Verzoeker klaagt erover dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toestemming heeft verleend aan de Dienst Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (DZVO) voor het verrichten van marktactiviteiten ten behoeve van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft toegelaten dat de DZVO aanvragen om een tegemoetkoming in de ziektekosten in behandeling neemt van (gewezen) personeelsleden van Staatsbosbeheer, de Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie (SNV) en de Oorlogsgravenstichting, zonder dat daarvoor ontheffing is verleend op basis van de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de overheid (Stcrt. 1998, nr. 95).
Beoordeling
I. Ten aanzien van de aan de Dienst Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel verleende toestemming tot het verrichten van marktactiviteiten ten behoeve van de Sociale Verzekeringsbank.
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toestemming heeft verleend aan de Dienst Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel (DZVO) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het verrichten van marktactiviteiten ten behoeve van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).
2. De Minister verleende de toestemming bij besluit van 21 april 1999. Het besluit hield in dat de DZVO marktactiviteiten ten behoeve van de SVB mag verrichten indien de waarde in het economische verkeer van de in het voorafgaande kalenderjaar in het kader van marktactiviteiten geleverde goederen of verrichte diensten, niet meer bedraagt dan f 100.000 en dat de aan de SVB in rekening gebrachte prijs dient te worden verhoogd met de voor de belastingen gebruikelijke percentages alsmede met een winstopslag.
3. Volgens verzoeker had de ontheffing niet mogen worden verleend omdat deze in strijd was met een in 1992 tussen hem en de toenmalige plaatsvervangend directeur-generaal Management en Personeelsbeleid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken gesloten gentlemen's agreement, inhoudende dat de DZVO zich zou bezighouden met de ziektekostenregelingen voor de rijksambtenaren en het onderwijs-, en defensiepersoneel, terwijl de Stichting Dataveem de ziektekostenregelingen voor geprivatiseerde/verzelfstandigde instellingen op zich zou nemen. In dit verband verwees verzoeker naar een brief van de Minister van Binnenlandse Zaken aan de directeur van de Stichting Dataveem van 28 februari 1994 (zie Bevindingen, onder B.2.).
4. Verzoeker kan in zijn standpunt niet worden gevolgd. Het bestaan van een afspraak zoals door hem gesteld, kan uit voornoemde brief van 28 februari 1994 niet worden afgeleid. In de brief wordt weliswaar melding gemaakt van een afspraak dat de Stichting Dataveem zich niet op de markt van de DZVO zou begeven, maar uit de brief blijkt niet het omgekeerde, namelijk dat de DZVO zich niet op de markt van de Stichting Dataveem zou begeven. Daarbij komt dat in 1992, het jaar waarin volgens verzoeker het gentlemen's agreement was gesloten, de relatie tussen de DZVO en de Stichting Dataveem werd bepaald door de op 30 augustus 1991 tussen de Staat der Nederlanden en de Stichting Dataveem gesloten overeenkomst en dat ingevolge artikel 6 van deze overeenkomst mondelinge mededelingen, toezeggingen, afspraken of voorwaarden, geen rechtskracht hadden, tenzij deze door beide partijen schriftelijk waren bevestigd (zie Achtergrond, onder 1.). Uit het verslag van het mondeling gehoor van verzoeker op 26 augustus 1999 in het kader van de behandeling van zijn bij de Minister ingediende klacht blijkt dat hij tijdens dit mondeling gehoor heeft verklaard dat de desbetreffende afspraak niet op schrift was gesteld. Bovendien betrof de afspraak de Stichting Dataveem en niet Dataveem B.V.
Ten slotte heeft de toenmalige plaatsvervangend directeur-generaal Management en personeelsbeleid, met wie het gentlemen's agreement volgens verzoeker was gesloten, ontkend dat sprake was geweest van een dergelijke afspraak. Hij gaf aan dat tussen het Ministerie en Dataveem geen afspraken waren gemaakt die niet op schrift waren gesteld. Al met al is onvoldoende aannemelijk dat sprake is geweest van een afspraak die het verlenen van toestemming door de Minister in de weg stond.
5. Verzoeker is voorts van mening dat de ontheffing niet had mogen worden verleend omdat de waarde van de door de DZVO verrichte marktactiviteiten niet zou blijven binnen het in Aanwijzing 24 van de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst genoemde bedrag van f 100.000 (zie Achtergrond, onder 2.). Ter onderbouwing van zijn standpunt voerde verzoeker aan dat op grond van het gestelde in de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Minister-president van 7 april 1999, moet worden geconcludeerd dat de SVB per aanvraag een bedrag van f 135 in rekening wordt gebracht, maar dat hier geen sprake is van een marktconforme prijs omdat in het bedrag niet de in Aanwijzing 11 genoemde opslagpercentages zijn verdisconteerd (zie Achtergrond, onder 2.). Het in de brief van 7 april 1999 gestelde dat de uitvoering van de ziektekostenregeling een economische waarde van naar schatting f 54.000 per jaar vertegenwoordigt, was volgens verzoeker dan ook niet juist. Bovendien bleek volgens verzoeker uit een door hem overgelegde tabel, dat de DZVO voor de sector Rijk in 1999 per afgehandelde aanvraag een bedrag van f 238,66 in rekening heeft gebracht. Rekening houdend met de vereiste opslagpercentages diende dit bedrag te worden verhoogd tot f 392,59 waardoor het totaal aan de SVB in rekening te brengen bedrag het in Aanwijzing 24 geroemde grensbedrag met f 57.000 zou overschrijden. Daarnaast voerde verzoeker nog aan dat de DZVO ook ontheffing was verleend voor het verrichten van marktactiviteiten ten behoeve van de Thesaurie van de Dienst Koninklijke Hofhouding.
6. Uit het verslag van het mondeling gehoor van verzoeker op 26 augustus 1999 blijkt dat vanwege het Ministerie van Economische Zaken tijdens dit gehoor is geconstateerd dat in de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Minister-president van 7 april 1999 een tegenstrijdigheid zit omdat daarin enerzijds wordt gesteld dat dezelfde kosten in rekening zullen worden gebracht als die welke gelden voor de regeling van de sector Rijk, terwijl tevens wordt gesteld dat de gedragsregels uit de Aanwijzingen 7 tot en met 14 - waarin onder meer sprake is van verhoging van de kostprijs met onder andere BTW - in acht zullen worden genomen. Voor zover verzoeker betoogt dat de in voornoemde brief van 7 april 1999 geen sprake is van een marktconforme prijs, moet hij dan ook in het gelijk worden gesteld, omdat in de in die brief genoemde prijs per aanvraag de opslag percentages niet zijn verdisconteerd
7. Voor het overige kan verzoeker niet in zijn standpunt worden gevolgd. De door verzoeker overgelegde tabel is afkomstig uit een bestedingsplan van de DZVO voor het jaar 1999 en hieruit blijkt dan ook niet welke tarieven de DZVO voor de sector Rijk in 1999 daadwerkelijk in rekening heeft gebracht. Bovendien wordt in de tabel onderscheid gemaakt tussen aanvragen op basis van een Standaardpakketpolis (SPP) en aanvragen op basis van overige verzekeringsvormen (OVV) en betreft de door verzoeker genoemde kostprijs alleen de aanvragen op basis van overige verzekeringsvormen.
8. Uit de door de Minister tijdens het onderzoek verstrekte gegevens blijkt het volgende. De DZVO verricht sinds 1999 marktactiviteiten ten behoeve van derden. In 1999 werden alleen marktactiviteiten verricht ten behoeve van de Thesaurie van de Dienst Koninklijke Hofhouding. Sinds 1 januari 2000 worden ook marktactiviteiten verricht ten behoeve van de SVB. Bij de begroting van de werkzaamheden voor de SVB is de DZVO uitgegaan van een maximaal aantal van 400 aanvragen per jaar met een onderverdeling van 320 (80 %) aanvragen op basis van een Standaardpakketpolis (SPP) en 80 (20 %) aanvragen op basis van overige verzekeringsvormen (OVV). Voor een aanvraag op basis van standaardpakketpolis wordt de SVB een bedrag in rekening gebracht van f 125,73 en voor een aanvraag op basis van een andere verzekeringsvorm een bedrag van f 256,51. Deze bedragen zijn gebaseerd op de tarieven die gelden voor de sector Rijk terwijl daarbij de in Aanwijzing 11 genoemde opslagpercentages zijn verdisconteerd. Op basis van vorenstaande is de begrote waarde in het economisch verkeer van de marktactiviteiten van de DZVO ten behoeve van de SVB f 60.754,40. Ook indien daarbij in beschouwing worden genomen de ten behoeve van de Thesaurie van de Dienst Koninklijke Hofhouding in 1999 te verrichten marktactiviteiten, wordt ruimschoots gebleven binnen het in Aanwijzing 24 genoemde bedrag van f 100.000.
