2001/080

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland haar op 6 maart 1999 heeft aangehouden wegens het niet-voldoen aan de vordering om inlichtingen te verschaffen bij gelegenheid van een toen door die ambtenaar geconstateerde parkeerovertreding.

Beoordeling

1. Met betrekking tot verzoeksters klacht dat een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland haar op 6 maart 1999 heeft aangehouden wegens het niet-voldoen aan de vordering om inlichtingen te verschaffen bij gelegenheid van een toen door die ambtenaar geconstateerde parkeerovertreding, staat het volgende vast. Verzoekster had de politieambtenaar haar rijbewijs gegeven. Op de vraag van de politieambtenaar om haar adres had zij gevraagd waarom hij dat wilde hebben. Hij had tegen haar gezegd dat hij haar anders zou meenemen naar het politiebureau omdat zij bij weigering het adres te geven niet wilde meewerken.

2. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland heeft meegedeeld dat hij zich bij het oordeel van de Commissie voor de Politieklachten aansloot dat het niet onredelijk was dat politieambtenaar A., ter verificatie van de (adres)gegevens in het rijbewijs, verzoekster had gevorderd inlichtingen te verschaffen over haar woonadres.

3. Politieambtenaar A. liet weten dat hij ter verificatie van het adres in haar rijbewijs aan verzoekster had gevraagd om haar woonadres. A. heeft gevraagd of het adres in haar rijbewijs correct was. Verzoekster had vervolgens tegen hem gezegd dat zij niet verplicht was haar adres op te geven. A. had haar meegedeeld dat zij bij weigering het adres mee te delen zou worden aangehouden. Verzoekster wilde daarna haar adres nog niet meedelen, aldus A. Verzoekster werd daarop aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. In het politiebureau had verzoekster haar woonadres opgegeven. Voorts liet A. weten dat de verzoeksters mededeling dat de adresgegevens in het rijbewijs juist waren, voldoende zouden zijn geweest om niet tot de aanhouding over te gaan.

4. Politieambtenaar A. was in dit geval op grond van artikel 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als toezichthouder bevoegd van verzoekster inlichtingen te vorderen. In gevallen als deze, waarin een toezichthouder optreedt in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), moet onder inlichtingen (mede) worden verstaan de naam en adresgegevens van betrokkene (zie in dit verband ook de 'oude' tekst van artikel 3 van de Wahv in achtergrond, onder I.). Ingevolge artikel 34 van de Wahv is onder meer het niet-voldoen aan de vordering om inlichtingen te verstrekken een strafbaar feit (zie achtergrond, onder I.).

5. Vast staat dat verzoekster is aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 34 van de Wahv. Zij heeft naar voren gebracht dat zij wel vaker een bekeuring had gehad maar nooit haar adres had hoeven geven. Van verzoekster had mogen worden verwacht dat zij antwoord gaf op de haar gestelde vraag over het adres. Het staat voldoende vast dat verzoekster aan A. niet heeft meegedeeld of de adresgegevens op het rijbewijs juist waren. Voorts was het A. bekend dat adresgegevens op een rijbewijs niet altijd juist waren omdat bij een adreswijziging deze gegevens niet in het rijbewijs worden gewijzigd. Ten slotte heeft A. verzoekster gewezen op de gevolgen van haar weigering antwoord te geven op zijn vraag om de adresgegevens.

Onder deze omstandigheden kon A. verzoekster aanmerken als verdachte van het strafbare feit als omschreven in artikel 34, eerste lid onder a., van de Wahv (zie achtergrond, onder I.) en kon A. gebruik maken van zijn bevoegdheid om verzoekster aan te houden.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

6. Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman wel op dat ten gevolge van het tijdsverloop niet meer valt vast te stellen of verbalisant A. wellicht met wat meer uitleg en tact de escalatie van de situatie die heeft geleid tot de aanhouding van verzoekster, had kunnen voorkomen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 16 februari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw P. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

Nadat verzoekster bij een schrijven, dat de Nationale ombudsman op 13 april 2000 ontving, haar verzoekschrift nader had aangevuld, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Voorts werd de betrokken ambtenaar gehoord.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Alle betrokkenen deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 6 maart 1999 hield politieambtenaar A. verzoekster aan en bracht haar over naar het politiebureau wegens het niet-voldoen aan de vordering om inlichtingen te verschaffen nadat A. had geconstateerd dat verzoekster met haar auto een parkeerovertreding had gepleegd. A wilde haar voor de parkeerovertreding een beschikking op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) uitreiken.

2. Verzoekster diende op 7 maart 1999 bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland een klacht in over het politieoptreden.

