2000/333

Rapport

Op 15 december 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 12 december 1999, van mevrouw X te Heerlen, met een klacht over een gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) te Gouda. Verzoekster stuurde de Nationale ombudsman bij haar verzoekschrift een kopie van een klachtbrief die zij op diezelfde dag aan het LBIO zond.

Het verzoekschrift voldeed hiermee nog niet aan het kenbaarheidsvereiste, als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman. Teneinde het LBIO in de gelegenheid te stellen op verzoeksters klacht te reageren, stelde de Nationale ombudsman op dat moment dan ook nog geen onderzoek in naar de klacht. Verzoekster breidde haar klacht vervolgens uit tijdens een tweetal telefoongesprekken die zij op 8 februari en 22 februari 2000 voerde met medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman.

Naar de gedragingen van het LBIO werd vervolgens een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekster klaagt erover dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) vanaf oktober 1999, tot op het moment dat zij zich tot de Nationale ombudsman wendde, onvoldoende controle heeft gehouden op de voortgang en de afwikkeling van de inning van de (achterstand in de) kinderalimentatie door de deurwaarder. Zij klaagt er in dit verband met name over dat het LBIO, ondanks een telefonische toezegging daartoe van 15 september 1999, niet tot executie is overgegaan toen eind november 1999 bleek dat de achterstallige kinderalimentatie over de maanden juni tot en met september 1999 niet in één keer aan haar werd voldaan.

Verder klaagt verzoekster erover dat het LBIO, ondanks een toezegging daartoe, heeft nagelaten haar een afschrift toe te sturen van een brief van de deurwaarder van 15 september 1999.

Tot slot klaagt zij erover dat het LBIO niet heeft gereageerd op haar klachtbrief van 12 december 1999.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd het LBIO verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Het LBIO deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Het LBIO was belast met de inning van de door verzoeksters voormalige echtgenoot, de heer H., verschuldigde kinderalimentatie. Op enig moment is er een achterstand ontstaan in de betaling van door hem verschuldigde gelden, en is het LBIO ertoe overgegaan een gerechtsdeurwaarder in te schakelen.

Met de betalingsplichtige werd op een gegeven moment een betalingsregeling getroffen ter voldoening van de lopende alimentatie verplichting en de achterstand in de betaling.

2. Het LBIO berichtte verzoekster bij brief van 11 augustus 1999 onder meer als volgt:

"U (verzocht; N.o.) mij u schriftelijk te laten weten dat mijn bureau de deurwaarder heeft bericht in te kunnen stemmen met het betalingsvoorstel van de (alimentatieplichtige; N.o.) onder het voorbehoud dat er als betaling uitblijft, direct overgegaan dient te worden tot verkoop van het huis. Bij deze laat ik u weten dat mijn collega in zijn brief d.d. 14-06-99 de deurwaarder heeft bericht:

'Mocht betrokkene in gebreke blijven, verzoek ik u, gezien het betalingsverloop in het verleden, direct tot beslagmaatregelen over te gaan'.

Tevens heb ik de deurwaarder daar heden nogmaals schriftelijk aan herinnerd, terwijl ik tegelijkertijd heb verzocht om een tussentijdse afdracht aan mijn bureau over te maken."

Het LBIO deelde de deurwaarder eveneens bij brief van 11 augustus 1999 mee een voorkeur te hebben voor een maandelijkse afdracht van de ontvangen bedragen. Het LBIO vroeg de deurwaarder hem te informeren over de frequentie van betaling door de heer H.

3. Ook hierna kwam verzoeksters ex-echtgenoot zijn betalingsverplichting echter niet naar behoren na.

De deurwaarder berichtte het LBIO bij brief van 2 september 1999 dat hij op 25 juni 1999 een bedrag van f 1.200,- van de betalingsplichtige had ontvangen. De deurwaarder liet weten daarmee in totaal f 7.200,- te hebben geïnd. Verder deelde hij het LBIO mee dat hij al zevenmaal tevergeefs een poging had gedaan onder verzoeksters ex-echtgenoot beslag te leggen, en dat hij op 6 september 1999 opnieuw hiertoe een poging zou doen.

