2001/041

Rapport

Op 31 januari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift gedateerd 28 januari 2000 van v.o.f. J. te Heemstede met een klacht over een gedraging van Cadans Uitvoeringsinstelling BV te Zeist. Nadat verzoekster bij brief van 12 april nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Landelijk instituut sociale verzekeringen te Amsterdam, een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekster klaagt erover dat Cadans Uitvoeringsinstelling BV heeft geweigerd haar een tegemoetkoming te verlenen in de door haar geleden financiële schade, voortkomende uit de behandeling door Cadans van een door verzoekster ingediend verzoek om een reïntegratieplan te toetsen, dat was opgesteld ten behoeve van de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter voor een langdurig zieke werknemer van verzoekster. Verzoekster stelt dat de schade is ontstaan door gemaakte fouten door Cadans en de zeer trage behandeling van het verzoek. In dat verband heeft verzoekster er op gewezen dat medewerkers van basiskantoor Eindhoven onwetend waren aangaande de procedure inzake een verzoek om een getoetst reïntegratieplan en dat Cadans, hoofdkantoor Zeist, de fax van 2 juni 1999, waarmee het reïntegratieplan werd toegezonden, abusievelijk heeft doorgezonden naar basiskantoor 's-Hertogenbosch in plaats van naar basiskantoor Eindhoven.

Achtergrond

1. Artikel 7:685, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (zoals dit luidt met ingang van 1 januari 1999)

"Ieder der partijen is te allen tijde bevoegd zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. (…)

Indien het verzoekschrift een werknemer betreft die op de dag van ontvangst van het verzoekschrift ter griffie door ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, verklaart de rechter de werkgever niet ontvankelijk indien bij het verzoekschrift geen reïntegratieplan als bedoeld in artikel 71a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is gevoegd, dat is getoetst door het Landelijk instituut sociale verzekeringen."

2. Kamerstukken Eerste Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 1997-1998, 25 263, nr. 132b, Memorie van Antwoord

blz. 25:

"…De uvi (uitvoeringsinstelling; N.o.) toetst het reïntegratieplan na ontvangst aan de door het Lisv gestelde criteria en koppelt zijn bevindingen aan de werkgever en de werknemer terug. De werkgever kan vervolgens een ontvankelijk ontbindingsverzoek indienen…"

blz. 25 en 26:

"…In opdracht van het Lisv dient de uvi de toetsing van het reïntegratieplan binnen twee weken na de ontvangst af te ronden. Op zich is het juist dat gedurende de tijd die is gemoeid met het opstellen en het toetsen van het reïntegratieplan geen (ontvankelijk) ontbindingsverzoek kan worden ingediend…"

3. Kamerstukken Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 1998-1999, 26 257, nr. 14, Verslag van een schriftelijk overleg

blz. 15:

"…Uit de jurisprudentie van kantonrechters blijkt dat het vereiste van het reïntegratieplan in de praktijk onderwerp van verschillende interpretatie is. (…) In sommige uitspraken komt de opportuniteit van de wettelijke verplichting tot overlegging van een reïntegratieplan bij een ontbindingsverzoek betreffende een arbeidsongeschikte werknemer aan de orde. Uit andere uitspraken blijkt, dat sommige kantonrechters menen dat de rechter niet de bevoegdheid heeft om de werkgever alsnog in de gelegenheid te stellen een reïntegratieplan over te leggen als hij dit verzuimd heeft bij de indiening van het ontbindingsverzoek…"

blz. 16:

"…Op de vraag of het ontbreken van een reïntegratieplan bij een ontbindingsverzoek met betrekking tot een arbeidsongeschikte werknemer altijd moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de verzoeker is in het kader van de behandeling van het reparatiewetsvoorstel met betrekking tot de Wet Flexibiliteit en zekerheid in de Tweede Kamer uitdrukkelijk door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven wat de strekking van deze regeling is (Kamerstukken II, 1998-1999, 26 257, nr. 12). Op een desbetreffende vraag van mevr. Schimmel (D66) antwoordde de minister onder meer: "Het kabinet is van oordeel dat de rechter op basis van de voorgestelde tekst al bevoegd is, de werkgever in staat te stellen alsnog een reïntegratieplan in te dienen..". En, op de vraag van mevr. Schimmel of dat betekent dat de procedure aangehouden kan worden totdat de werkgever het reïntegratieplan heeft ingediend, antwoordde de minster: "Ja zeker, de rechter heeft dat in de hand."…"

4. Besluit minimumeisen reïntegratieplan 1997 (Besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen van 18 juni 1997, Stcrt. 1997, 140, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 1 april 1998, Stcrt. 1998, 152)

Artikel 4b:

" 1. De werkgever die een reïntegratieplan overlegt in verband met een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek legt hiertoe over een door hem volledig ingevuld en ondertekend formulier volledig reïntegratieplan met bijlagen als bedoeld in bijlage 2 bij het besluit minimumeisen reïntegratieplan 1997.

2. De werkgever vult op het formulier in de vragen in de rubrieken A tot en met F alsmede de vragen op de bijlagen 1, 3 en 5.

3. Indien de werkgever al een reïntegratieplan heeft overgelegd waarop de rubrieken A tot en met F alsmede de vragen op de bijlage 1 en 3 zijn ingevuld en de omstandigheden sindsdien niet zijn gewijzigd, kan hij volstaan met overlegging van een volledig ingevulde en ondertekende bijlage 5."

5. Mededeling van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (M. 98.49 van 15 april 1998

"…3. Reïntegratieplan in het kader van Flex

Op grond van de Wet flexibiliteit en zekerheid (Flex) moet de werkgever aan de kantonrechter een door het Lisv getoetst reïntegratieplan overleggen in het kader van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een zieke werknemer wegens een gewichtige reden (artikel 7:685, lid 1 BW).

(…)

8. Beoordeling reïntegratieplan in geval van ontbindingsverzoek

(…)Het reïntegratieplan heeft als doel ondersteuning van de kantonrechter bij de behandeling van een ontbindingsverzoek. Deze speciale wijze van beoordeling van het reïntegratieplan alsmede de tekst van de extra bijlage is neergelegd in een besluit tot aanpassing van het Besluit minimumeisen reïntegratieplan. De uvi beoordeelt in feite alleen de betreffende bijlage en checkt voorts of de overige info op het reïntegratieplan de informatie op de bijlage voldoende onderbouwt.

Uitgangspunt is een beoordeling op papier. Heeft de werkgever het reïntegratieplan niet volledig ingevuld, dan stuurt de uvi dit per ommegaande aan de werkgever retour.

Geeft de info op het reïntegratieplan geen duidelijk beeld over al dan niet aanwezig zijn van herplaatsingsmogelijkheden, dan moet de uvi dit terugkoppelen aan werkgever/ arbodienst en moet de uvi ook aangeven welke aanvullende informatie nodig is. Zo mogelijk stuurt de werkgever die aanvullingen schriftelijk op, maar in wat gecompliceerder situaties verdient het de voorkeur dat de uvi met de werkgever overlegt. Overleg tussen uvi en werkgever is met name aangewezen als uit het reïntegratieplan blijkt of als de uvi de indruk heeft dat de werknemer de visie van de werkgever niet deelt.

In de regel moet deze beoordeling binnen twee weken na ontvangst van het reïntegratieplan afgerond kunnen zijn. Deze beoordeling wordt zo nodig gevolgd door overleg."

6. De beoordeling door de Nationale ombudsman van een besluit tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman terzake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten, dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd Cadans Uitvoeringsinstelling BV te Zeist (hierna: Cadans) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Cadans deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoekster gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster diende op 10 mei 1999 bij de kantonrechter te Haarlem een verzoek in op grond van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek om de arbeidsovereenkomst met een van haar werknemers wegens gewichtige redenen te ontbinden. Op 23 juni 1999 vond de mondelinge behandeling van de zaak plaats. Bij beschikking van 30 juni 1999 verklaarde de kantonrechter verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek, waartoe werd overwogen:

"…De Kantonrechter is van oordeel dat verzoekster niet ontvankelijk is in haar verzoek. (Werknemer; N.o.) is vanaf 31 augustus 1998 door ziekte verhinderd zijn arbeid te verrichten en was nog ziek op de dag dat het verzoekschrift ter griffie is ingediend. De wet schrijft voor dat dan een reïntegratieplan bij het verzoek moet worden gevoegd dat is getoetst door het Landelijk instituut sociale verzekeringen. Verzoekster heeft echter geen reïntegratieplan bij het verzoek overgelegd. Het op 28 mei 1999 door de griffie ontvangen reïntegratieplan dateert al van 29 september 1998, is niet bestemd voor een ontbindingsprocedure en is bovendien niet door de LISV getoetst.

