Op 7 april 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te
's-Gravenhage, met een klacht over een gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden te 's-Gravenhage.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt erover dat de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden te 's-Gravenhage hem bij herhaalde bezoeken in november en december 1998 onvoldoende informatie heeft verstrekt met betrekking tot de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn reeds in Nederland verblijvende partner. In het bijzonder klaagt verzoeker erover dat de vreemdelingendienst hem niet heeft gewezen op de wetswijziging per 11 december 1998, als gevolg waarvan een mvv uitsluitend nog kan worden aangevraagd in het land van herkomst.
Bij opening van het onderzoek deelde de Nationale ombudsman verzoeker onder meer het volgende mee. Bij brief van 10 januari 1999 had verzoeker de korpschef verzocht de voornoemde wetswijziging, en daarmee het vereiste van het aanvragen van een mvv in het land van herkomst, in zijn geval buiten toepassing te laten. In dat verband liet de Nationale ombudsman verzoeker weten dat, gelet op zijn wettelijke taken en bevoegdheden, hij geen invloed kon uitoefenen op de beslissing die de korpschef op zijn verzoek zou nemen en evenmin daarover zelf een beslissing kon nemen.
Achtergrond
Artikel 16a van de Vreemdelingenwet, in werking getreden op 11 december 1998, luidt als volgt:
"1. Een aanvraag om toelating wordt slechts in behandeling genomen, indien de vreemdeling beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, welke hij heeft aangevraagd bij en welke hem verstrekt is door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of het land van zijn bestendig verblijf.
(...)
6. Buiten de gevallen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, kan onze Minister in zeer bijzondere, individuele gevallen voor het in behandeling nemen van de aanvraag om toelating afzien van het eisen van het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf."
Met de inwerkingtreding van dit artikel kwam een einde aan de praktijk waarbij in Nederland verblijvende vreemdelingen, die nog niet over een (toereikende) verblijfstitel beschikten, een vergunning tot verblijf konden aanvragen zonder eerst in het land van herkomst of bestendig verblijf een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te hebben aangevraagd en verkregen.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd vier betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor vreemdelingenbeleid werd ook de Staatssecretaris van Justitie over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman brachten een bezoek aan de vreemdelingendienst te 's-Gravenhage.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Korpsbeheerder en de Staatssecretaris van Justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Bij brief van 10 januari 1999 diende verzoeker een klacht in bij de korpschef van het regionale politiekorps Haaglanden. In deze brief staat onder meer:
"Betreft: Klacht tevens verzoekschrift
mvv-aanvraag (van de partner van verzoeker; N.o.)
Bij mijn laatste bezoek op 4 jan. 1999 aan Uw dienst werd mij te verstaan gegeven dat mijn activiteiten tot dan toe ter verkrijging van een mvv voor de met mij samenwonende (partner van verzoeker; N.o.) tevergeefs waren geweest! Per 11 dec. jl. zou een wetswijziging zijn ingegaan waardoor het niet meer mogelijk is de aanvraag alhier te doen! Zij zou daarvoor terug moeten naar het land van herkomst Colombia. Dit nu is voor mij onvoorstelbaar en onacceptabel. Immers: Op 9 nov. jl. ben ik voor het eerst bij Uw dienst geweest! Vervolgens op 30 nov., 7 dec., 14 dec. en tenslotte op 4 jan. jl. (Zie pag. 2 voor de activiteiten die toen zijn verricht. !
Van al deze bezoeken zijn bij Uw afdeling aantekeningen gemaakt. Alle stukken, alle voor veel geld en met de courier verzonden vertaalde stukken zijn bij Uw dienst aanwezig. Aan al Uw verzoeken is voldaan. Nu hoor ik dat het allemaal niet meer kan.
(…) Ik verzoek U dringend om in deze een uitzondering te maken. De aanvraag is ruim voor de 11e december gedaan.
Er is mij uitstel gegeven om de benodigde papieren te verzamelen, officieel."
2. Bij verzoekers brief bevond zich onder meer de navolgende door hem opgestelde lijst van activiteiten die hij had ondernomen ter verkrijging van de mvv voor zijn partner:
"Lijst van activiteiten t.b.v. mvv - aanvraag (partner van verzoeker; N.o.)
Dinsdag 3 nov. (1998; N.o.) Bezoek aan stadhuis te Den Haag
Maandag 9 nov. 1998 (lijst van papieren gekregen)
Maandag 30 nov. 1998 Lijst van papieren gekregen die eerst officieel vertaald
moesten worden!
Maandag 7 dec. 1998 Naar het bureau met alle papieren / vertalingen etc. Gesprek
Maandag 14 dec. 1998 (de partner van verzoeker; N.o.) wordt opgenomen in het
ziekenhuis. Ik bezoek alleen het bureau en men zegt:
Nee ? je moet samen komen.
Maandag 4 jan. 1999 (de partner van verzoeker; N.o.) is voldoende hersteld om met mij
mee te gaan."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker is hiervoor samengevat weergegeven onder klacht.
2. Bij het verzoekschrift bevond zich een klacht van 10 februari 1999 gericht aan de gemeentelijke ombudsman te 's-Gravenhage. In deze brief staat onder meer:
"Op 9 nov. (1998; N.o.) vervoegde ik mij bij de Afdeling Bevolking van de Gemeente Den Haag op het Stadhuis te 's-Gravenhage, met mijn partner (…) ter registratie van ons partnerschap.
Nog afgezien van de urenlange wachttijd werd mij op onvriendelijke zoniet onheuse
manier te kennen gegeven dat ik hier aan het verkeerde loket was.
Mijn antwoord dat de Vreemdelingendienst mij gemeld had dat ik op het Stadhuis
moest zijn werd lachend terzijde geschoven. Ik legde mijn probleem uit en er werden
kopieën van onze paspoorten gemaakt. Ook werden wij ingeschreven op bovenstaand adres.
Wij vervoegden ons bij de Vreemdelingendienst op 9 november. Ofschoon geen enkele ambtenaar zich voorstelt of zijn/haar naam noemt en het dus heel moeilijk is later te zeggen met wie je wat besproken hebt, worden naar ik zag wel aantekeningen gemaakt van elk bezoek.
Op 9 november werden wij ingelicht over de te volgen procedure: Daartoe kregen wij papieren die ik U thans toon. Van de afdeling Bevolking werden wij wederom naar de Afdeling Vreemdelingendienst gestuurd en andersom. De ambtenaren bleken zelf niet duidelijk op de hoogte van de te volgen werkwijze.
Op 30 november (1998; N.o.) verschenen wij beiden met alle benodigde papieren waarvan ik U thans een set overhandig in copie. Wij vroegen of wij nu dan officieel geregistreerd konden worden! Dat kon helaas niet !!!!!
