Op 24 december 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer T. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de divisie spoorwegpolitie van het Korps landelijke politiediensten te Amsterdam.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten (de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt over het optreden van de spoorwegpolitie te Amsterdam jegens hem op 3 augustus 1999. Hij klaagt er met name over dat de spoorwegpolitie:
- onnodig en disproportioneel geweld tegen hem heeft gebruikt;
- hem ten onrechte heeft geboeid.
Achtergrond
I. Wetboek van Strafrecht
Artikel 300:
"1. Mishandeling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie."
Artikel 304:
"De in de artikelen 300-303 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd:
(…)
2°. indien het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
(…)"
II. Wetboek van Strafvordering
Artikel 27, eerste lid:
"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."
Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (MvT). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.
Op grond van artikel 53, eerste en derde lid van het Wetboek van Strafvordering is in geval van ontdekking op heterdaad iedere opsporingsambtenaar bevoegd de verdachte van een strafbaar feit aan te houden.
III. Geweldgebruik
Artikel 8 Politiewet 1993:
"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
(...)
5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."
Artikel 6 Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar NS Korps Spoorwegpolitie 1997:
"1. De buitengewoon opsporingsambtenaar bij de spoorwegpolitie is bevoegd bij de opsporing van (…) genoemde strafbare feiten gebruik te maken van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993. (…)
2. De in het eerste lid genoemde buitengewoon opsporingsambtenaar kan gedurende de uitoefening van zijn taak als buitengewoon opsporingsambtenaar uitgerust zijn met:
(…)
e. een lange wapenstok van een door de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties goedgekeurd merk en type, indien en zolang de opsporingsbevoegdheid bedoeld in artikel 3 wordt uitgeoefend op het grondgebied van het Centraal Station te Amsterdam en de onmiddellijke nabijheid hiervan."
Voorafgaand aan de opening van het onderzoek dat leidde tot het rapport 1999/278 verzocht de Nationale ombudsman het Politie Instituut Openbare orde en Veiligheid (PIOV) hem informatie te verstrekken over (de instructie in) het gebruik van de lange wapenstok. Het PIOV deed de Nationale ombudsman onder meer het handboek lange wapenstok en schild toekomen, zoals dat in gebruik is bij de Nederlandse politie, alsmede een evaluatie van het gebruik van de lange wapenstok van 16 mei 1991 van de Centrale Politiesurveillance Commissie.
Uit deze stukken, en een daarop gegeven mondelinge toelichting kwam het volgende naar voren.
In 1986 hebben de ministers van Binnenlandse zaken en Justitie goedkeuring verleend tot het invoeren en het gebruik (onder bepaalde omstandigheden) van een nieuwe lange wapenstok. Deze lange wapenstok wordt nog steeds gebruikt. Blijkens het handboek maken de samenstelling en de vorm van de lange wapenstok dat dit wapen uitermate geschikt is als hulpmiddel bij de uitoefening van de politietaak, in het bijzonder in het geval van optreden in M.E.-verband.
Bij de hantering van de lange wapenstok dient de gebruiker zich te realiseren, dat bij het toepassen van klemmen, reeds een geringe krachtuitoefening tot overstrekking of verdraaiing van een gewricht kan leiden. Het toepassen van klemmen met de lange wapenstok mag alleen op spiermassa. In trainingen wordt de betrokken ambtenaren geleerd dat klemmen mag op achillespezen en op bovenarmen. Het is niet toegestaan om met een lange wapenstok op de keel, de nek of het hoofd te werken.
De slag- en stootkracht kan bij slaan of stoten aanzienlijk zijn. De kans op lichamelijk letsel mag niet worden uitgesloten. Bij het gebruik van de lange wapenstok moeten de meest kwetsbare delen van het lichaam (hoofd, hals, maagstreek en het onderlichaam) worden ontzien. Minder kwetsbare lichaamsdelen zijn de schouders, de armen en de benen.
IV. Gebruik handboeien
Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen. Artikel 15, vierde lid van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming. Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen. In artikel 22, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) is over het gebruik van handboeien het volgende bepaald:
"1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.
2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.
3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:
a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of
b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."
In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaats-neming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het Korps landelijke politiediensten verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Eén van hen maakte van deze gelegenheid gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd een getuige van het voorval gehoord.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reacties van de korpsbeheerder en één van de betrokken ambtenaren gaven aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen of aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 3 augustus 1999 kocht verzoeker bij een loket in het Centraal Station te Amsterdam een telefoonkaart. Door een misverstand tussen de lokettiste en verzoeker kreeg de laatste een andere telefoonkaart dan hij had willen hebben. De lokettiste had verzoeker namelijk gevraagd of de kaart bestemd was om "inside of outside" te bellen. Verzoeker wilde binnen Nederland bellen, en hij koos voor "inside". Hij ontving daarop een telefoonkaart waarmee alleen binnen de stations kan worden gebeld. Verzoeker verliet het station om buiten op het stationsplein te gaan bellen. Daar kwam hij er vervolgens achter dat de gekochte telefoonkaart niet werkte in die telefooncellen. Hij ging terug naar het loket om te reclameren. De lokettiste wilde de kaart echter niet meer ruilen aangezien verzoeker deze al uit de plastic verpakking had gehaald. Er onstond een twistgesprek tussen verzoeker en de lokettiste. De laatste riep op enig moment assistentie in van de spoorwegpolitie. De confrontatie van verzoeker en de (twee) medewerkers van de spoorwegpolitie liep uit op een handgemeen. Verzoeker werd uiteindelijk aangehouden op verdenking van mishandeling, en geboeid overgebracht naar het in het station gelegen politiebureau.
2. Verzoeker kon zich niet vinden in de wijze waarop de spoorwegpolitie tegen hem was opgetreden. Hij diende via het Klachten & adviesburo politieoptreden te Amsterdam een klacht in bij de spoorwegpolitie.
3.1. In het kader van het interne klachtonderzoek bij de spoorwegpolitie hoorde de met dit onderzoek belaste medewerker Br. op 23 september 1999 de heer K., die op de dag van het voorval werkzaam was geweest als wachtcommandant. In het door Br. opgemaakte rapport klachtbehandeling van 27 oktober 1999 is als verklaring van K. onder meer het volgende opgenomen:
"Ten tijde van het voorval deed ik dienst als wachtcommandant en dus tevens als hulpofficier van justitie. V. en S. kwamen even voor 16.00 uur met een aangehouden verdachte aan het bureau. De man werd met transportboeien om binnen gebracht. De collega's vertelden dat deze man V. een klap in het gezicht gegeven had. Ik zag dat de bril van V. verbogen was. Ik vertelde de man dat hij was aangehouden voor het slaan van een politieman, dat ik hulpofficier van justitie was en dat ik de aanhouding zou beoordelen. Ik sprak met de man in de Engelse taal. De man sprak redelijk goed Engels. Hij begreep mij goed. Ik vertelde hem dat hij even in het passantenverblijf moest, dat ik met de twee collega's zou praten en dan bij hem terug zou komen om zijn verhaal te horen. (…)
Nadat de man in het arrestantenverblijf was geplaatst heb ik met V. en S. gesproken. Daarbij werd al snel duidelijk dat er van een overreactie van beide kanten sprake was. De collega's vertelden dat de man een telefoonkaart aan het loket had gekocht maar dat bleek een Telfort kaart te zijn die alleen gebruikt kan worden in de Telfort telefooncellen op het station (…) (zie ook de hierna, onder A.3.2., opgenomen verklaring van V.; N.o.).
