Op 22 juli 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A. te Ulestraten, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht), werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Zuid hem en zijn vriendin hebben bejegend, toen zij op 12 september 1998 een wandeling maakten in de omgeving van Maastricht, terwijl zij een havik bij zich hadden.
Verzoeker klaagt er met name over dat een politieambtenaar:
- heeft geroepen 'ik wil uw vergunning zien en neem uw vogel in beslag wegens dierenmishandeling';
- zich niet behoorlijk heeft gelegitimeerd;
- heeft geweigerd mee te gaan naar de nabij gelegen camping alwaar verzoeker zijn vergunningen bewaarde;
- verzoekers aanbod om diens vriendin de vergunningen te laten halen, heeft afgewezen;
- heeft getracht verzoekers havik af te pakken om deze in beslag te nemen;
Verzoeker klaagt er verder in z'n algemeenheid over dat de politieambtenaren hem en zijn vriendin hebben beledigd, en zich agressief hebben gedragen, waardoor verzoeker en zijn vriendin zich bedreigd voelden.
Achtergrond
Art. 2 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) bepaalt:
"De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:
a. bij optreden in burgerkleding ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken, en
b. bij optreden in uniform, op verzoek daartoe."
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Maastricht over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Twee betrokken ambtenaren en twee getuigen werden telefonisch gehoord.
Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder, de hoofdofficier van justitie en de getuigen deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. De betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 12 september 1998 maakte verzoeker met zijn vriendin in de omgeving van Maastricht een wandeling, terwijl verzoeker op zijn arm een aangelijnde havik met zich mee droeg. Hierop werd verzoeker aangesproken door de politieambtenaren F. en V. van het regionale politiekorps Limburg-Zuid.
Naar aanleiding van dit contact met de politie diende verzoeker op 18 september 1998 de volgende klacht in bij onder meer de officier van justitie te Maastricht:
"…Op 12 september 1998 ± 18.30 uur, waren mijn vriendin en ik aan het wandelen met mijn geringde en geregistreerde havik langs het vliegveld Maastricht/Aachen Airport op de Bamfordweg. Wij hadden ons op een bankje neergezet, maar besloten weg te lopen omdat er een mevrouw (politieambtenaar F.; N.o.) met 2 grote honden die niet aangelijnd waren, naar ons kwam toegelopen. Omdat ik mijn havik niet wil konfronteren met mogelijk 2 agressieve honden, besloten wij door te lopen. De betreffende vrouw sprong daarop direkt in haar bruine personenauto (merk en kenteken niet bekend) en kwam met grote snelheid naar ons toe gereden. De vrouw stopte abrupt naast I. (de vriendin van verzoeker; N.o.) en mij, en vroeg op een uitermate agressieve toonwijze aan ons of het normaal was wat wij hier deden. Verbouwereerd antwoordde ik dat wat wij deden even normaal is als dat zij haar honden uitlaat. De vrouw vroeg of wij hier woonden, hetgeen ik met ja beantwoordde, echter zonder te zeggen op welk adres dit was omdat de vrouw zich erg onbeschoft gedroeg. De vrouw zei dat zij haar vriend zou verwittigen die van de dierenbescherming is, en reed met grote snelheid weg. Na ± 10 minuten doorwandelen en ons afvragend waarom een medemens 'die wij nog nooit eerder ontmoet hadden' zo lelijk tegen ons deed, waren I. en ik op het verlengde van de Bamfordweg, namelijk de Burg. Visschersstraat aan het verder wandelen, toen dezelfde auto met daarin de vrouw, de 2 grote honden en een klerenkast van een chauffeur compleet met punkerkop en gekleed in sportkleren aankwam, en dicht bij ons de wagen parkeerde. De chauffeur stapte uit, de vrouw bleef zitten. De wijze waarop de chauffeur naar ons liep, was zo bedreigend voor I. en mijzelf, dat ik dacht 'NU GAAN ER KLAPPEN VALLEN'. Toch probeerde ik kalmte te bewaren.
De chauffeur kwam naar mij toe en riep bevelend 'ik wil uw vergunning zien en neem uw vogel in beslag wegens dierenmishandeling', waarop ik antwoordde: u neemt niets in beslag. Hierop zwaaide de man met een legitimatiekaart waarop ik slechts in een flits iets van politie kon ontdekken. Mijn vriendin vroeg aan de vrouw (die inmiddels ook uit de auto was gestapt) of deze man van de vogelbescherming was. Hierop antwoordde de vrouw, nee hij is van de politie. Ik zei tegen de "burgeragent" dat ik zijn legitimatie wilde kontroleren, omdat ik niet geloofde dat hij van de politie was, gezien zijn onbeschofte wijze van optreden. De "burgeragent" weigerde dit en zei op bijtende toon: ik heb u dit al getoond, waarop ik antwoordde, dat heeft u niet. u heeft mij niet de tijd gegeven e.e.a. te kunnen kontroleren. De "burgeragent" bleef op een brute toonwijze bij zijn eis om mijn vogel in beslag te nemen, en zei dat ik geen recht had om op deze (openbare) weg te lopen met mijn vogel. Hierop antwoordde ik dat ik in heel Nederland gerechtigd ben om mijn roofvogels te vervoeren, en verder al mijn vergunningen kan aantonen in mijn woning (caravan) van de hierbij vlakbij gelegen camping. Op een agressieve toon antwoordde de man: dat maak ik wel uit waar u mag lopen, en ik ga niet met u mee naar de camping. Hierop was ik stomverbaasd, en zei: u heeft niets te bepalen, het is de wetgever die de regels opstelt en niet de politie. De "burgeragent" begon daarop met dreigen dat hij proces-verbaal zal maken wegens ernstig verzet en belediging van een ambtenaar, en zei mij dat mijn houding naar hem toe grote gevolgen voor mij zal hebben, en hij zijn uiterste best zal doen dat deze gevolgen zwaar zouden zijn. De "burgeragent" zei, doe uw verhaal maar bij de officier van Justitie. Hierop antwoordde ik: ik werk samen met de politie in het kader van de handhaving projecten "Groene Wetten", ben volledig gemachtigd om roofvogels te houden, werk samen met de dierenbescherming en krijg van de politie inbeslaggenomen en hulpbehoevende roofvogels, waarom luistert u niet naar ons! De "burgeragent" was echter voor geen rede vatbaar en wilde mijn havik pakken om in beslag te nemen. Hierop stelde I. zich voor mijn persoon en mijn havik ter voorkoming van inbeslagname van de havik. De burgeragent gedroeg zich daarop verschrikkelijk arrogant en beledigend naar I., die uitsluitend de Duitse taal machtig is, maar wel Nederlands verstaat. Ik zei de "burgeragent" dat hij niet het recht heeft om zich zo onbeschoft naar mijn vriendin te gedragen. Ondertussen kwam de vrouw die eerder uit de auto was gestapt, naar ons toegelopen en bemoeide zich met het gesprek, onderwijl schreeuwend dat hetgeen ik deed pure dierenmishandeling was! Ook de "burgeragent" zei dat ik mijn vogel mishandelde! Hierop antwoordde I. naar de vrouw, met welk recht de vrouw zo iets naar ons toe kon zeggen, en zei: A. (verzoeker; N.o.) heeft pas nog een gewonde torenvalk gekregen van de dierenambulance in Maastricht! Alle gewonde roofvogels en uilen worden door de politie en dierenbeschermers naar A. gebracht, en u durft zoiets dergelijks te zeggen! Ook de "burgeragent" herhaalde datgene wat zijn vriendin uit de auto zei, en dat ik pure dierenmishandeling toepaste! I. en ik waren totaal verbijsterd over zoveel onrecht en agressieve benadering van 2 totaal onbekende mensen, waarvan de een zich uitgaf als agent maar eerder het voorkomen en gedrag vertoonde van het 'prototype uitsmijter' van een nachtklub, dan een waardig optreden van een eerzaam politieman. Omdat ik de "burgeragent" absoluut niet vertrouwde, vroeg ik opnieuw naar zijn identiteitsbewijs. Blijkbaar had ik echter het woord identiteitsbewijs niet korrekt uitgesproken!
De "burgeragent" reageerde namelijk als door een woedende wesp gestoken, en zei mij, dat indien ik het woord identiteitsbewijs niet beter vocabuleerde, ik verplicht was om het woord pasje te gebruiken! De "burgeragent" bleef dit steeds en op treiterende wijze telkens herhalen, zodra ik opnieuw en herhaaldelijk vroeg naar zijn identiteitsbewijs! Permanent weigerde hij echter zijn identiteitsbewijs aan mij te tonen! Ik zei de "burgeragent" dat ik in het bezit ben van het Jachtopzichters-diploma en weet dat hij verplicht is zijn identiteitsbewijs aan mij te tonen, en dat ik een klacht over zijn gedrag en optreden zal indienen bij de heer Az. van de politie Maastricht. Ook bood ik aan dat I. al mijn vergunningen in de caravan wilde gaan halen zodat hij niet mee hoefde te gaan naar de camping. De "burgeragent" wilde hier echter niets van weten en bleef bij zijn eis voor inbeslagname. Omdat ik ervan overtuigd was dat I. en ik niet met iemand van de politie te doen hadden, maar eerder met een zeer gewelddadige groep "zgn Dierenbeschermers", en ons verder op een afgelegen plek bevonden waar totaal geen hulp van derden voor ons kon komen, en een voortzetting van een verder gesprek totaal zinloos was en zeker het karakter van geweld in zich droeg, besloten wij door te lopen. Toen de "burgeragent" dit zag, haalde hij een telefoon uit zijn trainingspak en schreeuwde "HALT STAAN BLIJVEN". Hierop volgde een angstige reaktie van l. die zich omdraaide en dacht 'DADELIJK GAAT HIJ NOG SCHIETEN'! Ik dacht, dadelijk stuurt "de gek" nog zijn 2 grote honden op ons af! Wij liepen zo snel mogelijk richting de camping en bevonden ons op de Beekerweg.
Omdat de "burgeragent" met zijn vriendin en de 2 grote handen ons in zijn auto op ± 40 meter afstand langzaam bleven volgen, voelden I. en ik ons zeer ernstig bedreigd. Het kwam ons voor als ware het een 'Krimifilm'! Ik besloot om bij een woning gelegen aan de Beekerweg (…) aan te bellen, en de politie in te schakelen voor hulp. De zoon van de aldaar wonende Familie U. maakte de deur open. Ondertussen was de "burgeragent" ook voor de deur gestopt. Ik vroeg de jongen om 1-1-2 te bellen, omdat mijn vriendin en ik ons vreselijk bedreigd voelden door de 2 mensen die in de auto zaten. De jongen aarzelde echter, waarop ik aandrong BEL 1-1-2, WIJ ZIJN IN GEVAAR! De jongen ging zijn vader voor hulp halen, die direkt kwam en even later ook zijn moeder. Ik vroeg de vader de politie te bellen omdat I. en ik ons bedreigd voelden door de 2 mensen die in de auto zaten. De "burgeragent" die het raam open had staan, zei de huiseigenaar dat het niet nodig was om de politie te bellen, omdat hij zelf de politie gebeld had, en de politie reeds onderweg is. De vader wist geen goede raad met de situatie waarop ik hem zei: deze man is niet van de politie, bel alstublieft 1-1-2! De "burgeragent" kwam daarop zijn auto uit en zei dat hij bereid was om de huiseigenaar zijn identiteitsbewijs te tonen, maar niet aan mij! De "burgeragent" kwam de trap naar het pand toe opgelopen, negeerde mij volkomen, en toonde de huiseigenaar zijn identiteitsbewijs, onderwel er wel voor zorgend dat ik niet mee kon kijken. Hierop vroeg hij de huiseigenaar mij te vertellen of hij een politieman was. De huiseigenaar bevestigde dit aan mij. Hierop antwoordde ik de "burger-agent": daar heb ik niets mee te maken, u bent verplicht om mij uw identiteitsbewijs te tonen, en zolang u dit niet doet heb ik aan u geen enkele boodschap, en liep de trap van de woning af en ging samen met I. terug naar de camping in de volle overtuiging te doen te hebben met 2 stelletjes gekken, waarvan de een politieman speelt, en de vrouw bij hem een kriminele 'dierenbeschermer' is! Deze vrouw die in de auto zat, schold ons bij het passeren van de auto onderwel alles toe wat zij kon bedenken.