Op dit onderdeel van de klacht is de onderzochte gedraging behoorlijk.
II. Ten aanzien van de door de Dienst Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel verrichte werkzaamheden ten behoeve van Staatsbosbeheer, de Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie (SNV) en de Oorlogsgravenstichting
1. Verzoeker klaagt er in de tweede plaats over dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft toegelaten dat de DZVO aanvragen om een tegemoetkoming in de ziektekosten in behandeling neemt van (gewezen) personeelsleden van Staatsbosbeheer, de Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie (SNV) en de Oorlogsgravenstichting, zonder dat daarvoor ontheffing is verleend op basis van de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de overheid.
2. Voornoemde Aanwijzingen zijn van kracht met ingang van 1 juli 1998. De Aanwijzingen bepalen de voorwaarden waaronder onderdelen van de rijksoverheid mogen werken voor derden. Het belangrijkste uitgangspunt van de Aanwijzingen is dat door een rijksdienst alleen marktactiviteiten mogen worden verricht wanneer deze bij of krachtens wet zijn opgedragen, voortvloeien uit internationale verplichtingen, of gebaseerd zijn op één van de in de Aanwijzingen genoemde uitzonderingsgronden. Alleen in geval sprake is van een uitzonderingsgrond, dient er een expliciet besluit tot ontheffing te zijn van de minister waaronder de desbetreffende rijksdienst valt (zie Achtergrond, onder 2.).
3. Per 1 januari 1998 bezit Staatsbosbeheer rechtspersoonlijkheid. De rechtspositie van het personeel van Staatsbosbeheer is geregeld in de artikelen 16 en 28 van de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer (zie Achtergrond, onder 4.). Ingevolge deze artikelen is de rechtspositie van het personeel van Staatsbosbeheer overeenkomstig de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij de ministeries, met dien verstande dat waar in deze regels een bevoegdheid is toegekend aan een andere minister dan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door de directeur van Staatsbosbeheer. Dat wil zeggen dat de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel rechtstreeks van toepassing is op het personeel van Staatsbosbeheer. Aangezien de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de uitvoering van voornoemde regeling is belast, moet worden geconcludeerd dat de activiteiten van de DZVO ten behoeve van Staatsbosbeheer bij of krachtens wet zijn opgedragen. Een ontheffing is, anders dan verzoeker stelt, dan ook niet nodig.
4. De onder de Directeur van de Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie vallende ambtenaren zijn in dienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en aldus werkzaam op basis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (zie Achtergrond, onder 5.). In casu is dus geen sprake van een marktactiviteit van de DZVO, en ook in dit geval is een ontheffing zoals verzoekster stelt niet nodig.
5. Uit de door de Minister tijdens het onderzoek verstrekte informatie blijkt dat de ontwikkelingswerkers die door de SNV worden uitgezonden, werkzaam zijn op basis van een contract en een eigen regeling ziektekostenvoorziening kennen. Deze regeling wordt door de SNV zelf uitgevoerd en van enige betrokkenheid van de DZVO bij de uitvoering van aanvragen om tegemoetkoming in de ziektekosten van (gewezen) contractanten van de SNV zoals door verzoeker gesteld, is dan ook geen sprake. Verzoekers argument dat in 1995 door de DZVO wel aanvragen van contractanten in behandeling zouden zijn genomen, doet in dit verband niet ter zake. De Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de overheid, zijn immers pas van kracht vanaf 1 juli 1998 en in 1995 was een ontheffing zoals door verzoeker gesteld, dan ook niet nodig.
6. Per 1 januari 1998 is de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel vervangen door een vijftal sectorale regelingen ziektekostenvoorzieningen, waaronder de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel. Daarbij bleek dat geen van de vijf sectorale regelingen op de personeelsleden van de Oorlogsgravenstichting van toepassing waren, hoewel zij tot 1 januari 1998 wel gebruik hadden gemaakt van de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel. De bezoldiging van personeelsleden van de Oorlogsgravenstichting komt ten laste van de algemene middelen van het rijk en deze categorie zou dientengevolge wel als betrokkene in de zin van de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel kunnen worden aangemerkt, mits zij door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ingevolge het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van dit besluit als zodanig zouden worden aangewezen. De desbetreffende aanwijzing is tot stand gekomen op 21 september 2000 en wel met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998 (zie Achtergrond, onder 6.). Gelet op vorenstaande is het redelijk dat het personeel van de Oorlogsgravenstichting vanaf 1 januari 1998 tot de datum van de aanwijzing, zij het dan niet formeel, maar dan toch materieel is beschouwd als betrokkene in de zin van artikel 4, tweede lid van de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel. Een ontheffing was daarom ook voor deze categorie personeelsleden niet nodig.
Op dit onderdeel van de klacht is de onderzochte gedraging eveneens behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet gegrond.
Onderzoek
Op 8 november 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer W., directeur van Dataveem B.V. te Klazienaveen, met een klacht over een gedraging van Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Nadat verzoeker aanvullende informatie had verstrekt op 15 december 1999, 3 januari 2000, 6 januari 2000, 10 januari 2000 en 3 februari 2000, werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen de Minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de Minister een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De reacties van betrokkenen gaven geen aanleiding tot wijziging van het verslag.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Bij brief van 7 april 1999 verzocht de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Minister-president in diens hoedanigheid van voorzitter van de ministerraad bij brief van 7 april 1999 het volgende:
"… Hierbij verzoek ik u om uw instemming met mijn voornemen te bepalen dat de tot mijn ministerie behorende Dienst Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel (DZVO), in opdracht van het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de regeling tegemoetkoming ziektekosten mag uitvoeren zoals die geldt ten aanzien van het gewezen personeel van de Sociale Verzekeringsbank. Op basis van de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst (Stcrt. 1998, nr. 95, pag. 8); (zie Achtergrond, onder 2; N.o.) kan ik, in overeenstemming met het gevoelen van uw raad, in bepaalde gevallen bepalen dat marktactiviteiten mogen worden verricht door een onder mij ressorterende organisatie.
Aanleiding
Onlangs heeft de DZVO van het bestuur van de SVB het verzoek ontvangen om zorg te dragen voor de uitvoering van de voor het gewezen personeel van de SVB geldende ziektekostenregeling. Deze regeling komt materieel overeen met de ZVO (Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel; N.o.) die geldt voor ambtenaren werkzaam in de sector Rijk. Het actief personeel in dienst van de SVB is sedert 1 januari 1998 ingevolge de OSV 1997 (Organisatiewet sociale verzekeringen 1997; N.o.) werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en heeft uit dien hoofde geen aanspraak op de hiervoor bedoelde ziektekostenregeling. Voordien was al het personeel van de SVB aangesteld als ambtenaar. Ingevolge het Rechtspositiebesluit SVB was op hen "de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel" van toepassing, i.c. een regeling op de voet van de regeling die geldt voor ambtenaren werkzaam in de sector Rijk. Na 1 januari 1998 is deze regeling blijven gelden voor het gewezen personeel van de SVB. De omvang van deze groep is ca. 400 personen.
De DZVO staat positief tegenover het verzoek van het bestuur van de SVB. De uitvoering van de regeling past in het werkpakket van de DZVO. Het economisch belang dat met de uitvoering door DZVO is gemoeid bedraagt circa f 54.000.
Toetsing aan de Aanwijzingen
Aangezien de uitvoering van de ziektekostenregeling voor het gewezen personeel van de SVB niet tot het takenpakket van de DZVO behoort, dienen de werkzaamheden te worden getoetst aan de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst. Deze Aanwijzingen hebben in dit kader betrekking op het verrichten van diensten (door de DZVO) voor een derde (het bestuur van de SVB), waarbij (in beginsel) in concurrentie wordt getreden met anderen.
Op grond van de Aanwijzingen mogen de hiervoor bedoelde "marktactiviteiten" slechts worden verricht in de volgende gevallen. Zij worden opgedragen bij of krachtens de wet of vloeien voort uit internationale verdragen (Aanwijzing 4), of het verrichten ervan is onlosmakelijk verbonden met de uitvoering van een overheidstaak (Aanwijzing 5). Van deze kaders kan evenwel in overeenstemming met het gevoelen van uw raad onder andere worden afgeweken indien (Aanwijzing 24) de waarde in het economisch verkeer van het in het voorafgaande kalenderjaar in het kader van de marktactiviteiten verrichte diensten, niet meer bedraagt dan honderdduizend gulden (onderdeel c).
Reden voor de ontheffing
De uitvoering van de ziektekostenregeling voor het bestuur van de SVB door de DZVO vertegenwoordigt een economische waarde van naar schatting 54 duizend gulden per jaar. Het betreft de beoordeling van de aanspraak voor jaarlijks maximaal een vierhonderd gevallen, waarvoor dezelfde kosten in rekening zullen worden gebracht als die welke gelden voor de uitvoering van de regeling van de sector Rijk. De kosten van de regeling zelf komen ten laste van het bestuur van de SVB.
