2000/176

Rapport

Op 18 mei 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de familie G. te Musselkanaal, ingediend door VluchtelingenWerk AZC Musselkanaal, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND).

De Nationale ombudsman legde de klacht op 12 juli 1999 telefonisch voor aan de IND met de vraag of in deze zaak een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld. Verzoekers gaven aan de in reactie op de informatie van de Nationale ombudsman door de IND gedane mededelingen niet bevredigend te achten.

Vervolgens werd naar de gedraging van de IND, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, een onderzoek ingesteld.

Op grond van de namens verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekers klagen erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) het indienen van een herhaalde asielaanvraag tweemaal heeft uitgesteld, de eerste maal op 16 december 1998 en vervolgens op 29 april 1999, waardoor zij pas op 9 augustus 1999 dit asielverzoek hebben kunnen indienen.

Achtergrond

1. Vreemdelingenwet

Artikel 15, eerste lid

"Vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep, kunnen een aanvraag doen om toelating als vluchteling bij Onze Minister.

2. In het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 1998/22 is onder meer het volgende vermeld:

"3. Indiening van de herhaalde asielaanvraag

Van te voren kenbaar maken

(…) Met het doel om het reeds bestaande dossier bij de behandelende regiodirectie op te kunnen vragen en de overige benodigde diensten te kunnen bieden, wordt door een medewerker van het aanmeldcentrum met de asielzoeker afgesproken wanneer en hoe laat hij zijn herhaalde aanvraag om toelating als vluchteling feitelijk kan komen indienen. Tevens wordt de asielzoeker bij zijn telefonische vooraankondiging van de herhaalde aanvraag door de medewerker van het aanmeldcentrum uitdrukkelijk gevraagd naar de aard van de nieuwe feiten en omstandigheden en wordt hij erop gewezen dat hij de nieuwe bescheiden - in het Nederlands vertaald - tevoren naar het aanmeldcentrum moet faxen (…) of daar laten bezorgen. (…)

Met de vreemdeling die zich voor de indiening van een herhaalde aanvraag om toelating als vluchteling zonder voorafgaande telefonische kennisgeving aanmeldt bij het aanmeldcentrum, wordt door een medewerker van het aanmeldcentrum afgesproken wanneer en hoe laat hij zijn aanvraag om toelating als vluchteling feitelijk kan komen indienen. De medewerker wijst de vreemdeling tevens op de verplichting om vooraf de nieuwe - vertaalde - bescheiden per fax (…) of post op het aanmeldcentrum te laten bezorgen.

Indien blijkt dat de vreemdeling in Nederland vergezeld wordt door familieleden, dient hij er bij de kennisgeving op te worden gewezen dat ook zij, indien zij eveneens een herhaalde aanvraag om toelating als vluchteling wensen in te dienen, zich op de afgesproken tijd en plaats dienen te melden. (…)

De vreemdeling wordt zo snel als redelijkerwijs mogelijk is in de gelegenheid gesteld de nieuwe aanvraag in te dienen. Bij het maken van de afspraak wordt ernaar gestreefd een tijdstip af te spreken binnen een termijn van 21 kalenderdagen.

Feitelijke aanmelding

De vreemdeling dient zich op het vooraf afgesproken tijdstip te melden bij het aanmeldcentrum te Rijsbergen of Zevenaar (conform de afspraak). Op dat moment dient de vreemdeling ook de originelen van eventuele nieuwe bescheiden bij zich te hebben. Indien de vreemdeling in Nederland vergezeld wordt door familieleden, dienen ook zij, indien zij eveneens een herhaalde aanvraag om toelating als vluchteling wensen in te dienen, zich op de afgesproken tijd bij het betreffende aanmeldcentrum te melden.