De wettelijke voorschriften laten op grond van het bovenstaande geen ruimte voor het verder in behandeling nemen van de zaak…"

2. Bij faxbericht van 15 juli 1999 liet verzoeksters toenmalige advocaat aan Cadans, kantoor Eindhoven, het volgende weten:

"…Werkgeefster, (verzoekster; N.o.), heeft u via de Arbo dienst verzocht het reïntegratieplan dat inmiddels is opgesteld door de Arbo dienst, conform artikel 7:685 BW te beoordelen. Dit in verband met indiening van een ontbindingsverzoek bij het Kantongerecht te Haarlem voor werknemer, de heer S.

Het reïntegratieplan is door de Arbo dienst op 2 juni jl. verzonden. Met Cadans is door de heer P. (van de Arbodienst; N.o.) de afspraak gemaakt dat het reïntegratieplan met spoed zou worden beoordeeld/getoetst. Tot op heden heeft werkgeefster niets ontvangen en uit telefonische informatie is gebleken dat geen spoedige beoordeling kan worden verwacht. Ik wijs u er met nadruk op dat in de memorie van toelichting bij de behandeling van de nieuwe wetgeving is opgenomen dat de uitvoeringsinstelling binnen twee weken de beoordeling/toetsing dient te geven. Ik verzoek u dan ook dringend per omgaande hiervoor zorg te dragen, aangezien deze termijn reeds lang is verstreken.

Het gevolg van uw nalatige handelwijze is dat werkgeefster niet kan voldoen aan de wettelijke plicht tot overlegging van een reïntegratieplan bij het ontbindingsverzoek, hetgeen reeds heeft geleid tot niet-ontvankelijkverklaring door de rechter. Een nieuw ontbindingsverzoek zal worden ingediend na ontvangst van het reïntegratieplan.

Ik stel u aansprakelijk voor de schade die uw handelwijze met zich meebrengt. Ik verzoek u hiervan goede nota te nemen. Een afschrift van deze brief is eveneens aan de directie van Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. verzonden…"

Verzoeksters advocaat stuurde een kopie van deze brief aan Cadans, hoofdkantoor Zeist.

3. Bij brief van 27 juli 1999 deelde verzoeksters advocaat het volgende mee aan Cadans, hoofdkantoor Zeist:

"…In vervolg op mijn brief van 15 juli jl. bericht ik u dat inmiddels op 22 juli jl. het door Cadans getoetste reïntegratieplan is ontvangen in de onderhavige zaak. Daaraan voorafgaand heb ik telefonisch contact gehad met de heer J. (vestigingsmanager van Cadans Eindhoven; N.o.) en is mij gebleken dat de nieuwe situatie rond de toetsing van reïntegratieplannen volstrekt onbekend was bij Cadans Eindhoven. Cadans had niet eerder een dergelijk verzoek ontvangen en was ook niet op de hoogte van de termijnen waarbinnen gereageerd behoort te worden.

Zoals reeds in de brief van 15 juli jl. is aangegeven heeft cliënte door de zeer trage handelwijze van Cadans Eindhoven schade ondervonden, waarvoor Cadans aansprakelijk is gesteld. Het reïntegratieplan is door de Arbo dienst op 2 juni jl. verzonden en eerst op 22 juli jl. is de toetsing gevolgd. Dit betekent dat het ingediende ontbindingsverzoek bij het kantongerecht dat op 23 juni jl. mondeling is behandeld, niet ontvankelijk is verklaard vanwege het ontbreken van het getoetste reïntegratieplan. (…) Direct na ontvangst van het getoetste reïntegratieplan is op 22 juli jl. opnieuw een verzoek tot ontbinding bij het kantongerecht ingediend. Een datum van behandeling moet nog worden vastgesteld.

De schade die uit de handelwijze van Cadans Eindhoven voortvloeit, bestaat uit:

- proceskostenveroordeling, zoals is opgenomen in de beschikking van de Kantonrechter te Haarlem d.d. 30 juni jl. ten bedrage van f 500,00;

- griffierecht in verband met nieuwe procedure ten bedrage van f 450,--;

- de kosten van juridische bijstand in verband met het indienen van een nieuw verzoek tot ontbinding, het voorbereiden en bijwonen van de mondelinge behandeling, welke in totaal worden begroot op f 4.500,-- incl. 5% kantoorkosten en 17,5% BTW.

Ik verzoek u deze kosten voor uw rekening te nemen. Graag verneem ik van u…"

4. Op 29 juli 1999 liet de vestigingsmanager van Cadans Eindhoven verzoeksters advocaat schriftelijk weten:

"…Naar aanleiding van uw brief van 15 juli 1999 deel ik u het volgende mede.

Het door werkgeefster, (verzoekster; N.o.) gedane verzoek het betrokken reïntegratieplan conform artikel 7:685 BW te beoordelen heeft inmiddels plaatsgevonden. Deze beoordeling is schriftelijk (brief d.d. 22 juli 1999) verzonden aan werkgeefster. Een fax dienaangaand is zo spoedig mogelijk aan u gezonden.

De periode, gelegen tussen de ontvangst van het reïntegratieplan en de beoordeling hiervan, is groter dan de door u uit de Memorie van Toelichting aangehaalde periode van twee weken. Onderzoek leert dat de fax van de Arbodienst (d.d. 16 juni 1999) direct in behandeling is genomen en dat belanghebbende op 7 juli 1999 op het spreekuur is geweest bij onze verzekeringsarts waarna op 19 juli 1999 het besluit werd opgesteld en verzonden. Overdracht naar de arbeidsdeskundige volgde en zijn beoordeling leidde tot de bovengenoemde brief inclusief bijlage 5 (van het volledig reïntegratieplan; N.o.).

Nog even bestond er een misverstand zowel bij ons als ook de Arbodienst ten aanzien van het verstrekken van de bijlage 5, omdat werkgeefster vroeg naar een kopie van het reïntegratieplan. Dit laatste werd zowel door ons als door de Arbodienst geweigerd in verband met de medisch inhoudelijkheid. Een telefoongesprek met u bracht licht in de zaak en het was snel duidelijk, dat het slechts ging om bijlage 5.

Hierna kon direct de beoordeling en bijlage verzonden worden.

Ik gaf u tevens aan, dat dit de eerste situatie is geweest die we ten aanzien van de procedure ontbinding wegens gewichtige reden hebben meegemaakt.

Voor het overschrijden van de termijn en het daaruit voortvloeiende ongemak bied ik u mijn welgemeende excuses aan…"

5. Bij brief van 15 augustus 1999 deelde Cadans Zeist verzoeksters advocaat met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding onder meer het volgende mee:

"Wij hebben uw verzoek om schadevergoeding van 27 juli 1999 in behandeling genomen. Wij zijn van mening dat wij niet gehouden zijn de door u geclaimde schade te vergoeden. Onderstaand treft u de overwegingen aan waarop wij onze afwijzing baseren.

Feiten

Op 30-12-1998 heeft u een ontbindingsverzoek voor werknemer S. ingediend bij de Kantonrechter vanwege het feit dat deze werknemer al ruim 2 jaar arbeidsongeschikt was.

Op 5 januari 1999 heeft Arbeidsvoorziening in het kader van het ontbindingsverzoek ons om nadere medische informatie gevraagd over de situatie (van de ) heer S.

Wij hebben dit verzoek bij schrijven van 3 februari 1999 uitgebreid beantwoord.

Op 20 mei 1999 heeft u het meest recente reïntegratieplan van de heer S. opgevraagd.

Commit Arbo heeft u op 6 juni 1999 in kennis gesteld van het feit dat dit reïntegratieplan doorgestuurd was naar ons.

Inmiddels hebben wij op 16 juni 1999 van Commit Arbo het reïntegratieplan ontvangen en besluiten dat het zorgvuldiger is om voor de toetsing de heer S. nogmaals op te roepen en zijn medische situatie te bezien.

Het contact met de heer S. vindt op 7 juli 1999 plaats.

Op 15 juli 1999 verzoekt u ons nogmaals het plan over te leggen.

Inmiddels blijkt de kantonrechter op 23 juni 1999 de niet-ontvankelijkheid over het verzoek tot ontbinding te hebben uitgesproken.

U stelt dat dit is gebeurd omdat u niet tijdig het reïntegratieplan heeft ingediend.

Artikel 7:685 BW

Op grond van de wet Flexibiliteit en Zekerheid moet vanaf 1 januari 1999 de werkgever, als de werknemer ziek is op de dag waarop door de werkgever het verzoek tot ontbinding wordt gedaan bij de kantonrechter, op straffe van niet-ontvankelijkheid een door het Lisv getoetst reïntegratieplan bij het verzoekschrift voegen (artikel 7:685 BW).

