Op 6 april 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Utrecht, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps IJsselland.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland (de burgemeester van Zwolle), werd een onderzoek ingesteld.
Aanvankelijk had de klacht eveneens betrekking op een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht en op het verloop van de behandeling van verzoekers klacht door het regionale politiekorps IJsselland. Tijdens het onderzoek heeft verzoeker deze klachtonderdelen ingetrokken.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht, nadat deze was gewijzigd, als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps IJsselland:
- toen hij in de nacht van 1 op 2 augustus 1998 te Baars door drie mannen werd mishandeld, ondanks uitdrukkelijk verzoek van een vriend niet meteen te hulp zijn geschoten;
- ter plaatse, ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek daartoe, geen aangifte wilden opnemen tegen de door hem als verdachten van de mishandeling aangeduide personen.
Achtergrond
Artikel 161 Sv geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.
Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland (de burgemeester van Zwolle) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij legden desgevraagd een telefonische verklaring af.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zwolle over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en betrokken ambtenaar W. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Na afloop van een muziekfestival op 1 augustus 1998 in de gemeente Steenwijk, werden verzoeker en een van zijn vrienden mishandeld door een aantal mannen.
Ambtenaren van het regionale politiekorps IJsselland, waaronder de betrokken ambtenaren M. en K., kwamen ter plaatse. Zij hielden geen verdachten aan en namen die nacht geen aangifte op van verzoeker.
2. Verzoeker diende begin augustus 1998 de volgende klacht in bij het regionale politiekorps IJsselland:
"...Op 1 augustus toog ik met zeven vrienden naar het zogeheten Dicky Woodstock-festival om daar de band Madness te zien. Het optreden van deze band was voor ons de enige reden om naar dit festival toe te gaan. Helaas bleek dat de band die uiteindelijk een optreden verzorgde, een coverband was die niets met de eerder genoemde groep te maken had (afgezien van het feit dat men nummers van Madness ten gehore bracht). (...)
Het publiek reageerde verbolgen op dit bedrog en uitte haar onvrede door diverse projectielen in de richting van het podium te werpen. Wij merkten dat het uit de hand liep en besloten naar de door ons gehuurde bus te gaan om huiswaarts te keren.
De bus bleek echter te zijn weggezakt in de berm. Het lukte ons niet de wagen los te krijgen. Er arriveerde een groepje mannen dat aanbood te helpen. Zij duwden de bus echter nog verder richting sloot. Vervolgens begon één van de mannen tegen de bus aan te plassen. Toen iemand van onze groep hem verzocht daarmee op te houden begon de betreffende man tegen hem (degene die verzocht hiermee te stoppen) aan te plassen. Hierop vroeg de jongen of hij ook daarmee kon stoppen, nog steeds zeer rustig en beleefd. De man, die inmiddels uitgeplast was, schopte hem in het kruis en begon hem in zijn gezicht te slaan. Ik stond achter de jongen die de klappen kreeg en vroeg of hij hiermee wilde ophouden. Dit was het sein om met drie mannen tegelijk op mij te springen en mij te schoppen en op de grond te gooien. Eén van mijn vrienden rende weg om politie te halen. Ik weet niet hoe lang het schoppen duurde, maar toen men ophield, lag ik in de berm, achter de bus.
De politie bleek niet echt genegen mee te gaan, en mijn vriend heeft herhaaldelijk moeten manen tot snelheid. Hij moest maar rustig doen en niet zoveel drukte maken, was het commentaar van de dienstdoende agenten. Toen de politie eenmaal ter plekke was stonden de mannen die mij hadden gemolesteerd nog steeds bij de bus. Wij vroegen of wij aangifte konden doen, want wij konden de daders aanwijzen. De agenten deelden mee dat dit niet mogelijk was, dat moest thuis maar gebeuren. Kortom, men stak geen hand uit. Het is nu maandag, ruim een week later. Ik ben inmiddels tweemaal bij de huisarts geweest om mij te laten onderzoeken. Ik kan niet werken omdat ik continue pijn in mijn linkerzij en nek heb en nauwelijks nachtrust krijg omdat liggen vrijwel onmogelijk is..."
3. Verzoeker richtte zich op 30 maart 1999 tot de Nationale ombudsman, omdat de regiopolitie IJsselland zijn klacht nog niet had behandeld.
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat weergegeven onder klacht en onder A.2. van de feiten.
2. Op 20 mei 1999 zond verzoeker nadere informatie, waaronder medische informatie, gedateerd 6 augustus 1998, van een huisartsenpraktijk en een aangifte van de heer K. bij de regiopolitie IJsselland van 4 augustus 1998.
2.1. De medische informatie hield onder meer in dat verzoeker was gezien op 3 en 6 augustus 1998, waarbij op 3 augustus geen uitwendig letsel was geconstateerd en bloedcellen in zijn urine waren aangetroffen en op 6 augustus een blauwe plek in de linkerflank was geconstateerd.
2.2. De aangifte van de heer K. hield onder meer het volgende in:
"Wij zijn (...) naar het concert toegegaan. Na afloop van het concert wilden wij naar huis gaan. Wij liepen naar onze personenbus. Deze hadden wij op ongeveer een afstand van 500 meter van de ingang van het concertterrein geparkeerd langs de kant van de weg. Ik kwam wat later als de rest van de groep bij de bus. Op het moment dat ik bij de bus kwam zag ik dat er in ieder geval 3 mannen ruzie hadden met mijn vrienden J. en B. (verzoeker; N.o.). Ik zag dat er geslagen en geschopt werd door twee van de mannen. Ik zag dat men J. in zijn kruis schopte en in zijn gelaat sloegen. Hierop ben ik onmiddellijk naar de ingang van het concertterrein gelopen. Ik wist dat aldaar een aantal politiemensen stond. Ik had aldaar 3 politieauto's bij de ingang zien staan. Ik stelde de politiemensen in kennis van wat er gaande was. Het kostte mij enkele moeite om de politiemensen mee te krijgen. Toen ik met de politieagenten ter plaatse kwam, zag ik dat de drie mannen nog aan het vechten waren. Ik zag dat zij aan het slaan en schoppen waren. Toen de politie er was werd het vechten gestaakt. Ik heb toen nog de man aangewezen die was begonnen met het vechten. Mijn andere vriend R. heeft alle drie de mannen nog aangewezen. Op dat moment zag ik dat de politie geen actie ondernam in de richting van de 3 mannen. Wel hielpen de agenten zoeken naar de bril van mijn vriend J. Ik zag dat mijn vriend B. een bebloed gezicht had. Ik had het gevoel dat de agenten de drie betrokken mannen kenden. Dit maak ik met name op uit het feit dat de drie mannen rustig bleven staan en niet werden aangesproken door de politieagenten. Ik zag dat er meerdere mensen stonden te kijken naar hetgeen er gaande was. Wij werden aangesproken door een omstander die ons vertelde dat wij weg moesten gaan daar er nog veel meer mannen aankwamen die kennelijk met ons wilden gaan vechten.
Hierop zijn wij ingestapt en weggereden. Wij zijn rechtstreeks naar huis gereden. Mijn vriend B. heeft zich onder doktersbehandeling gesteld.
Wij hebben bij terugkomst de personenbus ingeleverd bij het verhuurbedrijf X. Op dinsdag 4 augustus 1998 kregen wij een nota van het verhuurbedrijf. Toen bleek dat er kennelijk bij de vechtpartij een deuk in de linkerzijde van de personenbus was geslagen of geschopt. De schade bleek hfl 400,00 gulden te bedragen. (...)
Ik kan slechts een summier signalement van de verdachten geven. Het betreffen 3 mannen tussen de 25 en 30 jaar oud. Ik schat dat twee mannen ongeveer 1.95 meter lang waren. De derde man was iets korter. Ik zag dat enkele van de mannen een zogenaamd 'matje' in hun nek hadden. Ik zag dat twee mannen cowboyhoeden droegen. Ik zag dat deze licht van kleur waren. Ik vermoed dat het strooien of plastic hoeden betroffen. Later hoorde ik van mijn vrienden dat de aanleiding was gelegen in het feit dat een van de drie mannen tegen onze bus stond te urineren. Hij werd hierop aangesproken door J. Hierop had de man tegen J. geürineerd. Kennelijk was de man al in het bijzijn van zijn twee vrienden. De man had toen J. aangesproken met de woorden: "Jij had een grote bek", gelijk hierop was de man begonnen met slaan en schoppen. Ik heb zelf gezien dat twee van de mannen aan het schoppen en slaan waren. Later hoorde ik dat ook de derde man had geslagen en geschopt. Indien de verdachten bekend worden dan wens ik de schade vergoed te hebben."
C. Standpunt korpsbeheerder
1. In een tussenbericht van 5 juli 1999 verwees de korpsbeheerder naar een ongedateerd rapport van politieambtenaar H. Dit rapport hield onder meer het volgende in:
"Op 3 juni 1999, omstreeks 11.00 uur heb ik een gesprek gevoerd met de klagers, de heren B. en J. en een medewerker van het team Steenwijk (korps IJsselland), de brigadier M. Laatstgenoemde was betrokken bij het politieoptreden in die bewuste nacht.
(...)
Klagers waren kort tevoren mishandeld door een drietal onbekende mannen. Volgens klagers greep de politie niet adequaat in nadat zij ter plaatse waren gekomen. Volgens betrokkenen waren de 3 mannen daar op hetzelfde moment nog aanwezig en werden zij (ondanks aanwijzen door klager J.) niet aangehouden door de politie.
(...)
Over het politieoptreden ter plaatse, hebben klagers en brigadier M. hun visie met elkaar gedeeld. M. verklaarde dat hij zich niet kon voorstellen dat de politie niet optreedt, terwijl verdachten worden aangewezen. Met name klager J. herhaalde nog eens dat hij verdachten had aangewezen bij de politie. Hij wist niet of hij dat had gedaan bij de heer M.
Van het politieoptreden in die bewuste nacht hebben medewerkers hun bevindingen schriftelijk aan mij gerapporteerd. Deze rapporten dateren van december 1998 en zijn onderdeel van het klachtendossier. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die verklaringen.
Na het gesprek tussen betrokkenen concludeerde ik dat er verschil van inzicht bleef bestaan over het al dan niet optreden door de politie. Op dit punt kon door mij niet worden bemiddeld.