I. en ik waren zo onder de indruk van datgeen wat ons overkomen was, dat elke auto die ons inhaalde met angst en argwaan bekeken werd. Toen wij uiteindelijk omstreeks ± 19.45 'geestelijk aangeslagen' op de camping in Ulestraten arriveerden kwam er gelukkig een politiebusje de parkeerplaats opgereden. Hierin zaten agenten K. en R., die zeer bereidwillig luisterden naar hetgeen wat ons overkomen was. I. en ik waren zo overstuur, vreselijk kwaad en gechoqueerd van hetgeen ons overkomen was, dat de agenten op vriendelijke wijze zeiden, zeg maar alles wat op uw hart ligt, dat is voor u heel belangrijk! Ik nodigde de agenten uit om naar mijn caravan te gaan. De agenten gingen met ons mee en wisten zich te herinneren dat mijn roofvogelasiel de laatste tijd veel in het nieuws geweest is, en stelden mijn werkzaamheden die ik voor de politie deed ten zeerste op prijs, en zouden het bijzonder betreuren indien ik door dit afschuwelijke voorval met een kollega die zij verder ook niet kenden, de samenwerking met de politie wenste te beëindigen. Zij hebben geen vergunningen gekrontoleerd of mij gevraagd hierna, maar zagen dat ik een vertrouwenspersoon was! Ik vroeg de agenten naar de naam van hun 'kollega' omdat ik een klacht tegen hem wil indienen bij de heer Az. Ik kreeg van hen als naam uitsluitend de naam door: "agent V." en werkzaam in Maastricht. De agenten gaven mij groot gelijk dat ik een klacht wilde indienen, en dat de heer Az. deze agent wel kent. Ook excuseerde de beide agenten zich aan l. en mij omtrent het gedrag van hun kollega. De agenten zeiden dat zij als politieman verplicht zijn om met de medemens zó om te gaan op dezelfde wijze zoals zij zelf ook behandeld willen worden! Ik gaf de agenten K. en R. een politiefolder "Handhaving Groene Wetten" waarin mijn bedrijf VOGELPREVENTIE LIMBURG deelnemer is en vernoemd wordt. Nadat de beide agenten weggegaan zijn heb ik direkt gebeld naar de mij bekende Brigadier B.. van de Politie Limburg Zuid, District Sittard, en hebben I. en ik hem van het afschuwelijke voorval bericht. De heer B. nodigde ons uit om op 15 september 1998 om 11.00 uur naar het bureau in Sittard te komen, en ons verder te helpen, omdat ik hem vertelde aangifte te willen gaan doen. Op 14 september zijn I. en ik opnieuw naar de woning gegaan van de Familie U., om hen mee te delen dat wij een klacht gaan indienen tegen "agent V." en ik hiervoor een afspraak heb gemaakt bij Brigadier B. in Sittard op dinsdag 15 september. Ook vroegen wij de heer en mevrouw U. om hun medewerking te verlenen indien de politie hierom vraagt. De heer en mevrouw U. nodigden ons daarop uit om binnen te komen. Toen I. en ik hen vertelden geen oog dicht te hebben gedaan, en nog onder de indruk waren van hetgeen ons was overkomen, zeiden zij dat ook hun zoon die alles had gehoord, 's avonds nog zo onder de indruk was van hetgeen hij meegekregen had. Ook de heer en mevrouw U. waren perplex van de situatie. Toen wij bij hun woning vertrokken, op zaterdag 12 september, had mevrouw U. aan de "burgeragent" gevraagd of hij van de politie was. Daarop had de man gereageerd namelijk: niet van de politie maar bij de politie! De echtgenoot vond alles uiterst vreemd. Zijn echtgenote vroeg aan de "burgeragent" waarom hij geen uniform droeg? Hierop antwoordde de "burgeragent" dat een politieman 24 uur per dag dienst heeft. Familie U. is bereid om de politie te woord te staan.
Op maandag 14 september 1998 kreeg ik 's avonds laat een telefoon van de heer U. De heer U. vraagt aan mij om uiterst terughoudend te zijn naar de politie toe, omdat hij en zijn familie bang zijn voor repressailles van deze agent V..
Ik heb daarop de heer U. gezegd dat wij in een Rechtsstaat leven, en dat ik uiteraard zijn vraag respecteer en meeneem in het gesprek morgen met Brigadier B. Ik heb de heer U. gevraagd om zelf kontakt op te nemen met de heer B., en zei hem dat ik aangifte wil gaan doen bij de Officier van Justitie in Maastricht en de Korpschef van Maastricht…"
2. Naar aanleiding van het betreffende contact met verzoeker op 12 september 1998 maakten de politieambtenaren F. en V. op 21 september 1998 de volgende rapportage op:
“…Op zaterdag 12 september 1998 omstreeks 18.00 uur liep ik, Rapporteur F., over de Bamfordweg te Ulestraten.
Ik was doende mijn honden uit Ie laten. Ik had hiertoe mijn personenauto geparkeerd op de Bamfordweg ter hoogte van de inrit naar het vliegveld.
Op het moment dal ik enkele meters over voornoemde weg had gelopen, zag ik enkele honderden meters verderop een tweetal personen op een aldaar geplaatste bank zitten. Enkele minuten later zag ik dat deze twee personen waren opgestaan en richting de Burgemeester Visscherstraat liepen. Ik zag dat een van deze personen zijn arm omhoog hield. Ik zag dat aan deze arm een vogel fladderde. Ik zag dat het een grote vogel betrof, waarschijnlijk een uil of andere roofvogel. Ik zag dat deze vogel meerdere malen op zijn kop fladderde.
Omdat ik in de veronderstelling was dat deze persoon een vogel vasthield, ben ik naar de eerder genoemde personen gereden.
Dichterbij gekomen zag ik, F., dat het een grote bruine vogel betrof, vermoedelijk een havik. Ik zag dat de twee personen een man en een vrouw betrof. Ik zag dat de man een leren handschoen droeg. Ik zag dat de vogel met een leren touw vast zat aan de leren handschoen. Ik zag het touw een lengte had van ongeveer 30 centimeter.
Ik zag dat de vogel constant schrok van langskomende personenauto' s, vrachtwagens en de vele wandelaars.
Dit nam ik waar omdat de vogel, op het moment dat er een voertuig passeerde, opvloog en hevig begon te fladderen. Ik zag dat hierdoor enkele veren uit het verendek van vogel kwamen.
Doordat de vogel vast aan de handschoen zat, kon deze niet wegvliegen en raakte steeds verstrikt in het eerder genoemde touw. Ik zag dat de man de vogel telkens moest ontdoen van het touw wat om de poten van de vogel was gaan zitten.
Ik zag dat de vogel geen kap over zijn hoofd droeg om te voorkomen dat deze schrok van langs denderende voertuigen.
Vervolgens heb ik de man aangesproken en hem gevraagd wat de bedoeling was van de vogel. Hierop antwoordde hij dat hij deze uitliet.
Ik vroeg hem of het normaal was dat de vogel constant schrok.
Hij antwoordde dat dat normaal was en vroeg waar ik me mee bemoeide.
Hij zei tegen mij: "Het is net zo normaal dat jij je honden uitlaat als dat ik mijn vogel uitlaat." Vervolgens liep de man verder.
Ik, rapporteur F., ben vervolgens naar huis gegaan. Thuis gekomen sprak ik mijn vriend. Ik heb hem het verhaal verteld. Tezamen met hem ben ik terug gegaan naar de Bamfortweg te Ulestraten. Ter hoogte van de JCB zagen wij, rapporteurs, een man en een vrouw lopen. Wij zagen dat op de rechterarm van de man een vogel zat. Wij zagen dat het een grote bruine vogel was.
Wij zagen dat er van achter de man en de vrouw een personenauto kwam rijden. Wij zagen dat de vogel blijkbaar schrok van deze auto omdat wij zagen dat de vogel opvloog en hevig begon te fladderen. Hierop zijn wij naar de man en de vrouw gelopen.
Ik, V., vroeg aan de man wat de bedoeling was van deze vogel.
Ik hoorde dat de man zei: "Wie bent u en waar bemoeit u zich mee".
Hierop heb ik, V., mij middels mijn legitimatie van de politie gelegitimeerd als zijnde politieambtenaar.
Ik heb mijn legitimatie aan de man gegeven en wij, rapporteurs, zagen dat de man de legitimatie bekeek. Vervolgens gaf de man mij de legitimatie terug en zei tegen ons dat hij een bijzondere opsporingsambtenaar was en zodoende bevoegd was tot het houden van de vogel.
Hierop heb ik, V., de man gevraagd om zich te legitimeren als zijnde bijzonder opsporingsambtenaar. Tevens vroeg ik de man naar zijn vergunning terzake het houden en vervoeren van beschermde vogels.
Wij, rapporteurs, hoorden dat de man zei: "Ik heb mijn vergunning op de camping liggen en als je deze wilt zien dan moet je maar meelopen.
Hierop antwoordde ik, F., dat dit niet de bedoeling was en dat hij de vergunning bij zich moest hebben. Wij hoorden dat de man kwaad werd en zich begon op te winden.
Wij, rapporteurs, hoorden dat de man zei: "Ken je Az. niet? Dat is een goede vriend van mij." Ik, V., zei tegen de man dat het kennen van collega Az. geen vrijbrief was voor het plegen van strafbare feiten.
Hierop antwoordde hij dat hij niet geloofde dat ik, V., politieagent was.
Hierop heb ik hem medegedeeld dal ik de politie zou bellen en de collega' s zou laten komen.
De man vroeg wat wij voor bevoegdheden hadden. Ik deelde de man mede dat, mocht hij niet kunnen aantonen dat hij rechtmatig bezig was, ik de bevoegdheid had om de vogel in beslag te nemen. Ik zou dan overleg plegen met de officier van justitie.
De man zei tegen ons, rapporteurs, dat hij niet meer wilde wachten en wij zagen dat de man tezamen met zijn vrouw verder liep.
Enkele meters verderop zagen wij dat de vrouw zich omdraaide en tegen ons in de Duitse taal schreeuwde: "Wat moet u nou, waarom doet u zo moeilijk?"
Ik, F., zei tegen de vrouw dat wij niet moeilijk deden maar alleen de regels naleefden.
Wij, rapporteurs, hoorden dat de man opgewonden werd en schreeuwde: "Ik bepaal zelf wel wat ik niet en wel mag". Hierop liepen de man en de vrouw via de Burgemeester Visscherstraat de Beekerweg in.
Gekomen ter hoogte van het eerste woonhuis op de Beekerweg, zagen wij dat de man naar de voordeur van deze woning liep en aanbelde. Hierop zijn wij uit de auto gestapt.
Wij hoorden dat de man tegen de bewoner zei: "deze mensen bedreigen mij, wilt u de politie bellen?"
Hierop hebben wij, rapporteurs, ons gevoegd bij de bewoner van de woning.
Ik, V., heb de bewoner mijn legitimatie laten zien en hem medegedeeld dat ik de collega's al gebeld had. Hierop schold de man mij uit voor crimineel.
Wij zagen dat de man en de vrouw hun weg vervolgden in de richting van de vliegveldweg. Wij zagen dat de vogel, eerder genoemd, steeds opvloog en hevig begon te fladderen als er een voertuig voorbij kwam.
Om de zaak niet te laten escaleren hebben wij van een afstand de zaak in ogenschouw genomen. Ter hoogte van de Sint Catherinastraat verloren wij de man en de vrouw uit het oog. Even later zagen wij de collega's van afdeling Meerssen komen. Op ons verzoek zijn deze naar de camping gegaan en hebben de man aangesproken. In de caravan bleek de man nog een 8-tal roofvogel te hebben gehuisvest.
Op Maandag 14 september 1998 omstreeks 13:00 uur hebben wij, rapporteurs, een gesprek gehad met Az. Tijdens dit gesprek bleek dat de man zijdelings contact had gehad met Az. Tevens deelde Az. ons mede dat het volgens hem verplicht was om een vergunning en een vervoersvergunning te hebben als men met een dergelijke vogel over straat loopt. Tevens moest men voorzorgsmaatregelen nemen, zoals een kap over het hoofd van de vogel, om de vogel geen onnodig leed aan te doen. Artikel 36 en 37 van de WelzijnsWet dieren is van toepassing.
Op vrijdag 18 september 1998 is door mij, V., mijn directe chef Bu. van het hele voorval op de hoogte gebracht…"
3. Bij brief van 26 oktober 1998 reageerde de plv. hoofdoffier van justitie te Maastricht als volgt op verzoekers klacht van 18 september 1998:
"…Ik heb kennis genomen van Uw brief van 18 september 1998 waarbij U een omschrijving geeft van een incident waarbij U en Uw vriendin op 12 september 1998 betrokken zijn geraakt.
Met toenemende verbazing heb ik kennis genomen van Uw ervaringen met politieman "V.". Mijn bevoegdheid in deze is gelegen in de beoordeling of er in het onderhavige geval sprake is van enig strafbaar feit.
Hoewel ik mij kan voorstellen dat de situatie als door U omschreven op U en Uw vriendin bedreigend is overgekomen lijkt mij in deze echter geen sprake van een bedreiging in strafrechtelijke zin zoals omschreven in artikel 285 Wetboek van Strafrecht. De door U aangehaalde overtreding van de Vogelwet lijkt mij enigszins gezocht en zou voorts geen recht doen aan de gebeurtenis zoals U stelt dat die heeft plaatsgehad. Ik zal derhalve tegen de betreffende politieman geen strafrechtelijke vervolging doen instellen.
