2000/103

Rapport

Op 29 maart 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en een gedraging van de korpsbeheerder.

Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt in de eerste plaats over de wijze waarop een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem heeft bejegend na hem als bestuurder van een touringcar te hebben staande gehouden op 6 juli 1997. Hij klaagt er met name over dat de politieambtenaar hem onbeleefd en agressief aansprak, en tergend langzaam de papieren en de tachograaf van de touringcar controleerde.

Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zijn klacht bij brief van 19 februari 1999 heeft afgedaan. Hij klaagt er met name over dat hij niet bij het onderzoek van de Commissie voor de Politieklachten is betrokken.

Achtergrond

1. Reglement verkeersregels en verkeerstekens (besluit van 26 juli 1990, Stb. 459)

Artikel 81:

"Busbanen en busstroken mogen slechts worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus".

2. Rijtijdenwet 1936

Ten tijde van de onderzochte gedraging was voor bestuurders van motorrijtuigen de Rijtijdenwet 1936 nog van toepassing. Ingevolge artikel 2 jo. 8 van deze wet dient de bestuurder van een motorrijtuig op vordering van (onder meer) een politieambtenaar het motorrijtuig stil te houden en de hem met het oog op de goede gang van het verkeer gegeven bevelen op te volgen. Tevens dient hij desgevorderd bescheiden als een tachograaf, een kentekenbewijs, keuringsbewijs en rijbewijs ter inzage te geven.

3. Klachtenregeling politie Amsterdam-Amstelland

Artikel 34, eerste lid:

"1. Indien de commissie tot het oordeel komt dat zij op grond van de verstrekte gegevens geen redelijk gefundeerd advies kan geven, kan zij de politie of klager om aanvullende informatie verzoeken. Zonodig kan zij een eigen onderzoek instellen."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op zondag 6 juli 1997 reed verzoeker met een touringcar over de tram/busbaan van de Koninginneweg te Amsterdam. Toen hij even verderop bij een verkeerslicht stil stond, klopte politieambtenaar T. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (hierna ook: de politie) op het raam van de bus en maakte duidelijk dat verzoeker zijn bus aan de kant moest zetten. Hij deelde verzoeker mee dat deze proces-verbaal kreeg voor het rijden over de bus/trambaan. Voorts vroeg T. verzoeker om diens papieren en om de tachograaf te tonen.

2. Bij brief van 30 juli 1997 diende verzoeker bij het klachtenbureau Politieoptreden te Amsterdam een klacht in over dit politieoptreden Deze brief behelst onder meer het volgende:

"Op zondag 6 juli 1997 reed ik met een touringcar over de Koninginneweg richting Amstelveenseweg.

Vlak voor de Emmalaan bevindt zich een lastige bocht waar je met een bus nauwkeurig moet manoeuvreren om de amsterdammertjes te ontwijken.

De trambaan ter plekke biedt veel meer ruimte en is ook overzichtelijker, juist omdat automobilisten hier vaak van de trambaan gebruik maken om te passeren als een bus de "langzame" bocht neemt.

Daardoor ontstaan er wel gevaarlijke situaties.

Omdat het rustig was op de weg heb ik hier de trambaan genomen.

Dat is niet korter, je snijdt geen stukken af, het is slechts eenvoudiger. Even later, bij het verkeerslicht met de Amstelveenseweg, werd plotseling hard op mijn zijraampje gebonkt. Politie, met een woest gezicht. Ik moest onmiddellijk mijn bus aan de overkant van de Amstelveenseweg in de Zeilstraat neerzetten. Zo gevraagd, zo gedaan.

De politieman presenteerde zich vervolgens op zo'n onbeleefde en agressieve wijze dat ik echt de indruk had dat ik iemand had doodgereden.

Of ik wel over de bevoegdheid beschikte om met zo'n bus te rijden, en op mijn bevestigend antwoord, dat hij daar aan twijfelde en of ik die trambaan dan niet gezien had en of ik niet wist dat ik over de trambaan niet mocht rijden.

Vervolgens ging hij alle papieren controleren en na opmerkingen van passagiers dat zij graag op tijd op Schiphol wilden zijn kwam ook de tachograaf nog uitgebreid aan bod. Kortom gewoon treiteren en het bloed onder je nagels vandaan halen. Een en ander zorgde ervoor dat ook ik, in normale doen toch heel rustig, volkomen over mijn toeren raakte wat tot een enorm vijandige conversatie leidde."