Gelet op vorenstaande, verzoek ik u in te stemmen met mijn voornemen om met inachtneming van artikel 24, eerste lid, onderdeel c, van de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst (Stcrt. 1998, nr. 95), te bepalen dat de tot mijn ministerie behorende Dienst Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel (DZVO), in opdracht van het bestuur van de SVB de regeling tegemoetkoming ziektekosten van het gewezen personeel van de SVB mag uitvoeren. Bij de uitvoering van de regeling ziektekosten voor de SVB zal de DZVO de gedragsregels uit de artikelen 7 tot en met 14 in acht nemen..."
2. Bij brief van 21 april 1999 deelde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de directeur DZVO het volgende mee:
"… Op basis van de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst (…) kan ik, in overeenstemming met het gevoelen van de Ministerraad, in bepaalde gevallen bepalen dat marktactiviteiten mogen worden verricht door een onder mij ressorterende organisatie.
Met inachtneming van Aanwijzing 24, eerste lid, onderdeel c, van de hiervoor genoemde Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten verleen ik u, in overeenstemming met het gevoelen van de Ministerraad ter zake, bij deze toestemming voor het in opdracht van het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) uitvoeren van de regeling tegemoetkoming ziektekosten zoals die geldt ten aanzien van het gewezen personeel van de Sociale Verzekeringsbank. Bij deze werkzaamheden dient u de gedragsregels uit de artikelen 7 tot en met 14 van de hierboven genoemde Aanwijzingen in acht te nemen…"
3. Bij brief van 1 juli 1999 diende verzoeker bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een klacht in over de door de Minister verleende ontheffing. Verzoeker achtte de ontheffing in strijd met de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst (zie Achtergrond, onder 2.) en met name met Aanwijzing 11 omdat in de prijs die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties had genoemd in zijn brief van 7 april 1999 aan de Minister-president, geen BTW was verrekend. Bovendien was verzoeker van mening dat de waarde van de door de DZVO verrichte marktactiviteiten meer zou gaan bedragen dan het in Aanwijzing 24 genoemde bedrag van f 100.000. Ook achtte hij de verleende ontheffing in strijd met een in 1992 tussen hem en de toenmalige plaatsvervangend directeur-generaal Management en Personeelsbeleid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gesloten gentlemen's agreement, inhoudende dat de DZVO zich zou bezighouden met de uitvoering van ziektekostenregelingen voor rijksambtenaren en het onderwijs- en defensiepersoneel en dat Dataveem de uitvoering van ziektekostenregelingen voor geprivatiseerde/verzelfstandigde instellingen op zich zou nemen. Daarnaast klaagde verzoeker erover dat de DZVO aanvragen behandelde ten behoeve van instellingen die niet worden genoemd in de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (zie Achtergrond, onder 3) zonder dat daarvoor een ontheffing was verleend als bedoeld in de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst (zie Achtergrond, onder 2.). Verzoeker doelde hier op Staatsbosbeheer, de Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie (SNV) en de Oorlogsgravenstichting.
4. In het kader van de behandeling van zijn klacht werd verzoeker mondeling gehoord op 26 augustus 1999. Daarbij waren onder meer aanwezig de directeur DZVO en de directeur Marktwerking van het Directoraat-generaal voor Economische Structuur van het Ministerie van Economische Zaken. Van het mondeling horen werd verslag opgemaakt. Hierin werd, voor zover hier van belang, het volgende gesteld:
"… (Verzoeker; N.o.) wijst ter inleiding van zijn betoog op het ontstaan van Dataveem. In dat kader is in een gesprek tussen (verzoeker; N.o.) en destijds (de voormalig waarnemend directeur-generaal Management en Personeelsbeleid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; N.o.) een gentlemen's agreement overeengekomen. Ingevolge die overeenkomst zou Dataveem zich niet op de markt van de DZVO begeven en omgekeerd DZVO zich niet op de markt van Dataveem begeven. De overeenkomst is niet op schrift gesteld. Wel bestaat er correspondentie waaruit blijkt dat Dataveem zich nadien - volgens afspraak - niet op de markt van DZVO begeeft.
Desgevraagd bevestigt (verzoeker; N.o.) dat er geen correspondentie bestaat waaruit het omgekeerde blijkt.
(…)
(De directeur Marktwerking van het Directoraat-generaal voor Economische Structuur van het Ministerie van Economische Zaken; N.o.) deelt mee dat EZ (het Ministerie van Economische Zaken; N.o.) de aanvraag marginaal heeft getoetst aan de hand van gegevens die via BZK (het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties; N.o.) zijn verkregen. Hij is ervan uitgegaan dat die cijfers klopten. Hij wijst erop dat in de brief waarin aan de MR (Ministerraad; N.o.) om instemming voor de uitvoering wordt gevraagd een tegenstrijdigheid zit. Enerzijds wordt aan de MR gemeld dat dezelfde kosten in rekening zullen worden gebracht als die welke gelden voor de uitvoering van de regeling van de sector Rijk, terwijl tevens wordt gemeld dat de DZVO de gedragsregels uit de artikelen 7 tot en met 14 - waarin sprake is van verhoging van de kostprijs met o.a. BTW - in acht zal nemen. In de ambtelijke voorbereiding is daaraan onvoldoende aandacht gegeven…"
5. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wees de klacht af bij brief van 27 september 1999. Bij brieven van 28 oktober 1999 en 19 november 1999 liet verzoeker de Minister weten het niet eens te zijn met de afwijzing van zijn klachten. Bij brief van 20 december 1999 deelde de Minister verzoeker mee bij zijn standpunt te blijven.
B. Standpunt verzoeker
1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.
2. In zijn verzoekschrift liet verzoeker onder meer nog het volgende weten:
"… In het Gentleman's agreement is afgesproken dat de DZVO zich zal bezighouden met de Ziektekostenregelingen ten behoeve van de overheidsmarkt (rijksambtenaren, onderwijspersoneel en defensiepersoneel), terwijl Dataveem de ziektekostenregelingen ten behoeve van de geprivatiseerde, verzelfstandigde instellingen en de instellingen welke niet behoren tot de rijksoverheid tot zijn markt mocht rekenen. Het was Dataveem verboden op straffe van sancties zich op het marktterrein van de DZVO te begeven.
(…)
In de "Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst" (…) is geregeld onder welke voorwaarden een rijksdienst marktactiviteiten mag verrichten. In de aanwijzingen 9 tot en met 11 is bepaald op welke wijze de kostprijs berekend dient te worden. Gelet op het gestelde in de brief aan de Minister-president (kenmerk AB1999/U62915) d.d. 7 april 1999 (…)) wordt een prijs berekend welke gelijk is aan die van de sector rijk (f 135 per afgehandelde aanvraag). In die prijs is geen vennootschapsbelasting, winstopslag en BTW berekend. De door de DZVO berekende prijs kan derhalve niet marktconform zijn. Uit de mij ten dienst staande gegevens (…) blijkt echter dat de DZVO voor de sector rijk in 1999 een bedrag van f 238,66 in rekening brengt per afgehandelde aanvraag. Rekening houdend met de opslagpercentages ingevolge de gedragsregels uit de artikelen 7 tot en met 14 van de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst, wordt genoemd bedrag verhoogd met f 153,93, zodat het totaalbedrag per afgehandelde aanvraag op f 392,59 vastgesteld moet worden. Derhalve wordt ten aanzien van het aantal aanvragen ten behoeve van de Sociale Verzekeringsbank (400) het grensbedrag van de aanwijzingen met ruim f 57.000 overschreden.
(…)
Bovendien is mij bekend dat de DZVO aanvragen van (ex) werknemers van het Koninklijk Huis behandelt (hiervoor is eveneens ontheffing verleend), zodat de totale waarde in het economisch verkeer meer zal bedragen dan honderdduizend gulden, indien een marktconforme prijs wordt berekend. Tevens is mij bekend dat aanvragen worden behandeld ten behoeve van instellingen welke niet worden genoemd in de sectorale regelingen, zonder dat daarvoor een ontheffing als bedoeld in aanwijzing 5 is verleend (o.a. SNV Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie, Oorlogsgravenstichting en Staatsbosbeheer)…"
Met betrekking tot het gentlemen's agreement verwees verzoeker naar het door hem bij zijn verzoekschrift gevoegde afschrift van een brief van de Minister van Binnenlandse Zaken aan de directeur van de Stichting Dataveem van 28 februari 1994, welke brief hij in afschrift bij zijn verzoekschrift voegde. In de brief werd, voor zover van belang, het volgende gesteld:
"ingeval Dataveem zonder instemming van DGMP ZVO-achtige regelingen voor onderdelen van de overheid gaat uitvoeren wordt de overeenkomst opgezegd."
