2000/240

Rapport

Op 28 september 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. en mevrouw R. te Maastricht, ingediend door DAS rechtsbijstand te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het College van procureurs-generaal.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekers klagen erover dat het College van procureurs-generaal niet bereid is de volledige schade te vergoeden die zij hebben geleden door een huiszoeking in hun woning op 18 juli 1998.

Achtergrond

De Nationale ombudsman en schadevergoeding

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughou­dend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aan­spraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister van Justitie en verzoekers deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 18 juli 1998 verrichtten ambtenaren van het regionale politiekorps Midden en West Brabant, geassisteerd door ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Zuid een huiszoeking in de woning van verzoekers. Omdat verzoekers op dat moment niet thuis waren, verschaften de ambtenaren zich toegang tot de woning door middel van verbre­king van een raam. De huiszoeking werd verricht in opdracht van en stond onder leiding van mr. W., rechter-commissaris in de arrondissementsrechtbank te Breda. Eveneens was ter plaatse mr. Da., officier van justitie te Breda. De huiszoeking werd verricht omdat bij een slachtoffer van een de dag daarvoor gepleegde moord het adres van verzoekers woning was aangetroffen. Het betrof hier één van de slachtoffers van de veel publiciteit veroorzakende viervoudige moord op een landgoed nabij Tilburg. Verzoekers hadden hun woning op 26 januari 1998 gekocht van een broer van het betrokken slachtoffer. Verzoekers hebben de woning betrokken op 17 februari 1998.

2. De politieambtenaren verlieten de woning na ongeveer een half uur. In de woning werd niets ter zake dienende aangetroffen. Toen verzoekers later thuis kwamen, troffen zij een briefje aan van inspecteur van politie S. van het regionale politiekorps Midden en West Brabant met de mededeling dat er in hun woning een huiszoeking was verricht. Op het briefje stond een telefoonnummer van de politie Midden en West Brabant en de namen van een tweetal politiefunctionarissen (M. en H.) die informatie konden verstrekken over de huiszoeking.

De volgende dag spraken verzoekers ook nog met ambtenaren van het regionale politie­korps Limburg-Zuid.

3. Inspecteur M. van het regionale politiekorps Midden en West Brabant zond verzoekers vervolgens op 22 juli 1998 de volgende brief:

"De afgelopen dagen heb ik enkele malen telefonisch contact met u gehad. Daarin heb ik uiteengezet, dat op grond van de voorhanden zijnde informatie in uw woning op juridisch juiste gronden huiszoeking is gedaan.

Later is mij gebleken, dat een dergelijk onderzoek overbodig is geweest.

Bij het binnentreden in uw woning is schade aangericht. Ik heb u toegezegd dat deze vergoed wordt.

Ik begrijp ten volle dat u zeer geschokt bent vanwege het feit, dat er tijdens uw afwezig­heid anderen in uw woning zijn geweest.

Wat gebeurd is, kan ik helaas niet terugdraaien.

Wel vraag ik begrip voor hetgeen heeft plaatsgevonden.

Voor het ontstane ongemak bied ik u mijn welgemeende excuses aan welke ik vergezeld laat gaan van een bos bloemen. Ik hoop tevens, dat het vertrouwen tussen u en de politie niet geschaad is en dat een volgende contact prettiger zal verlopen."

4. Bij brief van 29 juli 1998 wendde een advocaat (mr. Di.) zich namens verzoekers tot het regionale politiekorps Limburg-Zuid en het regionale politiekorps Midden en West Brabant. In die brief is, voor zover hier van belang het volgende opgenomen:

"Op de wijze als voormeld heeft de Politie Tilburg, samen met de Politie Maastricht, jegens cliënten onrechtmatig gehandeld en heeft U in te staan voor de aan cliënten toegebrachte schade. Die schade laat zich voorshands als volgt omschrijven:

materiële schade:

- ingeslagen bovenlicht, waar nu provisorisch een ruit is ingezet;

- beschadigd houtwerk binnen en buiten;

- losse stootstrip aan de trap;

- afgesplinterd hout aan de salontafel;

- zitbank, één van de twee, waar de rugleuning uit zijn voegen is en waar speling in zit;

- beschadigde binnenkant van de voordeur;

- ladenkast op de bovenverdieping, die ook ontwricht is, waarvan de laden niet meer willen schuiven;

immateriële schade;

Cliënten zijn na de huiszoeking uitermate slecht begeleid, zij zijn met veel vragen blijven zitten nadat zij midden in de nacht op deze wijze voor het blok zijn gezet.