(...)
Klagers verklaarden er (achteraf) begrip voor te hebben dat de politie hen had verwezen naar hun woonplaats voor het doen van aangifte. Er was geen sprake van onwil, doch vanwege de dreigende situatie ter plaatse, werd daartoe door de politieambtenaren besloten. Ik heb klagers verteld dat de politie te allen tijde verplicht is om een aangifte op te nemen.
(...)
In de vooravond van 1 augustus 1998 werd de politie te Steenwijk reeds getipt over mogelijke problemen. De dienstdoende chef heeft tijdig via het meld- en informatiecentrum assistentie geregeld. Op het moment van de mishandeling waren zo'n twintig politieambtenaren in de directe nabijheid van het terrein.
Dit jaar wordt wederom een popfestival georganiseerd. Er worden vooraf (nieuwe) afspraken gemaakt met de organisatie. Ik wil concrete informatie over de groepen die optreden en welk publiek daarop afkomt. De problemen waren in 1998 o.a. ontstaan doordat een popgroep met een andere samenstelling had meegedaan aan het festival. Dat werd door het aanwezige publiek niet geaccepteerd. In tegenstelling tot voorgaande jaren zal er nu wel een draaiboek zijn."
2. Bij het rapport van politieambtenaar H. bevonden zich de verklaringen van verzoeker en de heer J.
2.1. De verklaring van de heer J. hield onder meer het volgende in:
"Toen agenten ter plaatse waren, heb ik één van hen aangesproken en de daders (die nog aanwezig waren) aangewezen. Daarop werd niet gereageerd. In ieder geval was er die nacht een agent bij met een baard en een kleine met zwart/donker haar (opmerking rapporteur: Vastgesteld is dat dit de medewerkers M. en K. zijn) . Ik weet eerlijk gezegd niet of ik de daders heb aangewezen bij die agent met de baard (M.) en of ik dat direct gedaan heb."
2.2. De verklaring van verzoeker hield onder meer het volgende in:
“Ik heb de politie niet zelf gewaarschuwd. Ik was zelf (als gevolg van die mishandeling) in een greppel terecht gekomen die zich achter ons geparkeerde busje bevond. Toen ik uit de greppel was gekropen en achter het busje vandaan was gekomen, zag ik dat de politie ter plaatse was. Ook de daders waren nog aanwezig. Door de politie werd niet ingegrepen. Ik blijf derhalve bij mijn verklaring en vind dat de klacht op dat punt nog niet is afgedaan."
3. Op 16 september 1999 reageerde de korpsbeheerder onder meer als volgt op de klacht:
"In de nacht van 1 op 2 augustus 1998, werd in de gemeente Steenwijk het Dickie Woodstock popfestival gehouden. Aan de vooravond van 1 augustus 1998 ontving de politie IJsselland te Steenwijk een tip dat zich op dit festival mogelijk ongeregeldheden zouden voordoen.
De dienstdoende politiechef heeft daarop bij het Meld- en informatiecentrum van de politie IJsselland assistentie gevraagd en gekregen van meerdere politieagenten van onder andere de korpsen Drenthe, Friesland en IJsselland alsmede van leden van de Koninklijke Marechaussee. Ook zijn er diensthonden ingezet.
Op het moment van de betreffende mishandeling bevonden zich circa twintig politieagenten in de directe nabijheid van het festivalterrein. De politieambtenaren van de politie IJsselland, de heren M. en K., bevonden zich nabij de ingang van het festivalterrein ten behoeve van de begeleiding van de vertrekkende feestgangers. De andere politie-eenheden waren in de onmiddellijke omgeving ingezet om de aftocht van de bezoekers in goede banen te leiden.
Op de melding dat een persoon mishandeld zou zijn is direct - na afweging of het verlaten van de ingang problemen zou opleveren - door beide politieagenten gereageerd door de inzet te verspreiden en zelf met de melder mee te lopen naar een 150 meter verderop gelegen parkeerplaats. Daar zagen zij een persoon lopen die bebloed was. Door de omstandigheden ter plaatse, acht ik het verantwoord dat niet alle politie-eenheden actief zijn gaan zoeken, maar dat hen is gevraagd naast de deëscalerende werkzaamheden uit te kijken naar de mogelijke dader(s). Gezien het grote aantal politie-eenheden en de spreiding van de politie over het terrein was dit op dat moment de meest doeltreffende aanpak. Het door de melder en zijn vrienden globaal opgegeven signalement van de vermoedelijke dader(s), is doorgegeven aan de andere politie-eenheden, met het verzoek daar naar uit te kijken. Samenvattend kan worden gesteld dat door de politie terecht prioriteit is gegeven, doch zonder de belangen van klager te negeren.
Door de politie zijn vervolgens enkele gegevens genoteerd en is de heer B. verzocht, in een later stadium uitgebreid aangifte te doen van de mishandeling. Tegen de achtergrond van het feit dat alle beschikbare personeel was ingezet en deze inzet nog niet kon worden gestaakt, acht ik het juist dat de politie ervoor heeft gekozen niet onmiddellijk naar het bureau te gaan om proces-verbaal op te maken, maar de betrokken persoon te vragen dit in een later stadium te doen. In principe werd door de politie direct aangifte opgenomen bij de melding van het feit waarna de politie tot actie is overgegaan. Slechts de formalisering van de aangifte, het opmaken van proces-verbaal, werd uitgesteld.
Feit blijft echter, dat de verklaringen van de individuele politiemedewerkers enerzijds en van de heer B. en zijn vrienden anderzijds van elkaar afwijken als het gaat om het wel of niet nog aanwezig zijn van de daders bij het ter plaatse komen van de politie.
In het verlengde hiervan nemen de heer B. en zijn vrienden het de politie kwalijk dat er niet onmiddellijk proces-verbaal is opgemaakt.
In zijn algemeenheid heeft de politie IJsselland in Steenwijk mijns inziens alert op de ontwikkelingen gereageerd. Allereerst door na de tip van mogelijke moeilijkheden alle beschikbare politiepersoneel van Steenwijk en omgeving in te zetten op en rond het festivalterrein, voorts door na een terechte afweging mee te lopen naar de plek waar een mishandeling was gesignaleerd en vervolgens door gezien de omstandigheden het opmaken van proces-verbaal uit te stellen. De omstandigheden en verantwoordelijkheden in aanmerking genomen acht ik het optreden van de betreffende politieagenten zorgvuldig en voldoende voortvarend. Ik acht de klacht dan ook ongegrond.
Uit uw onderzoek komt ook de vraag naar voren of er voor het Dickie Woodstock popfestival een speciaal draaiboek bestond. Dit was niet het geval. Wel waren er afspraken gemaakt tussen de festivalorganisatie en de politie. Deze komen er op neer dat de ordedienst van de organisatie de zaken op het festivalterrein zoveel mogelijk zelf zou regelen en dat de politie zou worden ingeroepen wanneer er zich problemen zouden voordoen. De ordedienst heeft in dit verband een signalerende en preventieve functie en roept de hulp van de politie bij problemen in de openbare orde sfeer. Gezien het feestelijke karakter van het evenement zou de politie dan zo zorgvuldig en onopvallend mogelijk ingrijpen met inzet van meerdere eenheden.
Naar aanleiding van de klacht van de heer B. en het daarop ingestelde onderzoek, heeft de politie IJsselland besloten voortaan bij (pop)festivals met een grote regionale of landelijke uitstraling een speciaal draaiboek op te stellen. Achteraf is gebleken dat tijdens het Dickie Woodstock popfestival 1998 werd afgeweken van de programmering, hetgeen mede voor de ontstane commotie heeft gezorgd.
In dit jaar heeft de politie dan ook nauwer contact gehad met de organisatie over de programmering van het festival en het afhankelijk daarvan te verwachten publiek. Het festival is dit jaar echter veel beperkter van opzet geweest, zodat er slechts sprake was van een lokale uitstraling. Op grond hiervan werd een draaiboek buitenproportioneel geacht. Dit laat onverlet dat er verscherpt toezicht is geweest met voldoende politie achter de hand om te kunnen anticiperen op onvoorziene omstandigheden.
Momenteel bevindt zich het onderzoek naar deze klacht op grond van de klachtenregeling van de politie IJsselland, in een afrondende fase.
Maandag 13 september jl. is de onafhankelijke klachtencommissie van de politieregio IJsselland in zitting bijeen geweest.
Met het oog op de termijnen heeft de commissie mij reeds mondeling bericht, dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat zich de gebeurtenissen hebben voorgedaan zoals in de brief van klager verwoord.
De klachtencommissie verklaart de klacht dan ook ongegrond. Zodra het schriftelijk advies van de onafhankelijke klachtencommissie van de regiopolitie IJsselland mij bereikt, zend ik u dit in afschrift toe."
4. Bij de reactie van de korpsbeheerder van 16 september 1999 bevond zich onder meer het rapport van politieambtenaar H., hiervoor vermeld onder C.1. Verder bevonden zich bij deze reactie de volgende processen-verbaal:
4.1. Een proces-verbaal van politieambtenaar Ma., gesloten op 29 oktober 1998, betreffende de verklaring van vrijwillig politieambtenaren P. en W. Dit proces-verbaal hield als verklaring van P. en W. onder meer het volgende in:
"Op een gegeven moment werden de aanwezige politieambtenaren ingelicht van het feit, dat een mishandeling had plaatsgevonden. De aanwezige ambtenaren, alsmede P. en W., gingen direct ter plaatse en troffen een man aan die verklaarde mishandeld te zijn. De man had een bebloed gezicht; de dader(s) wa(s)ren niet. meer ter plaatse.
Gezien de op dat moment heersende situatie werd de man door de aanwezige beroepspolitieambtenaren medegedeeld, om de volgende dag aan het bureau van politie aangifte te doen.
P. en W. deelden mij expliciet mede, dat zij geen getuige zijn geweest van die of van enige andere mishandeling."
4.2. Een proces-verbaal van bevindingen van politieambtenaren Ha. en Wo., gesloten op 7 december 1998. Dit proces-verbaal hield onder meer het volgende in:
"Door ons H. en Wo., werd. in de nacht van 1 op 2 augustus 1998 de nachtdienst gedaan van 23.00 uur tot 07.00 uur.