Ze hadden uitgelegd dat de lokettiste een eenmaal verkochte telefoonkaart niet terugnam. Hierop was de man kwaad weggelopen. De telefoonkaart had hij bij het loket neergegooid. V. was de man achterna gegaan om hem zijn telefoonkaart te geven. De man wilde die niet aanpakken en V. had gezegd dat het zonde was die kaart weg te gooien omdat die op elk station te gebruiken was. Omdat de man de kaart niet aanpakte had V. de kaart in de kleding van de man gestopt. Hierop had de man hem een harde duw gegeven en had de man een agressieve houding aangenomen V. had vervolgens zijn lange wapenstok gepakt om de man bij een eventuele aanval op afstand te kunnen houden. De man had kans gezien V. een vuistslag tegen de linkerkant van zijn gezicht te geven, wat pijn veroorzaakte en waardoor zijn bril verbogen werd. Hierop hadden V. en S. de man aangehouden, vastgegrepen, naar de grond gebracht en in de transportboeien geplaatst. (…)
V. vond dat het niet zo verstandig van hem was geweest om die kaart in de kleding van die man te stoppen. Hij kon ook best begrijpen dat de man kwaad was omdat de lokettiste de kaart niet terug wilde nemen. Tenslotte kon hij zich wel voorstellen dat de man zijn handeling (de kaart in de kleding stoppen) anders had geïnterpreteerd. Er werd besloten om geen misdrijfproces-verbaal tegen de man op te maken. Ik heb vervolgens met die man gesproken en verteld dat de collega's er begrip voor hadden dat hij kwaad was en dat het de bedoeling van V. was geweest om de telefoonkaart in zijn kleding te stoppen en dat hij dat wellicht anders geïnterpreteerd was. Ik heb hem ook verteld dat hij daarop V. en duw en een klap had gegeven. Als reactie daarop was hij naar de grond gewerkt en geboeid. De man ontkende niet dat hij geslagen had. Ik heb hem verteld dat er van beide kanten wat te sterk was gereageerd en dat er besloten was geen proces-verbaal op te maken. De man zei niet veel. Hij was vrij passief. Ik heb hem nog gevraagd of hij nog wat wilde zeggen. Dat was niet het geval. Ik heb aan de man excuses aangeboden en hem een hand gegeven. De man accepteerde dat en is weggegaan. (…)
De man heeft zich tegenover mij op geen enkele wijze beklaagd. Hij heeft het ook niet over slaan of schoppen gehad."
3.2. Op 1 oktober 1999 hoorde Br. de betrokken politieman V. In het door Br. opgemaakte rapport klachtbehandeling is als verklaring van V. onder meer het volgende opgenomen:
"De man sprak Engels. Hij wilde een telefoonkaart kopen aan het loket. De lokettiste vroeg hem "inside" of "outside". De man interpreteerde dat als een keuzemogelijkheid voor een kaart om binnen Nederland te bellen of een kaart voor buiten Nederland. Hij koos voor "inside" waarop hij een telefoonkaart van Telfort kreeg waarmee hij alleen op stations kon bellen. Daar kwam hij achter toen hij de kaart buiten het station wilde gebruiken. Hij ging terug met de kaart maar omdat de kaart uit de cellofaanverpakking was gehaald wilde de lokettiste de kaart niet terugnemen. De man wilde hierover reclameren en uiteindelijk werd onze assistentie gevraagd. Wij hebben een en ander aan de man uitgelegd. De man was echter zeer kwaad en in mijn ogen terecht. Ik vind dat als je als lokettiste zo onduidelijk bent, je de klant daarvan niet de dupe mag laten zijn, maar kennelijk dacht zij daar anders over. In mijn ogen was de man dus terecht verontwaardigd. Omdat het een zaak was tussen de man en het loketpersoneel hebben wij volstaan met geven van uitleg aan de man. Wij vertelden dat wij verder niets voor hem konden doen. Hij smeet de kaart bij het loket neer en liep weg. Ik heb toen de kaart gepakt en ben de man achterna gegaan. Ik heb hem gezegd dat het zonde was die kaart achter te laten omdat de telefoonkaart toch 10 gulden waard was en hij er overal in Nederland op de NS-stations mee kon bellen. De man maakte een wegwerpgebaar en liep door. Ik wilde toen de kaart in zijn borstzakje stoppen, maar de man bleek geen borstzakje te hebben. Ik ben toen zo onhandig geweest om de kaart in de kraag van de man te stoppen. De man draaide zich toen om en met beide handen gaf hij mij toen een harde duw tegen mijn borst, waardoor ik achteruit werd gegooid. De man was echt laaiend. Ik dacht dat er nog meer zou volgen en pakte mijn lange wapenstok en duwde daarmee de man van mij af. Ik duwde echter schuin zodat de man half draaide. Vervolgens gaf hij mij een klap tegen mijn hoofd, waardoor mijn bril verbogen werd. Hierop greep mijn collega in. We hebben de man aangehouden, naar de grond gebracht en geboeid. Twee collega's van de bewakingsdienst waren in de buurt en hebben geassisteerd bij het omdoen van de handboeien. De man hield zich namelijk helemaal stijf zodat wij zijn handen nauwelijks op zijn rug konden krijgen. Volgens mij heeft slechts één van hen geholpen, namelijk die collega met donkere huidkleur. (…) De man lag op mijn wapenstok die uit mijn hand raakte. De bewaker heeft volgens mij slechts de benen van de man onder bedwang gehouden en/of de man op de grond gedrukt gehouden. Van schoppen of slaan is voor zover mij bekend geen sprake geweest, maar ik kan mij voorstellen dat die man dat wel zo beleefd heeft. Wellicht heeft die bewaker met zijn benen de benen van de man tegen de grond geklemd gehouden.
Op enig moment waren wij dus inderdaad met 6 personen, maar toen was de man al geboeid en was verder optreden niet nodig. De man is geboeid meegenomen omdat hij, achteraf weliswaar begrijpelijk, agressief was en mij geslagen had."
4. De directeur NS Korps spoorwegpolitie deed de klacht af bij brief van 29 oktober 1999. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen:
"…De twee spoorwegpolitiemensen die ter plaatse kwamen legden aan u uit dat er twee soorten telefoonkaarten waren, één van Telfort, bruikbaar op de stations en één van KPN, voor buiten de stations. De lokettiste bleef bij haar standpunt dat de kaart niet teruggenomen kon worden. De spoorwegpolitiemensen brachten die boodschap aan u over en vertelden u dat zij daar ook niets aan konden doen. U werd kwaad, smeet de telefoonkaart bij het loket neer en liep weg. De politiemensen zouden u vervolgens achterna zijn gekomen. Vier tot zes gewapende politiemannen zouden u met hun wapenstokken hebben geslagen en u met hun laarzen hebben geschopt. Vervolgens zou u op hardhandige wijze zijn geboeid zijn en overgebracht naar het bureau van de Spoorwegpolitie.
