2001/071

Rapport

Op 18 januari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Groningen, met een klacht over een gedraging van regionale politiekorps Groningen.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Groningen op 22 oktober 1998 heeft geweigerd een aangifteformulier dat verzoeker had voorzien van kanttekeningen in ontvangst te nemen, en heeft gezegd dat hij een nieuw formulier moest invullen.

Achtergrond

Artikel 161 Sv geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.

Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.

Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv.

Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Groningen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

De betrokken ambtenaar gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 24 oktober 1998 diende verzoeker de volgende klacht in bij het regionale politiekorps Groningen:

"weigering kennis te nemen van een aangifte van vermissing van een fiets.

(…)

De aanleiding bestaat hieruit dat (…) het slachtoffer zich eergistermorgen omstreeks 10.45 uur meldde bij de politie op het bureau aan de Rademarkt in de (…) stad Groningen. (…) Na het invullen (weinig ruimte, dus hiermede gewoekerd: beter te veel dan te weinig; als burger en politie elkaar tenminste respecteren in hun diverse rollen, nietwaar?) bleek de min of meer ongeüniformeerde heer geheel afhankelijk van het oordeel van een wel geüniformeerde heer. Tot mijn verbijstering meldde hij in functie (neem ik aan) dat ik TEVEEL had ingevuld, en dit moest ik schrappen. (…)

De heer H. stond er bovendien op dat ik (…) een nieuwe aangifte zou doen. (…)

Om kort te gaan, de beoogde aangifte is niet tot stand gekomen".

2. Op 17 november 1998 maakte betrokken politieambtenaar H. het volgende rapport op over verzoekers klacht:

"…Naar aanleiding van de klacht van dhr M., wordt door mij het volgende gerelateerd;

Betrokkene was aan het hoofdbureau van politie verschenen. Uit een gesprek met de dienstdoende receptionist bleek mij dat aan dhr M. een verkort aangifteformulier uitgereikt, teneinde hem in de gelegenheid te stellen aangifte te doen van diefstal van een fiets. Ik zag echter dat genoemd aangifteformulier door dhr M., naast de relevante gegevens, was gebruikt voor het spuien van kritiek en gal op diverse op dit formulier vermelde instanties. Ik ben vervolgens een gesprek met dhr M. aangegaan, waarin ik heb aangegeven dat, indien hij kritiek had dan wel zijn gal wilde spuien op instanties, hij dit middels een of meerdere brieven, gericht aan deze instanties moest doen. Hij is vervolgens door mij in de gelegenheid gesteld alsnog een aangifteformulier in te vullen met daarop slechts de voor de aangifte relevante gegevens. Hij stelde hierop echter geen prijs en verliet vervolgens het hoofdbureau..."

3. Op 30 november 1998 rapporteerde politieambtenaar B. aan de chef van district Groningen/Haren van het regionale politiekorps Groningen het volgende over verzoekers klacht:

"…Klager was op 22 oktober 1998 aan het hoofdbureau van politie Rademarkt 12 te Groningen verschenen om aangifte te doen van diefstal van zijn fiets. Aan hem werd het voor dit feit gebruikelijke verkorte aangifteformulier uitgereikt en werd klager verzocht dit formulier zelf in te vullen. Klager heeft dit formulier ingevuld, maar naast het invullen van de relevante gegevens, bleek het de brigadier van politie, H., dat klager het formulier ook had gebruikt om kritiek op allerlei instanties te spuien. Collega H. was door de dienstdoende receptionist gevraagd om het verkorte aangifteformulier als opsporings-ambtenaar te ondertekenen. Collega H. wenste het formulier, zoals die door klager was ingevuld niet te ondertekenen en dus verder niet in behandeling te nemen. H. verzocht klager om een nieuw formulier in te vullen en zijn klachten over diverse instanties op een andere wijze kenbaar te maken. Hierop werd door klager geen prijs gesteld en de klacht volgde. Ik moge u verwijzen naar het hierbij gevoegd rapport van de brigadier van politie, H.

Op woensdag 25 november 1998 heb ik, rapporteur, in tegenwoordigheid van mevrouw S., stagiaire van de Nederlandse Politie Academie en tijdelijk dienstdoende binnen het district Groningen/Haren van de Regiopolitie Groningen, een gesprek gehad met de heer M. De heer M. deelde mede, dat zijn opmerkingen op het aangifteformulier voor ons als politie-organisatie een kans waren, waarmee wij ons voordeel zouden kunnen doen. Hij vond het onjuist om als een schooljongen terecht te worden gewezen en wilde geen nieuw aangifteformulier invullen. De politie moet klantvriendelijker worden. Nu doen steeds minder mensen aangifte en blijven dus signalen uit de samenleving achterwege. Mijn signalen werden ook niet serieus genomen, aldus klager. Naar de mening van rapporteur was dit de kern van zijn klacht.