Na meldingen van problemen op de Baars bij het Dicky Woodstockfestival met "Skinheads", zijn wij als eersten ter plaatse gegaan. Op de achtergrond werd assistentie van collega's uit de regio's rondom verleend.
Er heerste een dreigende sfeer.
Op een gegeven moment kregen wij via de portofoon een oproep, dat er een knokpartij gaande zou zijn op de Baarsweg, nabij de IJzeren Brug. Ook wij werden verzocht ter plaatse te komen.
Gezien de afstand, zo'n 500 meter vanaf de plaats waar wij stonden, die wij te voet moesten afleggen door een drom van mensen, nam dit enige minuten in beslag.
Toen wij bij de IJzeren Brug ter plaatse waren, zagen wij niets meer van een vechtpartij.
Wij vroegen de aldaar aanwezige collega's of onze hulp nog nodig was. Daar dat niet het geval was, zijn wij direct teruggegaan naar het feestterrein.
Bij ons hebben zich geen mensen gemeld, die mishandeld, dan wel gewond waren naar aanleiding van een vechtpartij aldaar."
4.3. Een verklaring van betrokken ambtenaar M. van 18 november 1998. Deze verklaring hield onder meer het volgende in:
"Tussen zaterdag, 1 augustus 1998, omstreeks 23.00 uur en zondag, 2 augustus 1998, omstreeks 03.00 uur, bevond ik mij op het terrein van het "Dicky Woodstock" festival te Steenwijkerwold. Ik bevond mij daar samen met collega Ka. van het team Staphorst. Wij deden daar dienst aangezien er tijdens het concert massale vechtpartijen waren uitgebroken. Ten einde de openbare orde te handhaven was eveneens assistentie ingeroepen van diverse politiekorpsen uit de regio. Meerdere collega's waren inmiddels ter plaatse gekomen.
Ik bevond mij met enkele collega's nabij de hoofdingang van het terrein. Er was daar een dreigende situatie en zo goed en kwaad als het ging werd door ons getracht om de partijen rustig te houden.
Tijdens dat moment kwam een mij onbekend persoon, hierna te noemen melder, over de Baarsweg aangelopen die schreeuwde dat er gevochten werd bij een brug even verderop.
Hij sprak op dat moment een mij onbekende collega aan die even verderop stond. Melder in kwestie vertoonde onbeheerst gedrag en was duidelijk onder invloed van alcoholhoudende drank. Hij deelde eveneens nog mede dat hij in elkaar was geslagen. Voorzover waarneembaar nam ik op dat moment bij die persoon geen uiterlijke verwondingen waar die daar op wezen. Met meerdere collega's waarvan ik de meeste niet ken zijn wij naar de brug gelopen waar gevochten zou worden. Melder liep al schreeuwend voor ons uit. Ter plaatse gekomen nabij de brug zag ik dat reeds een aantal mij onbekende politiemensen ter plaatse waren. Ook waren er hondengeleiders. Wij kwamen direct na melder ter plaatse. Ter plaatse werden door ons geen vechtende mensen aangetroffen. Ook troffen wij geen dreigende situatie aan die erop wees dat er gevochten was. Het was ter plaatse volkomen rustig. Enkele ons onbekende personen stonden rustig een sigaretje te roken. Aangezien het ter plaatse donker was hoorde ik een collega suggereren, dat de vechtpartij mogelijk aan de andere kant van de brug was.
Aangezien geen vechtenden werden waargenomen en melder steeds onbeheerster werd in zijn gedrag ben ik met nog een aantal collega's een zandpad opgelopen waar auto's stonden geparkeerd. Na enkele tientallen meters troffen wij daar in het donker een aantal ons onbekende personen aan die bezig waren een busje los te duwen. Andere personen dan de genoemden werden niet aangetroffen.
Wij spraken deze personen aan en hoorden dat een van hen mishandeld was en een klap in zijn gezicht had gehad van een onbekend persoon. Wij namen bij die persoon een bloedneus waar. Bij de andere personen waren geen uiterlijke verwondingen zichtbaar. Wel werd er een bril vermist. De personen deelden ons mede dat zij zo snel mogelijk weg wilden en verzochten ons hen te helpen het busje los te trekken. De personen in kwestie gedroegen zich tijdens het gesprek rustig.
Wel waren zij zeer ontstemd over het verlies van de bril. Zij verzochten ons om hiernaar te zoeken. Hieraan is door ons voldaan. Samen hebben wij vervolgens het busje losgetrokken.
Vermeende verdachten van de vechtpartij werden door ons niet aangetroffen alhoewel op dat moment niet uit te sluiten was dat genoemde personen mogelijk zelf als verdachte betrokken waren geweest bij een vechtpartij.
Door betrokkenen werden ter plaatse geen mensen aangewezen als mogelijke verdachten van de mishandeling. Ook over schade aan het busje werd niet gerept.
Tijdens het gesprek met betrokkenen ging eerder genoemde melder zich steeds agressiever gedragen jegens ons waarna hij door enkele collega's op gepaste wijze tot de orde werd geroepen.
Alle betrokkenen zijn hierna weggereden in het busje richting de openbare weg.
Niet onvermeld wil ik laten dat op de plaats waar het busje stond het aardedonker was en tevens dat de plek op enkele tientallen meters gelegen is vanaf de openbare weg, lees brug."
4.4. Een proces-verbaal van bevindingen van betrokken ambtenaar Ka., gesloten op 19 november 1998. Dit proces-verbaal hield onder meer het volgende in:
"In de nacht van 1 op 2 augustus 1998 heb ik dienst gedaan van 23.00 tot 07.00 uur. Ik. had (...) dienst samen met collega M. van het team Steenwijk. (...)
Na meldingen van problemen, op het terrein van het Dicky Woodstockfestival zijn wij aldaar naar het feestterrein gegaan. Wij hebben ons vrijwel de gehele tijd ter hoogte van de ingang van het feestterrein opgehouden om de afvoer van de feestgangers te begeleiden. Er heerste daar een wat dreigende sfeer doch alles verliep nog goed. Meerdere malen werden wij aldaar benaderd door beschonken personen die riepen dat er elders problemen waren, doch telkens bleek dit onjuist. Er bevonden zich overigens daar en in de directe omgeving van de ingang meerdere politiemensen, ook van andere korpsen.
Op een gegeven moment kwam er een persoon bij ons die schreeuwde dat een kameraad van hem in elkaar was geslagen nabij de parkeerplaats. Wij zijn vervolgens met deze persoon meegelopen richting parkeerplaats (ongeveer 150 meter verderop). Dit gebeurde in normaal tempo, nadat wij eerst hadden ingeschat of wij onze positie bij de ingang konden verlaten. Uit de manier waarop die persoon ons e.e.a. meldde kreeg ik niet de indruk dat er daadwerkelijk op dat moment iemand ernstig gevaar liep. Aangekomen bij de door hem aangegeven plaats zag ik dat er een persoon liep die bebloed was en verklaarde te zijn mishandeld. De dader was reeds vertrokken. Men kon wel een globaal signalement geven doch op dat moment kon met de op dat moment beschikbare gegevens geen dader worden gelokaliseerd. Er is door meerdere politiemensen uitgekeken naar een persoon met dat signalement. Door ons, alsmede door mensen van de organisatie, is vervolgens deze groep mensen (de benadeelden) geholpen met het uit de berm duwen van hun voertuig en met het zoeken naar de bril van de benadeelde. Door een van de aanwezige collega's zijn enkele gegevens genoteerd en werd het slachtoffer verzocht in een later stadium aangifte te gaan doen, daar op dat moment alle beschikbare personeel was ingezet bij de ordehandhaving."
5. Op 17 oktober 1999 zond de korpsbeheerder het advies van de commissie voor de politieklachten van 4 oktober 1999. Dit advies hield onder meer het volgende in:
"Klagers hebben hun klacht tijdens de zitting van 13 september 1999 tegenover de commissie toegelicht. Op die zitting zijn tevens de politiefunctionarissen M. en Ka. voornoemd gehoord omtrent hetgeen zij in hun verklaring, respectievelijk proces-verbaal van bevindingen hebben weergegeven.
Beoordeling
De commissie stelt vooraf vast dat met de informele behandeling van de klacht ontoelaatbaar veel tijd gemoeid is geweest. Dit heeft ertoe geleid dat de commissie eerst tijdens haar zitting van 16 augustus 1999 de klacht inhoudelijk heeft kunnen beoordelen.
Uitgaande van de inhoud van de hiervoor opgesomde stukken en aan de hand van de inhoud van de ter zitting van 13 september 1999 door beide klagers en de politiefunctionarissen M. en Ka. afgelegde verklaringen kan als vaststaande worden aangenomen dat beide klagers het slachtoffer van mishandeling zijn geworden en dat M. en Ka. en nog twee andere politiefunctionarissen kort nadien ter plekke zijn verschenen.
Vervolgens lopen de verklaringen van klagers enerzijds en die van M. en Ka. anderzijds uiteen. Waar klagers met stelligheid beweren dat de daders van de mishandeling nog ter plekke waren en aangewezen zijn, verklaren de beide politiefunctionarissen dat op het moment dat zij ter plekke arriveerden, er geen daders meer aanwezig waren en deze hen zeker ook niet aangewezen zijn. Ka. verklaart nog dat hij zelfs heeft gevraagd de daders aan te wijzen en om een signalement van de daders heeft verzocht, maar dat dit niet mogelijk bleek te zijn.
Overigens wijken de ter zitting van de commissie afgelegde verklaringen niet wezenlijk af van de door betrokkenen in een eerder stadium afgelegde verklaringen, zoals hiervoor onder de opgesomde stukken weergegeven.
Nu de commissie geen aanleiding heeft aan welke van de afgelegde verklaringen dan ook te twijfelen, kan zij in de gegeven omstandigheden niet anders dan concluderen dat de feiten zoals deze zich hebben voorgedaan, niet zijn komen vast te staan.
Beslissing
De commissie heeft niet kunnen vaststellen of de gedragingen waarover wordt geklaagd, en voorzover thans nog van belang, hebben plaatsgevonden."
D. Reactie verzoeker
Verzoeker deelde in zijn reactie van 8 oktober 1999 op de informatie van de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:
"Graag wil ik reageren op de informatie die U mij deze week toezond.
