Op 30 maart 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Koudekerke, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zeeland.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland (de burgemeester van Middelburg), werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
1. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van de parketpolitie te Middelburg op 22 september 1998 geweld tegen hem hebben gebruikt bij zijn aanhouding voor het ondergaan van een vervangende hechtenis.
2. Ook klaagt verzoeker erover dat hij tijdens zijn verblijf bij de politie na zijn aanhouding, geen eten heeft gekregen.
Achtergrond
1. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724):
Artikel 8, eerste lid
"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
2. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275):
Artikel 1, derde lid aanhef en onder b
"In dit besluit wordt verstaan onder:
b. geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken."
Artikel 4
"Het gebruik van een geweldmiddel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:
a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en
b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."
Artikel 17, eerste en derde lid:
"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.
(...)
3. De melding, bedoeld in het eerste (...) lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:
a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of
b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is."
3. Besluit beheer regionale politiekorpsen (Besluit van 28 maart 1994; Stb. 224):
Artikel 15, eerste lid aanhef en onder b:
"De korpsbeheerder treft voorzieningen opdat de ingeslotene in ieder geval beschikt over:
b. eten en drinken in overeenstemming met medische en levensbeschouwelijke of
godsdienstige eisen,"
4. Wetboek van Strafvordering
Artikel 553
"De tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen geschiedt door het openbaar ministerie dan wel op voordracht van deze door Onze Minister."
Artikel 556, eerste lid:
"Het openbaar ministerie kan voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke of eigen beslissingen de nodige bijzondere of algemene last geven aan de gerechtsdeurwaarders en aan de ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de militairen van de Koninklijke marechaussee, dan wel andere ambtenaren of functionarissen, voor zover zij door Onze Minister van Justitie daartoe zijn aangewezen, alsmede voor de tenuitvoerlegging aan boord van een Nederlands schip of zeevissersvaartuig dan wel op een overeenkomstig artikel 136a, tweede lid, aangewezen installatie aan de schipper, een en ander voorzover het volkenrecht en het interregionale recht dit toelaten. Voor de tenuitvoerlegging van bevelen tot inbeslagneming van aandelen en effecten op naam en tot inbeslagneming en teruggave van onroerende registergoederen wordt de bijzondere last tot de gerechtsdeurwaarder gericht."
Artikel 564, eerste lid:
"De last tot tenuitvoerlegging van een bevel tot vrijheidsbeneming of veroordeelend vonnis of arrest behelst eene zoo nauwkeurig mogelijke aanduiding van den te vatten persoon, eene opgave van de beslissing of het bevel waarop de aanhouding steunt, en eene vermelding van de plaats waarheen de aangehoudene moet worden overgebracht, of van den rechter of ambtenaar voor wien hij moet worden geleid."
5. Handboek Arrestantenbewaring van het district Walcheren van het regionale politiekorps Zeeland (versie 22 juli 1996)
“Warme maaltijden voor de arrestanten worden in Middelburg omstreeks 09.30 uur telefonisch besteld (…). Deze maaltijden worden omstreeks 12.15 uur (…) opgehaald.
(…) Broodmaaltijden worden in eigen beheer vervaardigd en op voorraad gehouden in de diepvrieskast. Van iedere verstrekking van een maaltijd wordt aantekening gehouden op het insluitingsformulier. Bij het verstrekken van de maaltijd wordt aan de arrestant koffie of thee verstrekt.”
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd vijf betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Middelburg over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.
Verzoeker heeft tijdens het onderzoek telefonisch een verklaring afgelegd.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Drie betrokken ambtenaren deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reacties van verzoeker en van de korpsbeheerder gaven aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. Twee betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker is in 1995 door de rechtbank te Middelburg veroordeeld tot een boete van ƒ 175,-, bij niet-betalen te vervangen door twee dagen hechtenis, in verband met het rijden met een bromfiets zonder geldige verzekeringsplaat. In verband hiermee was er op 22 september 1998 een arrestatiebevel tegen verzoeker van kracht. Op 22 september 1998 bezocht verzoeker het gerechtsgebouw te Middelburg, waar hij door ambtenaren van de parketpolitie van het regionale politiekorps Zeeland omstreeks 10.15 uur werd aangehouden. Verzoeker is vervolgens ingesloten in het cellencomplex van het gerechtsgebouw. Omstreeks 10.30 uur die dag is hij overgebracht naar het politiebureau te Middelburg, waar hij omstreeks 10.45 uur aankwam. Nadat de boete was voldaan, is verzoeker op 22 september 1998 omstreeks 13.15 uur in vrijheid gesteld. In het proces-verbaal en de mutaties in het dag- en nachtrapport van de politie die naar aanleiding van de aanhouding zijn opgemaakt, zijn geen bijzonderheden vermeld over de wijze van aanhouden en overbrengen van verzoeker of over het al dan niet verstrekken van een maaltijd aan verzoeker.