Eerst moesten de papieren uit het Spaans in het Nederlands vertaald worden. Dit moest geschieden door een officieel beëdigd vertaler. Niemand geeft dit soort informatie VOORAF : Steeds opnieuw moet je een dag vrij nemen van je werk om dit te doen !
Op 7 dec. (1998; N.o.) presenteren wij ons beiden opnieuw met alle documenten en vereiste vertalingen. Wij hebben een goed gesprek en er wordt beloofd dat nu alles in orde komt.
Mijn partner (…) is legaal in Nederland. Zij mag hier het ingestelde beroep tegen een eerdere afwijzing afwachten.
Ik vraag op 7 dec. (1998; N.o.) een officieel stempel/aantekening in het paspoort van (de partner van verzoeker; N.o.) als bewijs dat zij 'in procedure' is.
Nee, dat kan niet men moet eerst de papieren controleren (Is dat dan niet eerder gebeurd ?) Wie ik gesproken heb weet ik niet. Nogmaals: men stelt zich niet voor, is zeer klantonvriendelijk , legt niets uit, alles moet je vragen etc. Het woord 'service' is geheel onbekend aldaar.....
Ik kom 14 dec. (1998; N.o.) alleen terug met het paspoort van (de partner van verzoeker; N.o.) Dat kan niet : je moet met 2 komen ! Dat was helaas onmogelijk: (de partner van verzoeker; N.o.) werd ernstig ziek en werd op 14 december 1998 geopereerd (…). Alleen als zij persoonlijk aanwezig was kon dit stempel gezet worden.
Ondanks mijn verweer dat zij toch alle papieren in copie aanwezig hadden bleef het antwoord: nee.
Ik kon pas op 4 jan. 1999 met haar naar de Dienst. Pas toen kon zij haar ziekbed
verlaten. Op uiterst onplezierige , bijna sadistische wijze werd ons duidelijk gemaakt dat wij te laat waren voor de aanvraag voor een verblijfsvergunning c.q. een m.v.v. Op 11 dec. !998 was nl. een wetswijziging doorgevoerd: men kon alleen nog bij de Nederlandse ambassade in het land van herkomst een m.v.v. aanvragen!
Onvoorstelbaar !
Dat zou betekenen dat (de partner van verzoeker; N.o.) terug moet om in haar vaderland nogmaals deze hele procedure over te doen!
Schandalig: Ik was immers al 3 maanden met de Dienst in gesprek!
Ik was werkelijk woest. Na zoveel tijd , moeite en geld krijg je dit antwoord!
Waarom is mij dit nooit eerder gezegd ?
Ik voel mij door de Haagse plaatselijke overheid grotelijks belazerd!
Alleen 'een verzoek' aan het hoofd vreemdelingendienst (…) kon mij nog helpen.
(zie hiervoor onder A.1.; N.o.).
Geen enkel antwoord , ook niet binnen de gestelde 14 dagen. Bij telefonische navraag is (het hoofd van de vreemdelingendienst; N.o.) er niet, niet op zijn bureau, de volgende week etc. Bestaat die man eigenlijk wel ?
Wat is dit voor een behandeling ?? Waar heb ik dat als eerzaam burger van Den Haag aan verdiend? Ik ben toch geen crimineel of zo? Die krijgen vaak meer 'hulp."
3. Bij het verzoekschrift bevond zich onder meer een ongedateerde lijst, met als opschrift "Politie Haaglanden, overzicht van mee te nemen bescheiden, onderdeel vreemdelingenpolitie". Op de lijst, die kennelijk onder meer documenten betreft die bij het indienen van een aanvraag moeten worden getoond, waren een aantal documenten aangekruist. Dit betreft:
"categorie 1 (algemene voorwaarden bij ieder bezoek meenemen)
1. * paspoort (...)
5. * inschrijfbewijs van de gemeentelijke basisadministratie
categorie 2 (huisvesting)
(...)
2. * Huurovereenkomst van de woning
(...)
categorie 3 (burgerlijke staat)
(...)
4. * Echtscheidingsakte (met verwijzing naar voorwaarden ten aanzien van legalisatie en vertaling elders op het formulier; N.o.)
5.* Ongehuwd verklaring van u en uw partner (met verwijzing naar voorwaarden ten aanzien van legalisatie en vertaling elders op het formulier; N.o.)
(...)
Categorie 4 (inkomsten)
1. * Recente werkgeversverklaring van u en/of echtgeno(o)t(e) / partner
2. * Arbeidsovereenkomst van u en/of echtgeno(o)t(e) / partner
3. * 2 laatste salarisstroken van en/of echtgeno(o)t(e) / partner
(...)
Categorie 5 (arbeidsverleden)
1. * Arbeidsverleden van de laatste 3 / 5 jaar"
4. Voorts bevonden zich bij het verzoekschrift kopieën van documenten met betrekking tot de partner van verzoeker, waaronder een in de Spaanse taal gestelde huwelijksakte en een in diezelfde taal gestelde geboorteakte, alsmede vertalingen van deze beide documenten in de Nederlandse taal. De vertalingen vermelden beide als datum van de vertaling 6 december 1998.
5. Bij het verzoekschrift bevond zich tenslotte onder meer een fotokopie van het informatieblad "R-01 Toelating tot Nederland, november 1998" zoals die is uitgebracht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND).
In dit informatieblad staat onder meer:
"(op pagina 3 ; N.o.)
Dit informatieblad gaat over de verschillende vormen van verblijf van vreemdelingen in Nederland en de toelatingsprocedure die gevolgd moet worden om in aanmerking te komen voor verblijf. De toelatingsprocedure die in dit informatieblad staat beschreven zal op 11 december 1998 in werking treden.
(op pagina 5; N.o.)
Een mvv kan alleen worden aangevraagd bij de Nederlandse ambassade of het consulaat in het land waar u woont of in het dichtstbijzijnde buurland waar zich een Nederlandse vertegenwoordiging bevindt. Met de mvv krijgt u in principe toegang tot Nederland.
(…)
Als u zonder geldige mvv een vtv (vergunning tot verblijf ; N.o.) aanvraagt dan wordt deze aanvraag niet in behandeling genomen en dient u Nederland te verlaten.
(op pagina 7; N.o.)
Aanvraagprocedure
Een mvv moet u altijd zelf aanvragen. Daarvoor moet u naar de Nederlandse ambassade of consulaire vertegenwoordiging in het land waar u woont. Het is echter ook mogelijk om de persoon bij wie u gaat verblijven (of werken) te vragen of deze de procedure wil starten in Nederland.
(op pagina 8; N.o.)
Aanvragen van een mvv vanuit Nederland
U kunt zelf nooit een mvv aanvragen in Nederland. Wel kan de persoon of organisatie waarbij u gaat wonen of voor wie u gaat werken de mvv-procedure starten. Deze persoon wordt de referent genoemd.