Uit de bijgesloten kopieën maak ik op dat de korpsbeheerder de klacht ongegrond vindt. Hij heeft daar enkele argumenten voor, die wat mij betreft én niet afdoende zijn, én, voor mij als leek in elk geval, enigszins verwarrend zijn.
Zo staat er op de tweede pagina dat "(...) door de politie terecht prioriteit is gegeven, doch zonder de belangen van de klager te negeren." Het wordt echter niet duidelijk waaraan precies prioriteit is gegeven. Verder maakt het verslag melding van het feit dat "slechts de formalisering van de aangifte, het opmaken van proces-verbaal, werd uitgesteld."
Het woord 'slechts' vind ik hier allereerst misplaatst. Daarnaast is het zo, en daar blijf ik ook bij, dat de daders ter plaatse waren en zij door een aantal mensen zijn aangewezen, wat wellicht een meer actieve houding in de hand had kunnen werken. Ook beweert de korpschef dat er dit jaar sprake was van een 'lokale uitstraling'. Dit heeft in positieve zin niets te maken met onze klacht, want de daders kwamen, afgaand op hun tongval, beslist uit de omgeving waar het festival plaatsvond. Er wordt nu gesuggereerd dat mensen buiten de regio hier helemaal niet moeten zijn omdat daar alleen maar narigheid van komt.
Ook de klachtencommissie is er niet uitgekomen. Dat verbaast mij niet zo. Het is en blijft het woord van twee mensen die aangifte hebben gedaan tegen het woord van twee (of meer) agenten. Het is wel jammer dat er bij voorbaat vanuit wordt gegaan dat agenten wat dat betreft toch een trede hoger staan en het gelijk al snel aan hun zijde hebben. Het ongegrond verklaren van de klacht houdt natuurlijk impliciet in dat wij een valse verklaring hebben afgelegd. Bewijzen kan ik niets. Ik kan alleen aangeven dat ik nooit zoveel moeite gedaan zou hebben als het hier niet ging om een zaak waardoor ik mij, zowel persoonlijk als financieel, behoorlijk 'genomen' voel. Ik ben twee weken niet naar mijn werk geweest omdat dit niet ging. Dit heeft mij geld gekost, want ik had op het betreffende moment geen vast contract, en het vervolg van de kwestie heeft mij opnieuw geld gekost. Ik moest (onbetaald) vrij nemen voor een verhoor in Utrecht en met de trein naar Zwolle toe om de klachtencommissie te woord te kunnen staan. Het stoort mij ook dat deze zaak zo gerekt is. Ik weet niet of dit gebruikelijk is, ik kan mij voorstellen dat veel mensen na verloop van tijd de zaak laten vallen, het kost immers alleen maar tijd en van resultaat, positief of negatief, is geen sprake.
In de brief van de afdelingschef doet deze het voorkomen of het onmogelijk was in contact te komen met Ja. en met mij. "Uiteindelijk gelukte het mij een afspraak te maken voor 3 juni 1999 (...)." Dit is bijna een jaar later! Inderdaad, tijdens kantooruren zitten zowel J. als ik op ons werk en zijn wij moeilijk bereikbaar, maar het is wel erg makkelijk om het te doen voorkomen alsof er in de voorafgaande periode alles aan gedaan is contact met ons op te nemen, terwijl wij daarvoor herhaaldelijk, zowel schriftelijk als telefonisch, contact hebben opgenomen.
Ook het verslag van brigadier M. heeft een wat tendentieuze inslag. Hij heeft het over een persoon die 'schreeuwde', 'onbeheerst gedrag vertoonde' en 'duidelijk onder invloed van alcohol houdende drank was'. Ook zijn woorden worden verdraaid, want volgens M. beweerde deze persoon dat hij in elkaar was geslagen, terwijl hij probeerde hulp te krijgen omdat twee andere personen in elkaar werden geslagen. Ik zal niet ontkennen dat de betreffende persoon gedronken had, het was een festival en op een festival wordt gedronken, deze beschrijving had waarschijnlijk op vrijwel iedere andere bezoeker van het festival van toepassing kunnen zijn. Verwacht brigadier M. werkelijk dat in een dergelijke situatie iemand kalm komt aanlopen en vriendelijk vraagt of er wellicht iemand bereid is om mee te lopen en zo niet, onverrichter zake terugkeert?
Volgens M. kwam men direct na deze melding ter plaatse. Ook dit is niet zo, want de terugkeer van de 'schreeuwende' persoon en de agenten gaf de daders voldoende tijd mij volledig in elkaar te trappen en het had duidelijk moeite gekost iemand mee te krijgen. De politie heeft alleen iemand met een bloedneus opgemerkt. Ook dit is een wat beperkte weergave, al kan het zijn dat men inderdaad niet verder heeft gekeken. Mijn jas zat volledig onder het bloed, mijn lippen waren kapot, evenals mijn neus en mijn nek. Ook de zitting van het busje bleek na de terugrit onder het bloed te zitten, men had toch wel iets kunnen zien, lijkt mij.
Vervolgens hebben, volgens M., de agenten het busje losgetrokken. Ook hier is het wederom mijn woord tegen dat van hen, maar ik vind dit iets te gortig om het te laten rusten. De agenten hebben het busje met geen vinger aangeraakt. Enkele festivalbezoekers die later kwamen aanlopen hebben ons geholpen, de politie was toen al geruime tijd weg.
De alinea "Vermeende verdachten van...bij een vechtpartij" is voor mij een van de raadsels die de verslagen bevatten. Suggereert M. hiermee dat wij oorzaak waren van een van de vechtpartijen op of buiten het festivalterrein? Als dat zo is, zou ik het op prijs stellen als hij dit soort insinuaties niet op papier zou willen zetten, want de smaak die ik tot nu heb overgehouden aan dit festival en de nasleep ervan begint inmiddels behoorlijk naar te worden. Melder wordt ook nog agressief gedrag verweten. Het is jammer dat de reden van deze 'agressie' (lees: stemverheffing) niet wordt vermeld. De daders stonden op enkele meters afstand en de agenten negeerden elke opmerking hierover.
Ook hoofdagent Ka. gaat voornamelijk op zijn intuïtie af. Hij kreeg niet de indruk uit de manier waarop de persoon een en ander meldde dat er daadwerkelijk iemand gevaar liep. Ik ben benieuwd wanneer er volgens Ka. wel iemand gevaar loopt, want ik weet niet hoe iemand zich dan gedraagt. Zou het ook niet zo kunnen zijn dat dit per persoon wel eens tot verschillend gedrag zou kunnen leiden?
Ook Ka. heeft het busje uit de berm geduwd. Ik kan me voorstellen dat U vindt dat ik in herhaling val, dat is ook zo, maar ik vind het werkelijk verbijsterend dat een gebeurtenis op een dergelijke verwrongen manier weergegeven kan worden.
Het is mij er beslist niet om te doen de betreffende agenten dwars te zitten, maar ik verwacht op zijn minst dat ze hun werk doen. Ik zou het overigens aanmerkelijk beter te verteren hebben gevonden als men had toegegeven dat er inderdaad niet zorgvuldig was gehandeld. De waanverhalen in de respectievelijke verklaringen maken de zaak wat mij betreft alleen maar erger.
Ik begrijp dat de zaak hiermee voor een groot deel is afgerond. Ik vind het jammer dat dit het resultaat is, al heb ik er begrip voor dat het uitermate lastig is achteraf een situatie te reconstrueren. Rest mij alleen nog U te bedanken voor de moeite, de tijd en de correcte afhandeling. Het is mij inmiddels duidelijk geworden dat aangifte doen een uitermate tijdrovend en weinig bevredigend middel is, waarnaar ik ook niet snel meer zal grijpen."
E. verklaring betrokken ambtenaar Ka.
In het kader van het onderzoek naar verzoekers klacht, verklaarde betrokken ambtenaar Ka., politieambtenaar bij het regionale politiekorps IJsselland, op 9 november 1999 telefonisch onder meer het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Ik stond met mijn collega, de heer M., bij de in- en uitgang van het popfestival terrein. Het popfestival dreigde uit de hand te lopen, ik meen omdat een van de bands niet had opgetreden. Daarom zijn een aantal politieambtenaren van verschillende korpsen ter assistentie geroepen, waaronder ik en mijn collega. Er was wrevel tussen verschillende groepen mensen op het terrein. Er waren her en der wat klappen gevallen. Ik schat dat driekwart van de aanwezigen flink dronken was. Het was een hectische en chaotische situatie. Er was voor ons, politieambtenaren, geen plan van aanpak. Wij moesten improviseren. Er was ook veel lawaai.
Mijn collega en ik moesten de uitgang bewaken. Daar stonden ook veel onbeheerder politieauto's, waarop wij toezicht moesten houden. Er was al een paar keer iemand, die dronken was, op ons afgekomen met een melding dat er werd gevochten, wat dan niet zo bleek te zijn.
Op een gegeven moment kwam er een man naar mijn collega en mij toe. Hij maakte op mij een onnatuurlijk paniekerige indruk. alsof hij het niet serieus bedoelde. Hij leek dronken. Ik wist niet of ik hem serieus moest nemen. Dat heb ik toen toch wel gedaan. De man wilde dat wij meegingen naar een plaats in de richting van de hoofdweg naar het terrein. Ik had even tevoren nog een politieauto in de richting van die plaats zien rijden, dus ik dacht dat in die omgeving nog wel politieambtenaren aanwezig zouden zijn. Wij hebben toen eerst de afweging gemaakt of wij onze post konden verlaten. Wij hebben via de portofoons overlegd en ook met de collega's die op roepafstand stonden. Vanwege het lawaai moesten wij een aantal keren roepen. Dat overleg heeft wel even geduurd, maar niet heel lang, hooguit een paar minuten en beslist niet langer.
Mijn collega en ik zijn vervolgens in flinke looppas met de man meegelopen, niet hard rennend, want dat trekt teveel aandacht en dan komt daar meestal een grote groep mensen op af. Verzoeker was bij een brug aan het water. Wij zijn rechtstreeks naar de plaats waar verzoeker was gelopen. Vanwege de vrij korte afstand daarheen waren wij daar binnen een minuut, schat ik. Tegelijk met ons of vlak na ons zijn ook twee of vier politieambtenaren gelopen naar de plaats waar verzoeker zich bevond. Ook was er een politiebusje, naar de brug gereden, in de buurt waar verzoeker zich bevond. Ik meen dat er twee of vier ambtenaren in dat busje zaten.