(Volgens de stichting Klachten & adviesburo politieoptreden was het slaan en schoppen buiten alle proporties. U zou op geen enkele wijze aanleiding gegeven hebben tot deze daad (…) Het gebruik van handboeien zou onrechtmatig geweest zijn omdat er geen enkele reden was om aan te nemen dat klager zou vluchten of een gevaar zou opleveren voor zichzelf of voor derden, ook gezien de grote numerieke meerderheid).
(…)
Gebruik geweld
Hoofdagent V. vertelde dat hij de telefoonkaart opgeraapt had en dat hij u achterna was gelopen en u had verteld dat hij het onverstandig vond om die kaart weg te gooien omdat de kaart toch F 10,00 waard was en overal op de stations gebruikt kon worden. U zou een wegwerpgebaar hebben gemaakt en kwaad zijn doorgelopen. V. zou vervolgens de kaart in de kraag van uw kleding hebben gestopt. Hierop zou u zich hebben omgedraaid en hem met beide handen, tegen zijn borst hebben geduwd, waardoor hij achteruit werd gegooid. Omdat hij bang was dat er nog meer geweld zou volgen had hij geprobeerd om met zijn lange wapenstok u van zich af te duwen. Omdat hij schuin duwde draaide u half om. Vervolgens had u hem een klap tegen zijn hoofd gegeven. Hierop kwam zijn collega, agent S., hem te hulp. U werd aangehouden, naar de grond gebracht en geboeid. Twee geüniformeerde medewerkers van de bewakingsdienst kwamen erbij en één van hen zou geassisteerd hebben bij het omdoen van de handboeien. Omdat u zich helemaal stijf hield kostte het enige moeite om uw handen op uw rug te krijgen. Omdat V. per portofoon assistentie had gevraagd, waren er nog twee collega's ter plaatse gekomen. Zij hoefden niet meer op te treden omdat u toen al geboeid was. Volgens V. had de bewaker slechts uw benen onder bedwang gehouden en/of u op de grond gedrukt gehouden. Volgens V. was er van schoppen of slaan absoluut geen sprake geweest, maar hij kon zich wel voorstellen dat u dat zo beleefd had.
Dat u zonder enige aanleiding zou zijn geslagen en geschopt lijkt mij niet aannemelijk. De lezing van V. over zijn ontactische optreden door de kaart in uw kraag te stoppen en uw reactie door V. weg te duwen en te slaan, hetgeen weer actie van de kant van de spoorwegpolitiemensen tot gevolg had, klinkt plausibeler.
Er lijkt dus inderdaad sprake geweest te zijn van fysiek geweld van de kant van de Spoorwegpolitie in de vorm van het naar de grond brengen van u en het met fysieke kracht omdoen van de handboeien. Daarnaast werd door V. met de wapenstok 'geprikt' om u van zich af te houden. Er zou niet met de wapenstok zijn geslagen, noch door V., noch door anderen.
Over de vorm van het geweld en de omvang verschillen de lezingen. Bovendien lijkt het er op dat u een gedeelte weglaat, namelijk uw reactie op het feit dat V. de kaart in uw kraag stopte. Gelet op het feit dat u niet hebt gereageerd op de toegezonden verklaringen terwijl uit de verklaring van V. het verschil duidelijk blijkt, ga ik er vooralsnog vanuit dat de lezing van V. een betere weergave van de gebeurtenis is.
Volgens de lezing van V. volgde het door de Spoorwegpolitie toegepaste fysieke geweld op de door u uitgedeelde klap tegen het hoofd van V. Overigens heeft u tegenover de hulpofficier van justitie, toen hij u dat meedeelde, ook niet ontkend dat u V. een klap had gegeven.
Hoewel ik uw gemoedstoestand en uw reactie op de handeling met de telefoonkaart door V. begrijpelijk vind, ben ik toch van mening, gebaseerd op de verklaring van V., dat het toegepaste fysieke geweld (terugduwen met de wapenstok en het naar de grond brengen) redelijk en gematigd was. Het omdoen van handboeien na een aanhouding van een agressieve verdachte ten behoeve van het transport waarbij men met de verdachte door de hal van het station Amsterdam CS moet gaan, acht ik terecht. Dit staat los van de oorzaak van de agressie, ook al is die agressie begrijpelijk. Het rechtens van de vrijheid beroofd zijn en het risico bij het transport zijn hier de beoordelingscriteria. Aan deze criteria werd voldaan, immers er was sprake van een rechtmatige aanhouding en het risico ligt besloten in het feit waarvoor u werd aangehouden en de plaats waar het transport moest plaatsvinden.
De numerieke meerderheid waarvan het klachtenbureau spreekt, ontstond overigens pas tijdens het boeien en nadat u was geboeid.
Het klachtaspect met betrekking tot het aanwenden van geweld acht ik niet terecht.
(…)
Ik heb er begrip voor dat u boos werd toen de lokettiste weigerde uw kaart terug te nemen of om te ruilen. Ook hoofdagent V. vond dat u terecht boos was en dat de lokettiste de kaart had moeten terugnemen maar zag geen mogelijkheid om de beslissing van de lokettiste te veranderen.
Hij was van mening dat u door uw gemoedstoestand de kaart weggooide en dat later misschien toch wel jammer zou vinden. Dat is de reden waarom hij geprobeerd heeft u zover te krijgen dat u de kaart toch zou meenemen. De manier waarop hij dat uiteindelijk deed toen u de kaart niet aanpakte was niet erg tactisch. Dat heeft hij later ook onderkend. Ik bied u, mede namens hoofdagent V. daarvoor mijn verontschuldiging aan…"
5. Nadat verzoeker kennis had genomen van de hiervóór, onder A.3.1. en A.3.2., opgenomen verklaringen van V. en K., wendde hij zich tot een advocaat. De betreffende advocaat zond, na een gesprek met verzoeker, op 4 november 1999 een brief aan NS Korps spoorwegpolitie waarin onder meer het volgende is te lezen:
"Cliënt kan zich verenigen met de gebeurtenissen zoals weergegeven door in het bijzonder de heer V. tot aan het moment dat V. beschrijft wat er gebeurde toen hij probeerde de telefoonkaart in de kraag van cliënt te stoppen.
Cliënt ontkent zich alsdan te hebben omgedraaid en de heer V. tegen zijn borst te hebben geduwd. Cliënt ontkent eveneens V. dan wel enige andere politieman te hebben geslagen dan wel zich op enigerlei wijze te hebben verzet bij zijn aanhouding, het naar de grond brengen en het boeien.