2. Verzoeker heeft bij brief van 28 september 1998 bij het regionale politiekorps Zeeland een klacht ingediend over de genoemde aanhouding door ambtenaren van de parketpolitie te Middelburg. Deze brief hield onder meer in:
"Wie hier ƒ 100,- boete eist geeft te kennen het dossier niet te kennen. Aan mij de keuze ƒ 100 of 2 dagen (…) gekozen voor 2 dagen, dan weet ik zeker dat er geen bijdrage wordt geleverd aan de maatschappij. (…)
De wet zegt dat bij buitensporig geweld het vonnis nietig verklaard wordt.
In totaal heb ik nu 6 uur cel, bont en blauw geslagen."
3. Bij zijn brief van 28 september 1998 voegde verzoeker onder meer een brief van 22 september 1998 van hem aan de parketpolitie. De inhoud van deze brief luidt:
"Via diverse correspondentie jarenlang zijn de oorzaken onder Uw aandacht gebracht. Aangezien het O.M. geheel niet in staat is om deze te bevatten laat staan te beantwoorden, komt er geen betaling. De kosten van de gevolgen worden in rekening gebracht zoals eerder aangegeven."
4. Bij zijn brief van 28 september 1998 voegde verzoeker ook een eigen verslag van zijn aanhouding op 22 september 1998. Dit verslag houdt onder meer in:
"10.15 uur arrestatie. (…) In de cel gesleurd door 4-6 personen (…) tot 1.15. (…)
Knoopsgaten doorgescheurd knopen weg van jas en hemd, mouw los bij schouder. ƒ 175 betaling onder dwang. Eis teruggave, dit is afpersing. Zitten is reeds eerder toegezegd, reeds bij ƒ 100,- jaren terug. (…)
Zelf eten 2.15."
5. De klachtbemiddelaar, de chef van het Bureau Parketpolitie Zeeland Sc., deed bij brief van 4 december 1998 aan verzoeker verslag van het gesprek dat hij die dag had gevoerd met verzoeker. Deze brief hield onder meer in:
“Op genoemde datum, tijd en plaats hebben dhr. S. (verzoeker; N.o.) en Sc. de stukken doorgenomen die waren toegezonden aan Sc. als klachtenbemiddelaar. Ook werd een groot aantal niet toegezonden stukken doorgenomen en besproken.
Tevens is er gesproken over de feitelijke aanhouding en over hetgeen door de ambtenaren is verklaard. Volgens dhr. S. is de hele actie van deze ambtenaren overbodig want er kon in zijn visie geen arrestatiebevel zijn. Dhr. S. verklaarde dat de zaak met de parketpolitie het gevolg is van zaken die ten onrechte hem worden/zijn aangedaan. Dit sleept zich al 18 jaar voort. Naar de mening van dhr. S. moet de oplossing van dit conflict niet aan de achterzijde worden gezocht maar aan de voorzijde, die 18 jaar geleden is ontstaan.
Dhr. S. verklaarde dat hij voortdurend door de plaatselijke overheid en politie en justitie wordt dwars gezeten. Zij luisteren niet naar hem, geven geen antwoord op zijn brieven en behandelen hem niet correct.
Ook verklaarde dhr. S. dat hij weinig nut zag in deze bemiddelingspoging, gelet op het bovenstaande.”
6. De klachtbemiddelaar deelde bij brief van 4 december 1998 aan de chef van de Regionale Eenheid van het regionale politiekorps Zeeland mee dat het bemiddelingsgesprek, dat hij met verzoeker had gevoerd, niet was geslaagd. Hij verstrekte daarbij dezelfde informatie als opgenomen in zijn verslag dat hij aan verzoeker stuurde (zie onder 5.).