3. Op 16 april 1999 verklaarde verzoekster aan politieambtenaar J. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland bij een gehoor in het kader van de klachtprocedure onder meer het volgende:

"Op 06 maart 1999 (...) bevond ik mij met mijn auto op de N.-straat ter hoogte van de tabakszaak aldaar. Ik had mijn auto op de fietsstrook geparkeerd. Mijn zoontje zat in de auto en ik ben vervolgens de tabakszaak aldaar binnengelopen. Ik ben daar niet langer dan twee minuten binnen geweest. Toen ik weer naar buiten kwam zag ik dat er een politieman bezig was een bon te schrijven voor mijn auto. Ik sprak vervolgens de politieman aan (en; N.o.) zei tegen hem: ' Ik ben net even binnen geweest en nu heb ik al een bon.' De man zei dat de bon toch door zou gaan en vroeg mij om mijn rij- en kentekenbewijs. Ik heb hem hierop mijn rijbewijs gegeven. Nadat de politieman wat gegevens van mijn rijbewijs had overgenomen vroeg hij naar mijn adres. Ik vroeg de politieman vervolgens waarom hij mijn adres wilde hebben. Ik zei tegen hem dat ik wel vaker een bon had gehad maar dat ik nooit mijn adres had hoeven opgeven. De politieman zei vervolgens ik wil uw adres want anders roep ik een auto omdat u niet wil meewerken. Ik wilde gewoon informatie en ik wilde helemaal niet tegenwerken. Ik vroeg vervolgens of ik de auto even aan de kant moest zetten. De politieman antwoordde dat is niet nodig de auto komt er al aan. Nadat de politieauto ter plaatse was gekomen ben ik samen met mijn zoontje overgebracht naar het politiebureau (...). het heeft zeker tien a vijftien minuten geduurd voordat de politieauto er was. Ik wil een klacht doen over het machtsmisbruik van uw collega. Als hij op straat gewoon verteld had waarom ik mijn adres moest geven dan had ik dat gewoon gedaan."

4. De burgemeester van Amsterdam deelde verzoekster bij brief van 3 december 1999 onder meer mee:

"Op grond van het onderzoek en de rapportage adviseert de Commissie mij de klacht ongegrond te verklaren.

Ik heb besloten conform het advies te oordelen. Voor een nadere toelichting op mijn oordeel verwijs ik u vriendelijk naar het advies van de Commissie."

5. De Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland deelde de burgemeester van Amsterdam bij schrijven van 10 november 1999 onder meer mee:

"De feiten

Op 6 maart 1999 parkeerde klaagster haar auto op de fietsstrook van de N.-straat. Zij ging een sigarenwinkel binnen en liet haar zoontje in de auto zitten. Toen zij na enkele minuten buiten kwam, zag zij een politieambtenaar die een bekeuring uitschreef. Klaagster zei tegen hem dat zij maar korte tijd binnen was geweest en dat zij verbaasd was dat zij nu al een bon kreeg.

Politieambtenaar A. vertelde klaagster dat zij de bekeuring kreeg omdat zij op de fietsstrook geparkeerd stond en vroeg haar om haar rij -en kentekenbewijs. Klaagster overhandigde hem haar papieren. Omdat de politieambtenaar wilde weten of klaagster nog op hetzelfde adres woonde, vroeg hij haar of het adres op het rijbewijs het adres was waar zij stond ingeschreven.

Klaagster antwoordde de politieambtenaar dat zij niet verplicht was haar adres op te geven en vroeg waarom hij dat wilde weten. A. zei haar dat hij haar zou aanhouden als zij niet meewerkte en riep een auto ter assistentie.

Klaagster is aangehouden omdat zij geen medewerking verleende. Zij is met haar zoontje overgebracht naar het politiebureau (...). Daar arriveerde zij om 14.44 uur.

In het politiebureau heeft klaagster haar volledige personalia en haar huidige adres opgegeven.

Na haar verhoor is klaagster om 15.12 uur heengezonden.

De behoorlijkheid

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht artikel 5:16 juncto artikel 20 is de politie bevoegd inlichtingen te vorderen en was klager verplicht daaraan medewerking te verlenen. Nu de politie van mening was dat klaagster zich schuldig had gemaakt aan een verkeersovertreding en haar, in verband daarmee op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV), een aankondiging van een beschikking wilde overhandigen, acht de commissie het in casu niet onredelijk dat klaagster gevorderd werd nadere inlichtingen te geven over haar woonadres ter verificatie van het adres in haar rijbewijs. Klaagster voldeed niet aan de vordering en de politie was daarom bevoegd haar aan te houden als verdachte van het niet voldoen aan een vordering van een krachtens artikel 3 WAHV aangewezen toezichthouder (strafbaar gesteld als overtreding in artikel 34 WAHV)."

B. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder KLACHT.

2. Voorts deelde verzoekster in haar eerste verzoekschrift onder meer mee:

"Waarom ik het er niet mee eens ben is om het volgende. Ik vind dat er machtsmisbruik gebruikt is, het leek wel alsof ik niet in een democratisch land woonde, ik mocht niet vragen waarom de agent mij naar mijn adres vroeg hoe vaak krijgt men een bon zonder bij de auto aanwezig te zijn, via het kenteken kan men toch ook zien wie de eigenaar van de auto is?

Het ergste van alles vind ik dat mijn zoontje dit alles heeft moeten meemaken, hij heeft nachtmerries eraan over gehouden. Wij leken wel criminelen want wij zijn in een politieauto meegenomen, mij werd niet gevraagd als mijn zoon naar huis mocht hij werd gewoon ook meegenomen naar het bureau."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland deelde bij brief van 8 augustus 2000 in reactie op verzoeksters klacht onder meer mee:

"Met betrekking tot de gegrondheid van de klacht van mevrouw P. blijf ik bij mijn eerder genomen besluit op basis van het advies van de Commissie voor de Politieklachten. Voor de motivering verwijs ik u naar de argumenten en overwegingen in het betreffende advies."

2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie de verklaring die de betrokken politieambtenaar op 17 april 1999 in het kader van de behandeling van verzoeksters klacht had afgelegd. In die verklaring staat onder meer vermeld:

"Op 06 maart 1999, omstreeks 14.27 uur bevond ik mij in uniform gekleed en met buurtcoördinatie belast op de openbare weg de N.-straat te Amsterdam. Aldaar zag ik ter hoogte van de sigarenhandel een personenauto geparkeerd staan op de fietsstrook. In het kader van Streetwise besloot ik hier tegen op te treden en een miniproces-verbaal uit te schrijven. Terwijl ik bezig was om dit proces-verbaal uit te schrijven kwam er een vrouw uit de tabakshandel gelopen welke mij vervolgens te kennen gaf dat het om haar auto ging. Ik vertelde haar de reden waarom zij van mij een proces-verbaal kreeg en ik vroeg haar vervolgens om haar rij en kentekenbewijs. De vrouw overhandigde mij een geldig en op haar naam staand rijbewijs. Ter verificatie vroeg ik de vrouw mij het adres op te geven waar zij volgens het bevolkingsregister stond ingeschreven. Ik hoorde vervolgens dat de vrouw tegen mij zei: 'Ik ben niet verplicht om mijn adres op te geven.' Ik heb vervolgens tegen de vrouw gezegd dat als ze geen adres wilde opgeven ik haar zou aanhouden. Ik hoorde vervolgens dat de vrouw tegen mij zei: 'Nou dat moet je dan maar doen.' Hierop heb (ik; N.o.) de genoemde vrouw als betrokkene inzake de wet Mulder aangehouden voor het niet opgeven van de door mij gevorderde adresgegevens. Middels mijn portofoon heb ik een assistentieauto terplaatse verzocht om de aangehouden vrouw over te brengen naar het politiebureau (...). Daar de auto van de vrouw eveneens overgebracht werd naar het politiebureau (...) daar deze verkeersgevaarlijk stond is het in de auto aanwezige kind eveneens meegenomen naar het bureau. In het bureau was de aangehouden vrouw wel bereid om haar volledige personalia alsmede haar adres op te geven. De vrouw kwam bij mij op straat een beetje uit de hoogte over kennelijk dacht ze dat ze wist hoe het werkte. (...) Ik heb conform de richtlijnen gehandeld en ik ben correct gebleven."

3. Voorts verstrekte de korpsbeheerder een schrijven van politieambtenaar J. aan de Commissie voor de Politieklachten, waarin hij naar aanleiding van enkele vragen van de Commissie onder meer meedeelde:

"Bij een aanhouding ter zake een overtreding van de wet Mulder (de Wahv; N.o.) is de burger een betrokkene en verplicht medewerking te leveren aan de vaststelling van de identiteit. Mochten er twijfels zijn kan men deze persoon doen overbrengen naar een bureau om e.e.a. nader te verifiëren Daarvan worden geen processen-verbaal van aanhouding gemaakt. Het verhoor van de betrokkene vindt plaats op de achterzijde van het originele proces-verbaal wat (...) wordt ingezonden. Van dit proces-verbaal blijft geen afschrift aan het bureau."