(…)
let op: een mvv kunt u nooit in Nederland ophalen, ook niet als de procedure in Nederland is opgestart door een referent. (…) Overigens mag u niet in Nederland verblijven tijdens de behandeling van de mvv-aanvraag die door de referent voor u is opgestart."
C. Standpunt Korpsbeheerder
1. Bij brief van 8 oktober 1999 deelde de korpsbeheerder mee zich te kunnen vinden in het oordeel van de chef justitiële diensten van zijn korps, dat de klacht van verzoeker ongegrond was. Hij verwees op dit punt naar de brief van de chef justitiële diensten van 28 juli 1999 aan de Nationale ombudsman.
2. In de brief van de chef justitiële diensten van het regionale politiekorps Haaglanden van 28 juli 1999 aan de Nationale ombudsman staat onder meer:
"Door de teamleider T. is een onderzoek ingesteld. (Verzoeker; N.o.) is uitgenodigd om op dinsdag 27 juli 1999 te 10.00 uur zijn klacht nader toe te komen lichten. De uitnodiging hiertoe is door een medewerker van de Vreemdelingenpolitie afgeleverd aan het door (verzoeker; N.o.) opgegeven woonadres. Naar aanleiding van deze uitnodiging heeft (verzoeker; N.o.) op vrijdag 23 juli 1999 telefonisch contact gehad met (teamleider T; N.o.).
Tijdens dit telefoongesprek gaf (verzoeker; N.o.) te kennen dat de uitnodiging wat hem betrof niet meer nodig zou zijn, daar zijn partner inmiddels teruggekeerd was naar Colombia en daar zou blijven in afwachting van een aan haar te verlenen machtiging tot voorlopig verblijf. Hierop heeft (teamleider T; N.o.) hem uitgelegd dat het hier twee verschillende aangelegenheden betreft: enerzijds de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf, anderzijds een door hem gedeponeerde klacht tegen de Vreemdelingenpolitie. (Verzoeker; N.o.) gaf te kennen uiterlijk maandagmiddag 26 juli 1999 telefonisch kennis te geven of hij de klacht al dan niet verder behandeld wilde zien.
Op maandag 26 juli j.l. nam (verzoeker; N.o.) telefonisch contact op met (teamleider T; N.o.). Hij deelde haar mede dat hij de door hem ingediende klacht toch verder behandeld wenste te zien, maar dat hij geen gevolg kon geven aan de uitnodiging voor dinsdag 27 juli 1999 in verband met zijn werkzaamheden. Op zijn verzoek werd derhalve de afspraak verzet naar woensdag 28 juli 1999 te 08.00 uur. (Verzoeker; N.o.) heeft echter, zonder verdere berichtgeving, geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid.
Uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat de diverse bezoeken aan de Vreemdelingenpolitie, waar (verzoeker; N.o.) naar refereert, zijn vastgelegd in het Vreemdelingen Administratie Systeem. Uit zowel de geplaatste aantekeningen als uit de verklaringen die door een viertal medewerkers van de Vreemdelingenpolitie zijn afgelegd blijkt dat door de medewerkers van de Vreemdelingenpolitie telkenmale de juiste informatie is verstrekt. Op grond daarvan acht ik de klacht ongegrond."
3. Voorts zond de Chef Justitiële Diensten onder meer een afschrift toe van de folder die aan verzoeker was uitgereikt. Dit betreft de folder "R-01 Toelating tot Nederland, november 1998" zoals die is uitgebracht door de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND). De folder was gelijk aan de folder zoals die ook door verzoeker bij zijn verzoekschrift van 6 april 1999 aan de Nationale ombudsman was toegezonden (zie hiervóór onder B.3.).
D. standpunt betrokken ambtenaren
1. In reactie op de klacht deelde betrokken ambtenaar W. onder meer mee:
"Op 7 december 1999 kwam (de partner van verzoeker; N.o.) samen met haar partner (verzoeker; N.o.) aan de desk van Bureau Toelating van de Vreemdelingenpolitie Haaglanden. Deze desk werd bemand door ondergetekende. (Verzoeker; N.o.) informeerde naar de stand van zaken m.b.t. de aanvraag verblijfsvergunning, verblijf bij
partner met loonarbeid. Dit verbaasde mij, daar er een aanvraag ingediend was voor een verblijfsvergunning met als doel Stage en op deze procedure was nog niet beslist, er stond nog een bezwaar open.
Daarna vertelde (verzoeker; N.o.) dat hij de partner was van betrokkene en dat onze informatie betreffende haar vorige partner niet klopte. Betrokkene heeft en had nooit een relatie gehad met X., verklaarde (verzoeker; N.o.). Vervolgens heb ik de nieuwe partner in het Vreemdelingen Administratie Systeem ingevoerd. Tevens heb ik betrokkene gewezen op het feit dat hij de huidige procedure moest intrekken wilde hij een nieuwe procedure starten.
Met het oog op de nieuwe procedure hebben wij betrokkene een folder van de IND meegegeven betreffende toelating tot Nederland. NB: gedurende de maanden november, december 1998 werd ik begeleid door Brigadier S.
Tevens hebben wij persoon erop gewezen dat per 11 december 1998 de mvv verplichting van start ging. En dat deze in het land van herkomst aangevraagd diende te horen, tenzij betrokkene een bestendig verblijf heeft in Nederland of zich kan beroepen op de speciale uitzonderingsgronden genoemd in model D 50.
(Verzoeker; N.o.) deelde mede dat zijn partner legaal in Nederland verbleef. Diverse malen hebben wij getracht mijnheer duidelijk te maken, dat betrokkene dankzij de schorsende werking van de bezwaarprocedure, in Nederland kan verblijven. Maar van een geldige verblijfstitel en/of bestendig verblijf geen sprake is. (Verzoeker; N.o.) vond dit onzin en vertelde dat hij contact ging opnemen met zijn advocaat."
2. In reactie op de klacht deelde de betrokken ambtenaar M. onder meer mee:
"Uit informatie van het VAS (Vreemdelingen administratie systeem; N.o.) is mij gebleken dat ik de partner van betrokkene, vermoedelijk (verzoeker; N.o.), op 8 december 1998, telefonisch te woord heb gestaan en dat de partner informatie heeft gevraagd omtrent de voorwaarden en procedure die gevolgd diende te worden voor een aanvraag om een vergunning tot verblijf bij partner.
Gezien de reeds verstreken tijdsduur kan ik mij het daadwerkelijke gesprek niet herinneren."
3. In reactie op de klacht deelde de betrokken ambtenaar P. onder meer mee:
"Na het lezen van de klacht van de Nationale Ombudsman kan ik mij (verzoeker; N.o.) niet herinneren. Uit de bijzonderheden uit het VAS (vreemdelingen administratie systeem) blijkt dat ik (verzoeker; N.o.) op 22 december 1998 te woord heb gestaan. Uit mijn aantekening blijkt dat (verzoeker; N.o.) de lopende beroepsprocedure van zijn partner wilde intrekken, maar dat zijn partner daar niet bij aanwezig was. Ik heb (verzoeker; N.o.) medegedeeld dat het niet mogelijk is. Een procedure intrekken en een nieuwe aanvraag doen kan alleen door de betrokkene zelf gedaan worden. Vandaar dat ik (verzoeker; N.o.) heb medegedeeld dat hij met zijn partner terug moest komen."