Cliënt zegt voorts niet door de politiemensen naar de grond te zijn gebracht in de zin van naar de grond te zijn geduwd maar naar de grond te zijn geslagen.
Naar zijn zeggen was er uiteindelijk sprake van 6 man die hem duwden, sloegen en schopten.
Naar de mening van cliënt is er voor het optreden van de politie geen enkele aanleiding geweest.
Nadat cliënt had begrepen dat hij de desbetreffende telefoonkaart niet buiten het station zou kunnen gebruiken wilde hij het station verlaten.
De heer V. en zijn collega zijn vervolgens achter hem aan gegaan en hebben hem uiteindelijk zonder enige reden geslagen. Van de zijde van cliënt is geen enkele vorm van agressief gedrag ten toon gespreid.
Het lijkt evident dat de spoorwegbeambten bij het trachten om cliënt te overreden alsnog de telefoonkaart te accepteren uitermate onhandig zijn opgetreden.
De hierop gevolgde handelwijze van de politie waarbij cliënt door 6 man zou zijn overmeesterd en in een cel is opgesloten gaat alle perken te buiten.
De heer V. stelt in zijn brief van 1 oktober jl. voor dat er excuses aan mijn cliënt worden aangeboden. Cliënt heeft ten gevolge van het politieoptreden evenwel ernstige nek- schouder- en beenklachten opgelopen waarvoor hij ook thans nog onder medische behandeling is.
Cliënt acht het gerechtvaardigd dat de spoorwegpolitie de aan deze medische behandeling verbonden kosten voor zijn rekening neemt."
6. De directeur NS Korps spoorwegpolitie reageerde bij brief van 22 november 1999 op de hiervóór, onder A.5., opgenomen brief van verzoekers advocaat. Hij bracht onder meer het volgende naar voren:
"Deze brief was aanleiding om alsnog een gesprek te hebben met de andere betrokken spoorwegpolitieman en de beide beveiligers van Randon.
De verklaringen van deze mensen geven geen aanleiding om mijn eerder ingenomen standpunt te herzien. Zij bevestigden de verklaring van V. op basis waarvan de gebeurtenis als volgt kan worden gereconstrueerd.
Hoofdagent V. stopte op enig moment de telefoonkaart in de kleding van T. (vermoedelijk in zijn kraag). Over hetgeen hieraan voorafging bestaat geen verschil van mening. Daar is mij althans niets van gebleken. Als reactie daarop gaf uw cliënt V. een vuistslag. Direct daarop had de andere politieman, agent S., zijn arm om de nek van uw cliënt gedaan en hem zo naar de grond gebracht. Uw cliënt verzette zich daartegen maar werd door S. in bedwang gehouden. Eén van de beveiligers schoot te hulp en hield de schoppende benen van uw cliënt tegen. Hierna werd uw cliënt door V. geboeid, waarop het fysieke geweld werd gestaakt.
Zoals ik reeds aan uw cliënt heb geschreven was het optreden van V. met de telefoonkaart niet zo handig. Dit geeft uw cliënt echter nog niet het recht om een politieman te slaan. Het is dan ook terecht dat daartegen werd opgetreden. Het geweld dat daarbij gebruikt werd, vind ik rechtmatig en proportioneel. Er is voor mij dan ook geen reden om kosten voor eventuele medische behandelingen te vergoeden. Overigens neem ik aan dat deze kosten door het ziekenfonds worden vergoed.
Dat er toch wel enig begrip voor de kwaadheid en de reactie van uw cliënt was, blijkt wel uit het feit dat werd afgezien van het opmaken van een misdrijf proces-verbaal. Overigens heeft uw cliënt zich op geen enkele wijze beklaagd bij de hulpofficier van justitie, die de aanhouding heeft getoetst."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder klacht en is voorts nader toegelicht in de hiervóór, onder A.5., opgenomen brief van zijn advocaat.
2. Voorts voegde verzoeker bij zijn verzoekschrift een kopie van een op 4 augustus 1999 opgemaakte medische verklaring. Hierin staat onder meer het volgende:
"bevindingen: forse kneuzingen + bloeduitstortingen beide onderarmen,
contusie linker schouder"
C. Standpunt beheerder van het Korps landelijke politiediensten
1. De beheerder van het Korps landelijke politiediensten reageerde bij brief van 3 maart 2000 op verzoekers klacht. Hij bracht onder meer het volgende naar voren:
"Dit standpunt (lees: het standpunt van de directeur van de spoorwegpolitie om zijn eerder ingenomen standpunt te handhaven; N.o.) is bij brief van 22 november 1999 aan de advocaat van verzoeker meegedeeld. Ik plaats bij dit standpunt één kanttekening. In de brief van 5 oktober 1999 werd verzoeker de mogelijkheid tot wederhoor geboden. Het had vanuit procedureel oogpunt de voorkeur verdiend indien daarbij een termijn zou zijn genoemd waarbinnen verzoeker zijn reactie had kunnen geven.
Mede gelet op het door de spoorwegpolitie opgemaakte rapport van 27 oktober 1999 waarin het resultaat van het onderzoek naar de klacht is neergelegd (...) (zie voor de inhoud van dit rapport hiervoor, onder A.3.1. en A.3.2.; N.o.), kan ik geen aanleiding vinden een standpunt in te nemen dat afwijkt van het door de directeur van de spoorwegpolitie gegeven oordeel over het optreden van de spoorwegpolitie zoals neergelegd in zijn afdoeningsbrief van 29 oktober 1999 en in zijn brief van 22 november 1999 (zie hiervóór, onder A.4. en A.6.).
Ik heb daarbij gewicht toegekend aan het feit dat aan verzoeker verontschuldigingen zijn aangeboden nu de directe aanleiding tot het optreden tegen klager het gevolg is geweest van de ontactische wijze waarop de betrokken medewerker gemeend heeft verzoeker de door hem weggegooide kaart te moeten teruggeven."
2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een afschrift van het door de betrokken medewerkers V. en S. opgemaakte en ondertekende proces-verbaal van aanhouding. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
"Op dinsdag 03-AUG-99 15:45 uur werd door ons te AMSTERDAM NS (…) een persoon aangehouden, die opgaf te zijn:
T. (verzoeker; N.o.)
De aanhouding werd verricht op grond van artikel
300 Wetboek van Strafrecht
ivm
304 2 Wetboek van Strafrecht (zie achtergrond, onder I.)
en vond plaats naar aanleiding van het volgende:
Op dinsdag 03 augustus 1999 omstreeks 15.40 uur, surveilleerden wij, in uniform, in het Amsterdam CS te Amsterdam. Middels de portofoon kregen wij het verzoek te gaan naar de loket 28 van het plaatskaartenkantoor Binnenland in eerder genoemd station. Aldaar zou een man problemen maken. Wij gingen ter plaatse en zagen bij dit loket een man staan die ons later bleek te zijn genaamd: T.