Ten aanzien van deze beslissing wijs ik U op de mogelijkheid dat, indien U zich daarmee niet kunt verenigen, U daartegen op grond van artikel 12 Strafvordering een klacht kunt indienen bij het Gerechtshof, (…) 's-Hertogenbosch.
Een en ander laat echter onverlet dat er sprake kan zijn geweest van onbehoorlijk optreden van de betreffende politiefunctionaris.
Ter beoordeling van de behoorlijkheid van dit optreden heb ik Uw klacht derhalve doorgestuurd aan de klachtencoördinator van de Politieregio Limburg-Zuid, die U van het verloop van de verdere afhandeling van deze klacht op de hoogte zal stellen…"
4. Bij brief van 26 oktober 1998 deelde de plv. hoofdofficiier van justitie te Maastricht de klachtencoördinator van het regionale politiekorps Limburg-Zuid het volgende mee:
"…Bijgaand doe ik U toekomen een klacht van de heer A. naar aanleiding van een ervaring/aanvaring met een politiefunctionaris op 12 september jl.
Tevens voeg ik bij een afschrift van mijn antwoord aan de heer A. naar de inhoud waarvan ik U moge verwijzen.
Ik verzoek U de klacht overeenkomstig de klachtenregeling in behandeling te nemen en de heer A. van de procedure en het verloop daarvan op de hoogte te stellen…"
5. Op 9 november 1998 deelde de klachtencoördinator van het regionale politiekorps Limburg-Zuid verzoeker het volgende mee:
"…Zoals u uit de brief van de hoofdofficier van justitie te Maastricht reeds hebt kunnen lezen, werd uw klachtschrijven ter verdere afhandeling aan mij toegezonden.
In overleg met de korpschef werd besloten de betrokken politie-ambtenaren inclusief de agenten met wie u na het gebeuren op 12 september jl. een gesprek had, een rapport te laten opmaken.
Afhankelijk van de inhoud van deze rapportages zal in overleg met de districtschef van Maastricht worden besloten of uw klacht zal worden behandeld conform de Regionale Klachtenregeling Limburg-Zuid danwel dat er een disciplinair onderzoek zal plaatsvinden. Zodra een beslissing is genomen, zult u hierover bericht ontvangen…"
6. De politieambtenaren K. en R. van het regionale politiekorps Limburg-Zuid maakten van hun optreden op 12 september 1998 het volgende ongedateerde rapport op:
"…Op 12 september 1998, omstreeks 18:40 uur, kregen wij, K., brigadier van politie, en R., agent van politie, de melding van de meldkamer om ons te begeven naar Ulestraten, Nieuwe Vliekerweg, alwaar een persoon met een havik zou lopen langs de openbare weg.
Wij begaven ons vervolgens naar de opgegeven plaats. 10 minuten na de melding kregen wij bericht van de meldkamer, dat bedoelde persoon op de Putstraat te Schiettecoven zou lopen en dat de collega's V. en F. de melders waren. Zij zouden aldaar op ons wachten.
Door ons werd vervolgens op de Putstraat voornoemde collega's aangetroffen. Zij vertelden ons, dat een hen onbekende man met een havik op de hand langs de openbare weg aan het wandelen was en dat de havik meerdere malen, als een auto langskwam, van de hand omhoog vloog en niet weg kon vliegen, omdat hij aangelijnd was. De collega' s hadden de man aangesproken hierover. Men had de man gevraagd of hij de vergunning kon laten zien, voor het voorhanden hebben van de havik. De man verklaarde deze niet bij zich te hebben maar dat men met hem mee kon naar de camping (…), waar hij de bescheiden had liggen. Vervolgens was het tot een woordenwisseling gekomen. Hierna hadden de collega's gebeld met de meldkamer.
Naar aanleiding hiervan zijn wij naar camping (…) gegaan, alwaar wij de ons bekende Valkenier van A. aantroffen. Deze was zeer geëmotioneerd en vertelde ons, dat hij was aangesproken door een hem onbekende man en vrouw. Deze hadden hem verteld dat zij van de politie waren en dat hij de havik mishandelde. Tevens was men voornemens om de havik in beslag te nemen. Deze twee mensen hadden zich volgens hem niet gelegitimeerd als zijnde politieambtenaren. Hij was door het verbale optreden van deze twee mensen dusdanig onder de indruk gekomen, dat hij bij een willekeurige woning had aangebeld, met het verzoek om de politie te bellen, daar hij zich bedreigd voelde. Zijn vriendin was getuige geweest van het voorval en zij bevestigde ons het gebeuren.
A. deelde ons mede, dat hij een klacht wilde indienen over de manier waarop hij door de collega' s was aangesproken. Wij hebben A. op de hoogte gesteld op welke wijze hij deze klacht moest indienen.
De heer A. liet ons duidelijk blijken, dat de woorden dierenmishandeling en inbeslagneming bij hem diepe indruk gemaakt hadden.
Vervolgens hebben wij weer een gesprek gehad met de collega's V. en F. en hen verteld wat de heer A. ons medegedeeld had.
De collega's deelden ons mede, dat V. zich gelegitimeerd had en dat vanaf het eerste contact een gesprek met A. niet mogelijk was. Gezien het gedrag van de heer A. alsmede het feit, dat deze geen vergunning kon tonen, had men ons gebeld voor assistentie.
V. en F. werden door ons in kennis gesteld van het feit, dat de heer A. voornemens was een klacht tegen hen in te dienen.
Door mij, K., is besloten van vorenstaande geen melding te maken in X-pol. De reden hiervoor is, dat ik van mening ben dat andere collega's vorenstaande lezen en een ieder een eigen mening gaat vormen over betrokken partijen. Dit kan de werkverhouding schaden tussen collega's onderling en tussen de collega's met de heer van A..
Door mij, K., is op 13 september 1998, de inspecteur van politie Ve. van vorenstaande in kennis gesteld…"
7. In het rapport van politieambtenaar G. van het regionale politiekorps Limburg-Zuid van 2 december 1998 staat onder meer het volgende vermeld:
"Nadat ik de hoofdagent V. op de hoogte had gesteld van de inhoud van de klacht/aangifte en na hem op de hoogte te hebben gesteld van de tot nu toe gevolgde procedure en ondernomen (ambts)handelingen, verklaarde hij als volgt.
"Ik herinner mij dat voorval op 12 september 1998 in de late middag of vroege avond. In eerste instantie was hierbij mijn vriendin F. betrokken. Mijn vriendin was de honden gaan uitlaten en kwam mij even later halen. Onze honden zijn per se niet agressief. Het betreft een golden retriever en een herder van een halfjaar oud. Zij had twee mensen bij het uitlaten van de honden gezien die een roofvogel bij zich hadden die nogal te keer ging. De roofvogel werd daarbij aan de poten vastgehouden. Mijn vriendin kwam mij halen omdat ik adspirant inspecteur van de Dierenbescherming ben. Ik ben vervolgens samen met mijn vriendin ter plaatse gegaan. Nabij de inrit van het vliegveld Maastricht/Aachen Airport zag ik twee personen lopen. Een van die personen had een grote vogel op zijn arm, die voortdurend fladderde. Die vogel, vermoedelijk een roofvogel, kon niet wegvliegen. Ik ben naar die mensen toegegaan en ik heb hen aangesproken. Ik heb mij bekend gemaakt als adspirant inspecteur van de Dierenbescherming en politieambtenaar.
Ik heb aan een van die personen, met name de man die de vogel vast hield, mijn politielegitimatiebewijs laten zien en in handen gegeven. Met betrekking tot het door klager geopperde over het identiteitsbewijs, heb ik inderdaad gezegd dat beter het woord pasje gebruikt kon worden dan wist iedereen waarover we het hadden. Het was per se niet mijn bedoeling de man te treiteren of te irriteren. Ik vroeg de man op een normale manier de vergunning te tonen tot het houden van deze roofvogel. Toen begon eigenlijk de zaak te escaleren. De man vertelde dat hij bijzonder opsporingsambtenaar was en gerechtigd was tot het houden van de roofvogel. De man zei dat hij die vergunning op de camping had liggen en ik moest maar even meelopen om de vergunning te zien. Hier voelde ik niks voor. Ik weet wat op die camping zit en bovendien is het niet gebruikelijk dat ik als politieambtenaar met mensen mee naar huis ga om papieren in te zien of te controleren. Ik deelde die man mee dat hij de vergunning bij zich diende te hebben. Die man begon zich langzaam op te winden en schermde met het feit dat hij mijn collega Az. goed kende. Hij vroeg mij tevens wat ik dacht eraan te doen. Ik heb hem toen gezegd dat ik desnoods de vogel in beslag zou kunnen nemen en de Officier van Justitie verder laten beslissen. Ik deelde de man tevens mede dat ik de politie zou bellen en laten komen. Dat duurde de man kennelijk te lang. Hij en zijn vrouwelijk gezelschap zijn toen verder gelopen. Het is onjuist dat ik toen "halt, staan blijven" heb geroepen.
Mijn vriendin F. heeft via de meldkamer de Basiseenheid Meerssen gewaarschuwd. Wij zijn de man en vrouw met onze auto gevolgd. Wij zagen dat de man bij een woonhuis aanbelde. Wij hebben ons toen ook vervoegd bij dat woonhuis en ik heb mij bij de bewoner kenbaar gemaakt als politieambtenaar onder de mededeling dat de collega's van Meerssen onderweg waren. Ter plaatse noemde de man met de vogel ons criminelen. Ik heb hierop gereageerd door te zeggen dat hij moest uitkijken wat hij zei. Ik heb noch de man of de vrouw die bij hem was beledigd of anderszins onheus benaderd. Ik heb die man en vrouw ook niet bedreigd of iets dergelijks. Mogelijk dat mijn postuur daar debet aan kan zijn. Mijn vriendin en ik hebben ook niet gescholden of iets dergelijks.
Het is goed mogelijk dat ik tegen die man gezegd heb dat er sprake was van dierenkwelling. Het woord mishandeling heb ik niet gebruikt.
In eerste instantie was de man met de roofvogel rustig. Gaande het gesprek werd hij steeds opgewondener en agressiever. Ik dacht bij mezelf dit gaat niet goed. Ik was er ook bang voor dat hij iets met die roofvogel zou doen. Ik hield daarom steeds een meter of twee afstand van die man met die vogel. Ik was ook geenszins van plan om die vogel aan te pakken. De roofvogel bleef constant fladderen omdat hij steeds opgeschrikt werd door voorbijgangers, auto's of andere vogels. De roofvogel droeg geen kapje. Ik vond dat ik aan de situatie iets moest doen. Ik heb mij dan ook om die reden kenbaar gemaakt als politieambtenaar. Als ik, als politieambtenaar, in een dergelijke situatie niets zeg, wat kan ik dan nog van een burger verwachten? Ik stap overigens niet voor elk wissewasje uit mijn auto!
Nu achteraf, na een gesprek met collega Az. kort na het voorval, hoorde ik dat er in de persoonlijke- en privé-sfeer iets mis is met klager/aangever. Collega Az. heeft met hem zakelijk te doen gehad in het kader van "Groene wetten". Het feit dat je iemand bij de politie kent, is geen reden dat je alles mag.
Ik heb het voorgevallene niet in het bedrijfsprocessensysteem X-pol vastgelegd. Ik heb niet zo zwaar aan de situatie getild als klager/aangever. In overleg met de coördinator-uitvoering van mijn basiseenheid, P. heb ik geen proces-verbaal opgemaakt. Mede gelet op het feit dat klager/aangever toch mogelijk goed werk doet met betrekking tot vogels, zou het opmaken van een proces-verbaal averechts kunnen werken. In overleg met de Chef basiseenheid I, Maastricht, Bu., heb ik wel het voorval voor mezelf vastgelegd, voor het geval dat erop terug gekomen zou worden. Ik stel U een exemplaar van die rapportage ter hand (zie hiervóór, onder A.2.; N.o.) Mijn chefs zijn kort na 12 september 1998 over het voorval geïnformeerd.
Ik vind het overigens zeer vervelend wat klager/aangever op papier heeft gezet. Ik vraag me af of ik geen aangifte moet doen. Zijn beschuldigingen gaan alle perken te buiten.
Nadat ik, rapporteur, de hoofdagent F. op de hoogte had gesteld van de inhoud van de klacht/aangifte en na haar op de hoogte te hebben gesteld van de tot nu toe ondernomen (ambts)handelingen en gevolgde procedure, verklaarde zij als volgt.
"Ondanks het feit dat ik niet als politieambtenaar ben opgetreden - ik was niet in functie - en mij ook niet als zodanig heb kenbaar gemaakt, ben ik toch bereid een verklaring af te leggen.
Op 12 september 1998 in de namiddag rond etenstijd liet ik nabij het vliegveld te Beek mijn honden uit. De honden liepen los aan de voet. De honden, een golden retriever en een herderpup zijn niet agressief. Ik weet dat daar in de buurt wat uilen zitten. Ik zag in de verte twee mensen op een bank zitten. Zij stonden op gegeven moment op en ik zag bij een van die mensen iets onderaan een arm fladderen. Ik dacht dat dat best een uil kon zijn. Die vogel reageerde op alles wat langs kwam. Ik ben toen de kant van die mensen opgereden en ik zag toen ik dichterbij was gekomen dat er een grote roofvogel aan de arm van een man vast zat.