7. De Commissie voor de politieklachten van het regionale politiekorps Zeeland deelde de korpsbeheerder bij brief van 11 februari 1999 onder meer mee:
“De klacht van de heer S. richt zich op het optreden bij zijn aanhouding door de ambtenaren van politie St., L., B., R. en M. Hij vindt dat hij te hardhandig behandeld werd bij de aanhouding ter executie van een vonnis waarbij ook zijn overhemd werd gescheurd. (…)
Klager was op bezoek in het gerechtsgebouw te Middelburg om met de afdeling executie te praten over een door hem ontvangen arrestatiebevel naar aanleiding van een niet betaalde geldboete van ƒ 175,-. Hij wenste de boete niet te betalen, redenen voor de parketpolitie om hem ter plaatse aan te houden voor de twee dagen vervangende hechtenis. Klager wilde niet telefoneren om iemand geld te laten brengen ter voorkoming van zijn arrestatie. In afwachting van een definitieve plaats van insluiting werd hij door de politieambtenaren St. en L. overgebracht naar het cellencomplex van de rechtbank. Wegens het niet meewerken van klager aan het transport werd enig geweld gebruikt door R., hetgeen bestond uit duwen en trekken.
De Commissie is (…) van oordeel dat de ambtenaren van politie, werkzaam bij de parketpolitie niet onbehoorlijk hebben gehandeld. Zij hebben na het aanzeggen van het feit dat klager een geldboete van ƒ 175,- moest betalen hem in de gelegenheid gesteld telefonisch contact op te nemen om de boete te betalen door thuis te informeren en geld te laten bezorgen. Klager weigerde dit. Daarna werd hij overgebracht naar het politiebureau om daar de vervangende hechtenis te ondergaan. Dit is met gepast geweld gepaard gegaan. Uit het bemiddelingsgesprek is gebleken dat de klacht niet zozeer is gericht tegen de parketpolitie maar tegen de overheid in het algemeen.
(…)
Gezien het bovenstaande is de Commissie van oordeel, dat het optreden van de eerder genoemde politieambtenaren behoorlijk is geweest.
De Commissie adviseert u:
a. De heer S. te berichten, dat het optreden van de politieambtenaren van de Parketpolitie behoorlijk is geweest.”
8. De beheerder van het regionale politiekorps Zeeland deelde bij brief van 16 maart 1999, ter afdoening van verzoekers klacht, onder meer het volgende mee aan verzoeker:
“Ik kan mij vinden in de conclusie van de commissie (de Commissie voor de politieklachten van het regionale politiekorps Zeeland; N.o.). Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van dit advies (…). Met de commissie ben ik van oordeel dat het optreden van de politieambtenaren behoorlijk is geweest.
Uit het ingestelde onderzoek is naar mijn mening gebleken dat u in de gelegenheid bent gesteld om een aanhouding te voorkomen. U hebt van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Vervolgens is bij uw aanhouding door de ambtenaren gepast geweld gebruikt, aangezien u geen medewerking verleende aan uw overbrenging naar het cellencomplex.
Gezien het vorenstaande acht ik uw klacht niet gegrond.”
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht en is verder te lezen onder de feiten en onder verklaring verzoeker.
2. Bij zijn verzoekschrift voegde verzoeker een overzicht van de verschillende keren, sinds 1980, dat onderdelen van de overheid in de provincie Zeeland, waaronder het regionale politiekorps Zeeland, volgens verzoeker onterecht tegen hem waren opgetreden. In dit overzicht is onder meer vermeld:
"21 sept. 98 arrestatiebevel in de bus voor ƒ 100,- boete. Brief geschreven dat op 2-2-96 er reeds een keuze is gemaakt niets daarvan. Met 4-6 man in de cel gegooid. Kleding kapot (…) Betaling ƒ 175 onder dwang; wordt teruggeëist."
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Zeeland
1. In reactie op de klacht deelde de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland bij brief van 15 juni 1999 onder meer mee:
“De heer S. klaagt erover dat ambtenaren van de parketpolitie te Middelburg geweld tegen hem hebben gebruikt bij zijn aanhouding voor het ondergaan van een vervangende hechtenis en dat hij vervolgens geen eten heeft gekregen.