(…)

de voorafgaande kennisgeving en gegevensverstrekking houdt noch de formele indiening van een aanvraag, noch de feitelijke aanmelding van de vreemdeling in persoon in. De feitelijke aanwezigheid van de vreemdeling op het aanmeldcentrum is noodzakelijk om na een gehoor te kunnen beoordelen of de aangevoerde omstandigheden als nova kunnen worden aangemerkt, en zo ja, of zij van dien aard zijn dat de herhaalde aanvraag zich leent voor afdoening op het aanmeldcentrum. Om die reden gaat de 24-uurstermijn pas in na de feitelijke aanmelding. De aanvulling op de normale procedure wordt gerechtvaardigd door het feit dat het een herhaalde aanvraag betreft, terwijl het de te bieden diensten (het opvragen en doornemen van het bestaande dossier, het zo nodig regelen van faciliteiten en het inlichten van rechtshulp op het aanmeldcentrum) ten goede komt."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werden verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoekers maakten van die gelegenheid geen gebruik.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Staatssecretaris van Justitie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 16 december 1998 meldden verzoekers (vader, moeder en hun minderjarige kinderen) zich bij het Aanmeldcentrum Zevenaar (ACZ) voor het indienen van een herhaalde asielaanvraag.

2. Op het ACZ ontvingen zij een brief met de volgende inhoud:

"Hierbij bevestig ik de op 16 december 1998 gemaakte afspraak (…) dat de familie G. (verzoekers; N.o.) zich op 29 april 1999 om 11.00 uur komt aanmelden op het Aanmeldcentrum Zevenaar voor het indienen van een nieuwe asielaanvraag.

Indien betrokkenen in Nederland wordt vergezeld door gezinsleden en deze gezinsleden wensen eveneens een nieuwe aanvraag in te dienen, attendeer ik erop dat deze gezinsleden zich eveneens op de afgesproken datum, tijd en plaats dienen te melden.

Bij aanmelding dienen alle stukken (indien aanwezig de originele stukken) die betrekking hebben op de nieuwe aanvraag te worden overgelegd. Indien deze stukken in een vreemde taal zijn gesteld, dient tevens een vertaling van deze stukken te worden overgelegd.

Er dient rekening gehouden te worden met het gegeven dat bij feitelijke aanmelding op het afgesproken tijdstip bij het Aanmeldcentrum, de 24-uursprocedure begint te lopen. De kans is dan ook groot dat betrokkenen in ieder geval één nacht zullen moeten doorbrengen op het Aanmeldcentrum te Zevenaar…"

3. Op 29 april 1999 meldden verzoekers zich, met uitzondering van de vijf-jarige zoon van de familie, opnieuw bij het ACZ voor het indienen van een herhaalde asielaanvraag. De aanvraag werd niet in behandeling genomen, omdat de vijf-jarige zoon niet aanwezig was. Daarop ontvingen zij wederom een afspraakbrief. In die brief bevestigde de Staatssecretaris van Justitie de afspraak dat verzoekers zich op 9 augustus 1999 om 10.00 uur dienden aan te melden bij het AZC voor het indienen van hun herhaalde asielaanvraag. De brief bevatte voor het overige dezelfde informatie als de brief van 16 december 1998 (zie hiervóór, onder 2.).

B. Standpunt verzoekerS

1. Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder klacht.

2. Ten aanzien van de handelwijze op 29 april 1999 lieten verzoekers weten dat het zoontje niet aanwezig kon zijn, omdat het ziek was.

C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie

In zijn reactie op de klacht deelde de Staatssecretaris van Justitie onder meer het volgende mee:

"De familie G. heeft zich op 16 december 1998 bij het Aanmeldcentrum Zevenaar (ACZ) gemeld om een herhaalde asielaanvraag in te dienen. Zij hebben te ACZ een afspraakbrief ontvangen om op 29 april 1999 terug te komen om bedoeld verzoek daadwerkelijk in te dienen. Op 29 april 1999 is de familie G. met uitzondering van een van de kinderen, te ACZ aangekomen waar zij wederom een afspraakbrief hebben ontvangen om op 9 augustus 1999 terug te komen.