Ik heb die man, die in gezelschap van een vrouw was, toen aangesproken met de vraag of hij aan het jagen was. Ik heb mij niet als politieambtenaar kenbaar gemaakt. De vogel bleef intussen voortdurend fladderen aan de arm van die man. De vogel droeg geen kapje over de kop. Ik heb tegen die man gezegd dat ik het maar raar vond. Ik ben toen terug naar huis gegaan om mijn vriend V. te halen omdat die vogel zo te keer bleef gaan en ik vermoedde dat iets niet goed zat. V. is aspirant inspecteur van de Dierenbescherming en heeft meer verstand van dit soort dingen dan ik.
Toen wij weer bij die mensen kwamen werd de situatie onaangenaam. Die man werd opstandig en agressief. Mijn vriend V. heeft zich als politieambtenaar gelegitimeerd. Hij heeft zijn legitimatiebewijs zelfs die man ter hand gesteld. Die man vertelde dat hij bijzonder opsporingsambtenaar was en precies wist hoe het moest. Een legitimatiebewijs van die man hebben wij niet gezien. Wij moesten maar met hem meelopen om de vergunning te zien. De vrouw die bij die man was begon op een gegeven moment te schreeuwen. Het werd een hele toestand. Op een gegeven moment schermde die man met het feit dat collega Az. een goede vriend van hem was.
Ik heb op enig moment de meldkamer van de politie gebeld met het verzoek een patrouille van de basiseenheid Meerssen ter plaatste te sturen. Het duurde nogal lang voordat die patrouille ter plaatse was. Die man en vrouw wilden kennelijk niet wachten en liepen door. Zij belden op een gegeven moment aan bij een woning en vertelden aan de bewoner dat zij bedreigd werden. V. heeft zich aan die mensen kenbaar gemaakt als politieambtenaar en heeft zijn legitimatiebewijs getoond. Door die man met de roofvogel en de vrouw die hem vergezelde werden wij ter plaatse uitgescholden voor criminelen. Intussen ging die roofvogel maar tekeer.
V. en ik hebben later de zaak met Az. kortgesloten. Het bleek dat hij de man met de roofvogel zijdelings, zakelijk kende. V. heeft later zijn chef basiseenheid geïnformeerd en wij hebben voor onszelf de zaak schriftelijk vastgelegd. Er is door V. geen proces-verbaal opgemaakt na overleg met de coördinator-uitvoering van zijn basiseenheid.
Noch V. noch ik hebben die mensen uitgescholden of bedreigd. V. heeft wel gezegd wat zijn bevoegdheden waren en wat hij zou kunnen doen. Het woord dierenmishandeling heeft V. niet gebruikt.
Bij navraag op 1 december 1998 bij de coördinator-uitvoering van de basiseenheid I Maastricht, de inspecteur van politie P. bleek mij, rapporteur, dat zowel de chef van de basiseenheid als de coördinator-uitvoering enkele dagen na het incident op de hoogte waren van het gebeurde. De inspecteur van P. meende zich te herinneren dat hij in een gesprek met de hoofdagent V. hem afgeraden had in een dergelijke situatie (confrontatie met burgers in vrije tijd) een bekeuring te geven. De inspecteur P. gaf aan op de hoogte te zijn gesteld door de inspecteur van politie Ve. van de basiseenheid Meerssen. De inspecteur P. informeerde tevens de chef basiseenheid over het voorval, hetgeen mij, rapporteur, door de chef basiseenheid I Maastricht, Bu. op 2 december 1998 bevestigd werd. Het was de inspecteur P. tevens bekend dat de hoofdagent V. door de chef van de basiseenheid over het voorval was aangesproken."
8. Bij brief van 23 december 1998 deelde de klachtencoördinator van het regionale politiekorps Limburg-Zuid verzoeker het volgende mee:
"…In aansluiting op mijn schrijven d.d. 9 november 1998 (zie hiervóór, onder A.5.; N.o.), deel ik u mede dat uw klacht conform de Klachtenregeling Politie Limburg Zuid zal worden behandeld.
Ik heb uw klacht daartoe gezonden aan de districtschef te Maastricht. Deze zal een klachtbehandelaar aanwijzen, die hierover contact met u zal opnemen.
Een folder betreffende de klachtenprocedure gaat als bijlage hierbij…”
9. Op 25 januari 1999 deelde de chef van het district Maastricht van het regionale politiekorps Limburg-Zuid verzoeker het volgende mee:
"…Op 18 september 1998 heeft U een klacht ingediend tegen de politieambtenaar "V.". Op 15 januari 1999 heeft er een nader gesprek plaatsgevonden met de klachtbehandelaar G., waarbij U Uw klacht nader heeft toegelicht.
Ik heb begrepen uit de rapportage dat U de mening bent toegedaan dat er voldoende aandacht aan Uw klacht is besteed. Zoals door de klachtbehandelaar is aangegeven zal er met de betrokken politieambtenaar een afrondend gesprek plaatsvinden, waarbij de kernpunten uit Uw nadere toelichting aan de orde zullen komen.
De procedure schrijft voor dat ik U erop attent maak dat indien U niettemin afdoening door de Korpsbeheerder op prijs stelt, U deze schriftelijk kunt verzoeken om behandeling van de klacht…"
10. In zijn rapport van 28 januari 1999 verklaarde politieambtenaar G. van het regionale politiekorps Limburg-Zuid mee:
"…Op vrijdag 15 januari 1999 sprak ik in het bureau basiseenheid Meerssen met klager A. en zijn vriendin. Ik stelde klager op de hoogte van de tot dan toe gevolgde procedure en verrichte aktiviteiten naar aanleiding van zijn klacht. Vervolgens gaf ik klager de gelegenheid zijn klacht nader toe te lichten. Naarmate het gesprek vorderde werd klager A. steeds emotioneler. Hij verklaarde nu de "film" weer afgedraaid werd, hij zich weer opnieuw opwond over het gebeurde. Zijn vriendin verklaarde inmiddels meer afstand genomen te hebben en zich niet meer boos te maken.
Kernpunten van de nadere toelichting door klager waren de volgende:
• Politieambtenaar V. heeft zich niet behoorlijk als politieambtenaar bekend gemaakt. Hij heeft, volgens klager, slechts gezwaaid met een papiertje. Hij heeft geen legitimatiebewijs aan klager in handen gegeven en klager heeft ook niet kunnen zien dat het een politielegitimatiebewijs was. Klager raakte pas min of meer overtuigd met een politieambtenaar te doen te hebben, toen de geüniformeerde collega's van de basiseenheid Meerssen ter plaatse kwamen. Klager merkte op dat het legitimatiebewijs wel aan de heer U. ter inzage was afgegeven. De vrouw die bij agent V. was heeft zich volgens klager niet als politieambtenaar bekend gemaakt of gemanifesteerd.
• Het optreden van agent V. vond klager alle perken te buiten gaan. Klager en zijn vriendin voelden zich werkelijk bedreigd. Zij dachten van doen te hebben met agressieve, gewelddadige dierbeschermers. Klager en zijn vriendin waren "kapot" van de wijze waarop zij benaderd werden.
Op de vraag hoe klager de verdere afhandeling van deze zaak zag was, aanvankelijk zijn wens dat agent V. zijn excuses zou aanbieden. Op de vraag of voldoende aandacht aan zijn klacht was geschonken, antwoordde hij even later dat dit het geval was. Op de suggestie van mij, rapporteur, om in een vervolggesprek door de direkte chef van de betrokken politieambtenaar, al dan niet bijgewoond door de klachtbehandelaar, de hierboven genoemde kernpunten de revue te laten passeren, reageerde hij positief. Hij was van mening dat dan zijn klacht voldoende aandacht had gehad en als afgehandeld kon worden beschouwd. Hij hield zich evenwel het recht voor om - als dit klachtbehandelingsgesprek bezonken was - voor een andere aanpak te kiezen.
Voor de volledigheid merk ik, rapporteur, het volgende nog op. Ik stelde vast dat klager op de hoogte was van de naam van agent V. Hij wist ook waar hij woonde en hij kende het kenteken van zijn auto. Ook wist hij dat de vrouw die agent V. vergezelde politieambtenaar is. Klager heeft (zakelijke?) contacten met politieambtenaren. Hij noemt zelf B. Klager liet ook doorschemeren dat in de kring van jagersvereniging en buurt eerder opmerkingen gemaakt zijn over het zich nogal fors manifesteren van agent V.
Zoals eerder aangegeven, kan op dit moment volstaan worden met een afrondend gesprek met collega V., waarbij de kernpunten zoals door klager aangegeven, de revue dienen te passeren. Het gesprek met collega V. - gevoerd door de Chef Basiseenheid I, Bu. - heeft op 28 januari 1999 plaatsgevonden…"
11. Bij brief van 16 februari 1999 deelde verzoeker de chef van het regionale politiekorps Limburg-Zuid het volgende mee:
“…Hierbij geef ik u mijn antwoord op de brief van de Districtschef de heer E. (zie hiervóór, onder A.9.; N.o.), n.a.v. het gesprek welke ik en mijn vriendin I. met de klachtbehandelaar de heer G. gehad hebben op 15 januari 1999 (zie hiervóór, onder A.10.; N.o.). De heer E. stelt in zijn brief, dat ik van mening ben dat er voldoende aandacht is besteed aan de klacht tegen agent V.
Ik ben met deze conclusie echter niet helemaal tevreden, en betwijfel of deze aandacht ook daadwerkelijk gevolgen heeft voor agent V. Agent V. heeft namelijk tegen de heer G. beweerd, dat hij zijn legitimatiebewijs wel degelijk aan mij 'zowel heeft getoond als heeft gegeven', hetgeen beide .absoluut niet het geval geweest is. Dat politieambtenaar V. over dit legitimeren niet de waarheid spreekt wanneer hij zich moet verantwoorden voor zijn gedrag bij de heer G., geeft mij toch wel te denken.
Indien agent V. gewoon correct gedaan had van 'hetgeen hij bij de heer van G. beweerde' , dan was deze zaak voor I. en mij beslist op een normale manier verlopen, en niet op de brute wijze waarop agent V. en zijn vriendin, zich naar ons toe opstelden. Wat mij ook bijzonder verbaasd heeft, is dat deze politie-vriendin van agent V. niet door de heer G. in de klachten procedure wordt betrokken.
Weliswaar heeft deze vriendin van agent V. zich tegen I. en mij niet als zijnde politieambtenaar opgesteld, maar heeft wel haar uiterste best gedaan, om zowel I. als mij te bedreigen!
Ik blijf dit een gedrag vinden wat niet bij een politie- ambtenaar hoort, en ben daarom van mening dat agent V. én zijn vriendin dit door de Korpsbeheerder te horen dienen te krijgen…"
12. Op 30 juni 1999 deelde de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid verzoeker het volgende mee:
"…Door u werd op 18 september 1998 een klacht ingediend i.v.m. het optreden van politie-ambtenaren op 12 september 1998 te Ulestraten.
Aangezien een informele behandeling van uw klacht niet mogelijk is gebleken, heb ik gelet op het bepaalde in de "Klachtenregeling Politie Limburg Zuid", uw klacht voorgelegd aan de commissie voor politieklachten. Deze commissie kan een uitspraak doen dat de gedraging, voor zover zij heeft plaatsgevonden, al dan niet behoorlijk is geweest.
Een kopie van het advies van de commissie van 18 juni 1999, waarnaar ik u kortheidshalve verwijs, voeg ik hierbij (zie hierna, onder A.13.; N.o.).