De heer S. is door de parketpolitie aangehouden wegens een onherroepelijk vonnis van de kantonrechter te Middelburg. Hem werd medegedeeld dat hij de opgelegde boete van ƒ 175,- terstond diende te betalen. Dit wilde hij niet, aangezien hij naar zijn oordeel nog veel geld van justitie kreeg. Teneinde de vervangende hechtenis uit te voeren is hij vervolgens aangehouden en in de gelegenheid gesteld te bellen om geld te laten brengen. Hiervan wenste hij geen gebruik te maken. S. is vervolgens van 10.10 uur tot 10.30 uur ingesloten geweest in het cellencomplex van het gerechtsgebouw. Vervolgens is hij overgebracht met een cellenauto van de parketpolitie naar het bureau van politie te Middelburg, waar hij de vervangende hechtenis kon uitzitten. Hier kwam hij om 10.40 uur aan. Bij aankomst op het bureau te Middelburg weigerde S. het parketpolitie-voertuig te verlaten. Hij is daarom door de brigadier R. van de parketpolitie aan zijn jas uit de auto getrokken en met gepast geweld, wat bestond uit duwen en trekken, naar de voor hem bestemde cel in het bureau gebracht. Hiervan is, gelet op de aard van de handelingen, geen melding geweldsaanwending opgemaakt.
De heer S. is om 13.15 uur in vrijheid gesteld, nadat zijn geldboete alsnog was voldaan. Conform het Handboek Arrestantenbewaring van het district Walcheren worden warme maaltijden voor de ingesloten arrestanten omstreeks 12.15 uur in opdracht van de locatie-coördinator van het bureau opgehaald bij de leverancier. In het handboek is geen tijdstip van verstrekking voorgeschreven. Gebruikelijk is echter dat de maaltijden direct worden verstrekt nadat zij zijn opgehaald. Gelet op het feit dat de geldboete van heer S. werd voldaan omstreeks het tijdstip dat de maaltijden worden verstrekt en hij dus direct in vrijheid kon worden gesteld, is hem geen maaltijd meer verstrekt.
(…)
Ik ben van mening dat het door de heer S. gewraakte politie-optreden volledig is toe te schrijven aan zijn eigen gedrag. Met de commissie voor de politieklachten ben ik dan ook van mening dat zijn klacht in deze niet gegrond is. Het optreden van de behandelend ambtenaren is naar mijn mening behoorlijk geweest.”
2. Bij zijn brief van 15 juni 1999 voegde de korpsbeheerder een verslag van 3 december 1998 van Sc. betreffende een verhoor van enkele betrokken ambtenaren. Dit verslag hield in:
“Op 27 november 1998 heb ik de ambtenaar van politie St. gehoord over het insluiten van de heer S. Hij verklaarde dat hij de heer S. had aangehouden in het gerechtsgebouw te Middelburg en had ingesloten in het cellencomplex van genoemd gebouw. St. had S. toegezegd dat hij mocht bellen om geld te laten brengen. Doch S. zei niet te willen betalen. Omdat toen nog niet bekend was waar S. ingesloten zou worden was het niet relevant om te bellen. Dit kan dan beter gedaan worden op de definitieve plaats van insluiting. Aldus St.
Op 03 december heb ik de ambtenaar van politie L. gehoord. Zij verklaarde mij dat zij met St. was mee gelopen om de heer S. naar het cellencomplex over te brengen. Verder was zij niet bij deze aanhouding betrokken.
Op 03 december heb ik gehoord de ambtenaren van politie B. en R. Zij deelden mij ieder voor zich voor zover het hen betreft, mee dat zij niets hadden toe te voegen aan hetgeen zij reeds in hun mutatie hadden vermeld.
Op 03 december heb ik tevens gehoord de ambtenaar van politie M. Zij was belast met het vervoer van de heer S. van het gerechtsgebouw naar het Bureau van Politie te Middelburg. Zij deelde mij mee dat hetgeen in de mutatie van R. staat correct is. Zij heeft daar niets aan toe te voegen.”
3. Ook voegde de korpsbeheerder bij zijn brief van 15 juni 1999 een ongedateerde verklaring van politieambtenaar B., die onder meer inhield:
“Mutatie 22-09-1998
(…) stond Dhr S. met een briefje aan de deur. Hij verzocht mij dit briefje te kopiëren en het te geven aan de officier van Justitie, want deze zou het wel begrijpen. Daar ik niet van plan was om als postbode voor dhr S. te spelen heb ik hem medegedeeld dat hij maar een kopie moet laten maken en dan het briefje aangetekend moet verzenden naar de Officier van Justitie te Middelburg.
Hierop is hij naar de balie beneden gelopen en heeft hij (…) verzocht om een kopie te maken. Hierna is hij weer terug gekomen. Hem medegedeeld dat er nog een geldboete openstond van ƒ 175,00 / 2 dagen.