Uit Vreemdelingencirculaire (zie achtergrond, onder 2.) blijkt dat wanneer een asielzoeker opnieuw een aanvraag om toelating als vluchteling in wil dienen, hij dit vooraf telefonisch kenbaar dient te maken. In verband met de administratieve voorbereiding (zoals het opvragen van het reeds bestaande dossier en het bieden van de benodigde diensten (zie achtergrond, onder 3.), wordt er een afspraak gemaakt waar, wanneer en hoe hij zijn herhaalde aanvraag om toelating als vluchteling kan komen indienen. Indien blijkt dat de vreemdeling in Nederland vergezeld wordt door familieleden, dient hij er bij de kennisgeving op te worden gewezen dat ook zij, indien zij, of de vreemdeling ten behoeve van hen, eveneens een herhaalde aanvraag om toelating als vluchteling wensen in te dienen, zich op de afgesproken tijd en plaats dienen te melden.

Gebleken is dat de familie G. toen zij op 16 december 1998 naar het ACZ kwam om een herhaalde aanvraag in te dienen dit niet van te voren daarheen kenbaar is gemaakt. Toen de familie G. zich vervolgens volgens een nieuwe afspraak op 29 april 1999 te ACZ meldde bleek een van de kinderen niet aanwezig te zijn, hetgeen niet vooraf kenbaar is gemaakt. Gelet op het gestelde in TBV 1998/22 is een nieuwe afspraak gemaakt voor 9 augustus 1999. Overigens genoot de familie G. opvang.

Weliswaar betrof het een kind van 5 jaar dat nog geen zelfstandig asielaanvraag indient, toch is de aanwezigheid van alle gezinsleden gewenst. Immers het is mogelijk dat het verblijf in het AC ten tijde van de behandeling van de herhaalde asielaanvraag enkele dagen bestrijkt waarbij een overnachting noodzakelijk is. Scheiding van ouders en kinderen is dan niet wenselijk.

In casu hadden de ouders van het zieke kind bovendien aangegeven dat zij zo snel mogelijk weer naar hun kind terug wilden keren. Het ACZ heeft het mede hierom niet opportuun geacht om de asielaanvraag op die dag in behandeling te nemen.

(…) Volgens de familie G. waren er geen steekhoudende argumenten om de aanvraag niet op 16 december 1998 of in ieder geval 29 april 1999 in behandeling te nemen. Wat betreft de gang van zaken op 29 april 1999 wijst de familie G. er op dat de medische situatie van het kind bij de IND ook op andere wijze bekend was, nu op basis daarvan een aanvraag was gedaan ter verkrijging van een vergunning tot verblijf op medische gronden.

Ten aanzien van het eerste aspect wordt overwogen dat er, gelet op eerdergenoemde TBV, wel degelijk steekhoudende argumenten zijn geweest om de aanvraag niet direct in behandeling te nemen, welke hierboven reeds beschreven zijn. Met betrekking tot het tweede aspect wordt overwogen dat het de IND niet kenbaar is gemaakt dat het kind niet zou meekomen naar ACZ , terwijl dit uit de bekend zijnde gegevens geenszins viel af te leiden. Het ACZ was hierdoor niet in de gelegenheid gesteld om zich op de hoogte te stellen van de medische situatie van het betreffende kind. Overigens is deze aanvraag om een vergunning tot verblijf op medische gronden afgewezen.

Gelet op de omstandigheid dat er in TBV 1998/22 een streeftijd wordt genoemd bij het maken van een afspraak van 21 kalenderdagen, wordt de klacht gegrond geacht ten aanzien van de lange duur van het wachten tot het moment van de feitelijke aanmelding."

Beoordeling

1. Op 16 december 1998 meldden verzoekers (vader, moeder en hun minderjarige kinderen) zich bij het Aanmeldcentrum Zevenaar (ACZ) voor het indienen van een herhaalde asielaanvraag. Met verzoekers is toen de afspraak gemaakt dat het feitelijk indienen van de asielaanvraag zou plaatsvinden op 29 april 1999.

Verzoekers beklagen zich erover dat de IND hen niet direct in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag in te dienen.