Ik heb besloten de overwegingen van de commissie over te nemen…"
13. In het rapport van 18 juni 1999 van de commissie voor de politieklachten van het regionale politiekorps Limburg-Zuid staat het volgende vermeld:
"…Door klager (en zijn vriendin) wordt onder meer gesteld dat hij en zijn vriendin op 12 september 1998 omstreeks 18.30 uur wandelden langs het vliegveld Maastricht/Aachen Airport op de Bamfordweg terwijl hij zijn geringde en geregistreerde havik bij zich had. Op een gegeven moment was een vrouw met haar auto naast hen gestopt en had op agressieve toon gevraagd of het normaal was wat zij deden. Na een korte discussie had deze vrouw gezegd dat zij haar vriend, die van de dierenbescherming was, hiervan in kennis zou stellen. Daarna was zij met hoge snelheid weggereden. Korte tijd daarna stopte dezelfde auto met bedoelde vrouw en een man als chauffeur. De wijze waarop deze man (betrokken politieambtenaar) naar hen toe liep was zeer bedreigend. Hij had daarbij geroepen "Ik wil uw vergunning zien en neem uw vogel in beslag wegens dierenmishandeling". De betrokken politieambtenaar had met een legitimatiekaart gezwaaid waarop klager in een flits iets van "politie" kon ontdekken. Zijn verzoek om dit legitimatiebewijs te controleren werd door de betrokken politieambtenaar geweigerd. De betrokken politieambtenaar bleef bij zijn voornemen om de vogel in beslag te nemen, omdat hij (klager) geen vergunning zou hebben om daarmee op de openbare weg te lopen. Klager had hierop geantwoord dat hij een vergunning voor heel Nederland had om roofvogels te vervoeren en dat bedoelde vergunningen in zijn woning (caravan) lagen. De betrokken politieambtenaar wilde echter niet met hem meegaan naar de camping. Ook gaf hij geen toestemming aan de vriendin (van klager) om de vergunningen te gaan halen In de daarop volgende verwijtende discussie, waarin de betrokken politieambtenaar zich bijzonder arrogant en beledigend t.o.v. de vriendin van klager gedroeg, mengde zich ook de vriendin van de betrokken politieambtenaar. Deze laatste schreeuwde onder meer dat het dierenmishandeling was. Klager was ervan overtuigd dat hij niet met een politieambtenaar te doen had, maar met zgn (gewelddadige) dierenbeschermers. Gezien de afgelegen plek waar zij zich op dat moment bevonden en het feit dat een verder gesprek hem zinloos leek, had hij besloten om door te lopen. Alhoewel de betrokken politieambtenaar schreeuwde dat ze moesten staan blijven, waren klager en zijn vriendin toch zo snel mogelijk doorgelopen in de richting van de camping. Omdat zij zich door de betrokken politieambtenaar en zijn vriendin met hun twee grote honden bedreigd voelden, besloten zij om bij een woning, gelegen aan de Beekerwcg (…), aan te bellen. Aan de bewoners werd gevraagd om de politie te bellen, omdat zij zich bedreigd voelden. De betrokken politieambtenaar zei daarop dat dit niet meer nodig was, omdat hij dit al gedaan had. De betrokken politieambtenaar toonde vervolgens aan de bewoners van bedoeld huis zijn legitimatiebewijs.
Dit laatste gebeurde echter op zo'n manier dat klager niet mee kon kijken. Bedoelde bewoner bevestigde dat het een politieambtenaar betrof. Hij (klager) had daarop echter geantwoord dat hij daar niets mee te maken had en dat de betrokken politieambtenaar verplicht was om hem zijn legitimatiebewijs te tonen Vervolgens was hij met zijn vriendin verder in de richting van de camping gelopen in de volle overtuiging te doen te hebben met een stelletje gekken Toen zij bij de camping aankwamen arriveerde gelijktijdig een politiebusje met twee politieambtenaren. Deze politieambtenaren hadden hem op een vriendelijke wijze zijn verhaal laten doen Desgevraagd hadden zij alleen de voornaam van de betrokken collega aan hem gegeven. Na het vertrek van deze politieambtenaren had hij direct een hem bekende brigadier te Sittard gebeld. Met deze brigadier hadden hij en zijn vriendin op 15 september 1998 in het politiebureau te Sittard een gesprek gehad omtrent het voorval, alsmede over het indienen van een klacht. Ook hadden hij en zijn vriendin nog een gesprek gehad met bedoelde bewoners van de woning waar zij hadden aangebeld op de dag van de gebeurtenis.
Door de betrokken politieambtenaar wordt onder meer gesteld dat zijn vriendin (collega) hem op die dag was komen halen, omdat zij bij het uitlaten van hun honden gezien had dat twee personen een roofvogel bij zich hadden, die nogal te keer ging. Deze roofvogel werd daarbij aan zijn poten vastgehouden. Zijn vriendin was hem komen halen, omdat hij aspirant inspecteur van de Dierenbescherming is. Met zijn vriendin ter plaatse gekomen, zag hij twee personen lopen. Een daarvan (klager) had een grote vogel op zijn arm die voortdurend fladderde, maar niet weg kon vliegen. Hij had deze mensen aangesproken en zich daarbij bekend gemaakt als aspirant inspecteur van de Dierenbescherming en politieambtenaar. Klager had hij toen zijn legitimatiebewijs laten zien en in handen gegeven Hij had daarbij tegen klager gezegd dat hij beter het woord pasje kon gebruiken dan wist iedereen waarover gesproken werd. Het was zeker niet zijn bedoeling geweest om klager te treiteren of te irriteren. Aan klager had hij op een normale manier gevraagd naar zijn vergunning tot het houden van bedoelde roofvogel. Op dat moment begon de zaak te escaleren.
Klager zei dat hij bijzonder opsporingsambtenaar was en gerechtigd was tot het houden van een roofvogel. Omdat hij de vergunning in zijn caravan op de camping had liggen, had hij hem verzocht mee te gaan naar de camping. Daar het niet gebruikelijk is dat politieambtenaren met mensen mee naar hun woning gaan om hun papieren te controleren, had hij aan klager medegedeeld dat hij daar niets voor voelde. Hij had daarbij tegen klager gezegd dat hij zijn vergunning bij zich diende te hebben. Klager begon zich vervolgens op te winden en schermde met het feit dat hij collega Az. goed kende. Aan klager werd duidelijk gemaakt dat hij (betrokken politieambtenaar) mogelijk de vogel in beslag kon nemen en vervolgens de officier van justitie hierover laten beslissen. Aan klager werd verder gezegd dat de politie zou worden gebeld om ter plaatse te komen. Omdat dit klager kennelijk te lang duurde, liep hij verder. Hij (betrokken politieambtenaar) had toen niet geroepen "halt, staan blijven" Nadat zijn vriendin (politieambtenaar) de politie van de Basiseenheid Meerssen gewaarschuwd had, hadden zij klager en zijn vriendin gevolgd.
Toen klager bij een woonhuis aanbelde hadden zij zich eveneens ter plaatse vervoegd Hij had aan de bewoner kenbaar gemaakt een politieambtenaar te zijn en gezegd dat collega's inmiddels gevraagd waren ter plaatse te komen.
Hij (betrokken politieambtenaar) had klager en zijn vriendin niet beledigd of anderszins onheus bejegend. Hij en zijn vriendin hadden ook niet gescholden of klager en zijn vriendin bedreigd. Misschien dal hij door zijn postuur bedreigend bij klager was overgekomen. Mogelijk had hij wel tegen klager gezegd dat er sprake was van dierenkwelling. Het woord mishandeling had hij echter niet gebruikt.
Nadien had hij na overleg met een collega en zijn chef besloten om in deze geen proces-verbaal op te maken tegen klager. De beschuldigingen van klager gingen naar zijn mening alle perken te buiten.
Door de vriendin (collega) van de betrokken politieambtenaar wordt onder meer gesteld dat zij op die dag niet in functie was en ook niet als politieambtenaar was opgetreden. Tijdens het uitlaten van hun honden had zij gezien dat een grote roofvogel aan de arm van een man vast zat en dat die vogel reageerde op alles dat voorbij kwam. Zij had die man, die in gezelschap was van een vrouw, aangesproken en gevraagd of hij aan het jagen was. Omdat de vogel zo Ie keer bleef gaan en omdat door haar werd vermoed dat er iets niet in orde was, was zij haar vriend (betrokken politieambtenaar) gaan halen.
Door haar werd het door haar vriend gestelde bevestigd. Haar vriend had zich aan klager kenbaar gemaakt als politieambtenaar en hem zijn legitimatiebewijs ter hand gesteld.
Op een gegeven moment had zij via de meldkamer verzocht om een politiepatrouille van de basiseenheid Meerssen ter plaatse te laten komen.
Ook aan de bewoners van de woning waar klager had aangebeld, had haar vriend zich gelegitimeerd als politieambtenaar. Door klager en zijn vriendin waren zij uitgescholden voor criminelen. Zij en haar vriend (betrokken politieambtenaar) hadden klager en zijn vriendin niet uitgescholden of bedreigd. Haar vriend had wel tegen klager gezegd wat zijn bevoegdheden waren. Het woord dierenmishandeling was daarbij echter niet gebruikt.
De korpschef is van mening dat de klacht voldoende is behandeld en dat hij geen reden heeft om aan de verklaring van de betrokken politieambtenaar, die naar zijn mening helder is, te twijfelen Van verwijtbaar of onjuist gedrag door de betrokken politieambtenaar is hem niet gebleken.
De commissie stelt de volgende klachtonderdelen vast.
1. de betrokken politieambtenaar heeft zich aan klager niet danwel onvoldoende gelegitimeerd
2. de betrokken politieambtenaar en zijn vriendin hebben zich op brute wijze tegen klager en zijn vriendin gedragen/opgesteld hetgeen als bedreigend was overgekomen.
De commissie is van mening ten aanzien van het gestelde onder
1. dat, gelet op de tegengestelde verklaringen , zij niet kan vaststellen of de betrokken politieambtenaar zich op de voorgeschreven wijze heeft gelegitimeerd. De commissie acht zich tav. dit klachtonderdeel niet tot oordelen in staat.
2. dat, gelet op de tegengestelde verklaringen, t.a.v. het (verbale) gedrag van de betrokken politieambtenaar en zijn vriendin, zij zich ook t.a.v. dit klachtonderdeel niet tot oordelen in staat acht.
Als overweging ten overvloede merkt de commissie op dat klager, als vergunninghouder en bovendien gelet op zijn functie en ruime ervaring, wist, althans had moeten weten, dat hij in het onderhavige geval deze vergunning bij zich diende te dragen. Klager is naar de mening van de commissie derhalve zelf (mede) debet aan het ontstaan van de onderhavige situatie…"
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht .
Standpunt korpsbeheerder
De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht het volgende mee:
"…In antwoord op Uw bovenaangehaalde brief werden dezerzijds door de hoofdinspecteur Dr. aan U de namen van de betrokken verbalisanten telefonisch doorgegeven. Ik kan U mededelen dat in deze aangelegenheid een volledige formele klachtbehandeling plaatsvond. Daaraan ging een zorgvuldige klachtbehandeling vooraf door de Commissaris van Politie G.
De regionale Klachtencommissie stelde twee klachtonderdelen vast: a. dat de ambtenaar zich niet danwel onvoldoende legitimeerde en b. dat de ambtenaar en zijn vriendin zich op brute wijze tegen klager en zijn vriendin zouden hebben opgesteld, hetgeen als bedreigend zou zijn overgekomen. Ten aanzien van beide onderdelen achtte de commissie zich niet tot oordelen in staat. Bovendien merkte de commissie op dat klager als vergunninghouder en gelet op zijn funktie en ruime ervaring, wist, althans had behoren te weten, dat hij in het onderhavige geval deze vergunning bij zich diende te dragen, waardoor klager derhalve zelf (mede) debet was aan het ontstaan van de situatie. Ik nam de overwegingen van de commissie over en berichtte dit aan klager.
Thans komt U tot vijf klachtonderdelen.
Alles overziende meen ik dat van politiezijde ruimschoots en zorgvuldig aandacht is besteed aan de klacht van A. en sluit ik mij in mijn oordeel aan bij de opvatting van de korpschef, wanneer deze stelt dat hij geen enkele reden heeft aan de verklaringen van de politie-ambtenaar en diens partner/politie-ambtenaar, te twijfelen. In die zin heb ik geen reden het handelen of gesuggereerd nalaten van de ambtenaar als verwijtbaar of onjuist gedrag te bestempelen.
Ik doe U alle op deze zaak betrekking hebbende bescheiden hierbij in kopie toekomen.
Mijns inziens heeft hier een niet alledaags te noemen ontmoeting plaatsgevonden op een bijzonder politieel taakveld. Aan de ene kant een bewogen valkenier A. van Vogelpreventie Limburg en zijn Duitse vriendin, in het bezit van een valk, waarvoor hij geen vergunning kon tonen en aan de andere kant een in vrije tijd optredende politie-ambtenaar, tevens aspirant Inspecteur van de Dierenbescherming, gewaarschuwd door en vergezeld van zijn partner/politie-ambtenaar, die dit aantreffen zodanig inschatte, dat hij zich geroepen voelde tot ambtelijk ingrijpen. Dat hij niet inging op voorstellen van A. om de vergunning op de camping te gaan inzien of zijn vriendin de vergunning te laten ophalen, laat ik over aan de persoonlijke inschatting van de bijzondere situatie van dat moment. Van enig beleid in zo'n bijzondere situatie kan geen sprake zijn.
De ambtenaar en zijn vriendin hebben mijns inziens m.b.t. hun optreden voortdurend afwegingen gemaakt m.b.t. aspecten van proportionaliteit en subsidiariteit. Zodra dit mogelijk was zijn zij overgegaan tot het waarschuwen van in dienst zijnde en terplaatse aangestelde collega's van de basiseenheid Meerssen.
Resumerend acht ik geen der klachtonderdelen gegrond…"
D. reactie hoofdofficier van justitie
De hoofdofficier van justitie te Maastricht verwees voor zijn reactie op verzoekers klacht naar zijn brief van 26 oktober 1998 (zie hiervoor, onder A.3.)