4. In reactie op de klacht deelde de betrokken ambtenaar B. onder meer mee:
"Hoewel ik mij van het voorgevallene verder niets kan herinneren vanwege het zeer grote aantal verwerkte bezoekers en de inmiddels verstreken termijn van meer dan zes maanden sinds het gebeurde, kan ik op basis van de informatie in het elektronisch dossier het volgende verklaren.
Op 4 januari 1999 is klager met (zijn partner; N.o.) kennelijk bij mij aan een loket verschenen ten einde een vergunning tot verblijf aan te vragen. Het ontbrak (de partner van verzoeker; N.o.) op dat moment aan een vereiste machtiging tot voorlopig verblijf. Ik heb betrokkenen een folder meegegeven van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, waarin de situatie rond het ontbreken van een machtiging tot verblijf sinds de ingang van een wetswijziging op 11 december 1998 door die dienst wordt uitgelegd. Op verzoek van betrokkenen heb ik stukken die zij bij zich hadden gekopieerd, zodat zij bij een eventuele aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf reeds beschikbaar zouden zijn. Naar uit de aantekeningen blijkt heb ik betrokkenen ook naar hun raadsman verwezen om te kunnen bezien of ontheffing van het machtiging vereiste mogelijk zou zijn.
Verder kan ik omtrent het gebeurde niet verklaren."
E. Standpunt Staatssecretaris van Justitie
In reactie op de klacht deelde de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 14 oktober 1999 onder meer het volgende mee:
"Alvorens over te gaan tot een inhoudelijke reactie op de klacht geef ik u eerst de stand van zaken met betrekking tot de toelating van mevrouw (…), de partner van (verzoeker; N.o.).
Mevrouw (…) heeft vanaf oktober 1995 in Nederland verbleven. Na twee keer eerder een aanvraag om toelating (voor respectievelijk 'research c.q. studie' en 'verblijf bij partner X' te hebben ingediend), heeft betrokkene op 20 maart 1998 bij de VD te Den Haag een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf voor 'stage bij X & partners'.
Deze aanvraag is bij beschikking van 24 maart 1998 niet ingewilligd. Ten tijde van het indienen van de onderhavige klacht was bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het tegen deze beschikking ingediende bezwaarschrift aanhangig. Dit bezwaar is bij brief van 25 juni 1999 van de raadsman van mevrouw (…) ingetrokken. Op 21 juli 1999 heeft mevrouw (…) bij de Nederlandse ambassade te Bogotá, Colombia, een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij (verzoeker; N.o.). Deze aanvraag is momenteel nog bij de IND in behandeling.
Met betrekking tot de klacht over de informatievoorziening door de VD Den Haag merk ik het volgende op. Bij brief van 28 juli 1999 heeft het hoofd van de Centrale Justitiële Dienst van het regiopolitiekorps Haaglanden u zijn reactie op de klacht van (verzoeker; N.o.) gegeven. In deze brief wordt op grond van de in het Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS) geplaatste aantekeningen en de verklaringen die door een viertal
medewerkers van de VD zijn afgelegd, geconcludeerd dat telkenmale aan (verzoeker; N.o.) de juiste informatie is verstrekt en dat derhalve de klacht ongegrond is. Ik kan op grond van de gegevens die de VD in deze zaak heeft achterhaald niet beoordelen of (verzoeker; N.o.) zich zoals hij stelt in zijn brief aan u van 6 april 1999, op 9 en 30 november 1999 (bedoeld wordt 1998; N.o.) heeft vervoegd bij de VD en in hoeverre hij aldaar onvoldoende geïnformeerd zou zijn over de toelatingsprocedure.
Uit de brief en de genoemde verklaringen van de VD maak ik op dat (verzoeker; N.o.) in ieder geval op 7 december 1998 (nog voor de inwerkingtreding van het wettelijke mvv-vereiste) door de VD in voldoende mate is geïnformeerd over de toelatingsprocedure. Hij is namelijk toen door de VD erop gewezen dat mevrouw (…) voor een wijziging van haar verblijfsdoel in "verblijf bij partner" een nieuwe aanvraag om een vergunning tot verblijf moest indienen, dat op 11 december 1998 het mvv-vereiste van kracht zou worden, en dat het gegeven dat het mevrouw (…) was toegestaan om de uitkomst van de eerdergenoemde bezwaarprocedure in Nederland af te wachten niet afdeed aan het feit dat voor het in behandeling nemen van een nieuwe aanvraag voor een ander verblijfsdoel (i.c. verblijf bij partner) vanaf 11 december 1998 het bezit van een in het land van herkomst verstrekte mvv als een vereiste zou gelden.
Op 4 januari 1999 zijn (verzoeker; N.o.) en mevrouw (…) opnieuw bij de VD verschenen teneinde de nieuwe aanvraag in te dienen zonder dat de laatste over een mvv beschikte. Bij deze gelegenheid zijn betrokkenen verwezen naar de raadsman van mevrouw (…) teneinde te bezien of het zinvol was een aanvraag in te dienen met een beroep op één van de uitzonderingscategorieën c.q. de hardheidsclausule met betrekking tot het mvv-vereiste.
Uitgaande van vorenstaande feiten constateer ik dat ten laatste op 7 december 1998 (verzoeker; N.o.) in voldoende mate is geïnformeerd over de consequenties van de wetswijziging per 11 december 1998 voor mevrouw (…). Naar mijn mening is de klacht dan ook ongegrond."
F. Reactie verzoeker
In reactie op hetgeen de korpsbeheerder, de Staatssecretaris van Justitie en de betrokken ambtenaren van de vreemdelingendienst naar voren hadden gebracht, deelde verzoeker mee zijn klacht onverkort te handhaven. Hem was vóór 11 december 1998 nooit meegedeeld dat er op die datum een wetswijziging zou komen. Voorts deelde verzoeker mee dat hem nooit een folder was uitgereikt ten aanzien van een ophanden zijnde wetswijziging.
Hij merkte daarnaast op dat hij had waargenomen dat van al zijn bezoeken aantekening was gehouden en dat het hem daarom bevreemde dat niet al zijn bezoeken waren te achterhalen. Verzoeker achtte de beantwoording van zijn klacht verder tegenstrijdig en vaag. Hij vond dat de klachtbehandeling onbevredigend was geweest en vond het onbegrijpelijk dat de dienst waarover hij had geklaagd zelf de klacht had behandeld. Hij deelde in dit verband mee dat hij onder druk was gezet de klacht in te trekken.