3. Verzoeker lichtte op 4 februari 1998 zijn klacht toe in een gesprek met de inspecteur van politie H. Op 15 juli 1998 vond een bemiddelingsgesprek plaats tussen de verzoeker en de betrokken politieambtenaar. Bij brief van 26 september 1998 liet verzoeker aan de Commissie voor de politieklachten Amsterdam-Amstelland (hierna ook: de Commissie) weten dat hij niet tevreden was over het bemiddelingsgesprek. Hij verzocht de Commissie dan ook zijn klacht nader te onderzoeken. Verzoeker gaf aan dat hij onverkort vasthield aan zijn versie van het gebeuren.

4. De Commissie berichtte aan verzoeker bij brief van 7 oktober 1998 dat er, nu verzoeker niet tevreden was met de bemiddeling, een onderzoek naar zijn klacht werd ingesteld, welk onderzoek door de politie werd verricht. Tevens meldde de Commissie het volgende:

"Over enige tijd zult u door de met de rapportage over uw klacht belaste politieambtenaar (dit is een andere ambtenaar dan degene over wie is geklaagd) worden uitgenodigd uw klacht mondeling toe te lichten. Dit laatste is noodzakelijk en heeft tot doel om alle beschikbare informatie en eventuele achtergronden met betrekking tot uw klacht te verzamelen en vast te leggen. Als u dat wilt, kunt u zich daarbij laten bijstaan door een advocaat of een andere vertrouwenspersoon.

De resultaten van het politie-onderzoek worden aan de Commissie voor de Politieklachten voorgelegd. Daarna geeft de Commissie advies aan de Burgemeester over de afhandeling van uw klacht.

Zodra de Burgemeester heeft beslist, ontvangt u van hem bericht."

5. Bij brief van 22 december 1998 berichtte de Commissie het volgende aan verzoeker:

"Enige tijd geleden is u bericht dat bovengenoemde klacht, voor onderzoek en rapportage naar de politie is gezonden. Inmiddels heeft de Commissie de onderzoeksrapportage van de politie ontvangen.

De Commissie vond deze rapportage echter op enige punten onduidelijk en heeft de politie een aantal aanvullende vragen gesteld. Deze aanvullende informatie verwacht de Commissie binnen een maand te ontvangen. Vervolgens zal de Commissie advies geven aan de Burgemeester over de afhandeling van uw klacht. Zodra de Burgemeester heeft beslist, ontvangt u van hem bericht."

6. Op 19 februari 1999 deed de burgemeester van Amsterdam verzoeker de beslissing op diens klacht toekomen. Hij verklaarde de klacht gegrond voor wat betreft de uitlating over verzoekers rijbevoegdheid en voor het overige ongegrond. Voor de nadere toelichting op zijn oordeel verwees hij naar het advies van de Commissie. Dat advies houdt onder meer in:

"De behoorlijkheid

Omdat de politie zag dat klager zich schuldig maakte aan een verkeersovertreding, was zij bevoegd om hem staande te houden en van hem te vorderen dat hij zijn papieren en de tachograaf toonde, teneinde deze te kunnen controleren. Het is de Commissie niet gebleken dat van deze bevoegdheid een onjuist gebruik is gemaakt. Dat de politie daarbij heeft gewezen op de verantwoordelijkheid van de chauffeur voor de inzittenden van de touringcar behoort eveneens tot de taak van de politie en is naar het oordeel van de Commissie niet onbehoorlijk. Een opmerking in de trant van "ik heb twijfels over uw bevoegdheid als buschauffeur" had naar het oordeel van de Commissie achterwege moeten blijven. Een dergelijke opmerking kan onnodige irritatie oproepen. Bovendien kan de politieambtenaar de bevoegdheid daartoe vaststellen aan de hand van de overhandigde papieren. Deze uitlatingen acht de Commissie niet behoorlijk."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht. Verzoeker merkte in zijn verzoekschrift nog op dat de eerste brief van de Commissie aangaf dat hij zou worden uitgenodigd om zijn versie van het gebeuren aan te geven, terwijl hij uiteindelijk het rapport van de Commissie ontving zonder ooit in het onderzoek betrokken te zijn geweest.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland

1. In zijn reactie op de klacht van verzoeker gaf de (plaatsvervangend) korpsbeheerder het volgende te kennen:

"Met betrekking tot de gegrondheid van de klacht van de heer L. blijf ik bij mijn eerder genomen besluit op basis van het advies van de Commissie voor de Politieklachten. Voor de motivering verwijs ik u naar de argumenten en overwegingen in het betreffende advies.