3. Met betrekking tot de door de DZVO voor de sector rijk in 1999 in rekening gebrachte bedrag van f 238,66 verwees verzoeker naar de volgende bij zijn verzoekschrift gevoegde tabel:
Niet opgenomen.
C. Standpunt Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
1. In reactie op de klacht deelde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het volgende mee.
"…De klacht over de aan de DZVO verleende toestemming voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) acht ik ongegrond om de volgende reden.
De hier aan de orde zijnde ontheffing is, in overeenstemming met het gevoelen van de Ministerraad, op 21 april 1999 verleend. Het betreft hier een ontheffing als bedoeld in Aanwijzing 24, eerste lid, onderdeel c, van de Aanwijzingen. Ingevolge deze Aanwijzing kan de minister wie het aangaat, handelende in overeenstemming met het gevoelen in de ministerraad - kort samengevat - bepalen dat marktactiviteiten door een onder hem ressorterende dienst mogen worden verricht indien de waarde daarvan in het economische verkeer niet meer bedraagt dan honderdduizend gulden. De klacht inzake de werkzaamheden is gebaseerd op twee argumenten. Enerzijds zou dit niet passen in een in het verleden gesloten "gentlemen's agreement" en anderzijds zou de economische waarde van de activiteiten niet blijven binnen het grensbedrag van de Aanwijzing.
In 1992 werd de relatie tussen de DZVO en Dataveem beheerst door een door (de voormalig plaatsvervangend directeur-generaal Management en Personeelsbeleid; N.o.) ondertekende samenwerkingsovereenkomst tussen de Staat der Nederlanden en de Stichting Dataveem. Deze overeenkomst, die dateert van 30 april 1991 (bedoeld is: 30 augustus 1991; N.o.) (…), regelt de samenwerking tussen DZVO en de Stichting Dataveem. Ingevolge artikel 6 van die overeenkomst vinden kennisgevingen die partijen op grond van de overeenkomst aan elkaar zullen doen, schriftelijk plaats. Mondelinge mededelingen, toezeggingen of afspraken of voorwaarden, hebben geen rechtskracht, tenzij deze door beide partijen schriftelijk zijn bevestigd. Dat betekent dat, zo er al een mondelinge toezegging in 1992 door (de voormalig plaatsvervangend directeur-generaal Management en Personeelsbeleid; N.o.) zou zijn gedaan, die toezegging geen enkele rechtskracht had binnen de relatie DZVO en de Stichting Dataveem zonder een schriftelijke bevestiging over en weer. Er is niettemin onderzocht in hoeverre binnen de ministeriele organisatie enigerlei bewijs of kennis over het beweerde gentleman's agreement aanwezig was. De directeur van Dataveem heeft zelf nimmer enig schriftelijk bewijs ter zake ingebracht. Ter zake werd geen tastbaar bewijs aangetroffen.
Zoals gezegd ontstond in 1994 een nieuwe situatie. De C.V. Dataveem werd opgericht en heeft het werkpakket van de Stichting Dataveem overgenomen. Ter beantwoording van de vraag of er dan wellicht over de relatie DZVO en de C.V. Dataveem afspraken zijn gemaakt die niet op schrift zijn gesteld, is aan degene die de afspraak zou hebben gemaakt, de voormalig plaatsvervangend directeur-generaal Management en Personeelsbeleid (…), om een verklaring verzocht. De door hem afgegeven verklaring betreffende de C.V. Dataveem (…) luidt als volgt:
"In antwoord op referte kan ik u meedelen dat bij het verbreken van de banden tussen het ministerie en Dataveem in 1994 geen afspraken zijn gemaakt, die niet op schrift zijn gesteld. De verhouding tussen DZVO en Dataveem wordt bepaald door een schriftelijke overeenkomst die in die tijd tussen deze twee organisaties is gesloten. Ik neem aan dat u over dat document beschikt.
Ik kan mij niet herinneren of in dat document expliciet is ingegaan op de concurrentieverhouding tussen DZVO en Dataveem. Volgens mijn geheugen is toen vastgesteld dat ook DZVO de vrijheid had voor ZBO's e.d. te werken. Immers het was niet de bedoeling klanten van DZVO te dwingen naar Dataveem over te gaan. Om Dataveem kans van slagen te geven heeft de toenmalige directeur DZVO wel toegezegd niet onmiddellijk actief te gaan acquireren onder de toenmalige cliënten van Dataveem. In die tijd ontstonden ook beperkingen voor overheidsorganisaties m.b.t. het werken voor derden. Ik sluit niet uit dat Dataveem daaraan verwachtingen heeft ontleend."
Hiervoor heb ik reeds aangegeven dat van een schriftelijke bevestiging binnen de ministeriële organisatie niets is aangetroffen. De directeur van het huidige Dataveem (…) heeft tijdens de behandeling van zijn bezwaar alle gelegenheid gehad vanuit zijn archieven ter staving van zijn stelling schriftelijke bewijzen aan te dragen, maar dat tot op heden nagelaten.
De overeenkomst waarnaar (de voormalig plaatsvervangend directeur-generaal Management en Personeelsbeleid; N.o.) verwijst, is de tussen de DZVO en de Commanditaire Vennootschap Dataveem in 1994 gesloten mantelovereenkomst. Deze Mantelovereenkomst Dienstverlening ( …) bevat geen clausule ter ondersteuning van de claim van de directeur van Dataveem.
Tenslotte lees ik in bijlage 7 bij de klacht gevoegde brief van 28 februari 1994 (…) slechts verplichtingen voor de C.V. Dataveem i.c. dat de C.V. Dataveem bij haar in 1994 in het kader van aan de C.V. Dataveem verleende faciliteiten alleen met instemming van de DGMP (directeur-generaal Management en Personeelsbeleid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; N.o.) regelingen voor onderdelen van de overheid mocht gaan uitvoeren. Als ondersteuning voor het bestaan van afspraken over verplichtingen voor de DZVO met betrekking tot de in 1994 opgerichte C.V. Dataveem, zoals door de directeur van Dataveem wordt bedoeld, vind ik in de brief geen aanknopingspunt.
(…)
De klacht over het laten voortbestaan van de werkzaamheden die de DZVO verricht ten behoeve van een aantal met name genoemde instellingen zonder dat daarvoor een ontheffing is verleend op basis van de Aanwijzingen, acht ik ongegrond om de volgende redenen.
Voor werkzaamheden die de DZVO voor de hier aan de orde zijnde instellingen (de Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie, de Oorlogsgravenstichting en Staatsbosbeheer) verricht, geldt dat daarvoor ingevolge de Aanwijzingen geen ontheffing nodig is. De hiervoor bedoelde werkzaamheden vinden hun grondslag bij of krachtens een wettelijke bepaling. Op grond daarvan is de Z.v.r.-regeling (Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel; N.o.) rechtstreeks van toepassing.
In mijn (…) brief van 20 december 1999 (waarin de Minister reageerde op de ter zake bij de Minister door verzoeker ingediende klacht; N.o.) heb ik daarover het volgende opgemerkt:
"Ten aanzien van de uitvoering van de Z.v.r.-regeling met betrekking tot Staatsbosbeheer kan ik kort zijn, dat vloeit voort uit de strekking van artikel 16 van de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer. Ingevolge dit artikel is "(…) de rechtspositie van de directeur en de overige personeelsleden van Staatsbosbeheer overeenkomstig de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij de ministeries, met dien verstande dat waar in deze regels een bevoegdheid is toegekend aan een andere minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door de directeur." Dit betekent dat de Z.v.r.-regeling op overeenkomstige wijze toepassing vindt onder de verantwoordelijkheid van de minister van BZK. Omdat hier sprake is van een bij of krachtens wet opgedragen taak, is deze activiteit zonder meer toegestaan op grond van artikel 4 van de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst."
"Ten aanzien van de uitvoering van de Z.v.r.-regeling met betrekking tot de Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie SNV - tijdens de hoorzitting aangeduid als de Stichting Nederlandse Vrijwilligers - geldt het volgende. De medewerkers werkzaam bij de Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie SNV zelf zijn ambtenaren in dienst van het ministerie van BuiZa (Buitenlandse Zaken; N.o.). Als zodanig vallen zij als rijksambtenaar rechtstreeks onder de Z.v.r.-regeling. De medewerkers die op basis van een contract ten behoeve van de Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie SNV werkzaam zijn, kennen een eigen "5 %-ziektekostenregeling SNV", welke regeling door de Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie SNV zelf wordt uitgevoerd. Er is bij die uitvoering geen sprake van betrokkenheid van de DZVO. Ik moet concluderen dat u op dit punt kennelijk onjuist bent geïnformeerd."