De huiszoeking als zodanig hebben zij als diffamerend ervaren. Bovendien kampen zij met een gevoel van onveiligheid, omdat juist de politie - die hen zou moeten beschermen - onrechtmatig hun huis is binnengedrongen. Tenslotte ervaren zij dit als een geweldige inbreuk op hun privacy, temeer daar alle papieren ook minutieus zijn onderzocht.

(…)

Een en ander kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Een financiële genoegdoening ter zake in de vorm van smartengeld ligt in de rede.

Voorts hebben cliënten beide vrije dagen moeten opnemen om een en ander te bered­deren en te regelen, daaronder begrepen het schoonmaken van het huis, opruimen van een en ander, het regelen van de glaszetter en dergelijke.

Er zijn vele noodzakelijke telefoontjes in verband met deze onrechtmatige huiszoeking gepleegd. Ook die telefoonkosten komen voor vergoeding in aanmerking.

Ten slotte hebben cliënten zich genoodzaakt gezien mij in te schakelen, zodat de nood­zakelijke kosten rechtsbijstand eveneens voor vergoeding in aanmerking komen.

Hierdoor stel ik de Politie Tilburg alsmede de Politie Maastricht uitdrukkelijk aansprake­lijk voor alle geleden schade, die cliënten als gevolg van voornoemd onrechtmatig handelen hebben geleden, lijden en nog zullen lijden.

Zodra cliënten over exacte opgaven c.q. bewijsstukken van de voornoemde schade beschikken, zend ik U deze toe, tezamen met een opgave van de telefoonkosten en een raming van de kosten rechtsbijstand. Ook zal dan het smartengeld nader gepreciseerd worden."

5. De regionale politiekorpsen Limburg-Zuid en Midden en West Brabant stelden de brief van verzoekers advocaat van 29 juli 1998 in handen van de officier van justitie mr. Da. te Breda. Deze liet bij brief van 17 augustus 1998 verzoekers advocaat onder meer weten:

"De schade die is opgetreden als gevolg van het forceren van de ruit komt voor vergoeding in aanmerking. De andere door u genoemde kosten/schade is naar mijn stellige overtuiging niet veroorzaakt door de politie."

6. Verzoekers handhaafden hun schadeclaim bij brief van hun advocaat van 3 november 1998 aan de hoofdofficier van justitie te Breda.

Officier van justitie mr. Da. deelde verzoekers advocaat daarop bij brief van 18 november 1998 mee dat de hoogte van de schadevergoeding ter beoordeling stond van het College van procureurs-generaal. Hij had de politie om een rapport gevraagd. Wanneer hij de zaak aan het College zou zenden, zou hij dat laten weten.

7. Bij brief van 21 december 1998 richtte verzoekers huidige gemachtigde zich tot de officier van justitie mr. Da. In die brief specificeerde de gemachtigde de schadeclaim van verzoekers als volgt:

"De vordering luidt aldus:

Schade aan inboedel conform expertise f 1820,-

Telefoon en portokosten f 25,-

Smartengeld f 3000,-

Expertisekosten DAS conform nota f 434,75

Advocaatkosten DAS conform declaraties f 1307,78"

De schade aan de woning en inboedel van verzoekers was beoordeeld door een schade-expertisebureau. Een rapport van dat bureau was bij de brief van de gemachtigde gevoegd. De post advocaatkosten betreft de declaratie van mr. Di. die aanvankelijk namens verzoekers met de politie en het openbaar ministerie had gecorrespondeerd.

8. Bij brief van 10 maart 1999 liet officier van justitie mr. Da. verzoekers gemachtigde weten dat hij de schadeclaim ter beoordeling had overgedragen aan het College van procureurs-generaal.

9. Het College van procureurs-generaal reageerde bij brief van 6 augustus 1999 op de schadeclaim van verzoekers. Het College deelde in die brief het volgende mee:

"Uit inlichtingen van de hoofdofficier van justitie te Breda is gebleken dat de woning van uw cliënten, voordat zij daar kwamen te wonen, in gebruik was bij één van de slachtoffers van een moord. Hoewel deze informatie dateerde van ruim vóór de huiszoeking op 18 juli 1998, is besloten om de woning te doorzoeken. Achteraf bezien was dit minder gelukkig. In beginsel ben ik dan ook bereid om door uw cliënten geleden schade te vergoeden. Blijkens uw brief is het schadebedrag van ƒ 6.587,53 als volgt opgebouwd:

1. schade aan een raamkozijn (ƒ 865,-) en aan een deur [f 175,-) totaal ƒ 1.040,-;

2. schade aan een kast (ƒ 200,-), aan een bijzettafel (ƒ 30,-) en aan een bank (ƒ550,-), totaal ƒ 780,-;

3. telefoon- en portokosten ƒ 25,-;

4. smartengeld ƒ 3.000,-;

5. expertisekosten DAS ƒ 434,75;

6. advocaatkosten DAS ƒ 1.307,78.