2. Ingevolge TBV 1998/22 (zie achtergrond, onder 2.) dient een asielzoeker indien hij opnieuw een asielaanvraag wil indienen, dit vooraf telefonisch kenbaar te maken bij het (dichtstbijzijnde) aanmeldcentrum. Met de asielzoeker wordt dan een afspraak gemaakt over het tijdstip waarop de herhaalde asielaanvraag daadwerkelijk kan worden ingediend. Ook indien de asielzoeker zich meldt zonder dit vooraf kenbaar te hebben gemaakt, wordt een afspraak gemaakt over het tijdstip waarop de herhaalde asielaanvraag daadwerkelijk kan worden ingediend. In TBV 1998/22 is aangegeven dat kenbaarheid vooraf dient om het reeds bestaande dossier te kunnen opvragen bij de behandelende regio en om (op het tijdstip van indiening) bepaalde diensten te kunnen bieden.

Ingevolge TBV 1998/22 wordt de asielzoeker zo snel als redelijkerwijs mogelijk is in de gelegenheid gesteld de herhaalde asielaanvraag in te dienen, nadat de wens tot indiening kenbaar is gemaakt. Bij het maken van de afspraak wordt ernaar gestreefd een tijdstip af te spreken binnen een termijn van 21 kalenderdagen.

3. Gelet op het bepaalde in TBV 1998/22 kon de IND in redelijkheid afzien van het direct op 16 december 1998 ontvangen van de herhaalde asielaanvraag, en een afspraak maken met verzoekers om de aanvraag op een later tijdstip in te dienen. Deze afspraak werd echter gesteld op 29 april 1999. Daarmee is de streeftermijn van 21 dagen verre overschreden. Bovendien is een dergelijke termijn onredelijk lang voor het treffen van bepaalde voorbereidingen in het kader van het indienen van een herhaalde asielaanvraag.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

4. Op 29 april 1999 meldden verzoekers zich volgens de gemaakte afspraak wederom op het ACZ om een herhaalde asielaanvraag in te dienen. De aanvraag werd toen niet in behandeling genomen, omdat het vijf-jarige zoontje van de familie niet aanwezig was. Met verzoekers is de afspraak gemaakt dat het feitelijk indienen van de asielaanvraag zou plaatsvinden op 9 augustus 1999.

Verzoekers klagen erover dat de IND hun ook op 29 april 1999 niet in de gelegenheid heeft gesteld de aanvraag direct in te dienen.

5. Indien de asielzoeker in Nederland vergezeld wordt door familieleden, dan dienen ook zij, indien zij eveneens een herhaalde asielaanvraag wensen in te dienen, zich ingevolge TBV 1998/22 op het afgesproken tijdstip te melden bij het betreffende aanmeldcentrum. Hierop wordt bij de kennisgeving van de afspraak gewezen.

Voorts wordt in TBV 1998/22 bepaald dat de feitelijke aanwezigheid van de asielzoeker op het aanmeldcentrum noodzakelijk is om na een gehoor te kunnen beoordelen of de aangevoerde omstandigheden als nova kunnen worden aangemerkt, en zo ja, of zij van dien aard zijn dat de tweede aanvraag zich leent voor afdoening op het aanmeldcentrum.

6. Met betrekking tot het op 29 april 1999 niet in behandeling nemen van de tweede asielaanvraag omdat één van de betrokkene niet aanwezig was, is gehandeld conform het gestelde in TBV 1998/22. Verzoekers hebben aangevoerd dat hun vijf-jarige zoon ziek was en dus niet aanwezig kon zijn. Deze omstandigheid vormde op zichzelf echter geen reden om af te wijken van het bepaalde in TBV 1998/22. Wel is het ook op dit punt onjuist dat de nieuwe afspraak is gesteld op een datum - 9 augustus 1999 - ruim drie maanden na de eerste afspraak.

In zoverre is de onderzochte handelwijze eveneens niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Staatssecretaris van Justitie, is gegrond.

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Stelt het indienen van een herhaalde asielaanvraag tweemaal uit.

Oordeel:

Gegrond