Op de plaats waar wij kwamen was daar een persoon duidelijk gewond. Op de plaats waar wij stonden was het donker. Het terrein was spaarzaam verlicht. Wij hadden wel zaklantaarns bij ons, maar die gaven onvoldoende licht om het hele terrein te overzien.
Degene met wie mijn collega en ik waren meegelopen, gedroeg zich erg paniekerig. Hij wees in de richting van de brug en zei dat de daders daar heen waren gelopen en dat zij daar nog moesten zijn. Die brug was een aantal meters verderop. Mijn collega en ik hebben hem toen gevraagd of hij de daders kon aanwijzen. Dat kon hij niet. Hij gaf ons een vaag signalement. Bij de brug bevonden zich nog een aantal collega's. Wij hebben via de portofoon het signalement aan de collega's doorgegeven. Mijn collega en ik zijn bij het slachtoffer gebleven. De collega's die bij de brug waren hebben daar toen gekeken. Ik neem aan dat de collega's de mensen die daar stonden hebben aangesproken. Dat weet ik verder niet. Het was bij die brug overigens een komen en gaan van mensen die naar hun auto gingen om weer naar huis te gaan, omdat het op de route naar de uitgang lag. Het was dus niet zo dat daar mensen stonden die wij als verdachten konden aanmerken.
Als verzoeker of een ander mij iemand als dader had aangewezen, dan was het geen probleem geweest om die persoon aan te houden, want daar waren voldoende collega's voor aanwezig.
Niemand heeft bij mij mensen aangewezen die de daders zouden zijn. Niemand kon mij ook precies vertellen wie de daders waren. Op de plaats waar ik stond, stonden verder geen mensen die als dader waren aangewezen. Wel liepen er mensen langs op weg naar hun auto. Ik heb nog geholpen met het zoeken naar de bril van een van de mensen daar.
De verklaring in het proces-verbaal van aangifte, dat mijn collega en ik naar de daders zouden hebben gekeken en zij naar ons, zonder dat wij iets deden, is beslist onjuist"
F. verklaring betrokken ambtenaar M.
In het kader van het onderzoek naar verzoekers klacht, verklaarde betrokken ambtenaar M., politieambtenaar bij het regionale politiekorps IJsselland, op 12 november 1999 telefonisch onder meer het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Ik kreeg de melding dat er mogelijk problemen waren bij het popfestival, omdat het daar rumoerig begon te worden. Ik ben daar met mijn collega, de heer Ka., heengegaan. Dat was tussen 11 en 12 uur 's avonds op 1 augustus 1998. Later is er om assistentie gevraagd van omringende regiokorpsen en zijn er nog veel meer politieambtenaren naar het festival gegaan. Ik had van tevoren geen informatie gekregen wat zich waar afspeelde en waar de meeste mensen en de meeste problemen waren. Toen ik op het festivalterrein was wist ik dat dus ook niet precies. Organisatorisch ontbrak er het een en ander. Er was geen draaiboek of iets dergelijks, en er waren geen leidinggevenden van de politie aanwezig om de zaken te coördineren of te ordenen. Eigenlijk had de politie hier veel beter op voorbereid kunnen en moeten zijn geweest. Van te voren is er geen rekening mee gehouden dat er op een popfestival wel eens problemen zouden kunnen ontstaan.
Ik schat dat er 10.000 mensen op het festival waren. De meesten waren erg dronken. Ik stond met mijn collega Ka. bij de ingang van het terrein. Op een weiland stonden meerdere tenten. Wij stonden in de buurt van een tent. In die tent schijnt er een massale vechtpartij te zijn geweest. Onder andere skinheads zorgden voor problemen. Politieambtenaren waren bezig om de aanwezigen uit de tent te sturen. Mijn collega en ik stonden iets verderop op de weg naar de ingang om de mensen die uit die tent kwamen in de richting van de uitgang te leiden. Ik stond iets meer naar de ingang en mijn collega stond iets meer in de richting van de tent. Wij stonden dus tussen de mensen in. Hoewel de sfeer op dat moment behoorlijk dreigend was, hebben wij de zaak toch min of meer in de hand kunnen houden. Het was toen erg druk. Misschien heeft het gescheeld dat ik veel mensen ken die toen langs kwamen.
Op een gegeven moment kwam er iemand op een collega af die iets van mij afstond, in een andere richting dan mijn collega Ka. De man was volgens mij ook een skinhead. Hij was behoorlijk dronken. Meerdere mensen waren die avond al op ons afgekomen met de mededeling dat ergens werd gevochten en hadden geprobeerd om ons mee te krijgen. De man meldde dat er werd gevochten en wilde dat wij meegingen. Ik aarzelde om mee te gaan, omdat hij een skinhead was en hij zich zo agressief gedroeg. Daarom wist ik niet zeker of zijn verhaal wel juist was en of hij juist bij degenen zou horen die een vechtpartij hadden uitgelokt. Hij gaf de indruk dat hij zelf had gevochten. Hij was aan het vloeken en tieren over de organisatie van het festival. Er was geen fatsoenlijk gesprek met hem te voeren. Bij ontbreken van een draaiboek hebben wij hebben toen toch zelf maar beslist, na wat overleg, om met de man mee te gaan. Wij moesten een keuze maken en wij hoopten maar dat het goed zou aflopen nadat wij onze plaats hadden verlaten. Wij hebben niet zo lang overleg gepleegd, maximaal 3 of 4 minuten.
Mijn collega Ka. en ik en nog meerdere collega's zijn naar de plaats gelopen waar zou worden gevochten. Ik had van collega's gehoord dat er bij een brug werd gevochten en dat collega's naar die plaats waren gegaan. Van collega's van de marechaussee in een busje hoorde ik weer dat er bij de brug niets aan de hand was. Wij zijn er niet hard rennend, maar in stevige pas heengelopen. Wij konden niet veel harder vanwege het grote aantal mensen dat er liep. Wij zijn in 3 à 4 minuten naar de plaats heengelopen. Toen wij bij de brug kwamen, zagen wij dat het daar rustig was. Bij de brug is een soort kruising van zandpaden. Voor de brug zou een vechtpartij zijn geweest, maar ik heb daarvan niets gezien. Wel stonden daar collega's en ook een hondengeleider. Ik ben nog even naar de brug gelopen, maar ook aan de overkant was alles rustig. Het was op die plaats wel aardedonker. Ik ben toen zelf voor de brug linksaf gegaan, een zandpad op. Ik weet niet of mijn collega Ka. vlak achter mij aanliep. Ik weet evenmin waar de man met wie wij meeliepen zich bevond. Hij liep in elk geval niet voor ons uit om ons de plaats te wijzen waar wij moesten zijn. Na ongeveer 50 of 75 meter zag ik 4 jongens, skinheads, bij een busje. Dat busje was half weggezakt in de sloot. Een van de jongens zat op zijn hurken tegen de achterkant van het busje. Hij was geslagen. Het bloed liep uit zijn neus en hij was zijn bril kwijt. Hij bleek later de heer J. te zijn. Ik ben een paar minuten met hem bezig geweest. Ook heb ik in het donker geholpen met het zoeken naar zijn bril. Door hun kale hoofden en het agressieve gedrag van een van hen
- degene met wie wij waren meegelopen - was ik aanvankelijk een beetje bang dat zij de veroorzakers waren geweest van de vechtpartij, en wist ik niet goed wat mij te wachten stond. Ik was daar namelijk alleen heengelopen en behalve deze jongens waren er geen andere mensen aanwezig.
De jongens waren relatief rustig. Zij waren wel boos. Toen ik bezig was met de heer J., hoorde ik achter mij ruzie tussen collega's en de man met wie wij waren meegelopen. Ik begreep dat de man ruzie had met 5 à 10 collega's. Ik weet niet waar de ruzie over ging. Er kwamen nog collega's over de brug aanrijden om assistentie te verlenen, maar dat was niet nodig. Ik ben niet bij de brug geweest. Ik weet dus niet wat daar verder is gebeurd.
Ik heb toen niets gehoord of gemerkt van een verdachte die zou zijn aangewezen. Ik weet ook niet waar mijn collega Ka. zich toen precies bevond, omdat ik met een slachtoffer bezig was en het zo aardedonker was. Ik meen dat ik geen zaklantaarn bij mij had, omdat wij onze handen moesten vrijhouden. Ik meen dat ik zelfs geen portofoon bij mij had en dat mijn collega Ka. die bij zich had. Ik heb de volgende dag bij daglicht nog naar de bril gezocht, maar ik heb niets gevonden.
De jongens wilden aangifte doen. Door een collega, ik meen Ka., is hun toen gezegd dat dat het beste op het politiebureau in hun woonplaats kon gebeuren. Daar waren zij boos over.
Ik weet zeker dat er niet werd gevochten toen ik bij de jongens bij het busje kwam. Als dat wel het geval was geweest, hadden wij mensen aangehouden. Daar waren ruim voldoende collega's voor aanwezig, onder wie een hondengeleider. Daarom was ik ook niet bang dat de situatie uit de hand zou lopen als wij iemand zouden aanhouden.”
G. verklaring betrokken ambtenaar W.
In het kader van het onderzoek naar verzoekers klacht, verklaarde betrokken ambtenaar W., vrijwillig politieambtenaar bij het regionale politiekorps IJsselland, op 14 november 1999 telefonisch onder meer het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Ik was ter assistentie geroepen voor het popfestival. Ik stond ongeveer 100 meter van de ingang van het terrein, en ongeveer 600 meter van de plaats waar verzoeker was mishandeld. Er waren op de plaats waar ik stond ongeveer 4 tot 6 politieambtenaren. Onder meer ik werd op emotionele toon aangesproken door de vriend van verzoeker. Hij vertelde dat een vriend van hem klappen had gehad en hij preste ons erg om mee te gaan. Hij had behoorlijk veel gedronken en hij gedroeg zich nogal ontremd, tegen het agressieve aan. Het was een festival waarbij iedereen erg dronken was. Er waren ongeveer 8000 mensen, misschien nog wel meer. Het was op het festivalterrein behoorlijk donker.