4. Nadat verzoekster het LBIO op 3 september 1999 telefonisch had verzocht contact op te nemen met de deurwaarder, vroeg een medewerker van het LBIO de deurwaarder op 8 september 1999 naar de stand van zaken. De deurwaarder liet weten dat er een aantal jaren geleden beslag was gelegd op de woning van verzoeksters ex-echtgenoot. Hij liet het LBIO weten H. te zullen schrijven dat hij vóór 14 september 1999 de achterstand diende te voldoen, en dat bij gebreke daarvan de verkoop van de woning zou worden aangezegd.

5. De deurwaarder deelde het LBIO bij brief van 15 september 1999 onder meer het volgende mee:

"De inmiddels ontstane achterstand ad f. 4.652,95 (zal; N.o.) door debiteur een dezer dagen aan mij (…) worden betaald.

Voorts sprak ik met hem af dat hij ingaande 1 oktober 1999 maandelijks en wel stipt op tijd aan mij een bedrag van f. 1.170,49 betaalt en wel zonder mankeren.

(…)

Volgens debiteur zou hij voor zijn dochter (…) geen alimentatie verschuldigd zijn en voorts zou hij geen alimentatie meer verschuldigd zijn aan zijn zoon (…), die zijn studie heeft afgebroken en die thans werkzaam is bij autobedrijf L. te Heerlen (…).

Wilt u het vorenstaande rechercheren en wanneer de mededeling van debiteur juist is wilt u mij dan een nieuwe specificatie verstrekken met vermelding van de door debiteur nog verschuldigde bedragen."

6. Bij brief van 17 november 1999 reageerde het LBIO inhoudelijk op het verzoek om informatie van de deurwaarder, en stelde de deurwaarder op zijn beurt de vraag waarom de alimentatieplichtige van mening was geen bijdrage verschuldigd te zijn voor zijn dochter.

Het LBIO deelde de deurwaarder verder mee dat de totale vordering op verzoeksters ex-echtgenoot inmiddels f 30.549,71 bedroeg, berekend tot aan 31 december 1999. Het LBIO verzocht de deurwaarder de met de heer H. getroffen betalingsregeling te verhogen, opdat ook de vordering ten behoeve van de zoon zou worden aangezuiverd. Verder verzocht het LBIO de deurwaarder om per omgaande een tussentijdse afdracht van geïncasseerde gelden aan het LBIO te verrichten.

Per gelijke post stelde het LBIO verzoekster hiervan op de hoogte.

7. De deurwaarder liet het LBIO bij brief van 18 november 1999 weten een bedrag van f 2.000,00 te zullen overmaken.

8. Bij brief van 12 december 1999 diende verzoekster een klacht bij het LBIO in over de gang van zaken met betrekking tot de inning van de kinderalimentatie. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"1. Na telefonisch overleg met u (een medewerker van het LBIO; N.o.) op 8 oktober j.l. heeft u mij medegedeeld op 15 september 1999 van de deurwaarder bericht te hebben ontvangen dat de (alimentatieplichtige; N.o.) in een keer de achterstand over de maanden juni t/m september 1999 ten bedrage van fl. 4.652,51 zou voldoen en dat er met ingang van 1 oktober 1999 maandelijks de alimentatie zou worden betaald vermeerderd met fl. 500,00 als aflossing van het achterstallige bedrag. Tevens heeft u mij toegezegd de deurwaarder te zullen benaderen dat hij de eerste betaling van ca. fl. 4.652,51 direct zou overmaken. Op 26 november 1999 heb ik wel een bedrag van fl. 1.826,93 ontvangen maar geen fl. 4.652,51. Ook heb ik geen kopie van bovengenoemde brief van de deurwaarder ontvangen zoals is toegezegd.

2. Ik ben op 15 september 1999 akkoord gegaan met deze nieuwe betalingsregeling onder de voorwaarde dat het bedrag van fl. 4.652,51 direct betaald zou worden en indien er niet betaald zou worden er direct tot executie van het onroerend goed zou worden overgegaan. U zou dit voorstel schriftelijk aan mij bevestigen, maar tot heden heb ik niets van u ontvangen.

3. Tevens vraag ik u voor mij op papier te zetten wanneer u nu tot executie laat over gaan omdat de betalingsafspraken weer niet worden nagekomen.