Uit informatie van T. bleek dat hij een telefoonkaart van het merk Telfort had gekocht. Hij was verontwaardigd dat hij deze kaart niet in de telefooncellen buiten het station kon gebruiken. T. wilde deze kaart bij het loket inwisselen voor geld, maar dit werd door het loket geweigerd. T. sprak op een luide en agressieve toon tegen ons. Kennelijk omdat hij kwaad was. Ik, verbalisant V., legde aan T. uit dat het loket de kaarten niet terugneemt. Wij zagen dat T. de kaart bij het loket neergooide en kwaad wegliep. Ik, verbalisant V., liep met de kaart achter T. aan en legde hem uit dat dit zonde was daar de kaarten op ieder station in Nederland te gebruiken zijn. Ik, verbalisant V., stopte de kaart in de kleding van T. Wij zagen dat T. zich naar mij, verbalisant V., draaide en een agressieve houding aannam. Ik, verbalisant V., zag en voelde dat T. mij met beide armen kennelijk opzettelijk en met kracht een harde duw gaf. Wij zagen dat T. bleef staan. Ik, verbalisant V., was bang dat T. mij nogmaals zou duwen. Ik, verbalisant V., nam mijn van dienstwege verstrekte lange wapenstok ter hand, met de bedoeling T. daarmee op afstand te houden. Ik, verbalisant V., zag en voelde hierop dat T. mij kennelijk opzettelijk en met kracht met zijn gebalde vuist tegen mijn gezicht sloeg. Ik, verbalisant V., voelde hierdoor een korte en hevige pijn tegen de linkerkant van mijn gezicht. Ik, verbalisant V., voelde dat mijn bril verbogen was. Hierop hebben wij de verdachte aangehouden."
3. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie ook de verslagen van de gesprekken, die klachtbehandelaar Br. op 15 november 1999 had gevoerd met de tweede betrokken medewerker van de spoorwegpolitie, en met twee medewerkers van Randon beveiliging.
3.1. In het besprekingsverslag van het gesprek met de betrokken medewerker van de spoorwegpolitie S. is als reactie van S. onder meer het volgende opgenomen:
"Betreffende dit voorval kan ik mij het volgende herinneren. V. en ik waren op surveillance op het station. Twee journalisten liepen die dienst met ons mee. Zij wilden een rapportage maken over de Spoorwegpolitie. Wij kregen toen een melding van de CMK dat er problemen waren bij het loket binnenland. Als ik mij goed herinner werd er loket nr. 24 genoemd, maar dat weet ik niet meer zeker. Bij dat loket troffen wij een jongeman aan. Het was een jongen met donkere huidkleur. De man stond in het Engels te schreeuwen en verwensingen te uiten in de richting van het loket. Wij wisten toen nog niet waar het om ging. V. liep voorop en sprak de man aan. Het is gebruikelijk dat dan de ander zich afzijdig houdt en het overzicht probeert te houden. V. sprak heel rustig tegen de man, terwijl de man luid sprak en dreigend overkwam. V. hoorde het verhaal aan. De man bleek een Telfort telefoonkaart gekocht te hebben en wilde daar buiten het station mee bellen. Dat ging dus niet; hij had een KPN kaart moeten hebben. Hij wilde zijn geld terug hebben, maar dat bleek niet te gaan. De kaart kon ook niet omgeruild worden. Bij het loket zou men namelijk geen mogelijkheid hebben om te controleren of de kaart nog wel 'vol' was. Omdat de kaart uit de cellofaanverpakking was zou hij gebruikt kunnen zijn.
V. heeft dat heel rustig aan de man uitgelegd. De man was daar echter boos om. Hij had er geen begrip voor. V. en ik vonden dat de man eigenlijk wel gelijk had, maar ook wij konden er verder niets aan doen. De man werd hierop toch wat rustiger. Ik stond net tegen die journalisten te vertellen dat wij dat soort dingen met praten proberen op te lossen en zei iets in de trant van: "Kijk, zo lossen wij dat op". Op dat moment 'ontplofte' de jongen echter weer. Hij zei: "Ze moeten die kaart terug nemen. Het is zeker omdat ik zwart ben." Er viel niet meer met hem te praten. Hij draaide zich om en liep weg. V. ging hem achterna en wilde zijn kaart, die hij bij het loket achtergelaten had, terug geven. V. riep de man aan. V. zei iets in de trant van dat het zonde was als hij die kaart zou laten liggen. De man pakte de kaart echter niet aan en toen heeft V. de kaart ergens tussen de kleding van de man gestopt. Dat was niet echt handig van V., maar hij deed het wel met goede bedoelingen. De man draaide zich echter om en haalde uit naar V. Hij haalde echt uit met zijn vuist. Hij raakte V. niet 'vol', maar schampte zijn gezicht. Ik ben toen direct op de man gedoken. Ik hield hem bij een arm en om zijn nek vast en bracht hem zo naar de grond. Er kwamen toen twee bewakers bij en één van hen heeft nog geholpen door de benen van de man in bedwang te houden. Wij hebben vervolgens de man geboeid. Hij verzette zich hiertegen door te proberen zich los te worstelen, maar dat lukte niet. V. heeft de handboeien omgedaan. Ik had de man vast. Hierna was hij onder controle en hielpen wij de man overeind. We hebben hem zelf naar het bureau gebracht. De bewakers zijn niet meegegaan. De man is absoluut niet geslagen of geschopt. In het bureau hebben V. en ik overlegd. Ik vond het niet terecht als de man een misdrijf proces-verbaal voor mishandeling zou krijgen. We hadden er begrip voor dat de man zo kwaad was. Hij had echter zijn handen thuis moeten houden en niet moeten slaan. Dat was de reden waarom wij hem hebben aangehouden en geboeid, maar een misdrijf proces-verbaal vonden wij niet op zijn plaats. De man is dan ook zonder proces-verbaal heengezonden."
3.2. In het besprekingsverslag van het gesprek met R., medewerker van Randon beveiliging, is als reactie van R. onder meer het volgende opgenomen:
"Ik kan mij van het voorval nog het volgende herinneren. Ik was samen met L. op surveillance. (…) Toen wij zicht op de loketten hadden, zag ik twee spoorwegpolitiemensen vanaf de loketten in de richting van de uitgang lopen. Vóór hen liep een jongen. (…) Volgens mij was er sprake van een conflictsituatie want ik hoorde die jongen met stemverheffing praten. Ik weet absoluut niet of dat in het Nederlands was of in het Engels. Dat valt ons niet zo op omdat de mensen met wie wij op het CS in contact komen vaak Engels spreken.