Wij zijn direct met de man meegegaan. Ik heb niet eerst overleg gepleegd met mijn collega's. Ik weet niet of de andere collega's dat wel hebben gedaan. Ik was een van de eerste ambtenaren die werden aangesproken.
De man vond dat wij niet hard genoeg liepen. Wij liepen harder dan stapvoets. Ik wilde niet gaan rennen, omdat een rennende agent de aandacht trekt en ik niet een hele groep mensen achter mij aan wilde krijgen.
Wij zijn rechtstreeks met de man meegelopen. Voor een brug gingen wij linksaf. Ongeveer 50 meter verder was de plaats waar verzoeker zich bevond. Bij die brug waren geen politieambtenaren toen wij daar langs kwamen. Later, toen wij bij verzoeker waren, kwam daar wel een politieauto aangereden. Wij kwamen met 4 tot 6 politieambtenaren bij verzoeker. Daar zag ik een half in de sloot gezakt busje en 4 tot 6 jongens. Volgens mij was verzoeker het enige slachtoffer.
De man met wie wij waren meegelopen zei verder niet veel. Het slachtoffer deed het woord. Hij was goed aanspreekbaar. Ik had de indruk dat hij minder had gedronken dan de man, met wie wij waren meegelopen. Verzoeker gaf een signalement van de daders. Ik weet niet meer hoe dat signalement luidde. Er waren op dat moment geen verdachten meer aanwezig. Ik weet niet of is gezegd dat de daders bij de brug zouden staan. Ik heb dat in elk geval niet gehoord. Ik stond dicht bij het slachtoffer. Een andere politieambtenaar sprak hem aan en ik heb dat gesprek gevolgd. Ik kan mij niet voortstellen dat iemand aan een collega daders zou hebben aangewezen zonder dat ik dat had gemerkt.
Vervolgens hebben wij in de buurt gezocht naar mogelijke verdachten.
Tijdens het gesprek met verzoeker en zijn vrienden is hen door collega's duidelijk gezegd dat zij de volgende ochtend aangifte konden doen, omdat het bureau 's nachts was gesloten en er geen politieambtenaren beschikbaar waren om aangifte op te nemen, omdat iedereen was ingezet op het festival."
H. verklaring betrokken ambtenaar WO.
In het kader van het onderzoek naar verzoekers klacht, verklaarde betrokken ambtenaar Wo., politieambtenaar bij het regionale politiekorps IJsselland, op 21 december 1999 telefonisch onder meer het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Op 1 augustus 1998 had ik vanaf 11 uur 's avonds dienst. (…) Met mijn collega Ha. was ik bezig op het festivalterrein om de orde te handhaven. (…) Op dat moment werd ik ter assistentie geroepen bij een vechtpartij bij de ijzeren brug. Het heeft ongeveer zeven tot tien minuten geduurd voordat mijn collega en ik daar aankwamen, omdat wij niet door het weiland konden lopen en dus door de mensenmenigte moesten lopen. Dit terrein was zodanig drassig vanwege hevige regenval, dat het niet begaanbaar was.
Toen wij ter plaatse kwamen, zag ik de collega's M. en Ka. Ik zag ook een jongen met een bebloed gezicht, en een busje dat half in de kant was gezakt. Ik vroeg aan M. wat er aan de hand was. Hij zei toen dat onze assistentie niet meer nodig was, en dat zij het zelf afkonden. Ik heb zeker geen vechtende mensen gezien. Er staat mij niets bij van verdachten of van een doorgegeven signalement van verdachten. Ik heb wel een jongen gezien die zijn bril zocht. Het was op die plaats erg donker. Het was een zijpad van de weg. De weg was wel verlicht, maar het pad niet. Daarop zijn mijn collega en ik zo snel mogelijk teruggegaan naar de plaats waar wij bezig waren om de orde te handhaven. Het was een behoorlijk dreigende toestand op het festival."
I. verklaring betrokken ambtenaar H.
In het kader van het onderzoek naar verzoekers klacht, verklaarde betrokken ambtenaar Ha., politieambtenaar bij het regionale politiekorps IJsselland, op 21 december 1999 telefonisch onder meer het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Mijn collega Wo. en ik waren op het popfestival bezig bij het podium. (…) Tijdens onze werkzaamheden daar kregen wij de melding van een vechtpartij, ongeveer 1 km van ons vandaan. Wij zijn daar door de mensenmenigte heengegaan. Wij hebben er zeker 10 minuten over gedaan om ter plaatse te komen. Ik meen dat er 3 à 4 politieambtenaren ter plaatse waren toen wij kwamen. Het was daar toen al weer rustig. Ik heb nog een auto half in de sloot gezien. Ik heb zelf niet met gewonden gesproken. Het was daar zeer donker. Onze assistentie bleek niet meer nodig. Daarom zijn mijn collega en ik weer zo snel mogelijk teruggegaan naar onze plaats om daar verder de orde te handhaven. Volgens mij is er ter plaatse niet iets gezegd over verdachten. Mij is niets bekend van een doorgegeven signalement. Ik weet niet meer of er bij de ijzeren brug politieambtenaren waren. Het was een chaotische toestand op het festival. De bezoekers hadden de nodige drank gebruikt. Men was behoorlijk dronken."
J. verklaring verzoeker
Verzoeker verklaarde op 22 december 1999 telefonisch onder meer het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Nadat ik werd mishandeld, vertrok een van mijn vrienden, K., om hulp te gaan halen. Ik weet niet hoeveel tijd er is verstreken tussen zijn vertrek en zijn terugkomst. Eén van onze groep, J., werd als eerste geslagen door drie vrij forse mannen. Er was nog een vierde man bij die de zaak nog vergeefs trachtte te sussen. Omdat ik er wat van zei dat zij J. sloegen, kreeg ik daarna ook klappen. Ik kwam in de berm terecht naast het busje. Een aantal van de groep was vertrokken om een tractor te zoeken om ons busje, dat in de berm vast zat, los te trekken.
Ik heb twee politieambtenaren gezien. Een van hen heb ik later in Utrecht bij de behandeling van mijn klacht ook gezien. Ik heb tijdens de komst van de politieambtenaren in de berm van een greppel gelegen. Mijn vrienden hebben mij overeind geholpen nadat de ambtenaren waren vertrokken. Aanvankelijk hadden deze ambtenaren mij niet gezien, maar mijn vrienden hebben hen erop attent gemaakt dat ik in de berm lag. Zij hebben toen even gekeken, maar hebben verder niets gedaan. J. was zijn bril kwijt. Het kan wel zijn dat hij een bloedneus had, omdat hij was geslagen. De politieambtenaren hebben nog tegen ons gezegd dat wij maar beter zo snel mogelijk konden vertrekken.
Het was erg donker op de plaats waar wij waren. Het was ook een eindje van het festivalterrein af.
Ik heb het gesprek tussen K. en de twee politieambtenaren duidelijk kunnen verstaan vanaf het moment dat zij met stemverheffing over en weer begonnen te praten. K. was niet dronken. Hij had niet bijzonder veel gedronken. Ik ook niet. Ik kon hen zien vanaf de plaats waar ik lag. Ik heb gehoord dat K. tegen hen heeft gezegd dat de verdachten er nog stonden. K. zei: "Ik doe nu aangifte, daar staan ze" of iets dergelijks. In ieder geval één van de verdachten, een forse man met een witte sombrero, stond toen ongeveer drie meter verwijderd van de achterkant van ons busje. Hij stond gewoon stil. Ik kon hem zien vanaf de plaats waar ik lag. Daarop zeiden de politieambtenaren dat K. thuis aangifte moest gaan doen. K. bleef aandringen op het doen van aangifte, en hij zei dat het belachelijk was dat er niets aan werd gedaan. Daarop is hem gezegd dat hij moest inbinden, omdat hij anders zelf zou worden meegenomen. Vervolgens hebben de politieambtenaren nog even naar de bril van J. gezocht. Die bril is niet gevonden. Daarop vertrokken zij weer. Er hebben beslist geen politieambtenaren geholpen om de bus uit de berm te duwen.
Misschien hebben de politieambtenaren zich minder prettig gevoeld, vanwege de onoverzichtelijke situatie op het festival. Ik weet verder niet wat de reden is geweest waarom zij de aanwijzing van in ieder geval één verdachte hebben genegeerd. Ik heb niet gehoord dat is gezegd dat de verdachten in de richting van de brug zouden staan. Die brug was trouwens ongeveer honderd meter verwijderd van de plaats waar wij waren."
K. verklaring getuige K.
Op 4 januari 2000 verklaarde de heer K., getuige, telefonisch onder meer het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Op het popfestival ben ik hulp gaan halen nadat mijn vrienden J. en B. (verzoeker: N.o.) werden geslagen door een aantal forse mannen. Ik heb na ongeveer 3 à 4 minuten een aantal agenten, ik meen ongeveer 4, aangesproken. Zij reageerden niet. Nadat ik daar ongeveer 3 à 4 minuten had gestaan, ben ik weer teruggelopen. Daar heb ik ook weer 3 à 4 minuten over gedaan. Ik kan mij dit niet heel goed meer herinneren, omdat ik toen redelijk dronken was en het bovendien al een tijd geleden is gebeurd. Ik heb later gehoord dat er nog iemand achter mij aan was gelopen, de heer E. Misschien zijn de agenten naar aanleiding van zijn verhaal meegelopen. Ik heb dat op dat moment niet gemerkt. Hij heeft mij later verteld dat hij achter mij aan was gegaan.
Toen ik terugliep, merkte ik dat er twee agenten achter mij aan kwamen. Zij liepen op hun dooie akkertje mee. Ik heb hen toen aangespoord omdat het mij niet snel genoeg ging. Zelf ging ik ongeveer rennend terug. Het klopt wel dat ik kwaad was. De agenten gingen namelijk niet van harte mee, en ook niet snel.
Ik heb later gehoord dat er een gespannen sfeer heerste. Dat kan naar mijn mening geen reden zijn geweest om niet meteen mee te gaan, omdat er voldoende politieambtenaren aanwezig waren om de orde te handhaven. Ik heb de indruk dat de agenten mij zagen als een skinhead uit het westen van het land, en behorend tot de groep die op het festival de relschoppers waren. Ik heb wel kort haar, maar ik ben geen skinhead. Dit zou er trouwens niets toe moeten doen.