De klacht is ook gericht op het niet betrekken van klager bij het onderzoek door de Commissie. Hierover bericht ik u als volgt. Uit het dossier is mij gebleken dat de klachtbemiddelaar met klager twee bemiddelingsgesprekken heeft gevoerd (een gesprek zonder de aanwezigheid van de beklaagde en een gesprek in aanwezigheid van de beklaagde). Betrokkenen hebben over en weer op elkaars standpunten kunnen reageren (in het kader van hoor en wederhoor). De Commissie ontving naderhand de rapportage van de politie, omdat klager niet tevreden was met het resultaat van de bemiddeling. Omdat er reeds wederhoor was verleend, hoefde de Commissie klager niet alsnog wederhoor te verlenen. Klager is weliswaar niet meer door de Commissie benaderd, maar is wel bij het onderzoek betrokken. Ik acht dit klachtonderdeel derhalve ongegrond."

2. Bij de reactie van de (plaatsvervangend) korpsbeheerder waren, voor zover hier van belang, de volgende stukken gevoegd.

a. Een (ongedateerd) rapport van betrokken ambtenaar T., dat onder meer het volgende inhoudt:

"Ik, rapporteur T., zag dat de touringcar bus de tram-busbaan bereed ipv de "reguliere" weg. Daar ik rapporteur zag dat de touringcar bus over de tram/busbaan reed zonder daarbij zijn snelheid aan te passen (stapvoets), heb ik de buschauffeur die vervolgens bij het verkeerslicht op de kruising Koninginneweg/Amstelveenseweg stond te wachten voor het rode verkeerslicht gemaand zijn bus aan de kant te zetten.

Ik heb dit gedaan door op het raam te kloppen en de buschauffeur gezegd dat hij de bus over de kruising aan de kant te zetten.

Eenmaal over de kruising en nadat de buschauffeur zijn bus uitstapte vertelde ik de buschauffeur dat hij proces-verbaal kreeg voor het rijden over de bus/trambaan. Tevens maakte toen al de buschauffeur een "overspannen indruk" op mij rapporteur.

Tevens heb ik de buschauffeur daarbij gezegd dat ik de nodige bescheiden/papieren van hem wilde controleren. Deze controle wilde ik uitvoeren, daar ik uit ervaring weet dat er veel buschauffeurs van verschillende touringcarbedrijven het niet zo nauw nemen met de eisen waar zij moeten aan voldoen.

Tevens zag ik dus, dat zijn bus vol passagiers zat en op de vraag of hij wel besefte dat de chauffeur ook verantwoordelijk was voor zijn passagiers en hij zijn rijgedrag daarom moest aanpassen, ging deze chauffeur over de "rooie".

Vervolgens heb ik het proces-verbaal uitgeschreven en hem verder een prettige dag gewenst. Ik, rapporteur, vermoed dat de buschauffeur haast had ivm de rit naar Schiphol en als je dan al laat bent en dan ook nog wordt gecontroleerd door de politie, nadat deze een overtreding heeft geconstateerd die gemaakt is met de touringcarbus, waarin meerdere passagiers zitten, wordt deze controle niet gewenst door de buschauffeur.

Nadat rapporteur aan het bureau was, heeft collega W. telefonisch contact gehad met de chef van het touringcarbedrijf en de situatie uitgelegd waarom wij de chauffeur hadden gecontroleerd. Ik, rapporteur T., begreep van collega W. dat nadat zij de chef telefonisch gesproken had over het rijgedrag van de chauffeur met een "volle bus" de chef haar bedankte voor het telefoontje en dat het bedrijf deze controle zag als opbouwende kritiek.

Belediging:

Daar ik rapporteur uit ervaring weet dat er vele buschauffeurs de regels niet zo nauw nemen, heb ik de buschauffeur gezegd dat ik gezien zijn rijgedrag en een volle bus met passagiers, twijfelde of de buschauffeur wel capabel was om zo'n touringcarbus te besturen. Tevens maakte de buschauffeur op mij een "overspannen indruk".

Onfatsoenlijke bejegening:

Het feit dat klager denkt dat rapporteur gefrustreerd is omdat de papieren kloppen is niet juist, daar rapporteur reeds het proces-verbaal had aangezegd. De controle op de tachograaf is tevens een controle-onderdeel, van de touringcar bus, die nog geen halve minuut in beslag neemt.