Mijns inziens vraagt deze slopende langdurige zaak om een direct volgen door het LBIO van de betalingen aan de deurwaarder waarop u snel kunt reageren. Dit gebeurt echter niet. Ik vind dat u onvoldoende rekening houdt met het feit dat ik met 2 studerende kinderen de alimentatie hard nodig heb."

9. Het LBIO vroeg de deurwaarder bij brief van 22 mei 2000 tot executiemaatregelen over te gaan, nu de alimentatieplichtige niet voldeed aan de betalingsregeling.

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster is samengevat weergegeven onder klacht, en komt naar voren in de hiervoor, onder A.8. opgenomen brief van 12 december 1999.

C. Standpunt landelijk bureau inning onderhoudsbijdragen

Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:

"Mevrouw wendde zich, zo blijkt uit informatie van (de Nationale ombudsman; N.o.), op 8 februari 2000 telefonisch tot de Nationale ombudsman, nadat haar brief met klachten van 12 december 1999 niet door het LBIO werd beantwoord. (...)

Mevrouw klaagt erover dat het LBIO vanaf oktober 1999 niet voldoende heeft gedaan aan haar zaak en de voortgang en afwikkeling van de deurwaardersbemoeienis niet heeft bewaakt.

Ondanks de telefonische toezegging tot executie over te gaan toen in november 1999 bleek dat de achterstallige kinderalimentatie over juni tot en met september niet één keer werd voldaan, niet nagekomen. Ook ontving ze geen afschrift van de brief van 15 september 1999 van de deurwaarder, zoals volgens mevrouw zou zijn afgesproken.

Naar aanleiding van de klacht blijkt dat zonder acht te slaan op de brief deze onbehandeld in het dossier is opgeborgen. Ook komen er geen activiteiten in de zaak voor tot 4 mei 2000. De klacht van mevrouw bij de Nationale ombudsman is daarom terecht. De brief is niet beantwoord en de activiteiten van de deurwaarder zijn niet strikt gevolgd, zoals toegezegd.

De toezegging dat de brief van 15 september 1999 aan mevrouw zou worden gezonden is niet in het dossier aanwezig. Er is ook geen telefoonnotitie van 8 oktober 1999. Of de kopie is toegezegd, kan niet worden vastgesteld. Er zijn veel telefonische contacten geweest. Over het algemeen wordt een telefonisch contact kort vastgelegd. Regel is dat van gesprekken waarin afspraken worden gemaakt of toezeggingen worden gedaan een notitie wordt gemaakt. Het is mogelijk dat het contact niet is geregistreerd.

Aan de vraag om een datum te noemen wanneer zal worden overgegaan tot executie was al voldaan. Deze vraag is na het jaren soebatten met de (alimentatieplichtige; N.o.) en het heen en weer schrijven tussen deurwaarder en LBIO begrijpelijk. Op 11 augustus 1999 is aan de deurwaarder te verstaan gegeven dat beslagmaatregelen dienden te worden getroffen als de (alimentatieplichtige; N.o.) zijn betalingsregeling niet nakomt. Mevrouw is daarover geïnformeerd. Op 8 oktober 1999 heeft het LBIO met de deurwaarder telefonisch afgesproken dat hij de verkoop gaat aanzeggen. Dit is niet schriftelijk bevestigd.

Over het algemeen is het gebruikelijk dat de deurwaarder iedere drie maanden, indien nodig, wordt gerappelleerd. Het voornemen bestaat om deze termijn nog te verkorten. In specifieke zaken zoals de onderhavige is een striktere rappeltijd reeds te doen gebruikelijk.

Op 23 november 1999 draagt de deurwaarder van fl. 2000,- af. Daarvan wordt fl. 1.826,93 aan mevrouw doorbetaald.

Op 4 mei meldt de deurwaarder dat de (alimentatieplichtige; N.o.) weer is opgehouden met betalen. Tevens wordt gemeld dat op verzoek van het LBIO op 7 april 1995 al beslag is gelegd op het pand. Nu blijkt dat ook een andere schuldeiser een vordering heeft en deze heeft toegewezen gekregen van de rechtbank.