Ik ben bereid de schade aan het raamkozijn en aan de deur te vergoeden, nu deze schade evident het gevolg is van de huiszoeking.

Anders is dit ten aanzien van de schade aan het meubilair. De officier en hulpofficier van justitie die beiden in het pand ten tijde van de huiszoeking aanwezig waren, hebben desgevraagd aangegeven dat er in hun bijzijn niets is gebeurd dat wijst op gedrag dat zou kunnen leiden tot beschadiging van meubilair. Een inspecteur van politie die bij de huiszoeking aanwezig was, verklaart op ambtseed dat het onderzoek in de woning op correcte wijze werd verricht en dat er in het geheel geen schade is toegebracht aan meubilair. Over de bank merkt hij op dat het zou kunnen dat deze door glasscherven is beschadigd, maar dit werd door hem niet waargenomen. Door uw cliënten is ook niet gesteld dat de bank is beschadigd door glasscherven.

Gelet op het bovenstaande acht ik het niet aannemelijk dat meubilair van uw cliënten is beschadigd door de huiszoeking. Het verzoek tot vergoeding van ƒ 780,- wijs ik dan ook af.

Nog daargelaten dat uit uw brief niet blijkt door wie en waarom er telefoon- en porto­kosten zijn gemaakt, merk ik op dat dit kosten zijn die, gelet op hun aard en omvang, in het maatschappelijk verkeer voor eigen rekening komen. Het verzoek tot vergoeding van telefoon- en portokosten wijs ik dan ook af.

Evenmin zie ik aanleiding om uw cliënten smartengeld te vergoeden, omdat zij op het moment van de huiszoeking niet aanwezig waren en omdat de huiszoeking overigens correct en zonder disproportioneel optreden heeft plaatsgevonden, waarbij de overlast voor uw cliënten tot een minimum beperkt is gebleken. Daar komt nog bij dat de het door uw cliënten gevraagde bedrag van ƒ 3.000,- geenszins is onderbouwd, terwijl een dergelijke onderbouwing ook van immateriële schade mag worden verwacht.

Van de noodzaak tot het laten opstellen van expertiserapport is mij niet gebleken. De politie heeft immers van meet af aan laten weten dat schade aan de ruit zal worden vergoed. Uw cliënten hadden dus kunnen volstaan met het overleggen van de nota's. Het verzoek om vergoeding van het expertiserapport wijs ik dan ook af.

Voor wat betreft het verzoek om vergoeding van advocaatkosten ad ƒ 1.307,53 bericht ik u de noodzaak niet in te zien van het inschakelen van een advocaat voor bijna vier uur, temeer niet omdat, zoals gezegd, de politie van meet af aan heeft aangegeven dat schade aan de ruit zal worden vergoed. Ik ben van oordeel dat de advocaatkosten voor eigen rekening en risico dienen te komen. Ten overvloede merk ik op de noodzaak van het rauwelijks inschakelen van een advocaat niet in te zien, nu uw cliënten kennelijk verzekerd zijn bij DAS Rechtsbijstand.

Samenvattend ben ik slechts bereid uw cliënten te vergoeden de schade aan het raamkozijn en aan de voordeur en wijs ik af het verzoek tot vergoeding van het overige."

B. Standpunt verzoekers

Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder klacht en komt voorts naar voren uit hetgeen hiervoor is opgenomen onder A.3.

C. Standpunt Minister van Justitie

In zijn reactie op de klacht deelde de Minister van Justitie onder meer het volgende mee:

"Bij brief van 6 augustus 1999 heeft het College zich bereid verklaard een deel van de schade te vergoeden en gemotiveerd aangegeven waarom bepaalde kostenposten naar oordeel van het College niet voor vergoeding in aanmerking komen.

• de kosten aan een raamkozijn en een deur

Het College heeft aangegeven deze schade, als zijnde het evidente gevolg van de

huiszoeking te willen vergoeden.