"Met betrekking tot de Oorlogsgravenstichting geldt het volgende. De personeelsleden van deze stichting ontleenden aanspraken aan de Z.v.o.-regeling (Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel; N.o.). Per 1 januari 1998 is de Z.v.o.-regeling vervangen door een vijftal sectorale regelingen, waaronder de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (…). Deze sectorale regelingen zijn, zoals vermeld in de desbetreffende nota van toelichting, inhoudelijk gelijk aan de Z.v.o.-regeling. Bij de uitvoering van de sectorale regelingen is gebleken dat geen van de sectorale regelingen op de onderhavige doelgroep van toepassing was. Zij kunnen daardoor niet in aanmerking worden gebracht voor een tegemoetkoming. Uit de hiervoor bedoelde nota van toelichting is af te leiden dat het niet de bedoeling van de sectoralisatie is geweest om bepaalde groepen die van de Z.v.o.-regeling gebruik maakten, uit te zonderen van de sectorale regeling. Gelet hierop is besloten deze groepen alsnog - bij wijze van reparatie - aan te wijzen op grond van artikel 4, tweede lid, van de Z.v.r.-regeling als betrokkene in de zin van die regeling. Ten aanzien van de gewezen ambtenaren van de Nederlandse Emigratie Dienst heeft een en ander reeds bij besluit van 6 november 1998/nr. AD1998/U55197 (Staatscourant 1998, nr. 220/pag. 9) zijn beslag gekregen. Slechts om redenen van wetstechnisch organisatorische aard heeft de Aanwijzing van overige groepen vertraging opgelopen. Dit zal overigens naar verwachting binnenkort alsnog met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 1998 zijn beslag krijgen."
(…)
Van werken voor een derde (waarvoor ingevolge de aanwijzingen een ontheffing nodig is; N.o.) is eerst sprake vanaf 1999. Het betreft werkzaamheden ten behoeve van de Thesaurie van de Dienst van het Koninklijk Huis waarvoor een ontheffing is verleend op basis van de Aanwijzingen. De werkzaamheden ten behoeve van de SVB worden eerst sedert 1 januari 2000 verricht. Zoals vermeld, is ook daarvoor op basis van de Aanwijzingen een ontheffing verleend.
(…)
De prijs die de DZVO aan de SVB berekent, is gebaseerd op de tarieven die gelden voor de sector Rijk. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de SVB materieel de Zvr-regeling toepast en de aanvragen behandeld worden door de unit rijk van de DZVO. In onderstaande tabel is de prijs naar onderdelen gespecificeerd.
Niet opgenomen
SPP betekent (aanvraag op basis van) standaard pakketpolis
OVV betekent (aanvraag op basis van) overige verzekeringsvormen
(…)
De SVB omvat een potentieel van 400 gevallen. Het actief personeel in dienst van de SVB is sedert 1 januari 1998 ingevolge de OSV (Organisatiewet sociale verzekeringen; N.o.) 1997 werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en behoort uit dien hoofde niet tot de hier bedoelde populatie. Voor 1 januari 1998 was al het personeel van de SVB aangesteld als ambtenaar. Ingevolge het Rechtspositiebesluit SVB was op hen "de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel" van toepassing, i.c. een regeling op de voet van de regeling die geldt voor ambtenaren werkzaam in de sector Rijk. Na 1 januari 1998 is deze regeling blijven gelden voor het gewezen personeel van de SVB. De omvang van deze groep kan derhalve alleen maar afnemen.
De maximale respons levert derhalve 400 aanvragen per jaar op. In de praktijk wordt een maximale respons niet gehaald. Bij de begroting is uitgegaan van het maximale aantal van 400 gevallen en een verdeling waarbij 80% van de aanvragen SPP dossiers betreffen en 20% OVV dossiers.
De uitvoering is ingaande 1 januari 2000 ter hand genomen. In 1999 zijn er derhalve geen dossiers ten behoeve van de SVB behandeld. In de eerste twee maanden van 2000 zijn er in totaal vier aanvragen binnengekomen. Dit kan een indicatie zijn dat de begrote 400 aanvragen per jaar aan de hoge kant is.
Zelfs op basis van deze maximale begroting blijft het totaal ruimschoots binnen de ingevolge de Aanwijzingen geldende grens van f 100.000.
(…)
Het totaalbedrag van de door de DZVO ten behoeve van derden verrichtte marktactiviteiten is over 1998 f 0 en over 1999 f 2.900. Dit laatste bedrag is gebaseerd op de voorlopige afrekening over 1999. Op praktische gronden is ervoor gekozen eerst bij de definitieve afrekening het bedrag van de voorlopige afrekening te verhogen met de voorgeschreven opslagen…"
D. Reactie verzoeker
Verzoeker bleef bij zijn standpunt. In zijn reactie liet verzoeker onder meer nog het volgende weten:
"Staatsbosbeheer: Er is geen sprake van dat de uitvoering van de Z.v.r.-regeling bij wet opgedragen is aan de Dienst ZVO. In de Wet van 11 september 1997 tot verzelfstandiging van Staatsbosbeheer is geregeld dat de rechtspositie van het personeel van Staatsbosbeheer, inclusief de Z.v.r.-regeling, overeenkomstig de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries is. Deze wettelijke formulering is gelijk aan die van andere verzelfstandigde instellingen zoals het Kadaster, DLO, IBG en de Arbeidsvoorzieningsorganisatie en beoogt het personeel ondanks het verlies van de status van rijksambtenaar dezelfde rechtspositionele rechten te laten behouden als het geval was voor de verzelfstandiging.
In artikel 4 van de Regeling Ziektekostenvoorziening rijkspersoneel, zoals opgenomen in het "Besluit van 5 juli 1997 tot vervanging van de Regeling Ziektekostenvoorziening Overheidspersoneel door sectorale regelingen, Stb 1997 - 357" is geregeld wie betrokkenen zijn in de zin van dit besluit. Dat zijn degenen die in burgerlijke rijksdienst werkzaam zijn en degenen die als betrokkenen zijn aangewezen bij een apart Besluit. Ik ben graag bereid een cursus te geven aan het personeel van het Ministerie over rechthebbenden en betrokkenen in de zin van de Regelingen. Overigens zijn er blijkbaar bij de Dienst ZVO mensen die de aparte status van het personeel van Staatsbosbeheer inzagen omdat het bij een bij wet opgedragen uitvoering niet nodig is deze uitvoering in een separate overeenkomst te regelen (…).
Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie SNV: Met de heren Z. en T. van deze organisatie heb ik op 19-06-1995 uitvoerig overlegd inzake hun uitvoeringsprobleem met betrekking tot de rechten op een tegemoetkoming in de ziektekosten van contractanten die na afloop van hun contract een wachtgeld toegekend kregen analoog aan het Rijkswachtgeldbesluit. Omdat de contractanten niet de status van Rijksambtenaar bezitten en de 5% regeling alleen geldt tijdens de contractperiode was er een probleem voor de wachtgeldperiode. In september 1995 bleek echter dat inmiddels een aantal van deze wachtgelders hun aanvraag bij de Dienst ZVO hadden ingediend en dat deze gewoon in behandeling waren en reeds uitbetaald. De heer Z. heeft mij op 14-09-1995 telefonisch meegedeeld dat de uitvoering pas aan Dataveem wordt uitbesteed als de Dienst ZVO de aanvragen niet meer in behandeling zou nemen. Ik moet concluderen dat de Minister kennelijk onjuist is geïnformeerd of indien hij wel over de juiste informatie beschikt bewust een verkeerde voorstelling van zaken geeft.
Oorlogsgravenstichting: De personeelsleden van deze Stichting zijn nooit aangewezen als betrokkene in de zin van de ZVO-regeling. Nadat tengevolge van de spreiding van rijksdiensten in 1976 de DZPA (de voorloper van de DZVO) in Emmen werd gehuisvest, besloot de toenmalige directeur van de DZPA dat gezien het geringe aantal aanvragen van de Oorlogsgravenstichting een wettelijke basis voor de uitvoering teveel rompslomp met zich mee zou brengen. Sindsdien worden de aanvragen van de Oorlogsgravenstichting, zonder enige rechtsgrond, door de Dienst te Emmen behandeld."
e. nadere reactie van de minister van binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties
1. In antwoord op nadere vragen deelde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder meer nog het volgende mee:
"Het (…) bij het verzoekschrift gevoegde overzicht (zie Standpunt Verzoeker, onder 3.; N.o.) is niet afkomstig uit het Jaarverslag DZVO 1998, maar uit een uit 1998 stammend eerste concept (versie 1.0) van een bestedingsplan DZVO voor 1999. De bedragen die in dit eerste concept zijn vermeld, zijn overigens dezelfde als vermeld in het definitieve bestedingsplan 1999.