Daarnaast is van belang dat een beslag vooral dient als pressiemiddel. Dit geldt zowel voor het LBIO als voor de deurwaarder. Het overgaan tot uitvoering van het beslag heeft als resultaat dat de tot dan toe opgebouwde vordering kan worden geïnd, indien de middelen toereikend zijn, maar draagt ook het risico in zich, dat daarna de nog lopende verplichting en de eventuele nieuwe achterstand die ontstaat, (nog) moeilijker inbaar wordt. Ook is het betaalgedrag van de (alimentatieplichtige; N.o.) van invloed op de mogelijkheden tot executie. Steeds als de deurwaarder tot een resultaat komt in de onderhandelingen die leiden tot een betaling of een regeling voorkomt de debiteur dat tot werkelijke executie wordt overgegaan, omdat hij zijn 'goede wil' toont en daarop een beroep kan doen als het tot verzet bij de rechtbank komt tegen de executie.

Gezien het patroon en het beslag dat reeds gelegd is op 7 april 1995 (de zaak loopt al sinds 1991) is een striktere aanpak, zoals mevrouw eist begrijpelijk."

D. Reactie verzoekster

In reactie op het standpunt van het LBIO, en op de als bijlage daarbij gevoegde stukken, deelde verzoekster onder meer het volgende mee:

"Uit de brieven en notities die ik heb ontvangen blijkt overduidelijk dat het LBIO de zaak niet goed opvolgt. Door maar te hooi en te gras een maatregel aan te kondigen, telkens weer nieuwe betalingsregelingen te accepteren, dreigementen te uiten en dan verder niets op te volgen, zal zowel bij de debiteur als bij de deurwaarder niet erg serieus overkomen.

Verder toont de debiteur telkens z'n zogenaamde 'goede wil' door een paar keer te betalen en de betalingen dan weer te staken maar in feite laat het LBIO zich iedere keer weer om de tuin leiden. Ik kan dan ook niet tot een andere conclusie komen dat het LBIO de zaak niet serieus behandelt.

(…)

Ik ben van mening dat het LBIO een serieus plan van aanpak moet opstellen voor het vervolg traject en dat stipt op moet volgen. De brief van het LBIO die ik op 22 mei j.l. heb ontvangen (…), zou daarvan het beginpunt kunnen zijn."

Beoordeling

I. Ten aanzien van de controle op de activiteiten van de deurwaarder door het LBIO

1. Het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) heeft een aantal jaren getracht ten behoeve van verzoekster, dan wel haar kinderen, alimentatiegelden te innen bij verzoeksters voormalige echtgenoot, de heer H. Deze kwam zijn betalingsverplichting al geruime tijd niet naar behoren na.

Op enig moment kwam er in deze zaak een betalingsregeling tot stand, (mede) door tussenkomst van een door het LBIO ingeschakelde gerechtsdeurwaarder. Het LBIO liet de deurwaarder bij brief van 11 augustus 1999 weten dat er direct beslag diende te worden gelegd indien H. niet aan de betalingsregeling voldeed.

2. De deurwaarder liet het LBIO op 8 september 1999 weten de heer H. te zullen aanschrijven dat hij vóór 14 september 1999 de achterstand diende te voldoen, bij gebreke waarvan de verkoop van een aan hem toebehorende onroerende zaak zou worden aangezegd. Het achterstallige bedrag was echter op 14 september 1999 niet voldaan.

De deurwaarder liet het LBIO bij brief van 15 september 1999 weten dat verzoeksters ex-echtgenoot het achterstallig bedrag aan kinderalimentatie binnen korte tijd zou voldoen. Verder gaf de deurwaarder aan met hem te hebben afgesproken dat hij met ingang van 1 oktober 1999 maandelijks stipt aan zijn betalingsverplichting zou voldoen.

3. Verzoekster klaagt erover dat het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) vanaf oktober 1999, tot zij zich op 15 december 1999 tot de Nationale ombudsman wendde, onvoldoende controle heeft gehouden op de voortgang en de afwikkeling van de inning van de (achterstand in de) kinderalimentatie door de deurwaarder.

Zij klaagt er in dit verband met name over dat het LBIO, ondanks een telefonische toezegging daartoe van 15 september 1999, niet tot executie is overgegaan toen eind november 1999 bleek dat de achterstallige kinderalimentatie over de maanden juni tot en met september 1999 niet in één keer aan haar werd voldaan. De deurwaarder droeg toen, na een verzoek van het LBIO van november 1999 om een tussentijdse afdracht, een bedrag van f 2000,- af aan het LBIO.