• schade aan een kast, een bijzettafel en een bank

Het College heeft aangegeven dat blijkens informatie van de officier van justitie en de hulpofficier van justitie die beiden tijdens de huiszoeking in het pand aanwezig waren, tijdens hun aanwezigheid niets is voorgevallen dat wijst op gedrag dat tot beschadiging van meubilair zou hebben kunnen leiden. Tevens wijst het College op een ambtsedige verklaring van een inspecteur van politie dat het onderzoek in de woning correct is verricht en dat er in het geheel geen schade is toegebracht aan het meubilair.

Op grond van die informatie komt het College tot het oordeel dat er geen grond is om aan te nemen dat de gestelde schade aan het meubilair door de huiszoeking is ontstaan. Ik ben van mening dat het College in redelijkheid tot dit oordeel heeft kunnen komen.

• telefoon- en portokosten

Telefoon- en portokosten zijn kosten die gezien hun aard en omvang in het maatschap­pelijk verkeer voor eigen rekening komen. Het College heeft op die grond in redelijkheid het verzoek om vergoeding van deze kosten af kunnen wijzen.

• smartengeld

Op het moment dat de huiszoeking plaatsvond, waren verzoekers niet in het pand aanwezig. Toen zij thuiskwamen, troffen ze een bericht aan, waaruit bleek dat de politie in hun woning een huiszoeking had verricht, hetgeen ook enige schade aan de woning (ruit en deur) had veroorzaakt.

Het is voorstelbaar dat verzoekers zijn geschrokken van het feit dat er in hun woning een huiszoeking plaats had gevonden. Echter, nog in diezelfde nacht hebben de verzoekers contact gehad met de coördinator van het onderzoek in welk kader de huis­zoeking plaats had gevonden. Hij heeft hen een eerste uitleg gegeven en toegezegd de volgende dag op het gebeurde terug te zullen komen, hetgeen ook is geschied. Namens de politie en de officier van justitie is aan verzoekers excuses aangeboden en is hen, als tegemoetkoming voor de schrik en het ongemak een bos bloemen en een dinerbon aan­geboden. De huiszoeking heeft correct en proportioneel plaats gevonden. De overlast voor de bewoners is daarbij tot een minimum beperkt gebleven.

Onder die omstandigheden ben ik van oordeel dat een passende tegemoetkoming voor de schrik en het ongemak is aangeboden en acht ik het redelijk dat het College geen termen aanwezig heeft gehad om smartengeld toe te kennen.

Overigens is de gevraagde vergoeding voor immaterieel leed niet onderbouwd, hetgeen bij een verzoek om toekenning van smartengeld mag worden gevergd.

• expertisekosten DAS

Het College overweegt in haar brief dat het maken van deze kosten niet noodzakelijk is geweest. Van meet af aan is door de politie immers te kennen gegeven dat de kosten van raamkozijn en deur vergoed zouden worden.

Verzoekers hadden dienaangaande dus kunnen volstaan met het overleggen van de nota's, waarna de kosten vergoed zouden worden. Ten aanzien van de schade aan het meubilair is van belang dat niet de hoogte van de schade maar de oorzaak daarvan ter discussie staat, zodat ook om die reden redelijkerwijs geen aanleiding bestond deze expertisekosten te maken. Bovendien betreft het kosten die blijkens het expertiserapport gedekt worden door de rechtsbijstandverzekering van verzoekers. Ik ben van mening dat het College het verzoek om vergoeding van deze kosten in redelijkheid af heeft kunnen wijzen.

• advocaatkosten

Het College geeft in haar brief aan de noodzaak van het inschakelen van een advocaat voor de duur van bijna vier uur niet in te zien, in het licht van het feit dat reeds door de politie was aangegeven dat de kosten aan raamkozijn en deur vergoed zouden worden.

Verzoekers zelf geven aan dat hen van zijde van de politie zou zijn aangeraden rechts­hulp te zoeken. Navraag namens het College bij de coördinator van het onderzoek heeft geleerd dat hij zelf in ieder geval dat advies niet heeft gegeven en dat hem overigens bekend had moeten zijn als andere politiefunctionarissen dat wel zouden hebben gedaan.

Overigens meen ik uit het dossier op te kunnen maken dat de kosten van de ingeschakelde advocaat door de rechtsbijstandverzekeraar van verzoekers is vergoed.

Ik acht de afwijzing van het verzoek tot vergoeding van de advocaatkosten in dat licht niet onredelijk.