Definitieve tarieven die gelden voor de sector Rijk zult u evenwel niet kunnen afleiden uit een bestedingsplan, maar uit een jaarverslag. De tarieven die gelden voor 1999 worden vermeld in het Jaarverslag DZVO 1999, dat overigens nog moet verschijnen. Vooruitlopend daarop meld ik dat de definitieve tarieven voor de sector Rijk voor 1999 voor SPP en OVV resp. f 82,42 en f 274,72 zijn gaan bedragen.
(…)
Voor 2000 zijn de voorlopige tarieven voor de sector Rijk respectievelijk vastgesteld op
f 146,33 (SPP) en f 254,75 (OVV). Deze tarieven kunnen nog op grond van de najaarbegroting en op grond van de jaarcijfers worden bijgesteld.
De aansluiting van deze tarieven met die uit mijn brief van 30 maart j.l. is de volgende:
Niet opgenomen
Voor de goede orde wijs ik u erop dat in het tarief voor het jaar 2000 voor de sector Rijk op grond van begrotingsvoorschriften een éénmalige post is opgenomen voor de EURO-investeringen. Ten aanzien van derden zoals de SVB hanteert de DZVO een afschrijving uitgesmeerd over tien jaren.
(…)
De opslag conform DAR ad 7,69% is afkomstig uit de "Handleiding overheidstarieven 2000", welke op 15 oktober 1999 door het Ministerie van Financiën is uitgebracht. Daarin (…) "… is uitgegaan van een winstopslag na belasting van 5%. Het in rekening te brengen marktconforme tarief zal echter eveneens het fiscale voordeel dienen te corrigeren, hier gesteld op 35% van de winst. Daarom bedraagt de opslag in deze tabel (5%/(100% - 35%)) = 7,69 % "(…).
(…)
Het (…) genoemde bedrag over het jaar 1999 van f 2.900 heeft alleen betrekking op de marktactiviteiten welke werden verricht ten behoeve van de Dienst van het Koninklijk Huis. Ik teken daarbij aan dat deze activiteiten eerst ultimo 1999 zijn aangevangen. De activiteiten ten behoeve van de SVB vingen eerst aan in 2000.
(…)
Zoals ik u in mijn brief van 30 maart j.l. meldde, zijn tot nu toe aan de Dienst Koninklijke Hofhouding over 1999 dezelfde tarieven berekend als aan de sector Rijk. Bij de definitieve eindafrekening die in de loop van 2000 plaatsvindt, wordt het bij wijze van voorlopige afrekening in rekening gebrachte bedrag van f 2.900 gecorrigeerd met het tarief rekening houdend met de winstopslag en BTW.
(…)
Met betrekking tot de relatie Staatsbosbeheer/DZVO is van belang dat Staatsbosbeheer ingevolge de wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer rechtspersoonlijkheid bezit en dat artikel 16 van die wet onder meer bepaalt dat de rechtspositie van de directeur en de overige personeelsleden van Staatsbosbeheer overeenkomstig de regels is die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij de ministeries. Daar waar in deze regels een bevoegdheid is toegekend aan een andere minister dan de minister van BZK, worden deze bevoegdheden uitgeoefend door de directeur van Staatsbosbeheer. De wet spreekt van "overeenkomstig zijn" van de rechtspositie. Dat is in tegenstelling tot wat de directeur van Dataveem meent wat anders dan de meer gangbare formule bij privatiseringen waarbij op basis van een eigen rechtspositieregeling de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij de ministeries "van overeenkomstige toepassing" verklaard zijn. Zie bijvoorbeeld artikel 18 van de Organisatiewet Kadaster. Het betekent dat op het onderhavige terrein ten aanzien van het personeel van Staatsbosbeheer de wet bepaalt dat de Regeling ziektekosten voorziening rijkspersoneel (Zvr) rechtstreeks van toepassing is. In de Zvr-regeling zelf zult u deze doelgroep vergeefs zoeken. Aangezien de minister van BZK belast is met de uitvoering van de Zvr, vloeit uit het vorenstaande voort dat ook de uitvoering van de Zvr t.b.v. Staatsbosbeheer derhalve bij of krachtens de wet aan de minister van BZK is opgedragen. De omstandigheid dat de minister van BZK is belast met de uitvoering, betekent nog niet dat deze minister ook de kosten van die uitvoering voor eigen rekening hoeft te nemen. De door de directeur van Dataveem gememoreerde separate overeenkomst heeft dan ook tot doel de kosten van de uitkeringen zelf ten laste van Staatsbosbeheer te brengen.
(…)
Als bijlage (…) treft u een kopie aan van een fax van 24 november 1999 van de afdeling arbeidsvoorwaarden van de SNV/Ontwikkelingsorganisatie waaruit blijkt dat:
a. medewerkers werkzaam op het SNV Hoofdkantoor, als ambtenaar in dienst zijn van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Ambtenaren aangesteld bij dit ministerie behoren tot het rijkspersoneel waarop de Zvr-regeling ziet.
b. de medewerkers de bij SNV op arbeidsovereenkomst in dienst zijn een eigen 5% ziektekostenregeling kennen. De SNV voert deze regeling zelf uit.
In zijn reactie op mijn brief van 30 maart jl. stelt de directeur van Dataveem de behandelingen in september 1995 van de aanvraag van een aantal wachtgelders voormalig SNV-medewerkers (arbeidscontractanten) door de DZVO aan de kaak. informatie daarover heeft hij, naar hij stelt, verkregen uit een gesprek op 19 juni 1995 met de heren Z. en T. van de SNV/ontwikkelingsorganisatie.
Uit navraag bij de DZVO is mij ter zake het volgende gebleken:
Onder het huidige personeel van de DZVO is niemand te vinden die uit eigen ervaring kan vertellen over betrokkenheid bij aanvragen als hiervoor bedoeld. Wel wist een enkele medewerker zich "van horen zeggen" te herinneren dat er omstreeks 1995 een 10-tal aanvragen van SNV-personeel is behandeld. Deze aanvragen zouden evenwel allemaal zijn afgewezen. De reden van afwijzing: men hoorde niet thuis bij de DZVO. Tot op heden is het niet mogelijk geweest dit gegeven aan de hand van dossiers uit het DZVO-archief te staven.
Uit telefonische navraag bij de SNV/ontwikkelingsorganisatie bleek het volgende:
Desgevraagd verklaarde het hoofd van het bureau arbeidsvoorwaarden, de door de directeur van Dataveem in zijn brief van 5 mei 2000 (…) genoemde heer T., dat hem niets bekend is van werkzaamheden die door de DZVO ten behoeve van zijn (gewezen) personeel zouden zijn verricht, zoals hiervoor bedoeld. Het zou naar zijn zeggen ook niet mogen. Als het al zou voorvallen dat de DZVO (spontane) aanvragen van zijn (gewezen) personeel heeft behandeld, dan beschouwt de heer T. dit als een "bedrijfsongeval". De heer T. verklaarde desgevraagd ook geen herinnering te hebben aan een gesprek op 19 juni 1995 met de directeur van Dataveem in bijzijn van de heer Z. Dit is overigens vrij eenvoudig verklaarbaar vanuit het feit dat de heer T. eerst vanaf 1 maart 1996 bij de SNV/ontwikkelingsorganisatie werkzaam is.
Gelet op vorenstaande zal het u duidelijk zijn dat ook bij nader onderzoek geen bewijzen zijn gevonden ter staving van de beschuldigingen van de directeur van Dataveem. Zo er al iets is voorgevallen, dan kan er hooguit sprake zijn geweest van een incident in 1995. Er is zeker geen sprake van een bewuste en structurele dienstverlening door de DZVO ten behoeve van de SNV/ontwikkelingsorganisatie in 1995 of nadien.
Verder wijs ik u er nog eens op dat de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de overheid pas vanaf 1 juli 1998 van kracht zijn. Van het leggen van een zinvolle relatie tussen deze aanwijzingen en enig incident in 1995 kan dan ook geen sprake zijn.
(…)
De Oorlogsgravenstichting is een zogenoemde B3-instelling. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betaalt de personeelskosten en subsidieert de activiteiten van de Oorlogsgravenstichting.
Op het personeel van de Oorlogsgravenstichting is de rechtspositie van de rijksambtenaren van overeenkomstige toepassing verklaard. Vanaf de totstandkoming van de Zvo-regeling in 1981 kon het personeel daarom een beroep op deze regeling doen. De kosten van de Zvo-tegemoetkoming voor het betreffende personeel van de Oorlogsgravenstichting kwamen voor rekening van de Stichting zelf. In 1981 heeft evenwel geen aanwijzing plaatsgevonden zoals hiervoor bedoeld. De reden daarvan is niet meer te achterhalen.
De uitvoering van de regeling vond van meet af aan plaats door het ministerie van Binnenlandse Zaken. Daar was in die tijd beleidsmatig ook geen enkel bezwaar tegen. In 1981 was er nog geen sprake van het bestaan van een Dataveem en de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten, zoals eerder gememoreerd, dateren pas van 1 juli 1998.