4. Het LBIO heeft in reactie op de klacht laten weten dat er tot 4 mei 2000 geen activiteiten in deze zaak zijn verricht. Het LBIO erkende dat het hiermee de activiteiten van de deurwaarder, ondanks een toezegging daartoe, niet strikt heeft gevolgd.

Het LBIO heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die deze gang van zaken kunnen verklaren of rechtvaardigen.

5. Van het LBIO mag worden verwacht dat het bij de inning van verschuldigde kinderalimentatie de vereiste voortvarendheid betracht, en dat het voldoende inspanningen verricht om tot daadwerkelijke invordering te komen. Dit betekent dat het LBIO, in het geval dat het een zaak in handen van een deurwaarder heeft gesteld, regelmatig bij die deurwaarder dient te informeren naar de stand van zaken om te bezien of diens inspanningen voldoende effectief zijn, en zo nodig actie dient te ondernemen om de deurwaarder aan te sturen, of om hem aan te sporen om over te gaan tot executiemaatregelen.

6. Gebleken was op 15 september 1999 dat de deurwaarder, ondanks het verzoek van het LBIO van 11 augustus 1999 om bij wanbetaling meteen tot beslaglegging over te gaan, nog niet was overgegaan tot het leggen van beslag. De deurwaarder had toen opnieuw een betalingsafspraak gemaakt met verzoeksters ex-echtgenoot. Gelet hierop, alsmede op de eerder opgedane ervaring met het betaalgedrag van H., had van het LBIO mogen worden verwacht dat het vanaf dat moment nauwlettend had toegezien op de werkzaamheden van de deurwaarder, en - zo nodig - handelend was opgetreden. Dat dit niet is gebeurd is niet juist.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van het toesturen van een afschrift van een brief van de deurwaarder

1. Verzoekster klaagt er verder over dat het LBIO, ondanks een toezegging daartoe, heeft nagelaten haar een afschrift toe te sturen van de hiervoor, onder I.2. genoemde brief van de deurwaarder aan het LBIO van 15 september 1999.

Verzoekster heeft aangegeven dat een medewerker van het LBIO haar op 8 oktober 1999 telefonisch op de hoogte heeft gesteld van de inhoud van de brief van 15 september 1999.

2. Het LBIO heeft in reactie op deze klacht laten weten dat uit het dossier niet is gebleken dat aan verzoekster een toezegging is gedaan haar een afschrift toe te sturen van de brief. Het LBIO liet weten dat het regel is dat van telefoongesprekken waarin afspraken worden gemaakt of toezeggingen worden gedaan notities worden gemaakt. In het dossier is echter geen telefoonnotitie aanwezig van een gesprek van 8 oktober 1999, aldus het LBIO.

3. Niet kan worden vastgesteld dat door het LBIO is toegezegd verzoekster een kopie van de brief van 15 september 1999 te sturen. Op grond daarvan kan op dit punt geen oordeel worden gegeven over de klacht.

III. Ten aanzien van het uitblijven van een reactie op verzoeksters klacht

1. Tot slot klaagt verzoekster erover dat het LBIO niet heeft gereageerd op haar klachtbrief van 12 december 1999.

2. Het LBIO heeft in reactie op deze klacht laten weten dat het de brief onbehandeld in het dossier heeft opgeborgen, zonder acht te slaan op de inhoud ervan, en dat de brief om die reden niet is beantwoord. Deze gang van zaken is niet juist.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen is gegrond wat betreft de controle op de activiteiten van de deurwaarder door het LBIO, en het uitblijven van een reactie op verzoeksters klacht, terwijl geen oordeel wordt gegeven over het toesturen van een afschrift van een brief van de deurwaarder van 15 september 1999 aan verzoekster.

Instantie: Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Klacht:

Houdt onvoldoende controle op de voortgang en de afwikkeling van de inning van kinderalimentatie door de deurwaarder; stuurt geen afschrift van brief van deurwaarder; reageert niet op klachtbrief.

Oordeel:

Geen oordeel