De spoorwegpolitiemensen waren dichterbij gekomen en opeens bleef die jongen staan en draaide zich om. Eén van die agenten wilde hem vastpakken of zoiets. De man verzette zich daartegen en rukte zich los. Ik dacht dat hij weigerde om weg te gaan. Althans zo interpreteerde ik hetgeen ik zag. Ik zag die jongen vervolgens een slaande beweging maken in de richting van het hoofd van één van die agenten. Volgens mij raakte hij die agent. Ik weet alleen niet precies waar. Het was ergens tegen zijn bovenlichaam of hoofd. Vervolgens pakte die andere agent de man vast. De agent deed een arm om zijn hoofd en bracht de jongen naar de grond. Op de grond hield hij zijn arm om het hoofd van de jongen geklemd en met zijn andere hand hield hij een arm van de jongen vast. Hij probeerde zo die jongen in bedwang te houden. Op dat moment ben ik er ook heen gegaan. De jongen verzette zich namelijk tegen het optreden van die agent en maakte daarbij trappende bewegingen. Ik heb toen even met mijn handen één van zijn benen vastgehouden. (…) Ik kijk op omdat omstanders zich ermee begonnen te bemoeien. Dat gebeurt altijd als de politie in of nabij het station tegen iemand optreedt. Er werd geroepen: "Jullie mishandelen die meneer", of woorden van die strekking. Op datzelfde moment zag ik een aantal flitsen van de foto's die genomen werden. Na dat moment werden de handen van die man door de spoorwegpolitie op de rug gedaan en werd de man geboeid. Ik heb hem toen losgelaten, want hij was toen onder controle. De spoorwegpolitiemensen hebben de man overeind geholpen en toen meegenomen in de richting van hun bureau via de centrale hal. Ik heb toen samen met mijn collega de surveillance hervat. Ik heb geen andere spoorwegpolitiemensen gezien. Het zou kunnen zijn dat er onderweg naar het bureau nog spoorwegpolitiemensen bij zijn gekomen, maar niet op de plaats van het voorval. Ik heb ze niet gezien.
Ik heb inderdaad een lange wapenstok in de hand van één van de spoorwegpolitiemensen gezien. Ik heb hem die wapenstok niet zien gebruiken. De man is ten tijde van het incident absoluut niet geslagen of geschopt. Hij werd enkel om zijn nek gepakt en naar de grond gebracht en met fysieke kracht geboeid, waarbij ik met mijn handen zijn been in bedwang hield. Verder is er absoluut niets gebeurd. Er werd niet meer geweld gebruikt dan nodig was."
3.3. In het besprekingsverslag van het gesprek met L., de andere medewerker van Randon beveiliging, is als reactie van L. onder meer het volgende opgenomen:
"Op een gegeven moment werd onze aandacht getrokken door rumoer. Ik zag toen tegenover de loketten binnenland, naast de fotohokjes, twee spoorwegpolitiemensen en een man met donkere huidskleur. Die man ging nogal te keer tegenover die spoorwegpolitiemensen. Er was duidelijk sprake van onenigheid. Wij liepen die richting op. Op een gegeven moment zag ik dat één van die agenten zijn arm om het hoofd van die man deed en hem naar de grond bracht. Wat de directe aanleiding daartoe was weet ik niet. (…) De man die door die spoorwegpolitieman naar de grond werd gebracht, verzette zich hevig. Hij probeerde los te komen door te rukken en te trekken. Hij spartelde behoorlijk tegen. (…) Mijn collega R. heeft vervolgens geassisteerd.
De spoorwegpolitiemensen probeerden de man in de handboeien te krijgen, maar dat ging moeizaam omdat de man zo tegenstribbelde. R. heeft de voeten of benen van de man tegen gehouden. De man maakte schoppende bewegingen. Ik weet niet of hij de agenten probeerde te raken of dat die beenbewegingen alleen maar door het spartelen kwamen. Ik heb mij afzijdig gehouden omdat twee spoorwegpolitiemensen met assistentie van R. voldoende waren om de man te boeien. Ik heb mij beperkt tot observatie en het op afstand houden van het publiek. Volgens mij heeft R. maar één hand gebruikt om de benen van de man vast of tegen te houden. Toen de man in de handboeien was, werd hij overeind geholpen door de agenten. Hierna is hij geboeid afgevoerd in de richting van het bureau van de spoorwegpolitie. Tijdens de worsteling is de man absoluut niet geschopt of geslagen door de spoorwegpolitiemensen of door R. Ik heb wel gezien dat V. een lange wapenstok in zijn hand had maar ik heb hem daar niet mee zien slaan of op een andere manier gebruiken. Ik heb hem daar niets mee zien doen."
D. Reactie betrokken medewerker spoorwegpolitie
De betrokken medewerker van de spoorwegpolitie V. deelde schriftelijk mee dat hij bij zijn eerdere, in het kader van de interne klachtbehandeling bij de spoorwegpolitie, afgelegde verklaring wenste te blijven, en dat hij aan die verklaring niets had toe te voegen.
E. reactie verzoeker
1. Verzoeker reageerde via de Stichting Klachten & adviesburo politieoptreden te Amsterdam op hetgeen door de korpsbeheerder als commentaar op de klacht naar voren was gebracht. In de diens reactie van 20 april 2000 is onder meer het volgende te lezen:
"Onprofessioneel handelen
Het feit dat klager verontwaardigd wegliep van de betrokken spoorwegbeambten geeft aan dat hij geenszins uit was op amok.
Het feit dat één van de betrokken beambten eerst probeerde de telefoonkaart in klager's borstzakje te stoppen en vervolgens de kaart in klager's kraag duwde heeft de situatie laten escaleren.
De beambte valt zeer onprofessioneel handelen te verwijten. De beambten geven overigens ook aan dat klager 'terecht kwaad was' en V. geeft toe dat hij 'onhandig had opgetreden.' Het laatste is mijns ziens zeer zacht uitgedrukt.
Disproportioneel handelen
Het toegepaste geweld tegen klager staat in geen enkele verhouding tot het incident dat hieraan ten grondslag lag.
* Klager gaf, volgens beambte S. 'een geschampte vuistslag'.
Dit gebeurde echter pas nadat één van de beambten klager met de wapenstok had gepord.
* Klager is 1,65 m. lang en weegt 60 kg.
De numerieke meerderheid van de beambten maakte het toegepaste geweld volstrekt onnodig. Klachtbehandelaar stelt: 'de numerieke meerderheid waarvan het klachtbureau spreekt ontstond pas nadat klager geboeid was'. Dit klopt niet. Drie van de vier mannen waren bezig klager tegen de grond te werken.
* Wachtcommandant K. geeft aan dat er sprake was van 'overreactie' van de be-
trokken beambten.
* In de verklaring van de beambte R. wordt door hem opgemerkt dat omstanders
schrokken van het geweld jegens klager. Zo zouden omstanders hebben opgemerkt: 'jullie mishandelen die heer'. Het viel omstanders kennelijk ook op dat geweld tegen de kleine heer T. (verzoeker; N.o.) ongepast was.
Derhalve acht het PKB het gebruik van geweld buitensporig, onnodig en disproportioneel.
Onrechtmatig gebruik handboeien
Er was geen enkele aanleiding om aan te nemen dat klager zou vluchten of een gevaar was voor zichzelf of derden. Derhalve acht het PKB het gebruik van handboeien onrechtmatig. Op deze wijze is klager onnodig gecriminaliseerd. Klager schaamt zich en voelt zich terecht in zijn goede naam aangetast. Ook omdat hij erachter kwam dat in een later stadium foto's van het voorval in de openbaarheid zijn gebracht.