Per 1 januari 1998 is de Zvo-regeling vervangen door vijf sectorale regelingen. Gelet op de omstandigheid dat de Zvo-regeling al sedert 1981 feitelijk door en ten laste van het ministerie van Binnenlandse Zaken ten aanzien van de betreffende doelgroep wordt uitgevoerd en het bij de sectoralisatie van de Zvo-regeling niet de bedoeling is geweest om bepaalde groepen uit te zonderen die van de Zvo-regeling gebruik maakten, werd in 1998 het besluit genomen het personeel van de Oorlogsgravenstichting met toepassing van artikel 4, tweede lid, van de Zvr-regeling aan te wijzen. Eerst toen werd onderkend dat er geen eerdere aanwijzing bestond op grond van de Zvo-regeling. Herstel met terugwerkende kracht tot en met 1981 was in 1998 niet meer mogelijk. De Zvo-regeling was vervallen, zodat een formele grondslag voor een aanwijzing ontbrak.
(…)
De aanwijzing van het personeel van de Oorlogsgravenstichting op grond van artikel 4, tweede lid, van de Zvr-regeling zal nog in de loop van de maand september 2000 van kracht worden. Zodra mogelijk zal u een afschrift van betreffende regeling worden toegezonden..."
2. De Minister zond de Nationale ombudsman voor zover hier van belang, nog de volgende bijlagen:
a. De pagina's 5 en 6 van de op 15 oktober 1999 door het Ministerie van Financiën uitgebrachte Handleiding overheidstarieven 2000. Op deze pagina's staat het volgende vermeld:
"De tarieven in de kolom "marktconform exclusief BTW" zijn afgeleid uit de kostendekkende tarieven. Hier is uitgegaan van een winstopslag na belasting van 5%. Het in rekening te brengen marktconforme tarief zal echter eveneens het fiscale voordeel dienen te corrigeren, hier gesteld op 35% van de winst. Daarom bedraagt de opslag in deze tabel (5%/(100% - 35%)) = 7,69%.
De tarieven in de kolom "marktconform inclusief BTW" zijn verkregen door de marktconforme tarieven te verhogen met 17,5%, het huidige BTW-tarief."
b. Een brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de directeur DZVO van 14 december 1998 waarin de DZVO met inachtneming van Aanwijzing 24, eerste lid, onderdeel c, van de Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst, toestemming wordt verleend voor het verrichten van activiteiten gericht op de berekening van de aanspraken van het personeel van de Thesaurie van de Dienst van het Koninklijk Huis op een aanvullende ziektekostenvergoeding overeenkomstig de regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel.
c. Een faxbericht van de Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie (SNV) aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 24 november 1999 met de volgende inhoud:
"… De SNV contractanten hebben een dienstverband op arbeidsovereenkomst, welke is gesloten met de Staat der Nederlanden, i.c. de minister voor Ontwikkelingssamenwerking.
Gedurende het dienstverband met SNV kunnen de contractanten aanspraak maken op de 5% regeling van SNV, middels bijgaand aanvraagformulier ziektekosten. De 5% regeling wordt ook wel ZVO-regeling genoemd omdat de 5% regeling (ongeveer) gelijk is aan de ZVO-regeling bestemd voor overheidspersoneel.
Voor de goede orde bericht ik u dat de medewerkers, werkzaam op het SNV Hoofdkantoor te 's- Gravenhage, welke in dienst zijn van het ministerie van Buitenlandse Zaken als ambtenaar aanspraak kunnen maken op de ZVO-regeling bestemd voor overheidspersoneel…"
Achtergrond
1. Dataveem
Op 14 augustus 1991 werd opgericht de Stichting Dataveem. Blijkens de oprichtingsakte had de stichting onder meer tot doel het uitvoeren van administratieve dienstverlening, in de meest uitgebreide zin des woord, om daarmede zoveel mogelijk de werkgelegenheid van het bij de DZVO werkzame personeel, dat was aangesteld in vaste dienst, veilig te stellen. In die tijd werd namelijk verwacht dat de toen geldende Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel (zie hierna onder 3.), uitgevoerd door de DZVO, met de destijds beoogde invoering van de herstructurering van de gezondheidszorg op termijn zou worden ingetrokken en dat de DZVO zou worden opgeheven waardoor de werkgelegenheid van het personeel van de DZVO zou komen te vervallen. In dit kader werd op 30 augustus 1991 een overeenkomst gesloten tussen de Staat der Nederlanden en de Stichting Dataveem waarbij werd overeengekomen dat de DZVO onder in de overeenkomst genoemde voorwaarden personeel ter beschikking zou stellen van de Stichting Dataveem tot uitvoering van diensten waarvan de Stichting zich jegens derden had verbonden. Artikel 6 van de overeenkomst luidde als volgt:
"Kennisgevingen die partijen op grond van deze overeenkomst aan elkaar zullen doen, vinden schriftelijk plaats. Mondelinge mededelingen, toezeggingen of afspraken of voorwaarden, hebben geen rechtskracht, tenzij deze door beide partijen schriftelijk zijn bevestigd."
Op 3 augustus 1994 werd door verzoeker opgericht Dataveem B.V. Op dat moment was verzoeker in dienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en als zodanig gedetacheerd bij de Stichting Dataveem als projectleider verzekeringen. Blijkens de oprichtingsakte heeft Dataveem B.V. onder meer ten doel "het uitvoeren van soortgelijke regelingen als ziektekosten voorziening overheidspersoneel ten behoeve van al dan niet geprivatiseerde bedrijven alsmede de bemiddeling in assurantie- en bancaire producten".
Op 1 maart 1994 sloten de Stichting Dataveem en Dataveem B.V. in oprichting een overeenkomst tot het aangaan van een commanditaire vennootschap, genaamd Dataveem C.V. Blijkens de oprichtingsakte was het doel van de vennootschap "het uitvoeren van soortgelijke regelingen als ziektekostenvoorziening overheidspersoneel ten behoeve van al dan niet geprivatiseerde bedrijven, alsmede de bemiddeling in assurantie- en bancaire producten en al datgene wat met dit doel in de meest ruime zin verband houdt". Op 30 november 1995 werd Dataveem C.V. ontbonden en voortgezet door Dataveem B.V. Op 1 januari 1996 werd de Stichting Dataveem ontbonden.
2. Aanwijzingen inzake het verrichten van marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst (Besluit van de Minister-president, Minister van Algemene Zaken van 8 mei 1998/Nr. 98M004561, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad; Stcrt. 1998, nr. 95)
De Aanwijzingen zijn van kracht met ingang van 1 juli 1998. Vanaf deze datum mag een onderdeel van de rijksdienst alleen onder strikte voorwaarden marktactiviteiten verrichten. De Aanwijzingen zijn in de eerste plaats gericht op het voorkomen van een betere concurrentiepositie van de rijksdienst. Ze bepalen de voorwaarden waaronder onderdelen van de rijksoverheid mogen werken voor derden. De Aanwijzingen hebben consequenties voor alle onderdelen van de rijksdienst die zich op de markt begeven of plannen hebben om dit in de toekomst te gaan doen. Het belangrijkste uitgangspunt van de Aanwijzingen is dat door de rijksdienst alleen marktactiviteiten mogen worden verricht wanneer deze bij of krachtens de wet zijn opgedragen, voortvloeien uit internationale verplichtingen, of gebaseerd zijn op één van de in de Aanwijzingen genoemde uitzonderingsgronden. In het laatste geval dient sprake te zijn van een expliciet besluit dienaangaande van de minister waaronder de desbetreffende rijksdienst valt. In alle gevallen dat marktactiviteiten worden verricht, moet worden voldaan aan in de Aanwijzingen opgenomen gedragsregels.
Aanwijzing 4:
"Marktactiviteiten mogen slechts worden verricht indien het verrichten van deze activiteiten is opgedragen bij of krachtens wet of voortvloeit uit internationale verplichtingen.
Toelichting:
Voorkomen moet worden dat de overheid marktactiviteiten verricht waarmee de concurrentieverhoudingen worden verstoord. Uitgangspunt is daarom dat marktactiviteiten alleen mogen worden verricht, indien het verrichten van de activiteiten is opgedragen bij of krachtens de wet of voortvloeit uit internationale verplichtingen…"
Aanwijzing 11:
"De prijzen die feitelijk in rekening worden gebracht voor de in verband met marktactiviteiten geleverde goederen of verrichte diensten worden verhoogd met een voor de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting op de markt gebruikelijk bedrag en met een winstopslag.