Naar mijn mening is de klacht van de heer M. volledig onterecht, immers zijn er wegen voldoende voor een burger om ongenoegens over het functioneren van de diverse overheidsinstellingen te uiten. Het uiten van klachten op een aangifteformulier is niet de geëigende weg en dat alleen heeft collega H. aan klager kenbaar gemaakt. Ik deel de visie van collega H. en ben van mening, dat collega H. correct heeft gehandeld. Ik heb mijn visie aan klager medegedeeld, maar ook mijn visie stond haaks op zijn mening. Hij zou verdere stappen ondernemen…"

4. In het advies van de klachtencommissie van het regionale politiekorps Groningen van 18 januari 1999 staat onder meer het volgende vermeld:

"Samenvatting inhoud klacht:

Hij klaagt over onvoldoende dienstverlening door de politie.

Kennisname stukken:

De commissie nam kennis van de haar toegezonden rapportage, alsmede enige overige op deze aangelegenheid betrekking hebbende correspondentie.

(…)

Overwegingen:

De commissie is van mening, dat de klager in de gelegenheid is gesteld om opnieuw een aangifteformulier in te vullen met alleen de gegevens van de aangifte. De klager heeft daar geen gebruik van gemaakt. De commissie heeft er begrip voor, dat de politie niet een aangifteformulier wil invoeren en mede ondertekenen waarop allerlei niet voor de aangifte relevante zaken zijn vermeld.

Advies:

(…) na kennisneming van genoemde stukken en gelet op haar overwegingen adviseert de commissie u de klacht ongegrond te verklaren."

5. Bij brief van 26 januari 1999 deelde de korpsbeheerder verzoeker, naar aanleiding van diens klacht, onder meer het volgende mee:

"De chef van het district Groningen/Haren van de regiopolitie Groningen heeft mij bericht, dat over uw klacht een gesprek heeft plaatsgevonden tussen u en de heer B., inspecteur van politie bij het district Groningen/Haren.

Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid. Daarom is uw klacht en de terzake opgemaakte rapportage voorgelegd aan de onafhankelijke klachtenadviescommissie, die van mening is, dat u in de gelegenheid bent gesteld opnieuw een aangifteformulier in te vullen met alleen de gegevens van de aangifte. U heeft daar geen gebruik van gemaakt. De commissie heeft er begrip voor, dat de politie niet een aangifteformulier wil invoeren en mede ondertekenen waarop allerlei niet voor de aangifte relevante zaken zijn vermeld.

Door de aan mij uitgebrachte rapportage en mede gelet op het advies van de onafhankelijke klachtenadviescommissie heb ik besloten uw klacht ongegrond te verklaren."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht.

C. Standpunt kORPSBEHEERDER

De korpsbeheerder verwees voor zijn reactie op de klacht naar het standpunt dat hij had ingenomen in de hiervóór, onder A.5., opgenomen brief van 26 januari 1999.

D. Reactie verzoeker

Verzoeker deelde in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder onder meer mee dat hij zijn standpunt, zoals hiervóór verwoord onder KLACHT, handhaafde.

E. Overige informatie

Tijdens het onderzoek heeft de Nationale ombudsman zowel aan verzoeker als aan het politiekorps verzocht een afschrift te verstrekken van het door verzoeker op 22 oktober 1998 ingevulde aangifteformulier. Zij konden niet aan dit verzoek voldoen. Het betreffende formulier is kennelijk in het ongerede geraakt.

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Groningen op 22 oktober 1998 heeft geweigerd een aangifteformulier inzake diefstal van een fiets in ontvangst te nemen, welk formulier verzoeker had voorzien van enkele kanttekeningen. De betrokken ambtenaar had gezegd dat hij een nieuw formulier moest invullen.

2. Een politieambtenaar is verplicht een aangifte op te nemen van een ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit (zie achtergrond).

3. Uit het door betrokken ambtenaar H. opgemaakte rapport (zie bevindingen, onder A.2.), dat door verzoeker niet is weersproken, leidt de Nationale ombudsman af dat verzoeker het aangifteformulier tevens heeft gebruikt voor het uiten van voor de aangifte niet relevante algemene kritiek op diverse instanties, alsmede dat H. verzoeker in de gelegenheid heeft gesteld een nieuw aangifteformulier in te vullen, maar dat verzoeker daarvan geen gebruik wenste te maken. H. had verzoeker tevens meegedeeld dat indien hij kritiek wilde uiten op de betreffende instanties, hij zich per brief tot deze instanties kon wenden.

4. Voor het uiten van voor een aangifte niet relevante algemene kritiek op diverse instanties is een aangifteformulier niet het aangewezen middel. De betrokken ambtenaar kon de ontvangst van het betreffende aangifteformulier dan ook in redelijkheid weigeren. In dit verband is verder met name van belang dat de betrokken ambtenaar verzoeker in de gelegenheid heeft gesteld een nieuw formulier in te vullen, waaruit blijkt dat hij bereid was om de aangifte van diefstal van de fiets op te nemen.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van regionale politiekorps Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen), is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Groningen

Klacht:

Geweigerd aangifteformulier met kanttekeningen in ontvangst te nemen, verzoeker moest nieuw formulier invullen .

Oordeel:

Niet gegrond