(…)
Tot slot zou ik u nog op het volgende willen wijzen.
Er wordt opgemerkt dat klager zich niet heeft beklaagd bij de hulpofficier van justitie over de behandeling die hem ten deel is gevallen. Dit is begrijpelijk. T. was na het toegepaste geweld in een shock. Hij heeft zijn kansen ingeschat om zo snel mogelijk weg te komen van de plaats des onheils. Hij heeft hiertoe de afweging gemaakt zich gedeisd te houden, voor er nog meer geweld gebruikt zou kunnen worden.
Daarnaast heeft T. zich onder doktersbehandeling gesteld vanwege een ontwrichte schouder die hij aan het optreden van betrokken beambten heeft overgehouden. Tot op de dag van vandaag heeft hij veel last van deze schouder. Wij adviseren T. om de schade te verhalen op de spoorwegpolitie. Hij staat onder behandeling van een arts en gebruikt tot op heden medicijnen en pijnstillers."
2. Voorts ontving de Nationale ombudsman op 2 mei 2000 nog een op 21 april 2000 gedateerde medische verklaring. In deze door verzoekers huisarts opgemaakte verklaring is onder meer het volgende opgenomen:
"Direct opgelopen lichamelijk letsel:
* bloeduitstortingen op beide armen
* ernstige kneuzing van nek en li schouder en li heup
* kneuzing ribbenboog
Gevolgen
Dhr. is langdurig behandeld met pijnstilling en een periode fysiotherapie. De klachten beperkte dhr. in zijn normaal functioneren tot februari van dit jaar.
Bestaande lichamelijke gevolgen:
* pijn li schouder bij tillen van zware zaken
* moeite met liggen op de linker schouder.
F. VERKLARING getuige
In het kader van het onderzoek verklaarde de heer M. op 9 mei 2000 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:
"Ik kan mij het hele gebeuren nog goed herinneren. Ik werkte die dag als fotograaf voor de Elsevier aan een reportage over de Spoorwegpolitie.
Over de wijze waarop verzoeker toen is aangepakt, kan ik het volgende zeggen.
Toen duidelijk was geworden dat de lokettiste de telefoonkaart niet wilde terugnemen of ruilen, probeerden de beambten van de spoorwegpolitie verzoeker zover te krijgen dat hij de kaart toch meenam, omdat hij die kaart ook buiten het station kon gebruiken. Eén van de agenten zei tegen verzoeker iets in de trant van 'neem die kaart nou maar mee'. Verzoeker liep toen weg en zei dat hij de kaart niet wilde. Eén van de agenten wilde hem die kaart echter per se teruggeven; hij wilde er niet zelf mee blijven zitten. De agent liep achter verzoeker aan om de kaart terug te geven. Hoe hij dat precies heeft gedaan, heb ik niet zo goed kunnen zien. Ik heb wel gezien dat verzoeker vervolgens met zijn arm een afwerende beweging maakte. Hij deed dit in achterwaartse richting. Hij heeft één van de agenten toen vrij hard op diens kaak geraakt. Die agent had daar later ook last van. Verzoeker heeft de agent naar mijn mening niet moedwillig geraakt; maar hij maakte wel een afwerende, slaande beweging. Dat vormde voor de agenten meteen de aanleiding om hem aan te houden.
Dit ging naar mijn idee vrij fors; dat kwam ook omdat verzoeker zich fel verzette. De agenten hebben verzoeker daarbij niet geslagen. Het was meer een felle worsteling waarbij verzoeker stevig werd vastgepakt en naar de grond gebracht. Daarbij werd ook een soort houdgreep gebruikt. In eerste instantie waren twee agenten bij de worsteling betrokken. Al heel snel was er een derde man bijgekomen. Ik heb niet gezien waar die ineens vandaan kwam.
Wat betreft de wapenstok kan ik zeggen dat die is gebruikt bij het naar de grond brengen en in bedwang houden van verzoeker. Ik weet niet meer of die ook al eerder is gebruikt om verzoeker mee te porren of weg te duwen. Maar ik acht dat niet erg waarschijnlijk. Wel staat voor mij vast dat de wapenstok pas is gebruikt nádat verzoeker een slaande beweging had gemaakt. Maar ik weet - zoals gezegd - niet meer precies op welk moment daarna, de agent de wapenstok heeft gepakt. Ik heb verder niet gezien dat met de wapenstok felle of slaande bewegingen zijn gemaakt.
Nadat verzoeker naar de grond was gebracht, hebben de agenten hem geboeid en afgevoerd. Dat ging verder vrij rustig, zij het dat verzoeker bleef discussiëren over het hele gebeuren.
In een paar woorden samengevat kan ik zeggen dat het er bij de aanhouding niet erg vriendelijk aan toe ging, maar er is in mijn herinnering geen sprake van geweest dat de agenten verzoeker geschopt of geslagen zouden hebben."
Beoordeling
I. Ten aanzien van het geweldgebruik
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat medewerkers van de spoorwegpolitie te Amsterdam op 3 augustus 1999 onnodig en disproportioneel geweld tegen hem hebben gebruikt.
2. Op 3 augustus 1999 kocht verzoeker bij een loket in het Centraal Station te Amsterdam een telefoonkaart. Door een misverstand tussen de lokettiste en verzoeker kocht verzoeker een andere telefoonkaart dan hij had willen hebben. De lokettiste had verzoeker gevraagd of de kaart bestemd was om "inside" of "outside" te bellen. Verzoeker wilde binnen Nederland bellen, en hij koos voor "inside". Hij ontving daarop een telefoonkaart van Telfort waarmee alleen binnen de stations kan worden gebeld. Verzoeker verliet het station om buiten op het stationsplein te gaan bellen. Daar kwam hij er vervolgens achter dat de gekochte telefoonkaart niet werkte in die telefooncellen. Hij ging terug naar het loket om te reclameren. De lokettiste wilde de kaart echter niet meer ruilen aangezien verzoeker deze al uit de plastic verpakking had gehaald. Er onstond een twistgesprek tussen verzoeker en de lokettiste. De laatste riep op enig moment assistentie in van de spoorwegpolitie. De confrontatie van verzoeker en de (twee) medewerkers van de spoorwegpolitie liep uit op een handgemeen. Verzoeker werd uiteindelijk aangehouden op verdenking van mishandeling, en geboeid overgebracht naar het in het station gelegen politiebureau.
3. Verzoeker stelt dat hij zelf op geen enkel moment geweld heeft gebruikt, dat hij zich niet heeft verzet en dat hij er ook overigens geen enkele aanleiding toe heeft gegeven dat geweld tegen hem zou moeten worden gebruikt. Het door de spoorwegpolitie gebruikte geweld bestond volgens verzoekers uit meermalen slaan - onder meer met een wapenstok - en schoppen, zelfs toen hij al op de grond lag.