Bij zijn reactie zond verzoeker een afschrift van de beschikking van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2 november 1999, bij welke beschikking de op 21 juli 1999 bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Bogota ingediende aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf werd afgewezen. Voorts zond verzoeker afschrift van het bezwaarschrift tegen deze beschikking. In de beschikking noch in het bezwaarschrift wordt ingegaan op de in de onderhavige klacht van verzoeker aan de orde gestelde handelwijze van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden.
G. Reactie Korpsbeheerder
1. Op 6 januari 2000 vroeg de Nationale ombudsman de korpsbeheerder te reageren op hetgeen verzoeker naar voren had gebracht. Hij verzocht de korpsbeheerder daarbij met name in te gaan op hetgeen verzoeker had gesteld over de verslaglegging van zijn bezoeken aan de vreemdelingendienst en over de wijze van klachtbehandeling.
In reactie op het verzoek van de Nationale ombudsman deelde de korpsbeheerder mee zich te kunnen vinden in de visie van de chef justitiële diensten, als opgenomen in diens brief van 10 februari 2000 aan de korpsbeheerder.
2. In de brief van de Chef Justitiële Diensten van het regionale politiekorps Haaglanden van 10 februari 2000 staat onder meer:
"In (zijn reactie zet verzoeker; N.o.) vraagtekens bij de gevolgde procedure van klachtafhandeling bij de politie Haaglanden.
Door de teamleider T. is nogmaals een rapport gemaakt over de gevolgde procedure. Deze komt geheel overeen met hetgeen door mij in mijn brief van 28 juli 1999 aan de Nationale Ombudsman is verwoord. De klacht Is dus overeenkomstig de klachtenprocedure regiopolitie Haaglanden behandeld.
Ten aanzien van de gemaakte aantekeningen van de bezoeken van (verzoeker; N.o.) aan de vreemdelingenpolitie zijn door (teamleider T.; N.o.) screenprints gemaakt van de aantekeningen daarvan in het Vreemdelingen Administratie Systeem. Deze zijn als bijlage hierbij gevoegd (zie hierna onder G.2.; N.o.).
(…)
Op grond van het vorenstaande kom ik tot de conclusie, dat de procedure van klachtbehandeling op de juiste wijze is verlopen en blijf ik bij mijn oordeel, dat de klacht ongegrond is."
3. Bij de brief de Chef Justitiële Diensten van het regionale politiekorps Haaglanden van 10 februari 2000 bevond zich het rapport van de teamleider T. van 4 februari 2000. In dit rapport staat onder meer:
"Op donderdag 22 juli 1999 kreeg ik, door tussenkomst van de chef Vreemdelingenpolitie, de opdracht een onderzoek in te stellen in het kader van een door (verzoeker; N.o.) ingediende klacht. In eerste instantie was deze opdracht uitgezet bij de inspecteur van politie, de heer N., doch deze ging eind juli 1999 met zomerverlof. Gezien het feit dat de behandeltermijn bijna verstreken was, werd er spoed achter gezet. Diezelfde dag nog heb ik getracht telefonisch een afspraak te maken met (verzoeker; N.o.). Op de door hem opgegeven telefoonnummers kreeg ik geen contact,
waarna ik hem schriftelijk heb uitgenodigd om op dinsdag 27 juli 1999 te 10.00 uur zijn klacht te komen toelichten (…). Om ieder risico uit te sluiten (verzendtermijn) heb ik bedoelde uitnodiging op donderdag 22 juli 1999 door personeel van de Vreemdelingenpolitie op het huisadres van (verzoeker; N.o.) laten bezorgen.
Op vrijdag 23 juli 1999 nam (verzoeker; N.o.) in de ochtend telefonisch contact met mij op, waarbij hij te kennen gaf dat de uitnodiging wat hem betrof niet meer nodig zou zijn. (Verzoeker; N.o.) vertelde dat zijn partner namelijk inmiddels teruggekeerd was naar Colombia en daar een machtiging tot voorlopig verblijf had aangevraagd. Kennelijk ging (verzoeker; N.o.) ervan uit, dat de uitnodiging bedoeld was ter regeling van haar verblijfspositie in Nederland. Hierop heb ik (verzoeker; N.o.) uitgelegd dat ik hem in de gelegenheid wilde stellen om zijn klacht toe te lichten en dat dit gesprek niets te maken had met haar verblijfspositie c.q. aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf. Het betreft hier immers twee verschillende aangelegenheden die los staan van elkaar en niet tegelijkertijd worden behandeld. (Verzoeker; N.o.) gaf aan blij te zijn met deze uitleg, maar zei verder nog na te zullen denken of hij wel of niet de klacht door zou laten gaan, omdat hij niet wenste dat dit invloed zou hebben op de inmiddels aangevraagde machtiging tot voorlopig verblijf. Ik heb hem vervolgens uitgelegd dat deze zaken niet van invloed zijn op elkaar, waarna wij overeenkwamen dat (verzoeker; N.o.) mij uiterlijk maandagmiddag 26 juli 1999 telefonisch kennis zou geven of hij de klacht wel of niet verder behandeld wilde zien. Er is nimmer sprake geweest van een voorstel mijnerzijds tot intrekking van de klacht, laat staan "dwang". Ik distantieer mij dan ook van de aantijging geplaatst door (verzoeker; N.o.), dat hij door mij gedwongen zou zijn, de door hem ingediende klacht in te trekken.
Op maandag 26 juli 1999 belde (verzoeker; N.o.) in de middag en gaf mij te kennen dat hij de klacht wel verder behandeld wilde zien, maar dat hij, in verband met zijn werkzaamheden geen gevolg kon geven aan de reeds geplande afspraak op dinsdag 27 juli 1999 te 10.00 uur. In overleg met (verzoeker; N.o.) werd vervolgens gekozen voor woensdag 28 juli 1999 te 08.00 uur, zijnde een tijdstip waarop wij beiden geen andere verplichtingen hadden. Deze afspraak is (verzoeker; N.o.) echter nimmer nagekomen.
Vreemdelingen worden geregistreerd in het Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS). Afspraken worden daarin vastgelegd onder het afspraken systeem. Indien men zich niet op afspraak maar via de zogenaamde "vrije inloop" bij de Vreemdelingenpolitie meldt, wordt hiervan een melding gemaakt in het blok "Bijzonderheden" (zie bijlagen). Deze bijzonderheden worden automatisch voorzien van een volgnummer en via een menu kan zichtbaar gemaakt worden welke collega, op welke datum en op welk tijdstip de aantekening heeft geplaatst. Zo kan men, zelfs na maanden, een voorgeschiedenis herleiden. In verband met de door (verzoeker; N.o.) ingediende klacht is dit systeem gebruikt om te kunnen herleiden bij wie hij geweest is en wat er zich in grote lijnen heeft afgespeeld. Vervolgens is aan de betrokken collega's gevraagd hun reactie te geven op de ingediende klacht, voor zover deze betrekking had op hun handelingen. De reacties zijn destijds bij de klachtafhandeling gevoegd.