E. verklaring betrokken ambtenaren
1. Op 2 februari 2000 deelde politieambtenaar V. telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende mee:
"Op 12 september 1998 liet mijn vriendin F. onze honden uit. Toen zij terugkwam, deelde ze mij mee dat ze twee personen had zien lopen, van wie er één een grote roofvogel op zijn arm mee droeg. De vogel was aangelijnd. Mijn vriendin vroeg zich af of dit normaal was.
Omdat ik dit ook geen alledaagse situatie vond, ben ik samen met mijn vriendin weer in de auto gestapt, en heb ik deze mensen, ter plaatse aangekomen, aangesproken. Ik had op dat moment geen dienst.
Ik heb verzoeker allereerst gevraagd waar hij mee bezig was. Ik heb dat op een normale toon gevraagd. Ik ben ook niet op een dreigende manier op verzoeker en zijn vriendin afgelopen. Ik ben wel nogal fors gebouwd, en dat kan mogelijk agressief overkomen, maar ik had zeker niet die bedoeling. Ik heb niet geroepen "ik wil uw vergunning zien, en neem uw vogel in beslag wegens dierenmishandeling".
Verzoeker vroeg mij waar ik me mee bemoeide. Hierop heb ik me gelegitimeerd als politieambtenaar, en heb ik verzoeker mijn legitimatiebewijs overhandigd. Ik vroeg verzoeker om zijn vergunning voor het houden van de roofvogel te tonen. Verzoeker deelde mee dat hij die niet bij zich had, maar dat ik maar moest meelopen naar de camping waar hij zijn vergunningen bewaarde.
Ik heb verzoeker hierop op vriendelijke toon meegedeeld dat ik daartoe niet bereid was, omdat dat niet de gebruikelijke gang van zaken is. In mijn verklaring van 30 november 1998 heb ik gesteld dat ik wist wat er daar op die camping zat. Ik bedoelde daarmee dat er op die camping meerdere personen zitten die bekend zijn bij de politie.
Verzoekers vriendin heeft niet aangeboden om de vergunningen zelf te gaan halen.
Verzoekers opstelling was agressief. Hij deelde ook mee dat hij een goede vriend had, die bij de politie werkte, de heer A. Hierop heb ik verzoeker meegedeeld dat dat nog geen vrijbrief was voor het plegen van overtredingen. Ik heb niet gedreigd dat ik proces-verbaal zou opmaken voor verzet tegen en belediging van een ambtenaar. Ik heb ook niet gezegd dat ik mijn uiterste best zou doen om de gevolgen voor verzoeker zo zwaar mogelijk te laten zijn. Een proces-verbaal voor verzet zou ook onzin zijn, omdat geen sprake was van een verzetsituatie. Ik heb verzoeker wel gewezen op de mogelijke consequenties van het niet bij zich dragen van de vergunning. Ik heb verzoeker meegedeeld dat de politie de vogel in beslag kon nemen, en dat de officier van justitie dan zou beslissen over de inbeslagname. Ik heb niet getracht om de vogel in beslag te nemen. Een roofvogel die aangelijnd op iemands arm zit, pak je niet zomaar af. Daarvoor is zo'n dier te groot en te sterk. Bovendien ging de vogel nogal tekeer.
Ik heb mij niet arrogant jegens verzoekers vriendin, die geen Nederlands sprak, opgesteld. Verzoekers vriendin is van Duitse afkomst. Dat ben ik zelf ook. Iemands afkomst is voor mij geen reden om iemand te beledigen.
Mijn vriendin heeft niet geschreeuwd dat wat verzoeker deed dierenmishandeling was. Ik heb dat ook niet gezegd. Ik heb mogelijk wel gezegd dat sprake was van dierenkwelling. Dat is iets heel anders als mishandeling. Bij dierenkwelling behoeft geen sprake te zijn van opzet.
Verzoeker wilde niet geloven dat ik van de politie was. Hij bleef vragen om mijn identiteitsbewijs. Omdat hij dat woord niet goed uitspraak, heb ik hem meegedeeld dat hij beter het woord pasje kon gebruiken. Ik zei dat op een vriendelijke toon, en had zeker niet de bedoeling verzoeker te kleineren.
Ik heb verzoeker meegedeeld dat wij collega's, die wel dienst hadden, hadden gewaarschuwd, en dat we het best samen op hun komst konden wachten. Verzoeker was hiertoe niet bereid, en liep weg. Ik heb hem niet tegengehouden, omdat ik de situatie niet wilde laten escaleren. Ik heb niet geschreeuwd "halt, staan blijven".
Ik ben samen met mijn vriendin weer in de auto gestapt, en ben verzoeker op zo'n honderd meter blijven volgen. Na zo'n driehonderd meter belde verzoeker aan bij een woonhuis. Hierop ben ik uitgestapt. Een man en een vrouw kwamen bij de deur staan. Verzoeker riep dat hij werd bedreigd, en dat ze de politie moesten bellen. Hierop heb ik mij bij deze mensen gelegitimeerd, en heb ik gezegd dat ik de politie al had gewaarschuwd.
Vervolgens is verzoeker doorgelopen naar zijn camping. We zijn verzoeker en zijn vriendin wederom blijven volgen. Bij de weg die richting de camping gaat, zijn wij gestopt in afwachting van de gewaarschuwde collega's. Toen deze korte tijd later ter plaatse arriveerden, hebben wij hun de gehele gang van zaken meegedeeld, en zijn wij vertrokken."
2. Op 2 februari 2000 deelde politieambtenaar F. telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende mee:
"Allereerst wil ik opmerken dat mijn rol in deze zaak zeer beperkt was. Ik zie mijzelf dan ook meer als getuige dan als betrokken ambtenaar. Ik heb mij ook niet als politieambtenaar gelegitimeerd.
Op 12 september 1998 liet ik onze honden uit. Op enig moment zag ik op ongeveer vijfhonderd meter afstand twee mensen op een bankje zitten met een grote vogel die nogal tekeer ging. Ik vermoedde dat deze mensen aan het jagen waren. Ik heb mijn honden in de auto geladen, en ben vervolgens op de man en vrouw met de vogel afgereden. Ik ben niet met grote snelheid op hen afgereden. Dat kon ook niet, omdat het op de betreffende weg druk was met wandelaars. Bovendien kun je met twee honden achterin de auto ook niet ineens hard gaan rijden.
Ik heb verzoeker op normale toon gevraagd wat hij aan het doen was. Hierop deelde verzoeker mij mee dat hij de roofvogel gewoon even uit liet. Net zoals ik mijn honden uit liet. Ondertussen bleef de vogel flink tekeer gaan.
Omdat ik het een vreemde situatie vond, heb ik - thuisgekomen - mijn vriend V. van een en ander op de hoogte gesteld. Hij was op dat moment aspirant inspecteur van de dierenbescherming.
Ongeveer vijf minuten later arriveerde ik met mijn vriend weer ter plaatse. Hierop heeft mijn vriend verzoeker aangesproken, en heeft hij zijn legitimatiebewijs aan verzoeker ter hand gesteld. Ik bleef bij de auto staan op ongeveer vijf meter afstand. Mijn vriend was rustig en beleefd. Verzoeker reageerde echter fel en vroeg waar hij zich mee bemoeide. Mijn vriend vroeg naar verzoekers vergunning voor het houden van zo'n roofvogel. Hierop deelde verzoeker mee dat hij die niet bij zich had, maar dat we maar mee moesten komen naar een nabij gelegen camping alwaar hij verbleef en z'n vergunningen bewaarde. Mijn vriend deelde mee dat hij daartoe niet bereid was. Hij had op dat moment ook geen dienst. Inmiddels had ik al wel naar de meldkamer gebeld voor assistentie zodat collega's die wel dienst hadden de zaak konden afhandelen. Ik kan mij niet herinneren dat verzoekers vriendin heeft aangeboden de vergunning zelf te gaan halen.
Verzoeker deelde mee dat hij bevriend was met collega politieambtenaar A. Daarop heeft mijn vriend verzoeker meegedeeld dat dat nog geen vrijbrief was voor het begaan van overtredingen.
Mijn vriend heeft ook niet getracht verzoekers vogel af te pakken. Dat zou ook niet zomaar hebben gekund. De vogel was aangelijnd, en bovendien zou ik niet weten wat we met de vogel zouden hebben moeten doen.
Ik heb niet gezegd dat verzoeker zich schuldig maakte aan dierenmishandeling. Mijn vriend heeft dat ook niet gezegd. Mijn vriend heeft mogelijk wel gezegd dat sprake was van dierenkwelling.
Mijn vriend stelde verzoeker voor te wachten op de door mij gewaarschuwde politie. Hij was hiertoe echter niet bereid, en vervolgde zijn weg. Wij zijn toen weer in de auto gestapt, en zijn verzoeker en zijn vriendin op enige afstand blijven volgen. Aangekomen bij een woning heeft verzoeker aangebeld. Mijn vriend is hierop uitgestapt, en heeft zich gelegitimeerd bij de bewoners.
Vervolgens vervolgde verzoeker en zijn vriendin hun weg, en schold verzoeker ons uit voor criminelen. Hierop zijn we hen blijven volgen in afwachting van de collega's. In totaal hebben wij enkele honderden meters achter verzoeker en diens vriendin aangereden. Bij de weg die naar de camping loopt, hebben wij gewacht op de collega's die de zaak verder hebben afgehandeld. Mijn vriend en ik hebben ons gedurende het gehele optreden rustig en beleefd gedragen. Wij hebben verzoeker noch zijn vriendin beledigd of uitgescholden."
f. reactie verzoeker
1. Verzoeker deelde in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:
"In zijn brief merkt de korpsbeheerder op dat bezwaarmaker (verzoeker; N.o.) geen vergunning kon tonen. Bezwaarmaker merkt op dat hij NIET verplicht is om zijn vergunning te tonen aan derden, tenzij deze bevoegd opsporingsambtenaar zijn, die zich als zodanig dienen te legitimeren. Agent V. heeft zich Niet als politieman Noch als adspirant inspecteur van de Dierenbescherming willen legitimeren. Het is mij niet bekend, dat agent V. bevoegdheid zou hebben als adspirant-inspecteur van de Dierenbescherming. Waarom agent V. en zijn vriendin zich geroepen voelden tot ambtelijk ingrijpen is bezwaarmaker volstrekt onduidelijk. Bezwaarmaker en zijn vriendin I. hebben ervaren dat agent V. en zijn vriendin hun MACHT misbruikt hebben, op gewone burgers. Dat de korpsbeheerder het optreden van agent V. en zijn vriendin NIET veroordeelt, is voor bezwaarmaker en zijn vriendin I. onbegrijpelijk. Indien agent V. en zijn vriendin in praktijk korrekt gedaan hadden (hetgeen zij immers beiden beweren aan de klachtencommissie), was de situatie voor bezwaarmaker en zijn vriendin l. niet zo afschuwelijk afgelopen.
Brief vriendin agent V. dd. 28-02-2000 (zie hiervóór, onder E.2.; N.o.)
Zij beschrijft herhaaldelijk dat een grote vogel nogal te keer ging, hetgeen bezwaarmaker als grote nonsens beschouwt. Bezwaarmaker is ruim 25 jaar in het bezit van de nodige vergunningen voor het jagen met roofvogels en het revalideren van zieke en hulpbehoevende roofvogels. Het Ministerie stelt strenge eisen aan het verlenen voor deze vergunninghouders. Haar opmerking over een grote vogel die steeds 'te keer ging' kan dan ook alleen als zodanig gezien worden, dat de vriendin van Agent V., als ondeskundige, uitlatingen doet over zaken waar zij helaas geen verstand van heeft, en hiermee voorheeft om de goede naam en faam van bezwaarmaker bij overheid, politie, vogelbescherming en dierenbescherming in diskrediet probeert te brengen. Het woord 'jagen' is totaal niet aan de orde, daar bezwaarmaker en zijn vriendin rustig op een bankje zaten, en tevens bezwaarmaker goed op de hoogte is van de jachtwet, die het jagen op een zondag niet toestaat. Dat het verder betoog van de vriendin van Agent V. niet klopt met de werkelijkheid, is voldoende in mijn bezwaarschrift dd. 21 juli 1999 naar voren gebracht. Bezwaarmaker en zijn vriendin I. hebben zich zo bedreigd gevoeld door het optreden van agent V. en zijn vriendin, dat zij bij wildvreemden aanbelden voor hulp van de politie. Dit SPREEKT toch voor zich!
Brief Agent V. 28-02-2000 (zie hiervóór, onder E.1.; N.o.)