Toen wij bij de bus kwamen, hoorde ik dat B. zei dat het niet normaal was wat er was gebeurd. Het was daar erg donker. Ik weet niet meer of hij toen al stond, of dat hij eerst op de grond lag en later overeind is geholpen. Hij heeft mij wel verteld dat hij bewusteloos was geslagen. Hij was flink gehavend. Volgens mij was hij degene die op zijn hurken tegen het busje zat, en niet J., omdat deze eerst een weiland was ingerend. J. kwam later terug. Hij was degene die zijn bril kwijt was. De agenten hebben toen nog even bijgeschenen om zijn bril te zoeken.
Ik was erg kwaad. R., een andere vriend, wiens achternaam ik niet weet, heeft aan de twee agenten de personen aangewezen die B. en J. hadden aangevallen. Dat waren stevige jongens in cowboy-kleding. Volgens mij kwamen zij uit de omgeving. Er stonden nog zeker twee daders in de buurt, op ongeveer 10 meter afstand. Het is mogelijk dat een van hen een witte sombrero of stetson of iets dergelijks op had. Ik denk dat ik tegen de agenten iets heb gezegd als: "dit is toch niet normaal" en "daar staan ze". De agenten ondernamen niets. Ik had de indruk dat zij de daders kenden. Zij stonden er maar gewoon een beetje bij. Twee jongens uit de omgeving hebben ons geholpen om de bus los te krijgen uit de berm. Zij zeiden tegen ons dat wij maar beter snel weg konden gaan, omdat de daders nog veel meer vrienden hadden. Ik denk dat de daders toen al weg waren, omdat die twee jongens ons anders niet zonder gevaar voor zichzelf zouden hebben geholpen. De agenten stonden er toen nog.
De politie had mij een brief gestuurd met een oproep om te verschijnen. Die brief was naar mijn oude adres gestuurd, daarom kreeg ik die brief ongeveer drie weken na de datum waarop ik had moeten verschijnen."
L. verklaring getuige J.
Op 17 januari 2000 verklaarde de heer J., getuige, telefonisch onder meer het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Ik was aanwezig op het popfestival op 1 of 2 augustus 1998 met een aantal vrienden, onder wie verzoeker. Een man urineerde daar tegen ons busje. Ik verzocht hem vriendelijk daarmee op te houden. Hij liep daarop weg. Vervolgens kwam hij terug met drie vrienden. Deze mannen hadden een stevig postuur en waren ongeveer 1.85 meter lang. Zij sloegen en trapten mij tegen mijn lichaam. Verzoeker kwam mij te hulp. Daarop werd ook hij in elkaar geslagen. Eén van onze vrienden, de heer K., had de politie gewaarschuwd. Ik ben door de klappen bewusteloos geraakt. Ik had nog 2 à 3 meter gelopen en ben daarna in elkaar gezakt.
Toen ik bijkwam, stond verzoeker ongeveer 1 meter van mij vandaan. Ik schrok toen ik zag hoe bebloed hij eruit zag. Hij heeft mij later verteld dat hij bewusteloos was geslagen en in de berm van de sloot had gelegen toen hij bijkwam. Ook zag ik K. en vier agenten. De vier verdachten stonden ongeveer 4 meter van de agenten en van ons verwijderd. Eén van de verdachten droeg een beige sombrero.
Een van mijn vrienden, R., en ik hebben tegen de agenten gezegd dat de verdachten in de buurt stonden. Ook hebben wij toen de verdachten aan hen aangewezen. De politie deed echter niets. K. werd daar boos over. Hij zei tegen de agenten: "hier, kijk, dit zijn mijn beste vrienden, kijk nou hoe ze eruit zien en jullie doen niets" en "waarom doen jullie verdomme nou niets." Daarop zei één van de agenten tegen hem: "Als je je grote mond niet houdt kan je mee naar het bureau." K. was wel dronken. Hij was niet agressief, maar wel erg geëmotioneerd. Ik had helemaal niet gedronken, omdat ik het busje zou besturen.
Ik was niet degene die met een bloedneus tegen het busje aanzat. Wel was ik degene die zijn bril kwijt was. De politie heeft nog geholpen met zoeken naar mijn bril. Die is niet meer gevonden.
Het was ter plaatse niet verlicht, en vrij donker.
Wij hebben de agenten nog gevraagd of zij wilden wachten tot wij het busje uit de modder hadden getrokken, omdat ik bang was dat de verdachten met vrienden zouden terugkomen, maar dat deden de agenten niet. Twee jongens uit de buurt hebben ons geholpen om ons busje uit de modder te trekken. Die jongens zeiden nog tegen ons dat wij maar beter snel weg konden gaan, voordat de jongens die ons hadden mishandeld terug zouden komen met nog meer vrienden. De verdachten en de agenten waren toen al weg. De verdachten moeten later in de richting van de brug zijn gelopen, omdat dat de enige uitgang was. Ik weet niet of de agenten ons zagen als de skinheads, die problemen hadden veroorzaakt op het festival. Ik denk dat degenen die ons hebben mishandeld dat wel deden.
Ik vond het gedrag van de agenten erg laks. Ik had gehoopt dat zij de verdachten zouden aanhouden, of hen op zijn minst om uitleg zouden vragen. De verdachten kwamen uit de omgeving. Dat kon ik aan hun accent horen. Ik weet niet of de agenten de verdachten kenden. De agenten zeiden niets tegen de verdachten. Zij negeerden onze aanwijzing totaal. Zij moeten de verdachten hebben gezien, want als wij ze konden zien konden zij ze ook zien, vooral toen R. en ik hen aanwezen. Een van de verdachten moet vaker in aanraking zijn gekomen met politie en justitie, omdat een van zijn vrienden hem wegtrok en tegen hem zei: "hou nou maar op, anders word je weer opgepakt."
Misschien waren de agenten bang omdat zij de situatie niet aankonden. Dat weet ik niet. Ik had dan overigens verwacht dat zij dat hadden gezegd en niet dat zij hadden ontkend dat wij de verdachten hadden aangewezen. Ik kan er wel begrip voor hebben dat zij zouden zeggen dat zij niet de middelen hadden om de verdachten aan te houden, maar niet dat zij ontkennen dat wij de verdachten hebben aangewezen en dat wij dus overdrijven. Ik vond het ook vreemd dat de politie aan de ene kant zegt dat er niet genoeg agenten aanwezig waren om de orde ter plaatse te handhaven en aan de andere kant zegt dat er wel voldoende agenten ter assistentie waren gekomen. Ik heb later een agent herkend, dat was degene met een baard."
M. verklaring betrokken ambtenaar P.
In het kader van het onderzoek naar verzoekers klacht, verklaarde betrokken ambtenaar P., vrijwillig politieambtenaar bij het regionale politiekorps IJsselland, op 4 februari 2000 telefonisch onder meer het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"In augustus 1998 heeft een popfestival plaatsgevonden. Ik heb samen met mijn collega W. een oproep "assistentie collega's" gekregen via de meldkamer. Ik ben om ongeveer 00.30 uur samen met mijn collega naar het festivalterrein gereden. Er gingen veel meer politie-eenheden heen. Er waren veel auto's, ook van collega's uit Wolvega (Friesland). De politieauto's zijn er gezamenlijk heengereden.
Het festival was toen al enige dagen aan de gang en wij wisten op dat moment dat er iets broeide. Ik heb later gehoord dat er een band zou komen optreden die niet was gekomen. Wij zijn naar een tent gegaan op het festivalterrein. Daar waren moeilijkheden. Ik ben verder niet in die tent geweest. Ik stond daarbuiten. Er was een groot aantal bezoekers, zeker 4000. Zij waren dronken. Op het terrein liepen mensen door elkaar. Mensen die de situatie bedreigend vonden gingen naar huis. Taxi's reden af en aan. Er werd veel geschreeuwd. Het was een chaotische situatie en het was erg donker op het terrein.
Op een gegeven moment kwam er een groepje personen op ons af. Wij stonden met vijf politieambtenaren bij elkaar. De jongemannen schreeuwden iets als: "kom dan, help dan, een maat van ons is in elkaar geslagen, en degenen die dat gedaan hebben zijn er nog", of woorden van gelijke strekking. Een aantal van deze jongens waren behoorlijk dronken. Wij hebben verder niet onderling overleg gepleegd, maar wij hebben de melding serieus genomen en zijn meteen zo snel mogelijk meegelopen om te zien wat er aan de hand was. Wij liepen in normale pas. Ik weet niet of er eerder al collega's waren meegelopen. Wij, vijf politieambtenaren, zijn met de jongens meegelopen naar hun busje. Ik weet niet meer hoe lang wij daar over hebben gelopen. Wij zijn met zijn allen dicht bij elkaar gebleven, om elkaar in de chaos niet kwijt te raken.
Bij het busje heb ik één jongen gezien die duidelijk gewond was, hij zat onder het bloed. Hij lag niet op de grond of in de sloot, maar hij stond. Er zouden meerdere mensen zijn mishandeld, maar ik heb maar één gewonde persoon gezien. Er liepen meerdere mensen rond en er stonden ook mensen te kijken, maar ik vond de sfeer bij het busje niet bedreigend. Bij het busje was een groepje jongens. Zij zeiden dat jongens hen hadden geholpen om hun busje uit de sloot te duwen, en dat dezen hen in elkaar hadden geslagen. Verder zeiden zij daar niets over. Zij schreeuwden. Daardoor had ik in elk geval geen overzicht van het gesprek. Zij werden niet rustig. Zij wilden dat wij meteen aangifte zouden opnemen. Zij zeiden dat zij er werk van zouden maken, toen wij geen aangifte opnamen. Een van ons heeft hen gezegd het dat op dat moment niet mogelijk was om de aangifte op te nemen, omdat wij daar geen mensen voor beschikbaar hadden. De jongens hielden aan dat wij de daders zouden aanhouden. Zij wezen in de richting van een groepje van ongeveer 10 mannen. Die stonden daar inderdaad in de buurt op 15 à 20 meter afstand, een van hen had een soort strooien hoed op. Zij liepen daarop weg.