4. Uit de verklaringen van de betrokken medewerkers van de spoorwegpolitie volgt een ander beeld. Verzoeker zou één van de agenten een klap hebben gegeven toen die agent de telefoonkaart in verzoekers kleding trachtte te stoppen. Daarop werd hij aangehouden wegens mishandeling. Verzoeker verzette zich daartegen. Hij is toen naar de grond gebracht en geboeid. Bij de aanhouding is verzoeker niet geslagen en zeker niet geschopt, aldus de betrokken medewerkers. Ook ontkenden zij met klem dat was geslagen met de wapenstok.
Het standpunt van de spoorwegpolitiebeambten vindt ondersteuning in de verklaring van een medewerker van Randon beveiliging. Volgens deze medewerker zag hij verzoeker een slaande beweging maken in de richting van het hoofd van één van de agenten en raakte hij die agent ergens tegen zijn bovenlichaam of hoofd. Uit de verklaring van een fotograaf van Elsevier die op 3 augustus 1999 bezig was met een reportage over de spoorwegpolitie blijkt eveneens dat verzoeker een - naar het inzicht van deze fotograaf overigens niet moedwillige - slaande beweging naar één van de agenten van de spoorwegpolitie maakte, en dat deze toen vrij hard werd geraakt op zijn kaak. Verder heeft deze fotograaf verklaard dat verzoeker zich hevig verzette tegen de spoorwegpolitie. Volgens deze fotograaf had de spoorwegpolitie verzoeker niet geslagen of geschopt. Er was wel sprake geweest van een felle worsteling, aldus de fotograaf.
Dit beeld van een stevige worsteling waarbij niet is geslagen of geschopt volgt ook uit de verklaringen van twee medewerkers van Randon beveiliging. Eén van hen had de spoorwegpolitie geholpen bij het in bedwang houden van verzoeker, toen deze zich hevig tegen zijn aanhouding verzette.
5. De politie is ingevolge artikel 8 van de Politiewet bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening geweld te gebruiken. Dit geweld moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit (zie achtergrond, onder III.).
6. Feit is dat verzoeker is aangehouden op verdenking van mishandeling. Tegen die achtergrond moet het geweldgebruik tegen verzoeker worden bezien en getoetst.
Dit betekent dat voor het oordeel over de rechtmatigheid van het geweldgebruik eerst moet worden vastgesteld of de betrokken spoorwegpolitiebeambten verzoeker terecht als verdachte van mishandeling hebben aangemerkt en hem ter zake terecht hebben aangehouden. Dan pas kan immers worden aangenomen dat de betrokken spoorwegpolitiebeambten in dit geval zijn opgetreden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening (zie achtergrond, onder I. - III.).
7. Gelet op de diverse door betrokkenen en getuigen afgelegde verklaringen gaat de Nationale ombudsman ervan uit, dat verzoeker een van de betrokken medewerkers van de spoorwegpolitie met een vuist in het gezicht heeft geraakt.
Immers, tegenover verzoekers ontkenning te hebben geslagen staan de verklaringen van de betrokken ambtenaren en de verklaringen van diverse getuigen dat dit wél is gebeurd. Daarbij moet worden opgemerkt dat één van de getuigen, de fotograaf van Elsevier, in dit verband verklaarde van mening te zijn, dat het slaan niet opzettelijk gebeurde. De betrokken ambtenaren hebben op dat moment echter een andere inschatting gemaakt, en hebben er toe besloten verzoeker aan te houden op verdenking van mishandeling.
Hoewel het, gelet op de aan de gedraging van verzoeker voorafgaande gebeurtenissen, denkbaar zou zijn geweest dat van aanhouding was afgezien, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de betrokken ambtenaren in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van hun aanhoudingsbevoegdheid gebruik hebben kunnen maken.
Aan dit oordeel doet niet af dat de dienstdoende hulpofficier van justitie al vrijwel direct na de voorgeleiding - én met instemming van de betrokken spoorwegpolitiebeambten - heeft besloten om verzoeker heen te zenden, en om in deze zaak verder geen proces-verbaal op te maken omdat van beide zijden sprake was geweest van overreageren. De Nationale ombudsman merkt hierover op dat de betreffende hulpofficier van justitie vanuit zijn positie en verantwoordelijkheid terecht alle aspecten van deze zaak heeft afgewogen, en op grond van deze afweging heeft kunnen besluiten verzoeker heen te zenden.
Uit het voorgaande volgt dat de spoorwegpolitie is opgetreden in de rechtmatige uitoefening van haar bediening. Daarmee was zij bevoegd om geweld te gebruiken.
De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
8. Over het toegepaste geweld wordt het volgende overwogen. Verzoeker heeft in dit verband aangegeven dat de medewerkers van de spoorwegpolitie hem meermalen hebben geschopt en geslagen. Hij zou ook meermalen met de wapenstok zijn geslagen. De twee betrokken medewerkers van de spoorwegpolitie, alsmede twee medewerkers van Randon hebben echter allen verklaard dat geen sprake is geweest van dergelijk geweldgebruik. De fotograaf van Elsevier heeft eveneens verklaard dat er geen sprake is geweest van schoppen of slaan. Aldus staat verzoekers verklaring tegenover de verklaring van vijf andere personen. Een en ander leidt ertoe dat verzoekers standpunt ter zake van het geweldgebruik minder aannemelijk wordt geacht dan die van de spoorwegpolitie.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat de spoorwegpolitie een verwijt valt te maken van excessief geweldgebruik. Hieraan doet niet af dat uit de door verzoeker overgelegde medische verklaring blijkt van lichamelijk letsel van verzoeker. Uit de afgelegde verklaringen blijkt immers dat verzoeker zich heftig tegen zijn aanhouding heeft verzet en dat er dientengevolge sprake is geweest van een worsteling. Aannemelijk is dat het letsel van verzoeker ten gevolge van deze worsteling is ontstaan. Gelet op het verzet van verzoeker kan de spoorwegpolitie van deze worsteling echter geen verwijt worden gemaakt.
De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.
II. Ten aanzien van het boeien
1. Verzoeker klaagt er verder over dat de betrokken medewerkers van de spoorwegpolitie hem ten onrechte hebben geboeid.
2. De spoorwegpolitie mag een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd ten behoeve van het vervoer aan zijn handen boeien, indien concrete feiten en/of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen, met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van verzoeker, van de betrokken politieambtenaar of van derden. De politieambtenaar moet in een specifiek geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het aanbrengen van de boeien naar redelijk inzicht rechtvaardigden (zie achtergrond, onder IV.).
3. Hiervoor is overwogen dat de spoorwegpolitie niet onjuist heeft gehandeld door verzoeker aan te houden. Gelet op verzoekers felle verzet konden de betrokken spoorwegpolitieambtenaren in redelijkheid oordelen dat verzoekers overbrenging naar het politiebureau een veiligheidsrisico mee zich mee kon brengen.
De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de divisie spoorwegpolitie van het Korps landelijke politiediensten, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het Korps landelijke politiediensten (de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), is niet gegrond.