Tevens stond ik, rapporteur op het punt om het bedrijf te laten bellen voor een andere chauffeur, daar deze op het moment van het wegrijden met de bus nog steeds een "overspannen indruk" maakte op rapporteur. Daar ik, nadat ik pas de tachograafschijf had gecheckt, begreep dat de passagiers op weg waren naar Schiphol besloot ik om dit niet te doen."

b. Een rapport van inspecteur van politie H. van 8 november 1998. In dit rapport is onder meer de verklaring van politieambtenaar W. opgenomen, die deze telefonisch tegenover H. had afgelegd op genoemde datum in het kader van het onderzoek naar de door verzoeker bij de politie ingediende klacht. Die verklaring houdt in:

"Ik kan mij deze zaak nog goed herinneren. Het betrof hier een zwaar overspannen buschauffeur. Doordat hij een verkeersovertreding had begaan controleerden wij hem. Hij flipte helemaal toen wij hem aanspraken op zijn rijgedrag. De papieren werden naar ons toegegooid. Toen wij ook de tachograafschijf wilden controleren raakte hij helemaal overstresst en werd spierwit. Ik heb op dat moment overwogen zijn bedrijf te bellen met het verzoek om een nieuwe chauffeur, doch wij hebben hem toch laten vertrekken. Hij reed nogal wild weg en wij zijn vervolgens nog een stukje achter hem aangereden. Toen hij dat vermoedelijk in de gaten kreeg werd het rijden rustiger. Bij terugkomst aan het bureau heb ik contact gezocht met het bedrijf in Zaandam en heb mijn zorg geuit omtrent het gedrag van deze bestuurder, dat ik omschreef als op zijn teentjes getrapt, geflipt. Mij werd medegedeeld dat men deze chauffeur kende als zijnde rustig. Ik gaf nog aan dat ik had overwogen het bedrijf te bellen met verzoek om een nieuwe chauffeur. Men was toch zeer content met het belletje van ons. "

c. Een aan verzoeker gerichte brief van inspecteur van politie H. van 13 februari 1998, die onder meer het volgende inhoudt:

"Na lezing van de rapportage (van de betrokken ambtenaar; N.o.) gaf U aan nog steeds kwaad te zijn. In het gesprek hebben wij het gehad over het verbaliserend optreden bij verkeersovertredingen, de taak van de politie hierin en de verhouding touringcarbedrijven en politie. U gaf aan op zich wel begrip te hebben voor dit verbaliserend optreden doch vond tevens dat deze 'verhoogde aandacht' voor touringcars het de bestuurders daarvan onnodig moeilijk maakte. De bekeuring die U kreeg daar had u geen opmerkingen over. Waar het U om ging was het optreden van deze collega dat U bestempelde als onbeleefd. U gaf aan nog steeds kwaad te zijn en ook nu in het gesprek bleek mij dat dit optreden u emotioneel nog steeds heel diep zit. U was zeer boos geworden voornamelijk over de manier van optreden van deze politieman. U haalde 2 voorvallen aan die aanleiding waren voor uw boosheid te weten:

1. dat bij binnenkomst in de bus de politieman een opmerking maakte in de trant van: "Ik heb twijfels over uw bevoegdheid als buschauffeur" en 2. Dat bij een hem gestelde vraag van één van de passagiers in de duitse taal deze politieman nogal kort antwoordde hem niet te verstaan. Verder gaf U aan dat U na lezing van het rapport van de politieman daarin niets terug vond met betrekking tot het onbeleefde gedrag zoals verwoord in uw klacht. (...)

Op 06 februari (1998; N.o.) heb ik u terug gebeld en meegedeeld dat de betreffende politieman mij had gezegd in zijn beleving niet onbeleefd te zijn geweest, doch dat hij de zaak kort en zakelijk had benaderd en afgehandeld; daarbij geenszins de intentie had om onbeleefd te zijn, omdat hij zo niet in elkaar zit en wel een gesprek met U te willen. Hij zei mij letterlijk: "Als de bestuurder vindt dat ik onbeleefd ben geweest dan sorry daarvoor, dat is niet mijn intentie/bedoeling geweest".