De regering wil hiermee de processuele positie van zieke werknemers beschermen. Een andere reden is dat de kantonrechter beschikt over adequate en door het Lisv getoetste informatie.

Uit de kamerstukken blijkt dat er wordt gesteld dat er naar verwachting 2 weken gemoeid is met de toetsingsprocedure (Kamerstukken I, 25 263, nr 132d, p 16).

Uw visie

U bent van mening dat er sprake is van een zeer trage handelwijze van Cadans Eindhoven met betrekking tot het toetsen en doorsturen van het reïntegratieplan, waardoor schade is ondervonden, waarvoor u ons aansprakelijk stelt.

De schade bestaat uit de kosten die u heeft moeten maken voor het indienen van een nieuw verzoek tot ontbinding bij de kantonrechter.

De totale kosten hiervoor begroot u op f 5450,00 (proceskosten, griffiegeld en juridische bijstand).

Onze overwegingen

Gelet op de bovenbeschreven feiten zijn wij van oordeel dat er geen sprake is van een onrechtmatig of daarmee gelijk te stellen (traag) handelen van Cadans Eindhoven.

Wij zijn als Uvi verantwoordelijk voor het toetsen van een reïntegratieplan zodat adequaat de integratie van de zieke werknemer kan worden beoordeeld en in gang kan worden gezet.

Op een zorgvuldige wijze en binnen een redelijke termijn hebben wij het op 16 juni 1999 ontvangen reïntegratieplan getoetst en het op 22 juli 1999 aan u toegestuurd.

De termijn van 2 weken zoals die voor de toetsing genoemd is in de Kamerstukken kan niet beschouwd worden als een dwingend voorgeschreven en fatale termijn waarbij een overtreding van die termijn ook als onrechtmatig moet worden gekenmerkt.

Bovendien zijn wij van mening dat er niet voldaan is aan het causaliteitsvereiste daar het (door ons bestreden) niet tijdig toetsen en overleggen van een reïntegratieplan in een te ver verwijderd causaal verband staat met een niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank (bedoeld is: kantonrechter; N.o.) waardoor u een nieuwe procedure moet starten.

Ten overvloede merken wij nog op dat u ons niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat u het reïntegratieplan voor de zitting van de kantonrechter op 23 juni 1999 nodig had.

U was dus naar ons idee in staat geweest de schade te beperken door ons hierop te wijzen en in overleg met ons en de kantonrechter een handelwijze hierover af te spreken.

Beslissing

Nu wij bestrijden dat er sprake is van een onrechtmatig handelen en er een te ver verwijderd causaal verband aan de orde is, is er naar onze mening ook geen ruimte voor een schadeloosstelling zoals u heeft verzocht.

Wettelijk kader

Deze beslissing is genomen op grond van artikel 95, 98, 162 en 163 BW."

6.1 In antwoord op de brief van Cadans van 15 augustus 2000 berichtte verzoeksters advocaat Cadans op 30 augustus 1999 als volgt:

"…In uw brief geeft u aan dat naar uw inzicht geen sprake is van onrechtmatig handelen, zodat geen ruimte voor een schadeloosstelling aanwezig is. U baseert uw standpunt op diverse feiten, die de basis vormen voor uw overwegingen.

Feiten

Het feitenoverzicht is echter niet volledig. Bijgevoegd wordt een overzicht van alle handelingen, die met betrekking tot het verkrijgen van een reïntegratieplan zijn verricht vanaf 11 mei 1999 (…). Hieraan voorafgaand is op 30 december 1998 geen ontbindingsverzoek ingediend bij de kantonrechter, zoals u stelt, doch een ontslagaanvraag ingediend bij de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening op grond van twee jaar durende arbeidsongeschiktheid. In dit kader heeft de Arbeidsvoorziening aan Cadans verzocht medische informatie te verstrekken. Mede op basis van uw informatie is de gevraagde ontslagvergunning op 25 februari 1999 verleend. Aan de hand daarvan is de arbeidsverhouding met S. opgezegd, doch S. heeft de nietigheid van deze opzegging ingeroepen. Uw brief van 3 februari 1999 gericht aan de arbeidsvoorziening heeft derhalve niets te maken met het gevraagde reïntegratieplan.

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst

Aangezien S. de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet heeft geaccepteeerd, was werkgeefster genoodzaakt een (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te dienen bij de kantonrechter. Dit is gebeurd op 7 mei 1999. In het kader van dit ontbindingsverzoek is met Cadans en de Arbodienst veelvuldig overleg gevoerd, in verband met de verkrijging van het reïntegratieplan (bijlage 5 (van het volledig reïntegratieplan; N.o.)) dat noodzakelijk is voor de ontvankelijkverklaring van het ingediende verzoek tot ontbinding. Aangezien noch de arbodienst, noch Cadans kennelijk voldoende op de hoogte waren van dit ontvankelijkheidsvereiste, heeft veelvuldig overleg plaatsgevonden. Op het moment dat duidelijk was dat het vereiste reïntegratieplan niet tijdig aan de kantonrechter kon worden overgelegd, is bij Cadans het meest recente reïntegratieplan opgevraagd. Dit is gebeurd op 20 mei 1999, zoals u stelt. Dit plan zou de kantonrechter ten minste enig inzicht moeten kunnen geven en is door mij overgelegd in de hoop dat de rechter hiermee, in combinatie met de overige feiten en omstandigheden, genoegen zou nemen. Helaas is dit niet het geval gebleken en is bij beschikking van 30 juni 1999 (en niet op 23 juni 1999, zoals door u gesteld) het ontbindingsverzoek niet ontvankelijk verklaard (…).

Onzorgvuldig/onrechtmatig handelen

Aangezien reeds op 2 juni 1999 door de arbodienst het reïntegratieplan aan u is verzonden met het verzoek dit te beoordelen in het kader van de ontbindingsprocedure, had u in staat moeten zijn dit plan binnen twee weken te toetsen. U heeft echter gemeend S. opnieuw te moeten oproepen, hetgeen eerst op 7 juli 1999 heeft plaatsgevonden. Uiteindelijk wordt op 22 juli 1999 het getoetste reïntegratieplan ontvangen, waarna opnieuw een (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding bij de kantonrechter is ingediend en wel op 23 juli 1999.

In de vele telefoongesprekken is telkenmale aangegeven dat het reïntegratieplan nodig was in verband met het ingediende verzoek tot ontbinding, waarvan de mondelinge behandeling op 23 juni 1999 zou plaatsvinden. In dit verband wordt bijgevoegd een brief van werkgeefster d.d. 20 mei 1999 gericht aan Commit Arbo, waarin tevens afspraken met Cadans zijn verwoord (…). In deze brief is de zittingsdatum met nadruk genoemd. Er is dus vanuit de kant van werkgeefster wel degelijk schadebeperkend opgetreden.

Op welke wijze u het vorenstaande ook interpreteert, feit blijft dat op 2 juni 1999 het reïntegratieplan door de arbodienst aan Cadans is verzonden en toetsing van het reïntegratieplan is gevraagd. Feit is eveneens dat het getoetste reïntegratieplan op 22 juli 1999 in bezit van werkgeefster en haar advocaat is gekomen. Het verband tussen het niet aanwezige reïntegratieplan en de niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek tot ontbinding moge duidelijk zijn. Verwezen wordt naar de beschikking van de kantonrechter, waarin geen enkele ruimte wordt gelaten voor een andere conclusie. Uw opmerking dat het overleggen van een reïntegratieplan in een te ver verwijderd causaal verband zou staan met de niet-ontvankelijkverklaring is dan ook nergens op gebaseerd.

Op zichzelf is het juist dat de termijn van twee weken voor toetsing van een reïntegratieplan geen fatale termijn is. Echter, verlenging van deze termijn met vijf weken is ten minste bijzonder lang te noemen en daarmee onzorgvuldig en onrechtmatig.

Gezien het vorenstaande verzoek ik u uw beslissing te heroverwegen en een reëel aanbod te doen tot vergoeding van de geleden schade…"

6.2 In haar brief van 20 mei 1999 aan de Arbodienst had verzoekster aangegeven:

"… Hierbij bevestig ik ons telefoongesprek van woensdag 19 mei 1999, waarin ik u verzocht om een kopie van het meest recente reïntegratieplan, door uw Arbodienst opgesteld en verzonden aan Cadans op 29 september 1998, betreffende (werknemer; N.o.). Dit reïntegratieplan is een essentieel onderdeel van de ontbindingsprocedure die wij tegen (werknemer; N.o.) hebben opgestart.

