daarom het beroep ongegrond."

Achtergrond

Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)

Artikel 28b:

"Indien niet of niet volledig verhaal (...) heeft plaatsgevonden, kan de officier van justitie te Leeuwarden het voertuig waarmee de gedraging heeft plaatsgevonden buiten gebruik stellen of, indien dit voertuig niet wordt aangetroffen, een soortgelijk voertuig waarover degene aan wie de administratieve sanctie is opgelegd, vermag te beschikken. De officier kan tot uiterlijk vijf jaar nadat de opgelegde administratieve sanctie onherroepelijk is geworden van zijn bevoegdheid gebruik maken. De buitengebruikstelling duurt ten hoogste vier weken."

Memorie van Toelichting op de Wahv (Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 329, nr. 3), pagina 49:

"...Artikel 28 (bij wetswijziging van 1997 is de buitengebruikstelling van voertuigen ondergebracht in artikel 28b; N.o.)

(...)

Het (...) dwangmiddel betreft de buitengebruikstelling van het voertuig of, indien dit niet wordt aangetroffen, van een soortgelijk voertuig waarover hij vermag te beschikken. Onder <<beschikken>> moet worden verstaan <<het ten gebruike onder zich hebben>>. Met de in dit artikel gebezigde terminologie wordt beoogd te voorkomen dat het onderhavige dwangmiddel niet zou kunnen worden toegepast op de betrokkene, die in de tussentijd een ander voertuig heeft aangeschaft..."

Artikel 29, eerste lid:

"Indien degene wiens voertuig buiten gebruik kan worden gesteld door de officier van justitie te Leeuwarden niet terstond voldoet aan het (...) bedrag van de administratieve sanctie, is de officier van justitie bevoegd het voertuig op kosten van de betrokkene naar een door hem aangewezen plaats te doen overbrengen en in bewaring te doen stellen. Het voertuig wordt tussentijds aan de rechthebbende teruggegeven tegen betaling van het bedrag van de administratieve sanctie en de daarop gevallen verhogingen, alsmede van de kosten van overbrenging en bewaring."

Instantie: Centraal Justitieel Incassobureau

Klacht:

Geweigerd restitutie te verlenen van de beschikkingsbedragen en van de stallingskosten die verzoeker heeft betaald om auto, die achteraf gezien onterecht buiten gebruik was gesteld, terug te krijgen.

Oordeel:

Gegrond