Hierop deelde U mij mede, dat de hele zaak U nog heel diep zit, U zelfs nu weer spanning voelt en dat een tweegesprek volgens U op dit moment niets oplost. U geeft aan er nog niet aan toe te zijn en toch vraagtekens blijft houden over zijn gedrag zowel bij binnenkomst in de bus als bij het controleren van de tachograafschijf, welke controle bij U de nodige vraagtekens oproept en volgens U op het verkeerde moment plaats vond."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker handhaafde in zijn reactie op de door de (plaatsvervangend) korpsbeheerder verstrekte inlichtingen zijn standpunt. Hij merkte onder meer het volgende op:

"* Onder het kopje "belediging" wordt nogmaals een toespeling gemaakt op mijn onverantwoorde rijgedrag en wordt getwijfeld aan mijn capaciteiten om een touringcar te besturen.

En dat alleen omdat ik met een touringcar over een busbaan reed!

* Onder "onfatsoenlijke bejegening" staat vervolgens iets merkwaardigs over dat ik denk dat de politieman gefrustreerd is omdat de buspapieren in orde blijken te zijn.

Ik kan mij niet aan de indruk ontrekken dat deze politieman er allerlei onzin bijhaalt om zijn eigen wangedrag te verdoezelen.

Het hele gebeuren speelde zich trouwens af op een zondagmiddag, rustig, weinig verkeer en er heeft zich geen enkele gevaarlijke situatie voorgedaan.

Het tekent toch wel de kwaliteiten van een politieman als je mensen dan op een zodanige wijze benadert dat je binnen de kortste keren met de haren recht overeind tegenover elkaar staat. Als je dan constateert dat iemand helemaal wit wegtrekt en zeer overspannen lijkt en je gaat op zo'n moment nog eens uitgebreid de tachograaf en alle papieren controleren dan ben je toch niet goed bezig.

Hel verbaast mij dat hierover in het politieonderzoek, met geen woord wordt gerept. Ik wil er in dit verband op wijzen dat het mij nog nooit is overkomen dat een "gewone" politieman de tachograaf en alle buspapieren ging controleren.

Zonder zijn bevoegdheden ter discussie te willen stellen zijn dat in het algemeen taken voor de Rijksverkeersinspectie.

Dat deze man dat in de gegeven situatie dan plotseling wel doet is veelzeggend over zijn werkopvatting. Ook het "nog een prettige dag verder" toewensen valt in deze categorie.

Ik heb dat treiteren en bloed onder de nagels vandaan halen genoemd en neem daar geen woord van terug."

E. Nadere inlichtingen beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland

1. De substituut-ombudsman stelde onder meer de volgende nadere vragen aan de korpsbeheerder:

"Verzoeker stelt dat het controleren van de tachograaf in het algemeen wordt gedaan door de Rijksverkeersinspectie. In dit geval heeft de politieambtenaar na constatering van een verkeersovertreding vervolgens nog de tachograaf gecontroleerd. In welke gevallen pleegt de politie daartoe over te gaan? Waarom is de politieambtenaar daar in dit geval toe overgegaan?

U gaf in uw reactie aan dat de Commissie voor de Politieklachten, nadat zij de rapportage van de politie had ontvangen, geen wederhoor had verleend omdat reeds wederhoor was verleend. Voorts gaf u aan dat verzoeker niet meer door de Commissie was benaderd, maar nog wel bij het onderzoek is betrokken. Hoe is verzoeker daarna nog bij het onderzoek betrokken geweest?"

2. De korpsbeheerder verwees voor het antwoord op de eerste vraag naar een bijgevoegde rapportage van 13 oktober 1999 van inspecteur H. Die rapportage houdt onder meer in:

"Ten tijde van bovenstaande controle was de Rijtijdenwet 1936 en het Rijtijdenbesluit nog van toepassing. Op 01 december 1998 zijn de bepalingen van deze wetten ondergebracht in het Arbeidsomstandighedenbesluit Vervoer.

Handhaving van de Wegenverkeerswetgeving en alle daaruit voortvloeiende voorschriften zoals de Rijtijdenwet 1936 is een taak die behoort tot de werkzaamheden van de politie.

Opsporingsambtenaren zijn ingevolge artikel 8 van de Rijtijdenwet, naast degenen die genoemd worden in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering ( o.a. ambtenaren van politie), de in artikel 77 van de Arbeidswet 1919 vermelde ambtenaren alsmede de aangewezen ambtenaren van de Rijksverkeersinspectie.

Binnen de Rijtijdenwet en het Rijtijdenbesluit zijn regelingen opgenomen met betrekking tot vakbekwaamheid en de dienst-, rij- en rusttijden.