Gezien het feit dat (verzoeker; N.o.), zonder opgaaf van redenen, niet is verschenen op
de in overleg gemaakte afspraak, heeft hij geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om zijn klacht toe te lichten en te kunnen reageren op de schriftelijke reacties van de betrokken collega's."
4. Bij de brief van de Chef Justitiële Diensten van 10 februari 2000 was voorts onder meer een aantal uitdraaien uit het VAS (Vreemdelingen administratie systeem) gevoegd ten aanzien van bezoeken van verzoeker aan de vreemdelingendienst. Deze uitdraaien bevatten onder meer de volgende informatie:
- aantekening 32 van 8 december 1998 (aantekening van betrokken ambtenaar M.):
"gebeld door (verzoeker; N.o.); wil wellicht een verzoek doen bij Nl-partner. Wij horen nog."
- aantekening 33 van 22 december 1998 (aantekening van betrokken ambtenaar P.):
"(verzoeker; N.o.) kwam. Hij wil een nieuwe aanvraag doen en lopende beroepsprocedure intrekken. Komt met (zijn partner; N.o.) terug".
- aantekening 34 van 4 januari 1999 (aantekening van betrokken ambtenaar B.):
"Kwam vandaag aan desk voor aanvragen vtv (vergunning tot verblijf; N.o.). Heeft echter geen mvv. Dient dus mvv in buitenland aan te vragen. Folder meegegeven en gewezen op onjuiste tekst op pagina 8 inzake starten aanvraag hier te lande door referent.
Bezwaar vorige procedure loopt nog. Stukken gekopieerd en in dossier gedaan op verzoek referent. Verwezen naar advocaat (…) voor advies inzake mog. ontheffing."
H. bezoek aan de vreemdelingendienst
1. Op 31 maart 2000 brachten twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman een bezoek aan de vreemdelingendienst. De achtergrond van dit bezoek betrof de omstandigheid dat uit de stukken zoals die door de korpsbeheerder aan de Nationale ombudsman waren toegestuurd niet eenduidig kon worden afgeleid op welke datum door welke betrokken ambtenaar gegevens in het VAS waren geregistreerd.
De medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman namen kennis van de VAS-gegevens ten aanzien van de partner van verzoeker, en kregen uitleg over de verdere werking en het gebruik van het VAS van de teamleider van het team opvang, unit toelating van de vreemdelingendienst te 's-Gravenhage, mevrouw T.
Uit de demonstratie van het systeem kwam onder meer het volgende naar voren ten aanzien van het dossier van de partner van verzoeker. Per genummerde aantekening in het bijzonderhedenscherm van het VAS bestaat de mogelijkheid een apart scherm op te
roepen waaruit blijkt welke medewerker op welke datum en welk tijdstip de desbetreffende bijzonderheid heeft genoteerd. Een voorbeeld daarvan werd getoond en vervolgens uitgeprint ten aanzien van de aantekeningen genummerd 30 en 31, beiden betrekking hebbend op het bezoek van verzoeker en diens partner aan de vreemdelingendienst op 7 december 1998 (zie hierna onder 2.).
Ter toelichting van de werking van het VAS deelde de teamleider T. onder meer het volgende mee.
Het bijzonderhedenscherm wordt gebruikt om gegevens die bekend worden te noteren, voor zover deze relevant zijn voor de behandeling van het dossier van de desbetreffende vreemdeling en voor zover deze gegevens niet in één van de andere schermen van het systeem kunnen worden genoteerd. Het is niet zo dat van alle bezoeken van de vreemdeling aan de vreemdelingendienst een aantekening in het bijzonderhedenscherm wordt opgenomen.
Bijzonderheden kunnen ook administratief van aard zijn. Als voorbeeld daarvan werden de aantekeningen 28 en 29 getoond, van respectievelijk 8 april en 24 april 1998, die beiden betrekking hebben op binnengekomen poststukken.
Het is mogelijk om bijzonderheden die in het systeem zijn genoteerd, vervolgens weer daaruit te verwijderen. Wanneer een aantekening wordt verwijderd blijft dit achteraf aantoonbaar doordat de nummering van de aantekeningen wordt onderbroken. Het is niet zo dat de aantekeningen alsdan opnieuw en doorlopend worden genummerd.
De medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman hebben geconstateerd dat in de VAS-registratie ten aanzien van de partner van verzoeker geen aantekeningen zijn opgenomen over de door verzoeker gestelde bezoeken aan de vreemdelingendienst van 9 november en 30 november 1998. De teamleider deelde mee dat dit niet betekent dat verzoeker en/of diens partner op één of meer van die data geen bezoek aan de dienst hebben gebracht. Indien een dergelijk bezoek heeft plaatsgehad bestond echter geen aanleiding voor het opnemen van een aantekening in het bijzonderhedenscherm.
De teamleider wees er in dit verband op dat in aantekening nummer 30 van 7 december 1998 voor het eerst wordt gemeld dat mevrouw R. een nieuwe partner had. Wanneer dit tijdens een eerder bezoek zou zijn gemeld, zou dit naar de mening van de teamleider zeker tot het opnemen van een bijzonderheid van het VAS hebben geleid. Tot 7 december 1998 was sprake van een andere procedure dan die tot het verkrijgen van een vergunning tot verblijf bij partner, zodat het vermelden van een (nieuwe) partner een relevante bijzonderheid was.
2. De aanvullende gegevens uit het VAS zoals die tijdens bovengenoemd bezoek aan de vreemdelingendienst werden verkregen betroffen onder meer de volgende aantekeningen met betrekking tot een bezoek van de partner van verzoeker en verzoeker aan de vreemdelingendienst:
- aantekening 30 van 7 december 1998 (aantekening van betrokken ambtenaar W.):
"komt 7-12-98 met nieuwe partner (…), is neef van 1e partner. Doorverwezen naar nieuwkomers"
- aantekening 31 van 7 december 1998 (aantekening van betrokken ambtenaar W.):
"verklaart nooit iets met 1e partner te hebben gehad"
Beoordeling
1. Verzoeker klaagt erover dat de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden te 's-Gravenhage hem bij herhaalde bezoeken in november en december 1998 onvoldoende informatie heeft verstrekt met betrekking tot de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn reeds in Nederland verblijvende partner. In het bijzonder klaagt verzoeker erover dat de vreemdelingendienst hem niet heeft gewezen op de wetswijziging per 11 december 1998, als gevolg waarvan een mvv uitsluitend nog kan worden aangevraagd in het land van herkomst (zie achtergrond). Hij heeft er bezwaar tegen dat zijn partner daardoor, hoewel de aanvraag al in november 1998 is ingediend, naar Colombia heeft moeten reizen om de mvv aan te vragen.