Wij bespraken de nieuwe regelgeving bij ontbindingsprocedures, die sinds 1 januari 1999 geldt, waarbij de betreffende werknemer op het spreekuur van de arts van uw Arbodienst wordt uitgenodigd, waarna een volledig nieuw reïntegratieplan moet worden opgesteld door uw Arbodienst, welke met een speciale bijlage ter goedkeuring aan Cadans moet worden voorgelegd, na welke goedkeuring het nieuwe reïntegratieplan met bijlage door Cadans rechtstreeks naar het betreffende kantongerecht zal worden gezonden.

Omdat onze gemachtigde (…) reeds eerder verzocht om toezending van het reïntegratieplan, bleek bovengenoemde procedure al in gang te zijn gezet en (werknemer; N.o.) was uitgenodigd om op het spreekuur van 18 mei jl. bij de heer P., behandelend arts, te komen.

(Werknemer; N.o.) bleek zich niet te hebben gemeld.

In verband met de korte termijn waarop een en ander moet zijn geregeld - de vastgestelde zittingsdatum is immers 23 juni 1999 - heeft u mij de volgende planning voorgelegd:

U neemt contact op met de assistente van de heer P. (…) en zij zal telefonisch een nieuwe afspraak met (werknemer; N.o.) maken op dinsdag 25 mei as. om 13.15 uur. Telefonisch zal deze afspraak aan mij worden bevestigd door u of door (de assistente van de heer P.; N.o.).

Nog dezelfde of uiterlijk de daarop volgende dag zal het nieuwe reïntegratieplan met bijlage worden opgesteld en per fax aan de aan u bekend gemaakte medewerker van Cadans persoonlijk worden toegezonden. U houdt mij hiervan op de hoogte.

Cadans mag aan de behandeling en goedkeuring van het plan 14 dagen werken, hetgeen betekent dat doorzending aan het Kantongerecht op 10 juni as. zou moeten plaatsvinden, dus ruim op tijd.

Inmiddels heeft u telefonisch doorgegeven dat de afspraak met (werknemer; N.o.) is vastgelegd op woensdag 26 mei as. om 14.00 uur, zodat bovengenoemde planning 1 dag opschuift.

Voor het feit dat u niet in de hand heeft of (werknemer; N.o.) al dan niet verschijnt op het spreekuur en dat u ook de werkwijze van Cadans niet kunt beïnvloeden, heb ik alle begrip. Wel heb ik u verzocht om ingeval een en ander om welke reden dan ook niet tijdig geregeld zou zijn, een kopie van het sinds 29 september 1998 bestaande reïntegratieplan in te sturen, desnoods met de onder het medisch geheim vallende regels weggewist…"

7. Bij brief van 3 september 1999 reageerde Cadans als volgt op het bij brief van 15 augustus 1999 gedane verzoek om heroverweging van de beslissing om niet tot schadevergoeding over te gaan:

"…Wij nemen zonder meer aan dat de feiten zoals die door u beschreven zijn correct zijn omdat wij niet de beschikking hadden over het volledige feitencomplex.

Ook begrijpen wij uit het door u bijgevoegde overzicht dat er veelvuldig overleg is geweest met de Arbodienst en Cadans.

(…) De belangrijkste data uit het overzicht zijn 16 juni 1999: de datum waarop wij stellen voor het eerst van de Arbodienst het reïntegratieplan ontvangen te hebben, 23 juni 1999: de datum waarop de zitting bij de Kantonrechter plaatsvond en 22 juli 1999: de datum waarop het getoetste plan is verstrekt.

Wij hebben dus, vanaf de ontvangst op 16 juni 1999, 5 weken nodig gehad voor het verstrekken van het plan, maar als reden kan worden gegeven dat op 7 juli 1999 (werknemer; N.o.) nog is opgeroepen voor een nader onderzoek.

Tevens is de Arbodienst zelf verantwoordelijk voor de verzending van het reïntegratieplan en wij hebben geen reden om aan te nemen dat het plan hier eerder dan 16 juni is ontvangen.

Wij blijven van mening dat het overschrijden van de voorgeschreven termijn van 2 weken noch onzorgvuldig noch onrechtmatig is.

Over die termijn van 2 weken heb ik de volgende nadere informatie vergaard.

In het ontbindingsartikel 7:685 BW wordt verwezen naar artikel 71a van de WAO dat handelt over reïntegratieplannen.

In het Besluit Minimumeisen reïntegratieplan 1997 (zie ACHTERGROND, onder 4.; N.o.) heeft het Lisv de invulling geregeld van het reïntegratieplan dat door de werkgever moet worden opgesteld voor de verzuimbegeleiding.

Dit Besluit is per 1 april 1998 gewijzigd en het nieuwe artikel 8 van dit Besluit handelt over het toetsen van het reïntegratieplan bij een ontbindingsprocedure (bedoeld is punt 8. van de LISV-mededeling M. 98.49, zie ACHTERGROND, onder 5.; N.o.).

De termijn waarbinnen er een getoetst plan moet zijn verstrekt is als volgt verwoord: "In de regel moet deze beoordeling binnen twee weken na ontvangst van het reïntegratieplan afgerond kunnen zijn". Uit de wijze waarop de termijn is geregeld, nl. in een Besluit van het Lisv met een globale termijn, maken wij op dat het niet voldoen aan deze termijn niet onzorgvuldig en niet onrechtmatig hoeft te zijn.

Indien de wetgever de uvi (bijv. in de WAO) een plicht tot toetsen en verstrekken van het reïntegratieplan had voorgeschreven, hadden wij daarmee een rechtsplicht opgelegd gekregen wat nu echter niet het geval is.

Overigens merken wij nog op dat wij, indien wij de 2 wekentermijn wel in acht hadden genomen vanaf de datum van ontvangst op 16 juni 1999, de niet-ontvankelijkheidsuitspraak niet hadden kunnen voorkomen omdat voorgeschreven is dat voor of tijdens een zitting een dergelijk plan moet worden overgelegd. En de zitting vond al plaats op 23 juni 1999, 1 week na ontvangst van het te toetsen plan.

Bovendien blijven wij bij onze stelling dat ook al zou het overschrijden van de termijn onrechtmatig zijn, de schade die voortvloeit uit de niet-ontvankelijkheidsverklaring ons niet tegengeworpen kan worden.

Het feit dat de kantonrechter in een arbeidsrechtelijke procedure oordeelt dat er een niet ontvankelijkheid moet worden uitgesproken omdat niet voldaan is aan de eis van het verstrekken van een getoetst reïntegratieplan, kan niet tot gevolg hebben dat wij aansprakelijk zijn voor de schade die voortvloeit uit deze procedure, waarbij wij geen partij zijn geweest of geweest hadden kunnen zijn.

Dit levert voor ons geen, dan wel een te ver verwijderd causaal verband op om aansprakelijk gesteld te kunnen worden voor de vermeende schade.

Wij, als uvi, worden als het ware ongevraagd en noodgedwongen als informatieverstrekkers voor de kantonrechter in een arbeidsrechtelijke procedure tussen werkgever en werknemer geschoven.

De sanctie die een dergelijke informant opgelegd kan krijgen bij het verstrekken van vermeende niet correcte, of niet tijdige informatie kan derhalve niet zijn dat zij de nadelige gevolgen voor één van de partijen in deze arbeidsrechtelijke procedure in de schoenen geschoven krijgt.

Tot slot merken wij hierbij nog op dat uit de Kamerstukken 26 257, nr. 12 blijkt dat de kantonrechter de procedure had kunnen aanhouden totdat er een reïntegratieplan door de werkgever was ingediend.

Dit toont nogmaals aan dat het causale verband, waarover ik sprak in mijn brief van 15 augustus 1999, niet zo sterk aanwezig is, zoals u stelt.

Beslissing.

Concluderend menen wij dat er geen grond is om de afwijzende beslissing van 15 augustus 1999 te heroverwegen…"

8. Op 21 september 1999 richtte verzoekster zich met een schriftelijke klacht tot de Klachtencommissie van Cadans. In haar brief gaf zij aan:

"…In Cadans op Maat, nr. 3 van september 1999 lees ik dat ik uw commissie moet laten weten wanneer ik vind dat ik niet goed ben behandeld door Cadans.

Welnu, ik heb inderdaad een klacht over de behandeling welke ik ondervond van Cadans Eindhoven en in het verlengde daarvan door Cadans Zeist, afdeling Bezwaar en Beroep.

Niet alleen heeft een en ander mij veel energie, maar vooral heel veel geld gekost, hetgeen wij in het licht van een reorganisatie op economische gronden feitelijk niet kunnen missen.