Agent V. stelt dat hij op een normale toon aan bezwaarmaker gevraagd heeft waar hij mee bezig was. Hiermee spreekt agent V. NIET de waarheid. Hij heeft wel degelijk en met luid bedreigende toon geroepen, ik wil uw vergunning zien, en neem uw vogel in beslag wegens dierenmishandeling. Het is een absolute LEUGEN dat agent V. zijn legitimatiebewijs aan bezwaarmaker heeft overhandigd, danwel duidelijk leesbaar voor de ogen van bezwaarmaker heeft getoond, zodat bezwaarmaker weten kon, dat hij met een bevoegd opsporingsambtenaar van doen had. Agent V. beschuldigt dan/wel suggereert, dat bezwaarmaker op een camping woont waar 'personen' zitten die bekend zijn bij de politie. M.a.w.: bezwaarmaker maakt ook onderdeel uit van deze personen. Bezwaarmaker ervaart deze uitspraak van agent V. als pure belediging. Door een echtscheiding was ik genoodzaakt om op een camping te wonen. Nog nooit eerder ben ik lastiggevallen door medebewoners. Ook het verdere betoog van de vriendin van agent V. klopt NIET met de werkelijkheid. Voldoende heeft bezwaarmaker in zijn bezwaarschrift dd. 21 juli 1999, dit duidelijk gemaakt.
Rapportage vriendin agent V. dd. 12 september 1998 (zie hiervóór, onder A.2.; N.o.)
Zij beschrijft 'het herhaaldelijk fladderen van mijn havik' door verkeer, en dat hierdoor zelfs de gezondheidstoestand van mijn havik bedreigd werd, en dat bezwaarmaker nalatig geweest is, dat hij zijn havik niet voorzien had van een kap over zijn hoofd. Bezwaarmaker stelt zich de vraag of de vriendin en agent V. deskundig genoeg zijn om dit te kunnen beoordelen!
en hiermee poogt een vertekend beeld te schilderen welke nadelig is voor bezwaarmaker die Ministerieel erkend Beroepsvalkenier is, en 25 jaren een roofvogelasiel met veel succes heeft behartigd! Zij heeft NIET gevraagd of het normaal was dat de vogel constant schrok. Bezwaarmaker heeft NIET gezegd waar zij zich mee bemoeide! Het is EEN ABSOLUTE LEUGEN dat agent V. zijn legitimatiebewijs heeft afgegeven, waardoor bezwaarmaker voldoende gelegenheid gekregen zou hebben om dit te kunnen controleren. Bezwaarmaker heeft NIET de legitimatie terug kunnen geven, omdat hij deze eenvoudigweg NOOIT heeft gekregen. Beide rapporteurs maken zich schuldig aan valsheid in geschrifte! Bezwaarmaker heeft tegen agent V. gezegd, dat het NIET de politie is die bepaalt wat wel of niet mag, maar dat de WETGEVER uitsluitend dit recht heeft, en dat bezwaarmaker goed op de hoogte is, wat zijn mogelijkheden zijn om 'Daar te Gaan en te Staan waar bezwaarmaker zelf naar toe wil. Het klopt dat bezwaarmaker zijdelings contact heeft gehad met politieman Az., en dat bezwaarmaker verplicht is om een vervoersvergunnmg bij zich te hebben. Aangezien bezwaarmaker in de omgeving was vlakbij van zijn woonadres, had bezwaarmaker het (niet; N.o.) nodig gevonden om deze vergunning bij zich te hebben. Er is echter GEEN wettelijke verplichting om een kap over een jachtvogel te plaatsen. Onnodig leed vlg Art. 36 en 37 van de Welzijnswet dieren is NIET van toepassing. Geen enkele valkenier zal zijn Jachtvogel onnodig leed aan willen doen, danwel op een andere wijze willen benadelen, die de gezondheidstoestand van zijn geliefde Jachtvogel zou kunnen schaden!. Het beoordelen of een kap noodzakelijk is, is geheel afhankelijk van de soort roofvogel, en de situatie. Bezwaarmaker vraagt zich af of agent V. en/of zijn vriendin de kennis in huis hebben, om te beoordelen of een roofvogel wel of niet gehuifd dient te zijn. Bezwaarmaker ervaart deze uitspraken van agent V. en zijn vriendin, die geleid hebben om Art. 36 en 37 van de Welzijnswet dieren aan te halen, al een regelrechte belediging van een eerlijk en erkend valkenier en roofvogel-asielhouder, die bezwaarmaker is.
Rapport agent V. 02-12-98 (zie hiervóór, onder A.7.; N.o.)
Agent V. beweert na zijn gesprek met politieman Az. dat er in de persoonlijke- en privésfeer van bezwaarmaker wat mis is. Bezwaarmaker vraagt hierom aan de Nationale Ombudsman agent V. aan te klagen wegens laster, en bezwaarmaker te helpen bij het opzetten van een aangifte hiervoor.
Commissie voor politieklachten Registratie (…) dd. 18 juni 1999 (zie hiervóór, onder A.13.; N.o.)
Bezwaarmaker heeft NIMMER gezegd, dat hij bijzonder opsporingsambtenaar was. De opmerking: overweging "bezwaarmaker gelet op zijn functie" die de commissie ten overvloede opmerkt, is totaal NIET van toepassing. Bezwaarmaker heeft zich nooit voorgedaan als opsporingsambtenaar en is ook niet werkzaam als zodanig. Bezwaarmaker is wel in het bezit van het Nederlands Jachtopzichtersdiploma, hetgeen bezwaarmaker aan agent V. heeft verteld. Louter alleen hierdoor wist bezwaarmaker dat agent V. verplicht is om zich te legitimeren."
2. Verzoeker legde bij zijn reactie zijn jachtopzichtersdiploma over. Dit diploma dateert van 21 oktober 1981 en is afgegeven door de Nederlandse vereniging van jachtopzichters.
g. getuigenverklaringen
1. Op 17 april 2000 deelde de heer U. te U. telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:
"Ik kende verzoeker voorafgaand aan het voorval op 12 september 1998 niet. Mij is gebleken dat verzoeker buiten mijn dorp woont op een nabij gelegen camping. Ik kan mij het voorval waarover verzoeker klaagt nog goed herinneren. Het was eind van de middag, begin van de avond. Ik lag op de bank voetbal te kijken. Plotseling hoorde ik buiten luidruchtig praten. Bijna schreeuwen. Ik kon niet precies horen wat er werd gezegd. Hierop keek ik naar buiten en zag ik een onverzorgd en ruig uitziend persoon staan. Naar mij later bleek de mannelijke politieagent. Deze was overigens niet als zodanig herkenbaar. Hij was slordig gekleed, met een joggingbroek aan.
Vervolgens werd er bij ons aangebeld. Mijn zoon deed de deur open, en riep mij er vervolgens bij. De man die had aangebeld, verzoeker, had op zijn arm een roofvogel, die bij vlagen met zijn vleugels flapperde. Hier keek ik vanzelfsprekend raar van op. Verzoeker was tevens in het gezelschap van een Duits sprekende vrouw met paars gekleurd haar. Verzoeker stelde dat hij in gevaar verkeerde, en dat hij werd lastig gevallen door de ruig uitziende man. Ik kon duidelijk zien dat verzoeker bang was. Hij vroeg mij of ik de politie wilde bellen. Ik stond op dat moment op het punt om verzoeker binnen te laten. Dit deed ik echter niet omdat de mannelijke politieagent mij toen meedeelde dat hij zelf van de politie was, en dat hij reeds collega's had gewaarschuwd.
Daarna verkeerde ik kort in vertwijfeling. Ik vroeg mij af de man wel echt een politieagent was, omdat hij daar in de verste verte niet op leek. Ik wilde verzoeker en de Duitse vrouw wel binnen vragen, maar je gaat er anderzijds vanuit dat de politie het wel zal weten.
Intussen was de mannelijke politieagent naar mij toegelopen, en had hij zich bij mij gelegitimeerd. Op dat moment was ik er wel van overtuigd dat hij politieagent was. Verzoeker reageerde verbaasd op het feit dat mij het legitimatiebewijs werd getoond. Hij vroeg zich hardop af waarom ik het legitimatiebewijs wel mocht inzien, en hij niet. Verzoeker kreeg het legitimatiebewijs in ieder geval niet te zien.
Het contact tussen verzoeker en de politieman verliep zeer stroef. Verzoeker en zijn Duitse vriendin kwamen op mij bang en overrompeld over. Verzoeker was wel rustig en bedeesd. De politieagent voerde de boventoon. Ik vond dat hij het contact in de ruziesfeer trok. Zijn opstelling was uit de hoogte, op een manier waar ik ook bang van zou kunnen worden. Zijn taalgebruik was echter uiterst correct.
Ik begreep dat verzoeker zijn vergunningen voor de roofvogel niet bij zich droeg. Verzoeker verontschuldigde zich daarvoor bij de politieagent, en deelde mee dat hij daar zo vaak liep met de betreffende vogel. Verzoeker en zijn vriendin stelden herhaald voor om samen de vergunningen te gaan halen, om zodoende het probleem op te kunnen lossen. De politieagent was daartoe echter niet bereid.
Het voorstel van verzoeker en zijn vriendin leek mij redelijk. De camping van verzoeker was ongeveer één tot twee kilometer verderop. De politieagent leek echter niet tot een oplossing te willen komen. Mijns inziens had de politieagent ofwel een bekeuring moeten uitschrijven, ofwel moeten ingaan op verzoekers voorstel.
Op enig moment zijn verzoeker en zijn vriendin verder gelopen. Ik kan mij niet herinneren dat er daarbij is gescholden.
De vogel was overwegend rustig, en verkeerde volgens mij niet in nood.
De vrouw die de mannelijke politieagent vergezelde mengde zich niet in het gesprek."
2. Op 17 april 2000 deelde mevrouw U. te U. telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:
"Ik ben maar kort aanwezig geweest bij het gesprek tussen mijn man, verzoeker en zijn vriendin, en de politie op 12 september 1998. Op het moment dat er werd aangebeld, moest ik nog dringend een korte boodschap doen, en ben ik door de garagedeur naar buiten gegaan. Ik heb van het begin van het gesprek niet veel meegekregen. Ik had ook verzoeker niet zien staan, omdat deze achter de inham stond bij de voordeur. Later ben ik er wel bij gekomen. Ik kan mij nog herinneren dat verzoeker bang en overrompeld was. De betreffende politieagent gedroeg zich autoritair. Ik kan mij nog herinneren dat hij zei: `Ik ben niet van de politie, ik werk bij de politie'."
Beoordeling
I. Inleiding
1. Op 12 september 1998 maakte verzoeker met zijn vriendin in de omgeving van Maastricht een wandeling, terwijl hij op zijn arm een aangelijnde havik met zich meedroeg. Politieambtenaar F. van het regionale politiekorps Limburg-Zuid liet in dezelfde omgeving in haar vrije tijd haar twee honden uit. Op enig moment signaleerde politieambtenaar F. verzoeker. Hierop laadde zij haar honden in, en reed zij op verzoeker af. Politieambtenaar F. sprak verzoeker aan op de omstandigheid dat hij een havik met zich meedroeg. F. was niet herkenbaar als politieambtenaar, en maakte zich ook niet als zodanig kenbaar. Na een kort gesprek vertrok F. huiswaarts, en lichtte zij haar vriend V. in. V., die eveneens politieambtenaar bij het regionale politiekorps Limburg-Zuid is, was op dat moment ook aspirant inspecteur van de dierenbescherming.
2. V. en F. besloten verzoeker opnieuw te benaderen. V. had eveneens geen dienst, en was ook niet als politieambtenaar herkenbaar. Korte tijd later arriveerden zij ter plaatse. V. sprak verzoeker aan. Daarbij verzocht V. verzoeker zijn vergunning te tonen voor het met zich voeren van de havik. Verzoeker kon niet voldoen aan dat verzoek omdat hij de vergunning op de nabijgelegen camping had liggen, alwaar hij woonachtig was. Verzoeker stelde V. voor hem en zijn vriendin te vergezellen naar de camping teneinde de vergunning te kunnen tonen. V. was daartoe niet bereid.
3. Op enig moment liepen verzoeker en zijn vriendin verder richting de camping. F. en V. bleven verzoeker en zijn vriendin op enige afstand met de auto volgen. F. belde intussen de meldkamer met het verzoek om assistentie van collega's die wel dienst hadden.
Onderweg belden verzoeker en zijn vriendin aan bij de woning van de familie U. Verzoeker deelde de heer U. mee dat hij de politie moest bellen omdat hij werd lastiggevallen door twee onbekende mensen. Hierop wendde V. zich tot de heer U. met de mededeling dat hij zelf van de politie was, en dat er inmiddels collega's waren gewaarschuwd.
4. Kort daarna vervolgden verzoeker en zijn vriendin hun weg richting camping. V. en F. bleven verzoeker en zijn vriendin op enige afstand met de auto volgen. Bij de weg die naar de camping loopt, wachtten V. en F. op de gewaarschuwde collega's K. en R.
Deze politieambtenaren brachten verzoeker hierop op de camping een bezoek.
Verzoeker was zeer geëmotioneerd. Hij vertelde K. en R. dat hij was aangesproken door een hem onbekende man en vrouw. Zij hadden hem verteld dat zij van de politie waren, en dat hij z'n havik mishandelde. Verzoeker deelde K. en R. verder mee dat deze mensen voornemens waren om zijn havik in beslag te nemen, en dat zij zich niet als politieambtenaar hadden gelegitimeerd.