(…)

Ik ben van mening dat er in onderhavige zaak geen sprake is van een situatie dat de aanspraak van de betrokkene, gezien de gronden waarop deze rust, zo evident juist is, dat het College in redelijkheid niet tot een afwijzing heeft kunnen komen.

Overigens heeft de nadere bestudering van het dossier in verband met de klacht die de heer D. en mevrouw R. bij u hebben gedaan, aan het licht gebracht dat het College heeft aangeboden om kosten te vergoeden, die blijkens het expertiserapport reeds aan verzoekers waren vergoed. Het betreft de kosten van herstel van het geforceerde raam (fl. 865,-). Het College zal thans niet op het gedane aanbod terugkomen, maar met het College acht ik verzoekers daarmee meer dan redelijk tegemoet gekomen.

Ik concludeer tot ongegrondverklaring van de klacht."

D. Reactie verzoekers

In zijn reactie op de hem toegezonden stukken verwees gemachtigde van verzoekers naar een bij zijn brief gevoegde kopie van een brief van verzoekers. In die brief is - voorzover hier van belang - het volgende opgenomen:

"- Schade aan kast, bijzettafel en bank

Het Ministerie vermeld dat het College wijst op een ambtsedige verklaring van de inspecteur dat er geen schade is aangebracht aan het meubilair. In een brief van 18 november 1998 van het arrondissementsparket te Breda wordt gemeld dat toen pas exacte rapporten hierover opgemaakt zouden worden. Een half jaar na de inval kan men zich natuurlijk niet meer alles precies herinneren. Tevens is de schade aan de bank aan de buitenkant niet zichtbaar.

Op de ochtend na de inval en in de daarop volgende week is aan de heren B. en H. van de politie te Maastricht aangeboden om gezamenlijk de schade op te nemen. Dit was volgens hen niet nodig.

Uit de foto's die wij in de nacht van inval hebben gemaakt blijkt duidelijk dat er schade is aan de kast. Diverse getuigen kunnen bevestigen dat deze schade er voor de inval niet was en dat tevens de bank nog helemaal in orde was.

- Smartengeld

In de nacht van de inval hebben wij geen uitleg gekregen van de coördinator. Pas na aandringen onzerzijds is de volgende ochtend een rechercheur van de politie te Maastricht bij ons geweest en heeft ons enige summiere uitleg gegeven.

Verder hebben wij midden in de nacht zelf moeten regelen dat het kapotte raam gerepareerd werd.

In dagen en weken na de inval hebben wij verlof uren moeten opnemen in verband met herstel van de schade welke door de politie was aangebracht. Dit waren in totaal 45 verlofuren.

De emotionele schade is tot op heden steeds verder vergroot door de trage reactie van het Openbaar Ministerie.

(…).

Dit alles is natuurlijk niet in geld uit te drukken (met uitzondering natuurlijk van de verlofuren). Het geclaimde bedrag van f 3000,- is ons inziens nog aan de lage kant aangezien wij, na meer dan anderhalf jaar nog altijd met iets geconfronteerd worden waar wij niet om gevraagd hebben. De beleefdheidshalve aangeboden excuses (…) zijn in ieder geval niet toereikend.

- Advocaatkosten

De volgende personen hebben ons, in het bijzijn van getuigen, geadviseerd, om een advocaat in te schakelen: de heer He., brigadier van politie te Maastricht, en de heer B., rechercheur bij de politie te Maastricht.

De coördinator is dus niet van alles op de hoogte.

Verder willen wij nog erop wijzen dat de bestudering van het dossier door het Bureau secretaris-generaal niet helemaal juist is verlopen. In de laatste alinea wordt namelijk beweerd dat een bedrag van f 865,- reeds door de verzekeraar aan ons is vergoed. Ten eerste heeft dit bedrag betrekking op de herstelkosten van het kozijn en niet op het geforceerde raam en ten tweede staat nergens dat dit bedrag door de verzekeraar is betaald.

De schade van de geforceerde ruit is door de verzekeraar betaald en dit bedrag is op generlei wijze in de claim opgenomen.

Dat het College niet op het gedane aanbod zal terugkomen is dus niet zo grootmoedig als dit op het eerste ogenblik lijkt."

Beoordeling

1. Op 18 juli 1998 verrichtten ambtenaren van de regionale politiekorpsen Midden en West Brabant en Limburg-Zuid onder leiding van de rechter-commissaris in de arrondis­sementsrechtbank te Breda een huiszoeking in de woning van verzoekers. De reden voor deze huiszoeking was dat het adres van verzoekers woning was aangetroffen op een de dag te voren ontdekt slachtoffer van een moord. Later bleek dat de woning bij een broer van het slachtoffer in gebruik was geweest. Hoewel deze informatie dateerde van ruim vóór de huiszoeking op 18 juli 1998, is toch besloten de woning te doorzoeken. Achteraf bezien was deze huiszoeking niet nodig geweest.