2. Aan personen die kenbaar maken een aanvraag te willen indienen tot het verkrijgen een vergunning tot verblijf, dient tijdig en volledig informatie te worden verstrekt over de te volgen procedure en de voor de beoordeling van de aanvraag van belang zijnde inhoudelijke aspecten. Deze informatieverstrekking omvat mede ontwikkelingen in de wet- en regelgeving waarvan op dat moment duidelijk is dat zij op de aanvraag van invloed zullen kunnen zijn.
3.1. Verzoeker stelt dat hij op 9 november 1998 ten behoeve van zijn partner een aanvraag voor een vergunning tot verblijf heeft willen indienen. Aanvankelijk hadden verzoeker en zijn partner zich op diezelfde datum gemeld bij de afdeling bevolking van de gemeente 's-Gravenhage, om hun partnerschap te registreren en zich in te schrijven op het adres van verzoeker. Vervolgens waren zij naar de vreemdelingendienst verwezen voor de aanvraag van de vergunning tot verblijf bij partner.
De vreemdelingendienst had hen bij dit bezoek meegedeeld welke ondersteunende stukken voor het indienen van een dergelijke aanvraag noodzakelijk waren. Daartoe was aan verzoeker een lijst van over te leggen documenten verstrekt. Bij een volgend bezoek op 30 november 1998 had verzoeker deze stukken willen afgeven, maar de medewerker van de vreemdelingendienst die hem en zijn partner te woord had gestaan, had erop gewezen dat zij eerst een vertaling van een aantal documenten dienden te overleggen.
3.2. Op 7 december 1998 hadden verzoeker en zijn partner zich wederom gemeld met alle documenten en de vertalingen daarvan. Op die datum was hen meegedeeld dat alles zo in orde was. Verzoeker tekent daarbij aan dat zijns inziens zijn partner toen al legaal in Nederland verbleef, nu zij, in het kader van een eerder ingediend verzoek tot het verkrijgen van een vergunning tot verblijf, toestemming had de uitkomst van een bezwaarschriftprocedure in Nederland af te wachten. Op zijn verzoek om een stempel te plaatsen in het paspoort van zijn partner, ten bewijze van de omstandigheid dat zij een aanvraag had ingediend, was hem meegedeeld dat daartoe eerst de papieren moesten worden gecontroleerd.
3.3. Toen verzoeker zich vervolgens op 14 december 1998 opnieuw had gemeld met het paspoort van zijn partner om het stempel te halen, was hem gezegd dat de stempel alleen kon worden gezet indien de betrokken vreemdeling zelf aanwezig was. Door de ziekte van zijn partner hadden zij en verzoeker zich eerst op 4 januari 1999 kunnen melden bij de vreemdelingendienst voor het verkrijgen van de stempel. Pas op deze laatste datum had de vreemdelingendienst melding gemaakt van de wetswijziging per 11 december 1998 (zie achtergrond), zodat ook pas op die datum duidelijk was geworden dat zijn partner een mvv in het land van herkomst (Colombia) moest halen. Op zijn schriftelijk verzoek van 10 januari 2000 tot heroverweging van de aanvraag, waarbij verzoeker zich had beklaagd over de hele gang van zaken en het verzoek had gedaan de nieuwe mvv-eis buiten toepassing te laten, had verzoeker in het geheel geen reactie ontvangen.
Tot zover het standpunt van verzoeker.
4.1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden stelt zich op het standpunt dat aan verzoeker telkens de juiste informatie is verstrekt. De Staatssecretaris van Justitie sluit zich bij dit standpunt aan.
De korpsbeheerder kon geen bevestiging geven voor alle door verzoeker genoemde data van bezoeken aan de vreemdelingendienst. Hij verwees op dit punt naar de verklaringen van de vier betrokken ambtenaren en de beschikbare gegevens uit het vreemdelingen administratie systeem (VAS). Teamleider T. van de vreemdelingendienst deelde in dit verband mee dat niet van alle bezoeken van vreemdelingen aan de vreemdelingendienst aantekening wordt gehouden (zie bevindingen, onder H.). Slechts wanneer voor de behandeling van een aanvraag relevante gegevens worden verkregen, wordt daarvan aantekening gemaakt. T. wees er in dit verband op dat de mededeling van het bestaan van een nieuwe partner een relevant gegeven is, waarvan naar haar mening zeker aantekening zou worden gemaakt. Zij wees er voorts op dat pas in een aantekening van 7 december 1998 voor het eerst melding was gemaakt van een nieuwe partner.
4.2. Uit de door de korpsbeheerder verstrekte gegevens en uit de verklaring van betrokken ambtenaar W. komt naar voren dat verzoeker en diens partner op 7 december 1998 de vreemdelingendienst hebben bezocht en informatie hebben gevraagd over de voortgang van de aanvraag voor een vergunning tot verblijf bij partner (zie bevindingen, onder D.1. en H.2.). Van een dergelijke aanvraag was bij de vreemdelingendienst niets bekend. Uit het VAS kwam naar voren dat op die datum een bezwaarschriftprocedure aanhangig was in het kader van een eerdere aanvraag voor een vergunning tot verblijf met als doel het verrichten van een stage. Van de door verzoeker en zijn partner gegeven informatie werd in het VAS een aantekening gemaakt. De betrokken ambtenaar W. stelde dat zij voorts, mondeling en door middel van een folder, informatie had verstrekt over voorwaarden voor toelating in het algemeen en de aanstaande wetswijziging van 11 december 1998 in het bijzonder. Tenslotte had zij verzoeker en diens partner meegedeeld dat, voordat een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning in behandeling kon worden genomen, verzoekers partner eerst de aanhangige bezwaarschriftprocedure moest intrekken
4.3. In het VAS zijn voorts de volgende aantekeningen opgenomen. Op 8 december 1998 heeft de betrokken ambtenaar M. genoteerd dat hij telefonisch informatie aan verzoeker had verstrekt over de voorwaarden en de procedure voor een aanvraag om een vergunning tot verblijf bij partner. Op 22 december 1998 heeft de betrokken ambtenaar P. genoteerd dat verzoeker de vreemdelingendienst had bezocht en de lopende procedure van zijn partner had willen intrekken. Uit de aantekening van P. komt naar voren dat hij verzoeker had meegedeeld dat dit buiten aanwezigheid van verzoekers partner niet mogelijk was.
In het VAS is daarnaast een aantekening opgenomen van betrokken ambtenaar B., waaruit blijkt dat verzoeker en diens partner op 4 januari 1999 een aanvraag voor een vergunning tot verblijf bij partner hadden willen indienen, waarbij vervolgens was gebleken dat de partner van verzoeker niet over een mvv beschikte. B. had eveneens een folder verstrekt.