II. Ten aanzien van de opmerking “ik wil uw vergunning zien, en neem uw vogel in beslag wegens dierenmishandeling”
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat V. heeft geroepen “ik wil uw vergunning zien en neem uw vogel in beslag wegens dierenmishandeling".
2. Betrokken ambtenaar V. heeft verklaard dat hij verzoeker op een normale toon had gevraagd waar deze mee bezig was. Volgens V. had hij niet geroepen “ik wil uw vergunning zien en neem uw vogel in beslag wegens dierenmishandeling.”
Verzoeker vroeg waarmee V. zich bemoeide. Hierop had V. zich gelegitimeerd. V. vroeg verzoeker om zijn vergunning voor het houden van de roofvogel te tonen. Verzoeker deelde mee dat hij die niet bij zich had, maar dat V. maar moest meelopen naar de camping waar hij zijn vergunningen bewaarde. V. had verzoeker hierop op vriendelijke toon meegedeeld dat hij daartoe niet bereid was, omdat dat niet de gebruikelijke gang van zaken is. V. had verzoeker gewezen op de mogelijke consequenties van het niet bij zich dragen van de vergunning. Hij had verzoeker meegedeeld dat de politie de vogel in beslag kon nemen. V. had mogelijk wel gezegd dat sprake was van dierenkwelling. Dat is iets heel anders dan mishandeling. Bij dierenkwelling behoeft geen sprake te zijn van opzet, aldus V.
3. Ten aanzien van de vraag of V. heeft geroepen “ik wil uw vergunning zien en neem de vogel in beslag” staan de lezingen van verzoeker enerzijds en politieambtenaar V. anderzijds tegenover elkaar, terwijl er geen sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere. Dat betekent dat de Nationale ombudsman in zoverre geen oordeel over de onderzochte gedraging kan geven.
4. Op grond van de afgelegde verklaringen is het wel aannemelijk dat de betrokken ambtenaar verzoeker heeft meegedeeld dat sprake was van dierenkwelling.
De Nationale ombudsman kan het door de betrokken ambtenaar gemaakte onderscheid tussen dierenmishandeling en -kwelling niet volgen. Het groot woordenboek der Nederlandse taal, Van Dale, geeft als eerste betekenis aan kwellen: "lichamelijk pijn aandoen, syn. folteren, martelen, pijnigen: dieren kwellen".
De gegeven omstandigheden boden geen grond voor zo'n beschuldiging. Het is daarom invoelbaar dat verzoeker deze opmerking als onnodig grievend heeft ervaren. Bovendien is door het uiten van deze beschuldiging niet voldaan aan de eis van professionaliteit die meebrengt dat politieambtenaren zich dienen te onthouden van opmerkingen die escalatie in de hand kunnen werken.
De onderzochte gedraging is dan ook in zoverre niet behoorlijk.
III. Ten aanzien van het legitimeren
1. Verzoeker klaagt er ook over dat politieambtenaar V. zich niet behoorlijk heeft gelegitimeerd. Verzoeker stelde dat V. met een legitimatie had gezwaaid, waarop hij slechts in een flits iets van de politie kon ontdekken. Verzoeker zei dat hij het legitimatiebewijs wilde inzien, omdat hij niet geloofde dat V. van de politie was. V. weigerde dit, aldus verzoeker.
2. Ingevolge het bepaalde in art. 2 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (zie achtergrond is een politieambtenaar bij optreden in burgerkleding gehouden zich ongevraagd te legitimeren met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt.
3. Politieambtenaar V. stelde dat hij verzoeker allereerst had gevraagd waar hij mee bezig was. Toen verzoeker V. vroeg waarmee hij zich bemoeide, had V. zich gelegitimeerd als politieambtenaar. V. had verzoeker zijn legitimatiebewijs ter hand gesteld.
4. De heer U. bij wie verzoeker om hulp heeft gevraagd, heeft verklaard dat - toen V. zich bij U. legitimeerde - verzoeker verbaasd reageerde. Verzoeker vroeg zich hardop af waarom hij het legitimatiebewijs wel mocht zien, en verzoeker niet.
5. Voorop gesteld dient te worden dat het in het licht van voornoemd artikel 2 van de Ambtsinstructie beter was geweest wanneer V. zich had gelegitimeerd als politieambtenaar voordat hij vroeg waar verzoeker mee bezig was.
Ten aanzien van de vraag of V. zich daarna voldoende heeft gelegitimeerd, staan de lezingen van verzoeker en de betrokken politieambtenaren tegenover elkaar. Op grond van de verklaring van de heer U., alsmede gelet op de omstandigheid dat verzoeker zich genoodzaakt zag bij de woning van de hem onbekende U. te vragen om hulp, acht de Nationale ombudsman het echter voldoende aannemelijk dat V. zich tegenover verzoeker niet afdoende heeft gelegitimeerd. Het optreden van politieambtenaar V. kan de toets der kritiek op dit punt dan ook niet doorstaan.
De onderzochte gedraging is daarmee niet behoorlijk.
IV. Ten aanzien van de weigering mee te gaan naar de camping alwaar verzoeker zijn vergunningen bewaarde
1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de politie heeft geweigerd mee te gaan naar de nabijgelegen camping alwaar hij zijn vergunningen bewaarde.
2. Betrokken ambtenaar V. heeft verklaard dat hij daartoe niet bereid was, omdat dat niet de gebruikelijke gang van zaken is. Ook voelde V. daar niks voor omdat er op die camping meerdere personen verblijven die bij de politie bekend zijn.
3. Indien een opsporingsambtenaar de beslissing neemt om als zodanig op te treden, ondanks het feit dat hij geen dienst heeft, behoort dat optreden in alle opzichten correct te zijn. Het door verzoeker gedane voorstel om hem te vergezellen naar de nabijgelegen camping om aldaar de vergunningen te kunnen controleren, acht de Nationale ombudsman niet onredelijk.
Door verzoeker enerzijds te vragen naar zijn vergunning, en hem mee te delen wat de consequenties kunnen zijn van het niet bij zich dragen van de vergunning, en door anderzijds niet in te gaan op verzoekers voorstel om de vergunningen te controleren, getuigde het politieoptreden van V. van onvoldoende bereidheid om tot een aanvaardbare oplossing te komen, zeker nu de camping vlakbij was en de betrokken ambtenaren verzoeker wel zijn blijven volgen op diens weg naar de camping. Het is dan ook niet juist dat V. verzoekers voorstel heeft afgewezen.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
4. Het voorgaande laat vanzelfsprekend onverlet dat het niet juist is, dat verzoeker zijn vergunningen niet bij zich droeg.
V. Ten aanzien van verzoekers aanbod om diens vriendin de vergunningen te laten halen
1. Verzoeker klaagt er verder over dat politieambtenaar V. het aanbod om verzoekers vriendin de vergunning te laten halen, heeft afgewezen.
2. V. heeft verklaard dat verzoekers vriendin niet had aangeboden om de vergunning zelf te gaan halen.
F. stelde dat zij zich niet kan herinneren dat verzoekers vriendin heeft aangeboden om de vergunning zelf te gaan halen.
3. De lezingen van de politie enerzijds en van verzoeker anderzijds staan op dit punt tegenover elkaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die de ene lezing meer aannemelijk maken dan de andere. Dit betekent dat op dit punt geen oordeel kan worden gegeven over de onderzochte gedraging.
4. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat, indien verzoeker en zijn vriendin het aanbod om verzoekers vriendin de vergunningen te laten halen niet hebben gedaan, het de betrokken ambtenaren niet had misstaan indien zij deze oplossing zelf zouden hebben voorgesteld.
VI. Ten aanzien van het afpakken van verzoekers havik
1. Verzoeker klaagt er tevens over dat politieambtenaar V. heeft getracht zijn havik af te pakken om deze in beslag te nemen.
2. V. stelde in reactie op de klacht ten aanzien van dit punt dat hij niet had getracht de vogel daadwerkelijk in beslag te nemen. Een roofvogel die aangelijnd op iemands arm zit, pak je volgens V. niet zomaar af. Daarvoor is zo'n dier te groot en te sterk. Bovendien ging de vogel nogal tekeer, aldus V.
F. bevestigde dat V. niet had getracht de vogel af te pakken. Dat zou volgens F. ook niet zomaar gekund hebben, aangezien de vogel was aangelijnd. Ook zou F. niet hebben geweten wat zij vervolgens met de vogel zouden hebben moeten doen.
3. De lezing van de politie komt de Nationale ombudsman op dit punt niet onaannemelijk voor. Nu verzoeker verder de lezing van de politie in dezen onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat V. geen serieuze poging heeft ondernomen om verzoekers havik af te pakken.
De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.
Ten aanzien van het beledigen
1. Verder klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren hem en zijn vriendin hebben beledigd.
2. De klacht ten aanzien van het beledigen van verzoeker spitst zich toe op de opmerking van V. dat - indien verzoeker het woord 'identiteitsbewijs' niet goed kon uitspreken - hij beter het woord 'pasje' kon gebruiken. Verzoeker stelde dat V. steeds op treiterende wijze herhaalde dat verzoeker verplicht was het woord 'pasje' te gebruiken.
3. V. heeft verklaard dat verzoeker niet wilde geloven dat hij van de politie was, en dat verzoeker bleef vragen om zijn identiteitsbewijs. Omdat verzoeker dat woord niet goed uitsprak, had V. verzoeker meegedeeld dat hij beter het woord 'pasje' kon gebruiken. V. zei dat op een vriendelijke toon, en had zeker niet de bedoeling gehad verzoeker te kleineren.
4. Gelet op de omstandigheid dat het betrokken ambtenaar V. duidelijk was wat verzoeker bedoelde, was de opmerking dat verzoeker beter het woord 'pasje' kon gebruiken overbodig. Het is invoelbaar dat verzoeker deze opmerking als beledigend heeft ervaren.
De onderzochte gedraging is op dit punt in zoverre niet behoorlijk.
5. De klacht ten aanzien van het beledigen van verzoekers vriendin spitst zich toe op de arrogante opstelling van V. jegens verzoeksters vriendin, die geen Nederlands, maar alleen Duits sprak.
6. V. stelde ten aanzien van dit punt dat hij zich niet arrogant jegens verzoekers vriendin had opgesteld. V. stelde dat hij zelf ook van Duitse afkomst is, en dat iemands afkomst voor hem geen reden is om iemand te beledigen.
7. Daarmee staan de lezingen tegenover elkaar, zonder dat de ene lezing meer aannemelijk kan worden geacht dan de andere. De Nationale ombudsman onthoudt zich in zoverre dan ook van een oordeel.
VIII. Ten aanzien van de agressieve bejegening
1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren zich agressief hebben gedragen, waardoor hij en zijn vriendin zich bedreigd voelden.
2. Deze klacht spitst zich ten aanzien van politieambtenaar F. toe op de agressieve wijze waarop zij verzoeker en zijn vriendin had aangesproken.
3. F. heeft gesteld dat zij verzoeker op normale toon had gevraagd waar hij mee bezig was.
4. De lezingen van de politie enerzijds en van verzoeker anderzijds staan op dit punt tegenover elkaar, terwijl niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de ene lezing meer aannemelijk maken dan de andere. Daarom kan over de onderzochte gedraging in zoverre geen oordeel worden gegeven.
5. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat het beter was geweest wanneer politieambtenaar F. zich tegenover verzoeker had gelegitimeerd. Verzoeker had dan in elk geval geweten met wie hij op dat moment te maken had gehad, en vanuit welke achtergrond F. hem had aangesproken.
6. Ook ten aanzien van de vraag of politieambtenaar V. verzoeker en zijn vriendin op agressieve wijze heeft aangesproken, staan de lezingen van verzoeker en de politie tegenover elkaar.
De Nationale ombudsman acht het op grond van de verklaringen van de heer en mevrouw U. aannemelijk dat de bejegening door politieambtenaar V. weliswaar correct, doch autoritair en uit de hoogte was. Dit biedt evenwel onvoldoende grond om verzoekers lezing op het punt van agressieve bejegening meer aannemelijk te achten dan die van de politie.
De Nationale ombudsman onthoudt zich in zoverre dan ook van een oordeel.
7. Ten slotte dient nog te worden opgemerkt dat het niet juist is dat de betrokken ambtenaren verzoeker en zijn vriendin op enige afstand bleven volgen op hun weg naar de camping. Daarvoor bestond in de gegeven omstandigheden onvoldoende aanleiding. Het is begrijpelijk dat verzoeker en zijn vriendin zich door dit volgen bedreigd hebben gevoeld.
De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Zuid (de burgemeester van Maastricht), is gegrond, behalve ten aanzien van het afpakken van verzoekers havik; op dit punt is de klacht niet gegrond.
Geen oordeel wordt gegeven over de opmerking "ik wil uw vergunning zien, en neem uw vogel in beslag", het aanbod om verzoekers vriendin de vergunning te laten halen, het beledigen van verzoekers vriendin door V. en het agressief aanspreken door de politieambtenaren V. en F. van verzoeker en zijn vriendin.