De reden om die groep mannen niet aan te spreken was om de zaak niet te laten escaleren. Op het hele terrein hing namelijk een dreigende sfeer. Aanhouding van een groep mensen zou naar mijn verwachting vrijwel zeker tot escalatie hebben geleid. Ik durf niet te zeggen of dat ook aan de jongens is meegedeeld. Wij hebben niet onderling overleg gepleegd over het al dan niet aanspreken van die mannen. Ieder voor zich had kennelijk het gevoel dat wij maar beter niet konden aanhouden.
Ik kan niet uitsluiten dat een aantal collega's die mannen niet heeft gezien. Ik heb niet iemand herkend van die groep mannen die daar stond. Er is later geen evaluatie geweest van ons optreden op het festival. Ook met mijn collega W. heb ik het er daar verder niet over gehad. Ik heb niet uitdrukkelijk de opdracht gekregen om voor alles de orde te bewaren en daartoe geen aanhoudingen te verrichten."
N. nadere reactie verzoeker
In zijn reactie van 24 maart 2000 op de aan hem toegezonden verklaringen, reageerde verzoeker onder meer als volgt. Op de verklaring van betrokken ambtenaar M. gaf hij als commentaar dat het telefoongesprek dat hij en J. met M. hadden gevoerd, niet correct was weergegeven. Verzoeker bleef bij zijn standpunt dat er, ook toen de politie ter plaatse was gekomen, ten minste nog één verdachte ter plaatse aanwezig was geweest. De getuige K. had deze man diverse malen aangewezen en gevraagd om hem mee te nemen, waarop niet was gereageerd.
O. nadere reactie Korpsbeheerder
1. De Nationale ombudsman verzocht de korpsbeheerder op 22 maart 2000 om in te gaan op de verklaringen van de betrokken ambtenaren, en met name op de verklaring van betrokken ambtenaar P.
2. Op 25 mei 2000 ontving de Nationale ombudsman de reactie van districtschef E. van het regionale politiekorps IJsselland. In deze reactie gaf de districtschef aan dat er geen aanleiding was om iets toe te voegen aan of af te dingen op de verklaringen van de betrokken ambtenaren.
Beoordeling
1. Ten aanzien van het niet onmiddellijk te hulp schieten
1. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps IJsselland, toen hij in de nacht van 1 op 2 augustus 1998 te Baars in de gemeente Steenwijk door drie mannen werd mishandeld, ondanks uitdrukkelijk verzoek van een vriend niet meteen te hulp zijn geschoten.
1.2. De politie dient bij de beslissing om wel of niet (spoedig) te reageren op een melding of een verzoek van een burger om controle of bijstand, prioriteiten te stellen. Zij dient daartoe een aantal factoren tegen elkaar af te wegen, zoals de ernst en spoedeisendheid van de betreffende melding, de capaciteit van de politie op dat moment, het aantal overige meldingen en het belang daarvan, en de hoeveelheid overige werkzaamheden.
1.3. Verzoeker heeft met een aantal vrienden op 1 augustus 1998 een popfestival bezocht. Tijdens dit festival ontstonden ongeregeldheden wegens het niet-optreden van een popgroep. Veel van de aanwezige bezoekers (tussen de 5.000 en 10.000 personen) hadden alcohol gedronken. Na afloop van het festival, op 2 augustus 1998 in de vroege ochtenduren, werden verzoeker en een van zijn vrienden, J., mishandeld. Een andere vriend van verzoeker, K., is daarop naar de ingang van het festivalterrein gegaan en heeft daar bij een onbekend gebleven politieambtenaar de mishandeling gemeld. Daarop zijn de politie ambtenaren Ka. en M. met K. meegegaan. Ook politieambtenaren P. en W. zijn ter plaatse gekomen.
1.4. In de verklaringen van Ka. en M. staat vermeld dat K. hen schreeuwend had benaderd met bovengenoemde melding. Vervolgens hadden zij eerst de afweging gemaakt of zij hun plaats bij de ingang konden verlaten, gelet op de dreigende sfeer die er heerste. Dat had ongeveer 3 à 4 minuten geduurd. Daarna waren zij in normaal tempo met K. meegelopen naar de plaats waar de mishandeling had plaatsgevonden, ongeveer 150 meter verderop. Dit had ongeveer 3 à 4 minuten geduurd. P. en W. hebben verklaard dat zij direct waren meegegaan, zonder eerst overleg te plegen met collega's. Zij hadden harder gelopen dan stapvoets. Volgens W. had hij niet willen rennen, omdat een rennende agent de aandacht trok, en hij niet een hele groep mensen achter zich aan wilde krijgen. Volgens W. had K. de politieambtenaren gezegd dat zij niet hard genoeg liepen.
1.5. Hieruit volgt dat de politieambtenaren op zichzelf beschouwd sneller ter plaatse hadden kunnen komen. De politie kreeg immers een melding die ernstig en spoedeisend was, omdat wellicht een einde zou kunnen en moeten worden gemaakt aan de mishandeling, waarvan de daders wellicht nog op heterdaad zouden kunnen worden aangehouden.
In deze situatie waarin sprake was van een groot aantal bezoekers die onder invloed verkeerden van alcoholhoudende drank, en een dreigende sfeer, was de afweging om niet rennend maar met gewone pas ter plaatse te gaan om niet onnodig de aandacht te trekken echter niet onredelijk. Voor zover de vertraging om ter plaatse te komen ook is veroorzaakt door onderling overleg over de mogelijkheid om gehoor te geven aan de melding, wordt hierbij opgemerkt dat het niet aan de betrokken ambtenaren te wijten is dat kennelijk sprake is geweest van onvoldoende coördinatie van het politieoptreden, waardoor het Ka. en M. niet voldoende duidelijk was of zij hun plaats wel konden verlaten. Al met al is er echter onvoldoende reden om het politieoptreden op dit punt af te keuren, omdat P. en W. kennelijk wel direct op K.'s melding zijn meegegaan.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
2. Ten aanzien van het niet meteen ter plaatse opnemen van de aangifte
2.1. Verzoeker klaagt er ook over dat ambtenaren van het regionale politiekorps IJsselland ter plaatse, ondanks zijn uitdrukkelijk verzoek daartoe, geen aangifte wilden opnemen tegen de door hem als verdachten van de mishandeling aangeduide personen.
2.2. Ten aanzien van het al dan niet nog steeds aanwezig zijn van de verdachten op het moment dat de politieambtenaren ter plaatse kwamen, lopen de lezingen uiteen.
Volgens verzoeker, K. en J. hadden zij ter plaatse de drie verdachten aangewezen, maar wilde de politie geen actie ondernemen, en wilde zij evenmin ter plaatse aangifte opnemen.
2.3. De politie diende in beginsel verzoekers aangifte op te nemen op het moment dat hij aangifte wilde doen (zie achtergrond). Het was echter niet onjuist dat de politie verzoeker heeft verzocht om op een later, rustiger, moment terug te komen om een proces-verbaal van aangifte te laten opmaken. Immers, de mogelijkheid voor de politie om een schriftelijke aangifte op te nemen ontbrak op dat moment.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
2.4. Het voorgaande doet er echter niet aan af dat de politie wel ter plaatse de mogelijke opsporingshandelingen dient te verrichten naar eventuele verdachten. Volgens verzoeker droeg één van de door hem en zijn vrienden aangewezen verdachten een witte (volgens J. een beige) sombrero. Blijkens het proces-verbaal van aangifte van 4 augustus 1998 heeft K. verklaard dat twee van deze mannen lichtgekleurde plastic of strooien cowboyhoeden droegen. Volgens K. en J. keken de betrokken ambtenaren naar de aangewezen personen, maar zeiden of deden zij verder niets.
2.5. Volgens Ka. waren er geen personen aangewezen die dader zouden kunnen zijn. Ook volgens M. en W. waren er geen personen meer aanwezig die zij als verdachte hadden kunnen aanspreken toen zij ter plaatse waren gekomen. Wel liepen er mensen in de richting van de uitgang, ook langs de plaats waar verzoeker en zijn vrienden zich bevonden. Volgens Ka. en M. waren er wel voldoende ambtenaren aanwezig voor een aanhouding.
De lezing van politieambtenaar P. staat tegenover de lezing van Ka., M. en W. Volgens hem is gewezen naar een groepje van ongeveer 10 mannen, op een afstand van 15 à 20 meter, van wie er één een strooien hoed droeg. Deze mannen liepen vervolgens weg. Op grond van deze verklaring wordt het aannemelijk geacht dat er daders zijn aangewezen, in ieder geval aan ambtenaar P. Volgens P. waren deze personen echter niet aangesproken uit vrees voor escalatie, gelet op de dreigende sfeer. Dit was echter op dat moment niet besproken tussen de politieambtenaren.
2.6. Nu het voldoende aannemelijk wordt geacht dat in de omgeving nog een aantal personen heeft gestaan die de politie had kunnen aanspreken, is het - gelet op de ernst van het feit waarvan verzoeker slachtoffer is geworden - niet juist dat de politie de personen die werden aangewezen door het slachtoffer niet heeft aangesproken om te onderzoeken of zij als verdachte van een strafbaar feit zouden kunnen worden aangemerkt. Dat verzoeker en zijn vrienden in de visie van de politie eventueel zelf ook als verdachten konden worden aangemerkt, doet hieraan niet af. Het is immers aan de officier van justitie om te beslissen of dit een reden zou zijn geweest om niet tot vervolging over te gaan.
De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
2.7. Het heeft overigens de aandacht getrokken dat de korpsbeheerder in zijn reactie van 16 september 1999 ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft aangegeven dat de klachtencommissie hem telefonisch had bericht dat zij niet had kunnen vaststellen dat de gebeurtenissen zich hadden voorgedaan, zoals verzoeker in zijn brief had aangegeven, en dat de klachtencommissie de klacht dan ook ongegrond heeft verklaard. In het later gegeven schriftelijke advies aan de korpsbeheerder heeft de commissie echter niet geconcludeerd dat de klacht ongegrond was.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps IJsselland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps IJsselland (de burgemeester van Zwolle), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet meteen ter plaatse aanspreken van personen die mogelijk als verdachte zouden kunnen worden aangemerkt; op dit punt is de klacht gegrond.