Hij was hiervan op de hoogte want hij had zaterdag een brief van ons ontvangen, hem gevraagd of hij deze boete wilde betalen, hij deelde mij mede dat hij nog zoveel geld van justitie kreeg dat hij niet wilde betalen. Ik heb hem toen medegedeeld dat hij dan zou worden aangehouden, waarop hij zei dat ik dat dan maar moest doen, maar dat alle kosten voor mijn rekening zouden komen. Heb hem medegedeeld dat ik mijn werk namens de Officier van Justitie doe, dus als hij het niet eens is met iets, hij maar het met de officier moest regelen. Hem hierna aan laten houden, door de Collega's St. en L.
Deze hebben hem over gebracht naar het cellencomplex in de rechtbank.”
4. Tevens voegde de korpsbeheerder bij zijn brief van 15 juni 1999 een ongedateerde verklaring van politieambtenaar R., die inhield:
“Op dinsdag 22 september 1998 is door mij R., ambtenaar van de parketpolitie Zeeland, een transport uitgevoerd vanaf het Gerechtsgebouw Middelburg naar het politiebureau te Middelburg.
Het betrof S., (…). S. was aangehouden terzake een openstaande boete. Bij aankomst op het politiebureau wenste S. niet uit de cellenauto te stappen. Ik hoorde dat hij zei: Als je mij eruit wil hebben dan zal je me er uit moeten sleuren". Na nogmaals gesommeerd te hebben de auto te verlaten heb ik S. bij zijn kraag van zijn jas gepakt, hem voorover uit de cel getrokken en hem in een beweging in het cellencomplex geduwd. Hetgeen plaats vond met gepast geweld. Vervolgens heb ik S. overgedragen aan een ambtenaar van het politiebureau die de insluiting verzorgde.”
D. Reactie verzoeker
Verzoeker deelde bij brief van 7 augustus 1999, in reactie op de brief van 15 juni 1999 van de korpsbeheerder, mee zijn klacht te handhaven. Daarnaast deelde hij onder meer mee:
"Mijn ervaring is dat er voortdurend werd gesleurd en getrokken en geduwd van cel naar auto en naar cel; resultaat beschadigde kleding. (…)
Brief B. Het antwoord op een dwangbevel voor betaling moest ik brengen bij loket B. Deze weigerde bericht van ontvangst te geven en stuurde mij terug naar de balie en ondertussen werden de troepen verzameld voor arrest. De boete moet zijn ƒ 100 een kleinigheid maar. Er was geen tijd meer voor een fatsoenlijke verantwoording op te stellen, en vanaf dat moment waren voor mij de gevolgen bekend. Ook hier macht zonder verstand en nog minder fatsoen. Tot slot met een erehaag van ± 6 personen in de cel gegooid als afsluiting van een 5-jarige periode."
E. Reactie beheerder van het regionale politiekorps Zeeland
1. Bij ongedateerde brief, die de Nationale ombudsman op 20 oktober 1999 ontving, deelde de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland, mede naar aanleiding van vragen van de Nationale ombudsman, onder meer mee dat hij geen aanleiding had nader in te gaan op de brief van verzoeker van 7 augustus 1999. Verder verwees de korpsbeheerder naar een brief van 10 oktober 1999 van politieambtenaar V. aan de chef van het district Walcheren. Ten slotte deelde de korpsbeheerder mee:
"Gelet op het tijdsverloop acht ik het reëel dat de toen dienstdoende locatiecoördinator aan het districtsbureau te Middelburg, de brigadier D., zich de details omtrent het voorgaande niet meer herinnert. Vastgelegd is dat de heer S. op 22 september 1998 om 13.15 uur in vrijheid is gesteld, nadat de geldboete was voldaan. De invrijheidstelling is direct gevolgd op de betaling van de boete."
2. Bij de brief die de Nationale ombudsman op 20 oktober 1999 van de korpsbeheerder ontving, voegde de korpsbeheerder een brief van 10 oktober 1999 van politieambtenaar V. aan de chef van het district Walcheren. Deze brief hield onder meer in:
"Ik heb gesproken met de brigadier D. en hem gevraagd te reageren op de door de heer S. gedane klacht.
Brigadier D. vertelt mij dat hij zich weinig meer kan herinneren. Dit gezien de datum van het gebeuren: 22 september 1998.
Brigadier D. vertelt mij dat wanneer hij in de ochtenddienst (07.00 uur t/m 16.00 uur) als locatie-coördinator werkzaam is, dat hij dan omstreeks 09.30 uur telefonisch het aantal warme maaltijden bestelt. Met de instantie waar wij de warme maaltijden bestellen is afgesproken dat er voor 09.30 uur bestellingen gedaan kunnen worden.