2. Verzoekers hebben een uitgebreide schadeclaim ingediend bij, in eerste instantie de betrokken politiekorpsen, en later het openbaar ministerie. Bij brief van 6 augustus 1999 heeft het College van procureurs-generaal aangegeven bereid te zijn om de schade aan raam, kozijn en deur te vergoeden, maar wees het de aansprakelijkheid voor de overige door verzoekers gestelde schade af. Verzoekers klagen over die gedeeltelijke afwijzing. Zij stellen dat er bij de huiszoeking ook schade is toegebracht aan meubelen in de woning. Voorts maken zij aanspraak op smartengeld en vergoeding van telefoon en portokosten. Ten slotte hebben zij vergoeding van advocaat- en expertisekosten geclaimd.

3. De Minister van Justitie heeft verwezen naar de motivering van het College van procureurs-generaal voor de afwijzing van de diverse schadeposten. De Minister was van oordeel dat het College op de door het College genoemde gronden in redelijkheid kon komen tot afwijzing van die schadeposten en achtte de klacht niet gegrond.

4. Bij de beoordeling door de Nationale ombudsman van het besluit tot afwijzing van de geclaimde schadevergoeding moet het volgende voorop worden gesteld.

De terughoudende benadering die de Nationale ombudsman in schadevergoedingszaken volgt (zie achtergrond), betekent in dit geval dat per schadepost zal worden beoor­deeld of verzoekers aanspraak op vergoeding van de door hen gestelde schade zo evident is dat het College niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot afwijzing van die schadeclaim.

5. De schadeposten welke het College niet wenst te vergoeden betreffen: de schade aan het meubilair, porto- en telefoonkosten, smartengeld en advocaat- en expertisekosten.

Ten aanzien van de schade aan de meubelen is gebleken dat de politie en het openbaar ministerie hebben aangegeven daaraan tijdens de huiszoeking geen schade te hebben veroorzaakt. Op dit punt staan de stellingen van verzoekers en van het College tegen­over elkaar. Op grond daarvan moet worden geoordeeld dat de aanspraak van verzoe­kers op vergoeding van die schade niet zo evident juist was, dat het College in redelijk­heid niet kon komen tot afwijzing van de schadeclaim op dit punt.

Wat betreft de porto- en telefoonkosten kan de Minister worden gevolgd in zijn standpunt dat dit kosten zijn die, gezien hun aard en omvang in het maatschappelijk verkeer voor eigen rekening dienen te komen. Ook deze schadepost kon het College derhalve in redelijkheid afwijzen.

Over smartengeld moet het volgende worden opgemerkt.

Verzoekers zullen het ongetwijfeld als onaangenaam hebben ervaren dat er in hun afwezigheid een huiszoeking in hun woning is verricht die, achteraf bezien, niet nodig was. De politie en het openbaar ministerie hebben deze gevoelens van verzoekers ook erkend. Verzoekers hebben uitleg gehad en er zijn excuses aangeboden die vergezeld zijn gegaan van bloemen en een dinerbon. Aangeboden is de schade aan raam, kozijn en deur te vergoeden.

Onder die omstandigheden kan niet worden gesteld dat de aanspraak van verzoekers op een smartengeld van f 3000,- zo evident juist is, dat het College niet tot een afwijzing van dat bedrag heeft kunnen komen.

Wat betreft de expertise- en advocaatkosten is gebleken dat de expertisekosten en de advocaatkosten door de gemachtigde van verzoekers in het kader van de door verzoe­kers bij de gemachtigde gesloten rechtsbijstandverzekering zijn vergoed. Dit zijn derhalve geen schadeposten van verzoekers maar van hun gemachtigde. Deze treedt echter niet op eigen titel op maar namens verzoekers. Aldus moet worden geoordeeld dat de aanspraak van verzoekers op vergoeding van deze schadepost eveneens niet zo evident juist is dat het College van procureurs-generaal de vergoeding niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het College van procureurs-generaal, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond.

Instantie: College van procureurs-generaal

Klacht:

Is niet bereid de volledige schade te vergoeden die verzoekers hebben geleden door een huiszoeking in hun woning.

Oordeel:

Niet gegrond