U ontvangt hierbij alle correspondentie en aantekeningen met betrekking tot deze klacht, waarbij mijns inziens onderstaande vooral van belang is:

1. Twee medewerkers van Cadans Eindhoven, te weten mevrouw K. en de heer B. hebben mij nota bene zelf verteld ten tijde van ons verzoek om "bijlage 5" geen idee te hebben hoe te handelen omdat ons verzoek het eerste was op hun kantoor. Het betreft hier immers nieuwe wetgeving.

2. Mevrouw M. van de afdeling Bezwaar en Beroep te Zeist gaat er in haar overwegingen gemakshalve van uit dat het reïntegratieplan pas op 16 juni 1999 door Cadans Eindhoven is ontvangen, waarbij ze volledig voorbij gaat aan het feit dat een eerste verzoek om beoordeling van het reïntegratieplan reeds op 2 juni 1999 is gedaan, niet alleen per fax aan Cadans Eindhoven, maar ook per post naar het hoofdkantoor in Zeist. Verder meent zij ook dat wij zelf, en niet de rechter, kunnen bepalen of een zaak al dan niet wordt aangehouden op welke grond dan ook. Uiteraard is dit verzoek wel gedaan, maar niet gehonoreerd.

Ik verzoek u deze klacht in behandeling te nemen en vertrouw op uw objectieve mening en onafhankelijkheid…"

9. Cadans reageerde bij brief van 6 oktober 1999 inhoudelijk op de klacht en gaf daarbij onder meer aan:

"Wij ontkennen niet dat op ons kantoor te Eindhoven niet direct onderkend werd wat de bedoeling en de spoedeisendheid was van uw verzoek om een getoetst reïntegratieplan in juni 1999.

Deze onderkenning staat reeds in een brief, die de vestigingsmanager van ons kantoor Eindhoven op 29 juli 1999 naar uw advocaat (…) heeft gestuurd. Hierbij werden voor deze handelwijze ook onze excuses uitgesproken.

Een medewerker van de afdeling Bezwaar en Beroep heeft uw advocaat (…) op 15 augustus 1999 en 3 september 1999 een brief geschreven naar aanleiding van een verzoek om schadevergoeding.

Over deze brieven merkt u op dat er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat reeds op 2 juni 1999 het reïntegratieplan naar ons kantoor in Eindhoven en naar ons kantoor in Zeist is gestuurd. Uit de door u, als bijlage, toegezonden stukken blijkt inderdaad dat de arbodienst het reïntegratieplan op 2 juni 1999 heeft doorgezonden naar ons hoofdkantoor, afdeling gegevens logistiek.

Abusievelijk heeft deze afdeling het plan doorgestuurd naar ons kantoor te Den Bosch zodat ons kantoor te Eindhoven het plan eerst op 16 juni 1999 ontving.

Uiteraard is het zo dat onze interne organisatie u niet tegengeworpen kan worden maar in ieder geval is dit de verklaring voor het feit dat ons kantoor te Eindhoven pas op 16 juni 1999 over de noodzakelijke stukken beschikte.

Het is overigens niet vast komen te staan dat er een fax gestuurd is op 2 juni 1999 naar ons kantoor in Eindhoven en is helaas ook niet meer te achterhalen.

Verder is met de door u aangehaalde passage in de brief van Bezwaar en Beroep van 3 september 1999 niet bedoeld te zeggen dat uzelf had kunnen bepalen of de zaak bij de kantonrechter zou worden aangehouden.

Met deze passage is bedoeld te zeggen dat een kantonrechter een beslissing kan nemen over het wel dan niet aanhouden van een zaak en dat wij geen invloed hebben op de keuze of het beleid dat de kantonrechter daarin voert.

Ik hoop u met deze brief enigszins verduidelijkt te hebben hoe wij uw verzoek om een getoetst reïntegratieplan te overleggen in behandeling hebben genomen. Hoewel wij ons best doen om verzoeken serieus en adequaat af te handelen heeft de afhandeling van uw verzoek bij u enigszins verwarring en irritatie veroorzaakt. Uiteraard betreuren wij dat en wij hopen door een duidelijke communicatie met onze klanten dit voor de toekomst te kunnen voorkomen.

Overigens wijs ik u er bij deze nog op dat uw advocaat tegen de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding een procedure bij de civiele rechter kan aanspannen."

B. Standpunt verzoekster

Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onder KLACHT en naar de hiervoor onder A. FEITEN vermelde brieven van verzoekster en haar toenmalige advocaat.

C. Standpunt CADANS UITVOERINGSINSTELLING BV

In reactie op de klacht liet Cadans onder meer het volgende weten:

"Oordeel over de klacht

Wij blijven van mening dat onze beslissing om geen financiële tegemoetkoming te verstrekken correct is geweest. Wij achten de klacht die bij u is ingediend dan ook niet gegrond.

Voordat ik op deze individuele beslissing een toelichting geef, zou ik gaarne in het algemeen het wettelijk kader schetsen waarbinnen het toetsen van een reïntegratieplan geplaatst moet worden, zodat duidelijk is welke aspecten naar onze mening bij de afhandeling van de klacht beoordeeld moeten worden.

Achtergrond van overleggen getoetst reïntegratieplan

Met de invoering van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid per 1 januari 1999 is artikel 7:685, lid 1 BW zodanig gewijzigd dat een werkgever aan de kantonrechter een door het Lisv getoetst reïntegratieplan moet overleggen in het kader van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een zieke werknemer wegens een gewichtige reden. Dit plan moet tegelijk met het ontbindingsverzoek bij de kantonrechter ingediend worden. De achtergrond van de wijziging is gelegen in een wenselijk geachte versterking van de positie van de arbeidsongeschikte werknemer. De regering achtte het noodzakelijk dat zieke werknemers worden beschermd tegen sociaal onrechtvaardig ontslag. De wijziging van lid 1 van artikel 685 van boek 7 BW zorgt (aldus de MvA EK 1997/1998, 25 263, nr. 132b pag. 22 e.v.) met inachtneming van het wezen van de ontbindingsprocedure voor een procedurele versterking van de positie van zieke werknemers.

Doelstelling van het getoetst reïntegratieplan

Het doel van het overleggen van een getoetst reïntegratieplan in een ontbindingsprocedure verschilt wezenlijk van het reïntegratieplan dat de werkgever op basis van artikel 71A WAO moet indienen zodra een werknemer 13 weken arbeidsongeschikt is. Dit laatstgenoemde plan heeft namelijk verzuimbegeleiding tot doel en de herintreding in het arbeidsproces te stimuleren en te activeren. De doelstelling van het overleggen van een reïntegratieplan in een ontbindingsprocedure is echter gelegen in het informeren van de kantonrechter over het feit of en zo ja, welke passende arbeid door de zieke werknemer nog kan worden verricht en waarom reïntegratie bij de werkgever niet mogelijk wordt geacht.

Toets door het Lisv

De minimumeisen waaraan beide reïntegratieplannen moeten voldoen staan omschreven in het Besluit Minimumeisen Reïntegratieplan 1997 (Stcrt. 1997, 140). Met de wijziging van lid 1 van artikel 685 van boek 7 BW is dit Besluit gewijzigd bij Besluit d.d. 1 april 1998 (Stcrt. 1998, 75) waarbij een nieuw artikel 4b is ingevoegd. Uit dit artikel blijkt dat de werkgever bij een ontbindingsverzoek zoals bedoeld is in artikel 7:685 BW een volledig ingevuld reïntegratieplan moet overleggen, inclusief de bijlagen. Indien er al een reïntegratieplan was ingevuld in verband met de verzuimbegeleiding hoeven slechts de wijzigingen en de bijlagen ingevuld te worden.

Bij de wijziging van het Besluit is bijlage 5 "verzoek om ontbinding arbeidsovereenkomst wegens gewichtige reden" geïntroduceerd. Blijkens de toelichting moet uit deze bijlage blijken tot welke arbeid de werknemer nog in staat is ondanks zijn ziekte en waarom reïntegratie niet mogelijk wordt geacht. De rol van het Lisv is die van een deskundige wiens oordeel over de reïntegratie al op voorhand wordt gegeven. De kantonrechter behoeft met dat oordeel niets te doen, maar kan dat wel. De aanwezigheid van het oordeel van het Lisv is soms nuttig omdat het ook betrekking heeft op de vraag of de werkgever/werknemer voldoende hebben meegewerkt aan de reïntegratie van de werknemer.