Op die bewuste dag bleek dat er 1 arrestant aanwezig was die om 10.42 uur werd opgehaald door de parketpolitie. Dit was reeds in de briefing vermeld. Er is toen die dag geen warme maaltijd besteld.
In de loop van de ochtend van 22 september 1998, omstreeks 10.40 uur werd de heer S. ingesloten. Gezien het tijdstip kon er geen warme maaltijd meer besteld worden.
De broodmaaltijden worden door personeel van de kantine verzorgd. De maaltijden zijn altijd in voorraad. De middagmaaltijden worden verstrekt tussen 12.30 en 13.30 uur.
Gezien het feit dat de heer S. om 13.15 uur in vrijheid is gesteld en voor de invrijheidstelling de administratieve afhandeling heeft plaatsgevonden, is er ook geen maaltijd verstrekt."
F. verklaring verzoeker
Verzoeker verklaarde op 7 december 1999 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:
"Ik ben veroordeeld door de rechter tot een boete van 100 gulden voor het rijden op de bromfiets van mijn zoon, terwijl er geen verzekeringsplaatje op de bromfiets was gemonteerd. Deze uitspraak was op 22 september 1998 onherroepelijk. Ik ben het met deze uitspraak nog steeds niet eens.
Op 22 september 1998 kwam ik op het parket te Middelburg om over die veroordeling een brief af te geven. Een medewerker, de heer B., deelde mij mee dat ik de boete moest betalen of dat ik anders de cel in moest. Ik stond op dat moment aan een balie in het gerechtsgebouw. Ik hoorde dat de deuren van de ruimte waar ik in stond op dat moment elektronisch op slot werden gedaan. Ik zei toen dat ik op dat moment niet zou betalen. Ik vroeg of ik even mocht bellen. Dit mocht niet. Wel zei hij dat ik was aangehouden.
Er kwamen minimaal twee geüniformeerde mensen binnen en B. kwam achter de balie vandaan. Allen liepen naar mij toe. Ik weet niet meer of zij mij vroegen mee te lopen. Ik bleef gewoon staan. Ik verzette mij niet, maar ik liep ook niet uit eigen beweging mee. Zij trokken en duwden mij vervolgens over een afstand van ongeveer tien meter naar een andere ruimte. In die ruimte, waar een aantal cellen waren, vroeg ik aan iemand of ik mocht bellen. Hij antwoordde dat dit op dat moment niet mocht, maar later wel. Hierna werd ik gefouilleerd en in een cel gestopt. Ik werkte niet mee. Ik bleef weer staan. Ik wachtte op een ontvangstbevestiging voor mijn afgegeven brief en op de mogelijkheid te bellen. Ik kan mij niet herinneren of de mensen in die ruimte mij vroegen in een cel plaats te nemen. Ik ga echter niet uit mijzelf een cel in. Vervolgens duwden en trokken de mensen in die ruimte mij over een afstand van enkele meters in een cel. Dit is niet zachtzinnig gebeurd. Bij de aanhouding en het in de cel gooien heb ik geen schade, letsel of pijn opgelopen.
Op een gegeven moment werd ik overgebracht naar het politiebureau dat 1000 meter van het gerechtsgebouw ligt. Ik werd uit de cel gehaald door dezelfde mensen als die mij erin stopten. Dit waren twee vrouwen en twee mannen. Ik ben door hen naar een busje gebracht. Ik werkte weer niet mee. Ik bleef passief. Door trekken en duwen hebben zij mij naar het busje verplaatst. Ook toen is geen schade, letsel of pijn veroorzaakt.
Mensen van de parketpolitie brachten mij naar het politiebureau. Ik dacht dat dit twee mensen waren. Ik weet dit niet meer zeker. Ik weet wel dat in ieder geval er een man met een baard of snor en grijs haar bij was. Toen wij bij het politiebureau aankwamen, zat ik op een bankje achter in het busje. Ik werkte weer niet mee, toen zij mij vroegen uit het busje te komen. Buiten stonden ongeveer zes politiemensen. Ik bleef zitten. Ze riepen de hond Tommy erbij. Toen kwam die man met het grijze haar het busje in en hij pakte mij bij mijn jas en trok mij voorover het busje uit. Daarna begonnen al die politiemensen te trekken en te duwen. Ik verzette mij niet, maar ik werkte ook nu niet mee. Ik liet mij vooruit duwen en trekken. Ik werd met een vaart het gebouw in geduwd en kwam daarbij met mijn schouder tegen een muur. Volgens mij duwden zij mij opzettelijk tegen de muur. Op dat moment voelde ik geen pijn. Zij duwden en trokken mij vervolgens een cel in. Door het trekken en duwen beschadigde mijn kleding. De knopen vlogen van mijn jas en de mouw van mijn overhemd scheurde op de schouder los. Het duwen en trekken veroorzaakte geen letsel, maar ik hield door het vastpakken en het tegen de muur komen wel een paar pijnlijke plekken over. Ik weeg 90 kilogram, dus zij moesten wel stevig vastpakken, trekken en duwen."