D. Verklaring betrokken ambtenaar

Op 21 juli 2000 verklaarde politieambtenaar A. telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:

"Ik weet de zaak waarover u mij spreekt nog wel te herinneren. Het is echter wel lang geleden, dus ik weet niet alle details meer. Ik heb tegenover de Commissie voor de Politieklachten al een verklaring afgelegd en verwijs ook naar die verklaring. De auto van mevrouw P. stond op 6 maart 1999 dubbel geparkeerd en, naar ik meen te herinneren, op een fietsstrook. Op het moment dat ik dat constateerde was er geen bestuurder bij de auto aanwezig. Toen ik bezig was een beschikking uit te schrijven voor de overtreding, kwam een vrouw aanlopen die kennelijk de auto daar had neergezet. Zij bleek later mevrouw P. te zijn. Zij stapte in de auto. Ik sprak haar aan en vroeg haar om haar rijbewijs. Zij overhandigde mij haar rijbewijs. Omdat de adresgegevens op een rijbewijs niet altijd meer kloppen, omdat iemand na het uitreiken daarvan kan zijn verhuisd en dat niet in het rijbewijs wordt verwerkt, vroeg ik de vrouw of het adres op het rijbewijs nog juist was. Ik weet niet meer precies wat mevrouw P. mij daarop heeft geantwoord, maar zij wilde mij haar adres niet meedelen. Als zij had gezegd dat het adres nog klopte zou er verder niets aan de hand geweest zijn. Feit is dat ze bleef volhouden dat ze haar adres niet wilde meedelen. Ik heb haar daarop meegedeeld dat ze was aangehouden omdat ze niet de benodigde inlichtingen verschafte en heb haar meegedeeld dat we het verder op het politiebureau zouden uitzoeken. U deelt mij mee dat ze in gezelschap van een kind was. Ik weet dat niet meer, maar als dat zo was zou het kind zijn meegegaan naar het politiebureau. Omdat ik daar te voet was heb ik collega's verzocht met een auto ter plaatse te komen. Zij waren er binnen 5 minuten. Mevrouw P. is daarop overgebracht naar het politiebureau. In het bureau deelde zij wel haar adres en de verdere gegevens mee, waarna ze is verhoord voor het niet verstrekken van de inlichtingen en weer is heengezonden. Haar auto is of verplaatst of meegenomen naar het politiebureau. Ik weet dat niet meer. In ieder geval is de weg daar vrijgemaakt.

Ik heb niet volstaan met een bekeuring op kenteken omdat het de voorkeur heeft dat iemand in persoon wordt aangesproken op hetgeen hij of zij heeft gedaan. Redenen daarvoor zijn onder meer: het opvoeden en het direct bekend worden met wat er verkeerd is gegaan. Dit hangt samen met de uitgangspunten van het 'Streetwise' optreden zoals dat bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland wordt gehanteerd.

Voorts was ik op het moment van mijn optreden in het bezit van verbindingsmiddelen die geschikt waren om de tenaamstelling van het kenteken te controleren. Ik heb dat echter niet gedaan omdat ik op bovenomschreven wijze ben opgetreden."

E. Reactie verzoekster

Verzoekster deelde bij brief van 3 oktober 2000 mee dat zij bij haar standpunt bleef.

Achtergrond

I. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)

Artikel 3, eerste en tweede lid:

"1. Met het toezicht op de naleving van (...) voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.

2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt."

Tekst van art. 3, eerste en tweede lid, vóór inwerkingtreding (1 januari 1998) van de hierna, onder II., te noemen bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht.

"1. De bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren die met het toezicht (...) zijn belast, zijn bevoegd, teneinde te kunnen vaststellen of een gedraging is verricht of indien zij hebben vastgesteld dat een gedraging is verricht, de daarbij betrokkene staande te houden en te vorderen dat hij zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboortejaar, geboorteplaats en adres opgeeft. De betrokkene is verplicht aan de vordering te voldoen."

Artikel 34:

"1. Met geldboete (...) wordt gestraft:

a. hij die niet voldoet aan vordering van een krachtens artikel 3, eerste lid, aangewezen toezichthouder;"

II. Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 5:11:

"Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift."

Artikel 5:16:

"Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen."

Artikel 5:19, derde lid:

"Hij (een toezichthouder; N.o.) is bevoegd van de bestuurder van een vervoermiddel inzage te vorderen van de wettelijk voorgeschreven bescheiden met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft."

Artikel 5:20, eerste lid:

"Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden."

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Aanhouding door politieambtenaar wegens het niet-voldoen aan vordering om inlichtingen te verschaffen bij een door die ambtenaar geconstateerde verkeersovertreding.

Oordeel:

Niet gegrond