Termijn van de toets

De termijn waarbinnen het Lisv wordt geacht het door de werkgever opgestuurde reïntegratieplan te hebben getoetst wordt niet expliciet vermeld in de tekst van het Besluit Minimumeisen Reïntegratieplan. In mededeling M 98.49 van het Lisv (15 april 1998), waarin ook de tekst van de wijziging in het Besluit Minimumeisen Reïntegratieplan is geplaatst, staat het volgende vermeld.

"In de regel moet deze beoordeling binnen twee weken na ontvangst van het reïntegratieplan afgerond kunnen zijn. Deze beoordeling wordt zo nodig gevolgd door overleg".

Ook in de Kamerstukken wordt de termijn van twee weken als volgt vermeld. "Naar verwachting is met de toetsingsprocedure twee weken gemoeid" (Kamerstukken I, 25 263, nr. 132d, p 16).

Wat de gevolgen zijn van de termijnoverschrijding van twee weken wordt overigens nergens vermeld.

Werkwijze kantonrechters

Uit de Kamerstukken I, 26 257, nr. 12, p. 13 blijkt dat bij niet overleggen van een getoetst reïntegratieplan de niet-ontvankelijkheid niet ambtshalve door de kantonrechter behoeft te worden uitgesproken. Hij kan het verzoek aanhouden en de werkgever de gelegenheid geven alsnog aan zijn verplichting te voldoen.

Op 8 oktober 1999 heeft de Kring van Kantonrechters twee nieuwe aanbevelingen vastgesteld, waarvan er één betrekking heeft op het indienen van het getoetste reïntegratieplan.

De aanbeveling luidt als volgt: "Bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer dient de werkgever het verplichte, door het Lisv getoetste reïntegratieplan (inclusief bijlage 5) in beginsel bij indiening van het verzoekschrift bij te voegen. Herstel van een verzuim wordt door de kantonrechter toegestaan tot op de mondelinge behandeling, indien dit redelijkerwijs niet geweigerd kan worden."

Deze aanbeveling, waarmee als het ware herstel van het verzuim mogelijk wordt gemaakt, is gedaan omdat bleek dat het voorschrift van het overleggen van een getoetst reïntegratieplan in de praktijk door kantonrechters zeer verschillend uitgelegd werd, hetgeen bij partijen tot rechtsonzekerheid leidde. De voorgestelde aanbeveling maakt duidelijk dat het uitgangspunt is dat het getoetste volledige reïntegratieplan reeds bij het verzoekschrift wordt overgelegd. Herstel van dit verzuim wordt dus in uitzonderingsgevallen toegestaan.

Genoemd wordt het voorbeeld dat de werkgever bij verzending van het verzoekschrift niet wist dat de werknemer op de dag van ontvangst van het verzoekschrift arbeidsongeschikt was en het voorbeeld dat de toetsingsbrief van het Lisv zo lang op zich laat wachten, dat het niet redelijk is dat de werkgever daarop wacht alvorens hij zijn ontbindingsverzoek indient.

De zaak (van verzoekster; N.o.)

Bij onderhavige klacht gaan wij uit van de volgende, niet weersproken feiten.

Op 10 mei 1999 heeft de werkgever een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter ingediend. Hierbij is geen door het Lisv getoetst reïntegratieplan gevoegd, hoewel dit wel noodzakelijk was omdat de werknemer reeds sedert 31 augustus 1998 arbeidsongeschikt was. De kantonrechter ontvangt op 28 mei 1999 van de werkgever een reïntegratieplan dat dateert van 29 september 1998, opgemaakt in het kader van de verzuimbegeleiding en dus niet is ingevuld conform artikel 4b van het Besluit Minimumeisen Reïntegratieplan en niet is goedgekeurd door het Lisv.

Op 23 juni 1999 is de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek van de werkgever. Uit de op 30 juni 1999 afgegeven beslissing blijkt dat de kantonrechter de werkgever niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn ontbindingsverzoek omdat er geen door het Lisv getoetst reïntegratieplan bij het verzoek tot ontbinding is gevoegd. De werkgever wordt veroordeeld in het vergoeden van 500 gulden aan salaris voor de tegenpartij.

Op 15 juli heeft de werkgever ons aansprakelijk gesteld voor de geleden schade als gevolg van het niet (tijdig) overleggen van een getoetst reïntegratieplan. Uit de brief van de werkgever van 22 juli 1999 blijkt dat de werkgever deze schade stelt op f 5450, zijnde de proceskostenveroordeling, griffierecht, kosten van juridische bijstand en kosten in verband met het indienen van een nieuw ontbindingsverzoek.

Uit de brief van 20 mei 1999, die de werkgever aan Commit Arbo stuurde, blijkt dat de werkgever zelf een afschrift van het "oude" reïntegratieplan heeft opgevraagd en tegelijk verzocht heeft om een nieuw reïntegratieplan in het kader van de ontbindingsprocedure.

Op 2 juni 1999 is het reïntegratieplan per post naar het hoofkantoor van Cadans, afdeling logistiek te Zeist gezonden. Omdat dit plan naar ons kantoor te Eindhoven gezonden had moeten worden, heeft de afdeling Logistiek het doorgezonden, echter abusievelijk naar het kantoor te Den Bosch.

Dit heeft tot gevolg gehad dat het plan eerst op 16 juni 1999 door ons kantoor te Eindhoven werd ontvangen. De werkgever stelt dat hij ook op 2 juni 1999 het reïntegratieplan per fax heeft gestuurd naar ons kantoor te Eindhoven. Helaas kunnnen wij dat niet bevestigen omdat deze fax nooit is ontvangen. In ieder geval kon ons kantoor te Eindhoven vanaf 16 juni 1999 aan de slag met de toetsing van het reïntegratieplan. Omdat onze arts het noodzakelijk vond de werknemer nogmaals op te roepen voor een medisch onderzoek op 7 juli 1999 is eerst op 21 juli 1999 de toetsing van het plan doorgestuurd naar de werkgever. Het plan kon toen niet meer in de procedure gevoegd worden omdat er op 30 juni 1999 reeds een niet ontvankelijk beslissing door de kantonrechter was afgegeven.

Overwegingen

Op zich kunnen wij het met de werkgever eens zijn dat de procedure met betrekking tot het toetsen van het reïntegratieplan adequater had kunnen gebeuren. Wij hebben onze excuses daar ook over uitgesproken in de brief van 29 juli 1999 die door ons kantoor te Eindhoven is verzonden naar de advocaat van de werkgever. U heeft een afschrift van deze brief in uw bezit zodat ik voor de inhoud daarvan volsta met een verwijzing naar de brief.

De kern van ons verweer over deze procedure vindt u terug in de brieven die wij in het kader van de klachtenprocedure hebben verzonden naar de advocaat van de werkgever op 15 augustus 1999 en 3 september 1999 en de brief die wij op 6 oktober 1999 hebben verzonden naar de werkgever.

Uit deze brieven blijkt dat wij onderkennen dat de termijn van twee weken, waarbinnen een toetsing mogelijk zou moeten zijn, niet gerealiseerd is in onderhavige zaak. Uitgaande van de datum van 16 juni tot 21 juli hebben wij namelijk vijf weken nodig gehad voor de toetsing.

Wij ontkennen echter dat wij daarmee onrechtmatig hebben gehandeld, waardoor wij aansprakelijk zouden zijn voor de schade die de werkgever stelt te hebben geleden.

Wij willen daarvoor de volgende aspecten nogmaals benadrukken.

De termijn van 2 weken is geen wettelijke bepaling en kan ook niet als een fatale termijn worden aangemerkt. Dat wil zeggen dat na verloop van de termijn van twee weken niet van rechtswege de onrechtmatigheid vaststaat, indien er dan nog geen toetsing heeft plaatsgevonden. Per individueel geval zal moeten worden beoordeeld of er sprake is van onrechtmatig handelen.

De werkgever had naar de letter van de wet tegelijk met het ontbindingsverzoek een getoetst reïntegratieplan moeten indienen. Pas nadat het ontbindingsverzoek was ingediend is de werkgever met de Arbo-dienst in contact geraakt over het verstrekken van een recent reïntegratieplan. De werkgever had dus zelf ook kunnen voorkomen, dat de toetsing niet binnen de relatief korte termijn, tot de mondelinge behandeling op 23 juni 1999, hoefde te gebeuren.

De termijnoverschrijding is in die zin verschoonbaar doordat eerst medio juni 1999 het plan door ons kantoor in Eindhoven is ontvangen en doordat bovendien daarna bleek dat er nog een medisch onderzoek noodzakelijk was.

De kantonrechters zijn ook niet eenduidig geweest in hun werkwijze met betrekking tot dit onderwerp. Sommige kantonrechters gaven alsnog een verlengingstermijn voor het indienen van het plan en sommigen gingen vrijwel direct over tot mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek met alle gevolgen van dien. Deze handelwijze kan ons moeilijk tegengeworpen worden.