Beoordeling
I. Ten aanzien van het geweldgebruik
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van de parketpolitie te Middelburg op 22 september 1998 geweld tegen hem hebben gebruikt bij zijn aanhouding voor het ondergaan van een vervangende hechtenis. De korpsbeheerder heeft de klacht niet gegrond geacht.
2. De politie is ingevolge artikel 8 van de Politiewet bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening geweld te gebruiken. Dit geweld moet dan wel voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit (zie achtergrond onder 1.).
3. Verzoeker is in 1995 door de arrondissementsrechtbank te Middelburg veroordeeld tot een geldboete van 175 gulden, bij niet-betalen te vervangen door twee dagen hechtenis. In verband hiermee was op 22 september 1998 een arrestatiebevel tegen verzoeker van kracht. Op 22 september 1998 is verzoeker op grond van het arrestatiebevel aangehouden door de parketpolitie van het regionale politiekorps Zeeland. Met het arrestatiebevel heeft het openbaar ministerie de politie een last verstrekt om verzoeker aan te houden en in te sluiten voor de tenuitvoerlegging van het vonnis (zie achtergrond onder 4.). Aldus wordt vastgesteld dat de politieambtenaren bij de aanhouding van verzoeker in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, zodat zij in beginsel bevoegd waren geweld te gebruiken, indien het doel van hun optreden dit rechtvaardigde.
4. De parketpolitie heeft verzoeker in afwachting van een definitieve plaats van insluiting na de aanhouding ingesloten in het cellencomplex van het gerechtsgebouw te Middelburg. Enige tijd later die dag heeft de parketpolitie verzoeker overgebracht naar een cel in het politiebureau te Middelburg.
Uit het onderzoek, met name uit de niet-weersproken verklaring van verzoeker, is het volgende komen vast te staan. Verzoeker heeft niet meegewerkt aan zijn insluiting. Een aantal politieambtenaren heeft hem door middel van duwen en trekken in een cel geplaatst. De politieambtenaren hebben hem enige tijd later, omdat verzoeker weer niet meewerkte, door duwen en trekken naar een politiebusje overgebracht. Hem werd daarbij geen pijn, schade of letsel toegebracht. Bij het politiebureau te Middelburg weigerde verzoeker uit het busje te stappen. Hierop heeft een politieambtenaar van de parketpolitie verzoeker gesommeerd uit te stappen. Verzoeker heeft hieraan niet voldaan. Vervolgens heeft de ambtenaar van de parketpolitie verzoeker aan zijn kleding uit het busje getrokken en samen met een aantal ter plaatse aanwezige politieambtenaren door duwen en trekken in een cel geplaatst. Daarbij is verzoeker in aanraking gekomen met een muur. Bij de laatste overbrenging is de kleding van verzoeker beschadigd. Een aantal knopen is losgeraakt en de mouw van zijn overhemd is losgescheurd op de schouder. Verder heeft verzoeker aan het optreden een aantal pijnlijke plekken overgehouden. Verzoeker heeft verklaard dat de politiemensen hem stevig moesten vastpakken om hem door duwen en trekken te verplaatsen, in verband met het feit dat hij 90 kilogram weegt.
5. Wanneer een persoon door duwen en trekken in een bepaalde richting wordt bewogen, is dit op te vatten als geweld in de zin van de ambtsinstructie voor de politie, indien er sprake is van kracht van meer dan geringe betekenis (zie achtergrond onder 2.). Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen, waaruit blijkt dat bij het duwen en trekken aan verzoeker in het gerechtsgebouw te Middelburg kracht van meer dan geringe betekenis is gebruikt om hem in een cel en in een busje te plaatsen. Dit duwen en trekken wordt om deze reden niet opgevat als geweld.