Toelichting:
De prijs die gebaseerd is op de integrale kosten dient te worden verhoogd met een aantal fictieve elementen. Dat is noodzakelijk om financiële voordelen zoals het ontbreken van de plicht vennootschapsbelasting te betalen of omzetbelasting af te dragen of het ontbreken van een winststreven, teniet te doen. De fiscale voordelen worden gecorrigeerd door die prijs te verhogen met de voor de desbetreffende belastingen gebruikelijke bedragen. Het voordeel van het ontbreken van een winststreven wordt opgeheven door die prijs te verhogen met een minimale winstopslag (bijvoorbeeld 5 procent)."
Aanwijzing 24:
"1. In afwijking van de Aanwijzingen 4, 5, of 6, kan bij besluit van de minister wie het aangaat, handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, worden bepaald dat marktactiviteiten mogen worden verricht, indien:
a. onverkorte toepassing van deze Aanwijzingen in concrete gevallen niet tot een aanvaardbaar resultaat zouden leiden;
b. onverkorte toepassing van deze Aanwijzingen, vooruitlopend op het opdragen van die categorie marktactiviteiten bij of krachtens de wet, niet gewenst is;
c. de waarde in het economisch verkeer van de in het voorafgaande kalenderjaar in het kader van marktactiviteiten geleverde goederen of verrichte diensten, niet meer bedraagt dan honderdduizend gulden.
2. Bij dit besluit wordt tevens bepaald in welke mate gedragsregels als bedoeld in de hoofdstukken 3 en 4 bij het verrichten van de in dat besluit aangewezen marktactiviteiten in acht worden genomen.
Toelichting:
"Er kunnen zich gevallen voordoen waarin toepassing van de Aanwijzingen 4,5 of 6 tot onaanvaardbare resultaten zou leiden dan wel om diverse redenen niet opportuun is. Daarvoor is in de onderhavige Aanwijzing een geclausuleerde afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Het is de taak van de minister wie het aangaat erop toe te zien dat van deze mogelijkheid terughoudend en gemotiveerd gebruik wordt gemaakt. Afwijking van genoemde Aanwijzingen kan wenselijk zijn indien besloten is een overheidstaak binnen een bepaalde termijn te verzelfstandigen of indien de ministerraad reeds een besluit heeft genomen tot het bij of krachtens de wet opdragen van marktactiviteiten, dan wel indien de omvang van marktactiviteiten een bagatel vormt. De ministerraad zal nadere afspraken maken over de afhandeling van de bagatelbepaling als bedoeld in onderdeel 1 sub c van deze Aanwijzing."
3. Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (Koninklijk Besluit van 8 december 1998, Stb. 679 Iwtr: 18-12-1998 met twk 01-01-1998)
Per 1 januari 1998 is de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel (ZVO-regeling) vervangen door een vijftal sectorale regelingen ziektekostenvoorzieningen, waaronder de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel. Deze sectorale regelingen zijn inhoudelijk gelijk aan de ZVO-regeling. Artikel 4 van de regeling luid als volgt:
"1. Betrokkene in de zin van dit besluit is degene die behoort tot een van de volgende categorieën van personen:
a. degenen die op basis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal of ingevolge artikel 17 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken in burgerlijke rijksdienst werkzaam zijn;
b. gewezen personeel als bedoeld in onderdeel a, dan wel gewezen personeel dat op basis van het Arbeidsovereenkomstenbesluit werkzaam was, waaraan wegens ontslag uit de betrekking een uitkering is toegekend krachtens of op voet van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, de Uitkeringsregeling 1966, de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag, of een vutovereenkomst als bedoeld in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel;
(…)
2. Onze Minister kan ook andere categorieën van personen, wier bezoldiging, uitkering of pensioen direct of indirect komt ten last van de algemene middelen van het Rijk, aanwijzen als betrokkene in de zin van dit besluit."
4. Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer (Wet van 11 september 1997, Stb. 514)
Artikel 2, eerste en tweede lid:
"1. Er is een Staatsbosbeheer, gevestigd te Driebergen-Rijssenburg.
2. Staatsbosbeheer bezit rechtspersoonlijkheid."
Artikel 16, eerste lid:
"1. Onverminderd artikel 14 is de rechtspositie van de directeur en de overige personeelsleden van Staatsbosbeheer overeenkomstig de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij de ministeries, met dien verstande dat waar in deze regels een bevoegdheid is toegekend aan een andere minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken, deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door de directeur."
Artikel 28, eerste lid:
"1. De ambtenaren die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet behoren tot het personeel van het dienstonderdeel Staatsbosbeheer van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn met ingang van dat tijdstip van rechtswege ontslagen en aangesteld als ambtenaar in dienst van Staatsbosbeheer in dezelfde functie welke zij bekleedden bij voornoemd dienstonderdeel."
5. Algemeen Organisatiebesluit Buitenlandse Zaken 1996 (Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 7 april 1997, Stcrt. 83)
Artikel 6:
"a. het Directoraat-generaal Internationale Samenwerking staat onder leiding van de Directeur-generaal Internationale Samenwerking/Plaatsvervangend Directeur-generaal Internationale Samenwerking, die belast is met de volgende taken:
1. Het met inachtneming van de aanwijzingen en richtlijnen van de bewindspersonen en de Secretaris-generaal geven van leiding aan het Directoraat-generaal Internationale Samenwerking.
2. Het adviseren van de bewindspersonen over alle aspecten betreffende ontwikkelingssamenwerking en het internationaal cultuurbeleid.
b. De onder de (Plv.) Directeur-generaal ressorterende dienstonderdelen staan onder leiding van de hierna genoemde functionarissen die zijn belast met de volgende taken:
(…)
9. Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie (SNV)
De Directeur van de Nederlandse Ontwikkelingsorganisatie SNV is belast met de uitzending van ontwikkelingswerkers, financiering van ontwikkelingsactiviteiten en voorlichting en bewustwording in Nederland. "
6. Aanwijzing Oorlogsgravenstichting als betrokkene in de zin van de Zvr-regeling (Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 september 2000, Stcrt. 192)
"… Artikel 1:
Degene die behoort tot een van volgende categorieën van personen wordt aangewezen als betrokkene in de zin van de regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel:
a. degene die een dienstbetrekking vervult bij de Oorlogsgravenstichting;
b. het gewezen personeel als bedoeld in onderdeel a aan wie wegens ontslag uit een dienstbetrekking een uitkering is toegekend overeenkomstig het Rijkswachtgeldbesluit 1959, de Uitkeringsregeling 1966 of een vut-overeenkomst als bedoeld in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel.
c. degene aan wie een pensioen is toegekend krachtens het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, genoemd in artikel 6 van de Wet privatisering ABP, en in de maand voorafgaande aan de pensionering behoorde tot de categorieën als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b;
c. de krachtens het reglement, genoemd in onderdeel c, partnerpensioen genietende niet hertrouwde en niet bij een nieuw geregistreerd partnerschap in de zin van genoemd reglement betrokken persoon die partner was van degene die op de dag van overlijden betrokkene was in de zin van de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel of betrokken zou zijn geweest, indien deze regeling op die dag van kracht zou zijn geweest.
Artikel 2
De kosten voortvloeiende uit de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel ten behoeve van de in artikel genoemde betrokkenen komen ten laste van de Oorlogsgravenstichting.
Artikel 3:
Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1998.
(…)
Toelichting
De Oorlogsgravenstichting (OGS) is een zgn. B3-instelling. Het Algemeen Rijksambtenarenreglement en het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 zijn op het personeel van overeenkomstige toepassing verklaard. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betaalt de personeelskosten. Ook subsidieert het Ministerie de activiteiten uitgevoerd door de OGS. Vanaf de totstandkoming van de Regeling ziektekostenvoorziening overheidspersoneel (Z.v.o.-regeling) in 1981 kon het personeel van de OGS een beroep op deze regeling doen. De kosten van de Z.v.o.-tegemoetkoming voor het OGS-personeel kwamen voor rekening van de OGS.
Per 1 januari 1998 is de Z.v.o.-regeling vervangen door een vijftal sectorale regelingen, waaronder de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (Z.v.r.-regeling). Deze sectorale regelingen zijn zoals vermeld in de desbetreffende nota van toelichting inhoudelijk gelijk aan de Z.v.o.-regeling.
Bij de uitvoering van de sectorale regelingen is gebleken dat geen van de sectorale regelingen op het personeel van de OGS van toepassing was. Zij konden daardoor niet in aanmerking worden gebracht voor een tegemoetkoming.
Uit de nota van toelichting is af te leiden dat het niet de bedoeling van de sectoralisatie is geweest om bepaalde groepen die van de Z.v.o.-regeling gebruikmaakten uit te zonderen van de sectorale regelingen. Gelet daarop is besloten het OGS-personeel alsnog aan te wijzen op grond van artikel 4, tweede lid, van de Z.v.r-regeling als betrokkene in de zin van deze regeling, onder voorwaarde dat de kosten van de tegemoetkomingen voor rekening van de OGS blijven komen…"