Op basis van bovengenoemde overwegingen zijn wij van mening dat wij niet zodanig onzorgvuldig hebben gehandeld dat dit als onrechtmatig moet worden beschouwd waardoor wij aansprakelijk te stellen zijn voor (een gedeelte van) de door de werkgever geleden schade."

D. Reactie verzoekster

Naar aanleiding van de reactie van Cadans liet verzoekster onder meer het volgende weten:

"Algemeen

Cadans geeft in haar reactie een algemene uiteenzetting over het indienen van een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter voor een zieke werknemer, waarbij een door het LISV getoetst reïntegratieplan dient te worden gevoegd. Voorts wordt de doelstelling van het getoetste reïntegratieplan door Cadans uiteengezet. Hierbij wordt aangegeven dat er verschil is tussen het reïntegratieplan in het kader van de WAO en het reïntegratieplan in het kader van een ontbindingsprocedure.

Feiten

Dit onderscheid was mij genoegzaam bekend, doch dit was kennelijk nog niet doorgedrongen tot de medewerkers bij Cadans. Voorafgaand aan de brief die aan Cadans is verzonden zijn verschillende telefoongesprekken gevoerd zowel door mijzelf als door (verzoeksters advocaat; N.o.) met medewerkers van Cadans. Het is echter niet mogelijk gebleken uit te leggen welk reïntegratieplan noodzakelijk was in verband met het inmiddels ingediende verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De medewerkers van Cadans hadden nog nooit gehoord van een reïntegratieplan dat getoetst dient te worden door het LISV ten behoeve van een arbeidsrechtelijke procedure. Er is op 15 juni 1999 uitvoerig telefonisch overleg geweest tussen (verzoeksters advocaat; N.o.) en een medewerker van Cadans over de gang van zaken. Hieruit is overduidelijk gebleken dat deze medewerker er niets van begreep. Dit gebrek aan kennis bij Cadans heeft tot fatale vertraging geleid.

Cadans geeft in haar verweer aan dat een reïntegratieplan op basis van artikel 71 A WAO moet worden opgesteld zodra een werknemer 13 weken arbeidsongeschikt is. Echter, het ging hier om een werknemer die nota bene vanaf 9 september 1996 volledig arbeidsongeschikt is geweest, vanaf 9 september 1997 gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geweest en vervolgens vanaf 31 augustus 1998 weer volledig arbeidsongeschikt werd. Het komt mij voor dat de 13 wekenrapportage reeds lang achter de rug was en dat daarmee geen verwarring kon bestaan.

Toets LISV

Vervolgens geeft Cadans aan hoe de toets door het LISV plaatsvindt. Echter, deze informatie was kennelijk niet bij de medewerkers van Cadans voorhanden zodat de toetsing door het LISV te laat heeft plaatsgevonden. De door Cadans beschreven werkwijze was kennelijk in mei 1999 nog onvoldoende geïmplementeerd in de organisatie. Hiervan is (verzoekster; N.o.) de dupe geworden.

Verzoek ontbinding

Aangezien door de betreffende werknemer een loonvorderingsprocedure was gestart, had (verzoekster; N.o.) groot belang bij het indienen van een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Immers, werknemer was weliswaar opgezegd met gebruikmaking van een ontslagvergunning, doch de opzegging werd door de werknemer als niet rechtsgeldig beschouwd. Teneinde de loonvordering te beperken is een verzoek tot voorwaardelijke ontbinding ingediend. Dit is gebeurd zonder direct bij de indiening een door het LISV getoetst reïntegratieplan te overleggen. Overigens was in mei 1999 nog niet uitgekristalliseerd tot welk moment genoemd reïntegratieplan kon worden overgelegd. Er zijn uitspraken bekend dat dit nog op of vóór de mondelinge behandeling kon geschieden. Hoe het ook zij, de betreffende kantonrechter heeft in het onderhavige geval een mondelinge behandeling gelast zonder dat een door het LISV getoetst reïntegratieplan aanwezig was en vervolgens het ontbindingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard. Dit terwijl bovendien reorganisatieargumenten een rol speelden bij het ontslag.

De aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters waarnaar Cadans verwijst, dateren in ieder geval van ver ná indiening van het onderhavige verzoekschrift en de uitspraak van de kantonrechter (30 juni 1999), zodat dit niet als argument kan dienen.

Termijn

Wel is duidelijk dat uit de Kamerstukken met betrekking tot de nieuwe wetgeving blijkt, dat de beoordeling door het LISV binnen twee weken dient te geschieden. Het uitgangspunt van een ontbindingsprocedure is namelijk dat snel duidelijkheid kan worden verkregen over de beëindiging van de dienstbetrekking. Dit uitgangspunt diende te worden gehandhaafd ondanks de ingevoerde toetsing van het reïntegratieplan. Welnu, dit uitgangspunt heeft Cadans in het onderhavige geval volledig teniet gedaan.

Reïntegratieplan

Het feit dat uiteindelijk aan de kantonrechter een reïntegratieplan is verzonden dat dateert van 29 september 1998 geeft blijk van de onjuiste uitvoering door Cadans. Aangezien dit reïntegratieplan het enige was waarover (verzoekster; N.o.) kon beschikken, is dit verzonden in de hoop dat hieruit voldoende zou kunnen blijken dat geen sprake is van passende werkzaamheden noch van een andere vorm van reïntegratie bij (verzoekster; N.o.). Echter het betrof geen door het LISV getoetst reïntegratieplan in het kader van de ontbindingsprocedure. Dit is louter aan de handelwijze van Cadans te wijten.

Uiteindelijk is op 2 juni 1999 het reïntegratieplan door de Commit Arbo verzonden aan Cadans, een kopie van deze melding vindt u bijgesloten (…). Omdat in deze brief geen mededeling wordt gedaan omtrent de wijze van verzending en de adressering heb ik daar telefonisch naar geïnformeerd na ontvangst van de brief. Hierbij werd mij medegedeeld dat per post een exemplaar naar het hoofdkantoor van Cadans was gezonden en per fax naar het districtskantoor te Eindhoven.

Een en ander heeft ertoe geleid dat het reïntegratieplan volgens Cadans op 16 juni 1999 in Eindhoven is ontvangen, zodat bij een voortvarende handelwijze het getoetste reïntegratieplan nog op de zitting had kunnen worden overgelegd. Echter, de toetsing heeft pas op 21 juli 1999 plaatsgevonden, zodat het niet meer door ons kon worden benut.

Onzorgvuldigheid

Ik acht de handelwijze van Cadans onzorgvuldig nu de toetsing vele weken langer heeft geduurd dan de aangegeven twee weken. De periode van 2 juni 1999 respectievelijk 16 juni 1999 tot en met 21 juli 1999 is ongehoord lang. Hoewel uiteindelijk excuses zijn aangeboden, nadat over de handelwijze is geklaagd, doet dit aan het onzorgvuldig handelen van Cadans niet af.

Hoewel de termijn die uit de Kamerstukken blijkt niet als fatale termijn kan worden aangemerkt, betekent dit niet dat een overschrijding van drie dan wel vijf weken zonder gevolgen dient te blijven. Hierbij is van belang dat tussentijds veelvuldig overleg met Cadans heeft plaatsgevonden en dat een belangrijke vertraging is veroorzaakt door onwetendheid en inadequaat gedrag bij Cadans.

De pogingen ter verkrijging van het getoetst reïntegratieplan heb ik destijds schriftelijk vastgelegd (…).

Bestreden wordt dat (verzoekster; N.o.) het reïntegratieplan tegelijkertijd met het ontbindingsverzoek had behoren in te dienen. Dit was in mei 1999 nog geenszins een uitgemaakte zaak. Aangezien de kantonrechter nog een mondelinge behandeling heeft gelast ondanks de afwezigheid van een getoetst reïntegratieplan, ligt het voor de hand dat een op dat moment ingediend reïntegratieplan was meegewogen, en het verzoek niet niet-ontvankelijk was verklaard. Van verschoonbare termijnoverschrijding is in het geheel geen sprake.

Het is onbegrijpelijk dat de gegevens niet tijdig bij het juiste kantoor zijn terecht gekomen. Dit is immers te wijten aan de interne gang van zaken bij Cadans; directe doorzending van het hoofdkantoor naar het districtskantoor in Eindhoven had voor de hand gelegen en had ook van Cadans mogen worden verwacht.