Bij het trekken en duwen waaraan verzoeker pijnlijke plekken heeft overgehouden en waarbij ook knopen van de kleding zijn losgeraakt en een mouw is afgescheurd, is wel kracht nodig van meer dan geringe betekenis. Dit deel van de door de politieambtenaren in het politiebureau te Middelburg op verzoeker uitgeoefende pressie wordt om die reden, in tegenstelling tot hetgeen de korpsbeheerder heeft gesteld, wel aangemerkt als geweld in de zin van de Ambtsinstructie. Omdat verzoeker bij voortduring weigerde mee te werken en - na daarom te zijn verzocht - niet uit het busje wilde stappen en zich niet richting de cel wilde bewegen, is het niet onjuist dat de politie dit geweld heeft toegepast. Niet is gebleken dat de politie bij het verplaatsen van verzoeker meer geweld heeft toegepast dan noodzakelijk was om het beoogde doel te bereiken. Het feit dat daarbij de kleding van verzoeker is gescheurd, heeft hij aan zijn eigen gedrag te wijten, omdat zijn keus om niet mee te werken dit risico met zich mee heeft gebracht.
De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
6. De Nationale ombudsman merkt ten overvloede op dat van het aanwenden van geweld en de daaruit voortvloeiende schade een schriftelijke melding had moeten worden gemaakt (zie achtergrond onder 2.). Het is niet juist dat dit niet is gebeurd.
II. Ten aanzien van het niet-verstrekken van eten
1. Voorts klaagt verzoeker erover dat hij tijdens zijn verblijf bij de politie na zijn aanhouding, geen eten heeft gekregen. De korpsbeheerder heeft ook deze klacht niet gegrond geacht.
2. Tot de vereisten van een adequate verzorging van personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, behoort het vereiste dat de betrokkene op gebruikelijke tijdstippen wordt voorzien van eten en drinken. In het Handboek Arrestantenbewaring van het district Walcheren is hierover opgenomen dat middagmaaltijden omstreeks 09.30 uur worden besteld en omstreeks 12.15 uur worden opgehaald. Verder is opgenomen dat broodmaaltijden op voorraad zijn in de diepvries.
3. Vast staat dat verzoeker op 22 september 1998 omstreeks 10.45 uur is aangekomen in het politiebureau te Middelburg en dat hij omstreeks 13.15 uur in vrijheid is gesteld. Uit de informatie die de korpsbeheerder heeft verstrekt, komt naar voren dat in het Handboek Arrestantenbewaking van het district Walcheren geen tijdstip is opgenomen waarop de middagmaaltijd dient te worden verstrekt. Dit is niet juist. Het dient aan ambtenaren en ingeslotenen bekend te zijn op welk moment ingeslotenen aanspraak kunnen maken op een maaltijd en binnen welke periode van de dag maaltijden worden verstrekt. Het uitsluitend vermelden van een tijdstip waarop maaltijden worden opgehaald, is hiervoor onvoldoende. Dit geldt te meer ten aanzien van de ingeslotenen aan wie een broodmaal als middagmaal wordt verstrekt, omdat daarvoor in het geheel geen tijdstip is vermeld. Dit geeft de Nationale ombudsman aanleiding voor het doen van een aanbeveling.
4. Gelet op hetgeen de korpsbeheerder naar voren heeft gebracht, bezien in samenhang met het door verzoeker gestelde, is het voldoende aannemelijk dat verzoeker niets te eten heeft gekregen. Uit de informatie die de korpsbeheerder heeft verstrekt, komt naar voren dat het middagmaal aan ingeslotenen tussen 12.30 en 13.30 uur wordt verstrekt. Dit is op zichzelf een redelijke periode van de dag voor het verstrekken van een middagmaal. Aangezien omstreeks het tijstip waarop de maaltijden gebruikelijk worden verstrekt de geldboete alsnog werd voldaan en verzoeker dus direct in vrijheid kon worden gesteld, hetgeen na de administratieve afhandeling om 13.15 uur heeft plaatsgevonden, is het in dit geval niet onjuist dat de politie verzoeker geen maaltijd heeft verstrekt. Verzoeker was na zijn invrijheidstelling omstreeks 13.15 uur, in staat zichzelf een maaltijd te verschaffen.
Op dit punt is de onderzochte gedraging ook behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de parketpolitie van het regionale politiekorps Zeeland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zeeland (de burgemeester van Middelburg), is niet gegrond.
Aanbeveling
De beheerder van het regionale politiekorps Zeeland wordt in overweging gegeven in het Handboek Arrestantenbewaring van het district Walcheren de periode van de dag waarbinnen aan ingeslotenen maaltijden worden verstrekt op te nemen.