De drie laatstgenoemde ambtenaren konden zich de desbetreffende gesprekken niet herinneren.
Tot zover de informatie verstrekt door de korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren.
5.1. Voor de beoordeling van de onderzochte gedraging is allereerst van belang op welk moment verzoeker en zijn partner zich voor het eerst hebben gemeld voor het indienen van een verzoek om een vergunning tot verblijf bij partner.
Uit de aantekeningen en de reactie van betrokken ambtenaar W. blijkt dat verzoeker, zoals hij zelf ook heeft gesteld, bij het bezoek aan de vreemdelingendienst van 7 december 1998 veronderstelde dat er inmiddels al een aanvraag voor een vergunning tot verblijf bij partner in behandeling was. Verzoeker heeft daarnaast gesteld dat hij in november 1998 een lijst heeft gekregen van documenten die hij en zijn partner moesten overleggen bij de aanvraag. Uit de lijst blijkt niet wanneer deze aan verzoeker is verstrekt. Wel staat voldoende vast dat deze lijst betrekking had op een aanvraag van een vergunning tot verblijf bij partner, gelet op de aard van de documenten die op de lijst waren aangekruist. Bij een bezoek op 30 november 1998 had een medewerker van de vreemdelingendienst volgens verzoeker verteld dat hij en zijn partner van een aantal documenten nog een vertaling dienden te overleggen. Op 7 december 1998 hadden zij zich met deze vertalingen wederom bij de vreemdelingendienst gemeld. De vertalingen die verzoeker in fotokopie aan de Nationale ombudsman heeft overgelegd dragen de datum 6 december 1998.
5.2. De korpsbeheerder heeft deze informatie van verzoeker impliciet weersproken door te wijzen om de hem ter beschikking staande gegevens die uitgaan van een eerste bezoek in dit kader op 7 december 1998. Gelet op het voorgaande is echter voldoende aannemelijk dat verzoeker (en zijn partner) voorafgaand aan 7 december 1998 al contact hadden gehad met de vreemdelingendienst over het aanvragen van een vergunning tot verblijf bij partner en de bij deze aanvraag over te leggen bescheiden.
6.1. In het voorgaande onder 3.2. en 4.2. is op basis van de aantekeningen 30 en 31 uit het VAS, de reactie van betrokken ambtenaar W. en de informatie verstrekt door verzoeker een duidelijk beeld ontstaan van hetgeen vervolgens is besproken tijdens het bezoek van verzoeker en zijn partner aan de vreemdelingendienst van 7 december 1998 (zie bevindingen, onder A., B.2., D.1. en H.2.).
Gelet op de zowel door verzoeker als door betrokken ambtenaar W. vermelde discussie over de vraag of verzoekers partner op die datum al legaal in Nederland verbleef en gelet op het gedetailleerde karakter van de reactie van W., staat het voldoende vast dat op 7 december 1998 ook aan de orde is geweest of de partner van verzoeker een mvv nodig zou hebben bij het indienen van een aanvraag tot verblijf bij partner. In die context is het niet aannemelijk te achten dat W. verzoeker niet tevens op de hoogte zou hebben gebracht van de aanstaande wetswijziging.
In zoverre is de informatieverstrekking aan verzoeker juist geweest.
6.2. Aan verzoeker en zijn partner is op die datum echter ook meegedeeld dat de aanvraag voor verblijf bij partner eerst in behandeling kon worden genomen wanneer de bezwaarschriftprocedure tegen de afwijzing van een eerdere aanvraag zou zijn ingetrokken. Dit is niet juist. De vreemdelingenrechtelijke regelgeving noch de Algemene wet bestuursrecht kent een dergelijk voorschrift.
Het is daarnaast voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker en zijn partner op 7 december 1998 een aanvraag hebben willen indienen voor een vergunning tot verblijf bij partner. Met name tegen de achtergrond van de op dat moment aanstaande wetswijziging, is het niet juist dat zij daartoe op 7 december 1998 niet in de gelegenheid zijn gesteld. Er was geen wettelijk beletsel voor het indienen van die aanvraag, terwijl verzoeker en zijn partner ontegenzeggelijk belang hadden bij het voor 11 december 1998 indienen daarvan.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
6.3. In dit verband komt betekenis toe aan de omstandigheid dat verzoeker van de Vreemdelingendienst een lijst had ontvangen van documenten die hij en zijn partner bij het indienen van de aanvraag zouden moeten overleggen. Voor zover dat tot gevolg heeft gehad dat verzoeker en zijn partner geen aanvraag konden indienen zolang zij de betreffende documenten niet konden overleggen, is dit eveneens niet juist. De benodigde documenten vormden geen voorwaarde voor het kunnen indienen van de aanvraag. Bij gebleken onvolledigheid van de onderliggende documenten had de aanvrager op grond van artikel 4:5, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid moeten worden geboden de aanvraag binnen een door de vreemdelingendienst te stellen termijn aan te vullen. Eerst na het verstrijken van de termijn had de vreemdelingendienst kunnen besluiten de aanvraag buiten behandeling te stellen.
7.1. De bevindingen in dit onderzoek geven aanleiding tot twee nadere overwegingen. Allereerst verdient het opmerking dat het onbeantwoord laten van verzoekers brief van 10 januari 2000 zonder meer onjuist was (zie bevindingen, onder A.1.) In antwoord op zijn verzoek om het nieuwe mvv-vereiste bij de behandeling van de (nieuwe) aanvraag van zijn partner buiten werking te laten, had verzoeker moeten worden gewezen op de mogelijkheid om op grond van artikel 16, zesde lid van de Vreemdelingenwet een daartoe strekkend verzoek aan de Staatssecretaris van Justitie te richten (zie achtergrond).
7.2. Voorts wordt het volgende overwogen. Naar aanleiding van de opening van het onderzoek van de Nationale ombudsman, heeft het regionale politiekorps Haaglanden een zelfstandig klachtonderzoek uitgevoerd. In het kader van dit onderzoek is verzoeker onder meer de vraag voorgelegd of hij prijs stelde op verdere behandeling van zijn klacht. Verzoeker heeft deze gang van zaken als verwarrend aangemerkt (zie bevindingen onder F.).
De procedure die de politie op dit punt heeft gevolgd kan niet als juist worden aangemerkt. Na de aanvang van het onderzoek door de Nationale ombudsman bestaat voor het bestuursorgaan in beginsel geen ruimte meer om zelfstandig onderzoek met een eigen wederhoorprocedure uit te voeren. Het bestuursorgaan dient de Nationale ombudsman inlichtingen te verstrekken over de onderzochte gedraging en een reactie te geven op de klacht. Alleen wanneer de verzoeker daarmee instemt kan de Nationale ombudsman het onderzoek opschorten ten behoeve van rechtstreekse contacten tussen het bestuursorgaan en de verzoeker.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), is gegrond.