Vergoeding

Met betrekking tot de hoogte van de vergoeding die (verzoekster; N.o.) aanvankelijk heeft verzocht wil ik opmerken dat de proceskostenveroordeling van een rechter gebaseerd is op een zogenoemd liquidatietarief en geenszins de daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand dekt. Het zijn deze laatstgewenste kosten die in rekening zijn gebracht bij Cadans."

Beoordeling

1. Verzoekster klaagt erover dat Cadans Uitvoeringsinstelling BV (hierna: Cadans) heeft geweigerd haar een financiële tegemoetkoming te verlenen in door haar geleden schade, voortgekomen uit de wijze waarop Cadans een door verzoekster ingediend verzoek om een getoetst reïntegratieplan heeft behandeld.

2. Verzoekster had verzocht om een getoetst reïntegratieplan in verband met een door haar bij de kantonrechter ingediend verzoek om de arbeidsovereenkomst met een van haar werknemers wegens gewichtige redenen te ontbinden. Volgens verzoekster hebben door Cadans gemaakte fouten en de zeer trage behandeling van haar verzoek geleid tot een fatale vertraging in de indiening van het getoetst reïntegratieplan bij de kantonrechter, waardoor zij in haar ontbindingsverzoek door de kantonrechter niet-ontvankelijk werd verklaard. Verzoekster stelde Cadans aansprakelijk voor de daaruit voortgevloeide kosten, bestaande uit de proceskosten waartoe zij door de kantonrechter was veroordeeld alsmede het griffierecht en de kosten van bijstand voor het indienen van een nieuw ontbindingsverzoek bij de kantonrechter (totaal f 5.450).

3. Uitgangspunt bij de beoordeling van de afwijzende beslissing van Cadans is de terughoudende opstelling van de Nationale ombudsman in zaken als deze, waarin de burgerlijke rechter bij uitsluiting de bevoegde instantie is om bindend te beslissen over de vraag of op grond van bepalingen van burgerlijk recht het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden. Het is vast beleid van de Nationale ombudsman een afwijzende beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om schadevergoeding slechts dan als een niet behoorlijke gedraging aan te merken, als de gronden waarop de aanspraak berust zo evident juist zijn dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot de afwijzing had kunnen komen (zie ACHTERGROND, onder 6.)

4. Indien een ontbindingsverzoek aan de kantonrechter een werknemer betreft die op de dag van ontvangst van het verzoekschrift ter griffie van het kantongerecht door ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, verklaart de kantonrechter ingevolge artikel 7:685, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals dat sedert 1 januari 1999 luidt (zie ACHTERGROND, onder 1.), de werkgever niet ontvankelijk, indien bij het verzoekschrift geen reïntegratieplan als bedoeld in artikel 71a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is gevoegd, dat is getoetst door het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Het Lisv heeft deze toetsing gemandateerd aan de uitvoeringsinstellingen, waaronder Cadans.

5. Het kantongerecht te Haarlem ontving op 10 mei 1999 het verzoek van verzoekster om de arbeidsovereenkomst met een van haar werknemers wegens gewichtige redenen te ontbinden. Deze werknemer was laatstelijk vanaf 31 augustus 1998 volledig arbeidsongeschikt. Vaststaat dat verzoekster niet tegelijk bij haar ontbindingsverzoek een door het Lisv getoetst reïntegratieplan als bedoeld in artikel 71a WAO voegde. Wel legde zij op 28 mei 1999 bij de kantonrechter een van 29 september 1998 daterend reïntegratieplan over, dat niet was bestemd voor een ontbindingsprocedure en dat niet was getoetst door het Lisv. Nadat op 23 juni 1999 de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek had plaatsgevonden, verklaarde de kantonrechter verzoekster vervolgens bij beschikking van 30 juni 1999 niet-ontvankelijk in haar verzoek op grond van de overweging dat bij het ontbindingsverzoek geen getoetst reïntegratieplan was overgelegd. De wettelijke voorschriften lieten volgens de kantonrechter geen ruimte voor het verder in behandeling nemen van de zaak.

6. Niet gebleken is dat Cadans enig verwijt te maken valt van het feit dat verzoekster niet tegelijkertijd met het ontbindingsverzoek een getoetst reïntegratieplan indiende bij de kantonrechter. Verzoekster had op dat moment immers nog geen verzoek om een getoetst reïntegratieplan aan Cadans gedaan. Verzoekster heeft klaarblijkelijk om haar moverende redenen besloten om het ontbindingsverzoek bij de kantonrechter in te dienen op een moment waarop zij nog niet beschikte over een getoetst reïntegratieplan.

7. Uit de stukken blijkt dat verzoekster na indiening van het ontbindingsverzoek bij het kantongerecht op 10 mei 1999 aan de arbodienst verzocht een nieuw reïntegratieplan op te stellen, dat vervolgens zou dienen te worden getoetst door Cadans. Het was verzoeksters bedoeling het getoetste reïntegratieplan bij de kantonrechter in te dienen voor de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek op 23 juni 2000. De arbodienst zond het volledig reïntegratieplan blijkens de stukken op 2 juni 2000 aan Cadans.

8. Volgens verzoekster vond verzending door de arbodienst plaats zowel per fax aan Cadans, kantoor Eindhoven als per post aan het hoofdkantoor van Cadans te Zeist. Cadans stelt de fax van 2 juni 2000 niet te hebben ontvangen. Wat hier ook van zij, Cadans heeft niet betwist dat het reïntegratieplan dat op 2 juni 2000 per post naar het hoofdkantoor van Cadans te Zeist werd gezonden, door het hoofdkantoor abusievelijk werd doorgezonden naar kantoor 's-Hertogenbosch in plaats van naar kantoor Eindhoven. Als gevolg daarvan werd het reïntegratieplan pas op 16 juni 2000 bij kantoor Eindhoven ontvangen. Cadans heeft voorts erkend dat de procedure met betrekking tot het toetsen van het reïntegratieplan in dit geval adequater had kunnen gebeuren. Cadans heeft onderkend dat de termijn van twee weken, waarbinnen een toetsing van een reïntegratieplan in de regel mogelijk zou moeten zijn (zie ACHTERGROND, onder 5.), niet is gerealiseerd. Cadans heeft immers vijf weken nodig gehad voor de toetsing, (mede) omdat de betrokken arbeidsongeschikte werknemer nog medisch is onderzocht. Cadans ontkent echter daarmee onrechtmatig tegenover verzoekster te hebben gehandeld. In dat verband heeft Cadans er voorts op gewezen dat de termijn van twee weken geen wettelijke bepaling is en ook niet als fatale termijn kan worden aangemerkt.

9. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een voortvarende handelwijze van Cadans het getoetste reïntegratieplan nog op de zitting van de kantonrechter van 23 juni 2000 overgelegd had kunnen worden. Wat hiervan ook zij, daarmee is niet gezegd dat in dat geval de niet-ontvankelijkverklaring van verzoekster achterwege zou zijn gebleven. Uit de stukken blijkt immers dat kantonrechters verschillend oordeelden over de vraag of in het geval dat een werkgever niet tegelijkertijd met het ontbindingsverzoek een reïntegratieplan overlegde, hij nog (in bepaalde gevallen) de gelegenheid zou moeten krijgen dit verzuim te herstellen (zie ACHTERGROND, onder 3.). Of niet-ontvankelijkverklaring achterwege zou zijn gebleven, indien verzoekster het getoetste reïntegratieplan voor de zitting van 23 juni 2000 zou hebben overgelegd, blijft een kwestie van gissen. In dit verband wordt opgemerkt dat verzoekster naar haar zeggen aan de kantonrechter heeft verzocht om de zaak aan te houden, maar dat dit verzoek niet door de kantonrechter werd gehonoreerd (zie FEITEN, onder 8.). Gezien het vorenstaande kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat bij indiening van het getoetste reïntegratieplan voor het tijdstip van de zitting de door verzoekster geleden schade niet zou zijn opgetreden.

10. Gezien het voorgaande, en mede in aanmerking genomen de terughoudende opstelling van de Nationale ombudsman in zaken als deze, moet worden geoordeeld dat de gronden waarop het verzoek om schadevergoeding van verzoekster berust niet zo evident juist zijn dat Cadans niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de schadeclaim van verzoekster af te wijzen. De onderzochte gedraging is daarmee behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van Cadans Uitvoeringsinstelling BV, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Landelijk instituut sociale verzekeringen te Amsterdam, is niet gegrond.

Instantie: Cadans Uitvoeringsinstelling BV Zeist

Klacht:

Tegemoetkoming in financiële schade geweigerd, voortkomende uit behandeling (fouten gemaakt en traag proces) door Cadans van verzoek om reïntegratielan te toetsen .

Oordeel:

Niet gegrond