Teneinde de controle op de naleving van de bepalingen van de rijtijdenwetgeving te kunnen uitvoeren staan de bovengenoemde opsporingsambtenaren een aantal controlemiddelen ter beschikking zoals o.a. de werkmap en de tachograaf (met registratiebladen) . De Beschikking gebruik tachograaf van 15 maart 1978, nummer: 80084 bevat o.a. bepalingen ten aanzien van het gebruik van de tachograaf.

Gelet op de toch wel complexe en ingewikkelde materie van de Rijtijdenwet en het -besluit is dit niet bij elke opsporingsambtenaar dusdanig bekend dat zij controle uitvoeren op deze wet en heeft klager gelijk zoals hij aangeeft dat in het algemeen de Rijksverkeersinspectie de dagelijkse controle op deze wetgeving uitvoert.

Binnen de regiopolitie Amsterdam-Amstelland zijn naast de politiemedewerkers van de Dienst Verkeerspolitie aan elk wijkteam een aantal medewerkers die als (taak)accent hebben het "verkeer", daartoe opleidingen hebben gevolgd en vanuit hun opgebouwde professie derhalve binnen hun werkzaamheden controIe uitoefenen op de Rijtijdenwet en de daaruit voortvloeiende voorschriften.

Ook T. heeft als accent het verkeer en vanuit die hoedanigheid meer kennis van de Rijtijdenwet en behoort de controle van de Rijtijdenwet ook tot zijn takenpakket.

Binnen het wijkteam Koninginneweg heeft het verkeersgedrag op de Willemsparkweg en de Koninginneweg de laatste drie jaren een hoge prioriteit en wordt er stringent gehandhaafd op overtredingen. Deze wegen worden aangemerkt als zogenaamde "hotspots" gelet op de vele aanrijdingen met letsel en zelfs dodelijke afloop. Door al deze ongevallen zijn de laatste tijd de gemoederen van de direct omwonenden verhit daar hun veiligheids- en leefbaarheidsgevoelens in het geding zijn.

Gelet op bovenstaande en op de wetenschap bij T. aanwezig dat veelvuldig overtredingen worden begaan met de tachograafschijven heeft hij op het moment van de overtreding van Dhr. L. besloten tot controle van de tachograaf mede omdat bij controle pas duidelijk wordt of er eventueel overtredingen gepleegd worden en welke dat zijn."

3. De korpsbeheerder beantwoordde de tweede vraag van de substituut-ombudsman als volgt:

"Met betrekking tot de klacht van verzoeker dat hij niet bij het onderzoek van de Commissie is betrokken, vraagt u hoe verzoeker daarna (nadat de rapportage door de Commissie was ontvangen) nog bij het onderzoek betrokken is geweest. De verwarring ontstaat mijns inziens door de woorden nog wel in uw brief. Indien aan een klager reeds de mogelijkheid is geboden -in dit geval door de politie tijdens het bemiddelingsgesprek- om in het kader van hoor en wederhoor op de politieverklaringen te reageren en de aanvullende rapportage geen aanleiding vormt om wederom wederhoor te verlenen, benadert de Commissie een klager dan niet meer. De feiten zijn immers duidelijk en het is geen vaste procedure dat de Commissie alle klagers hoort. Indien een klager toch een gesprek met de Commissie wil, dan bestaat de mogelijkheid daartoe. In dit geval heeft verzoeker niet een dergelijk verzoek aan de Commissie gedaan. Bovendien is aan verzoeker de procedure uitgelegd in een brief van 7 oktober 1998 (zie onder A.4.; N.o.), waarin te lezen is dat de Commissie na de resultaten van het politieonderzoek het advies aan de Burgemeester zal opstellen.

Kortom: dat de Commissie verzoeker niet heeft benaderd, betekent niet dat verzoeker niet bij het onderzoek betrokken is geweest. Verzoeker is per definitie bij het onderzoek betrokken geweest, omdat de afhandeling door de Commissie een onderzoek van de Commissie impliceert. Het onderzoek door de politie (incl. het verlenen van hoor en wederhoor) valt immers onder de regie van de Commissie."

Beoordeling

A. Ten aanzien van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland

1. Verzoeker klaagt in de eerste plaats over de wijze waarop politieambtenaar T. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem heeft bejegend na hem als bestuurder van een touringcar te hebben staande gehouden op 6 juli 1997. Hij klaagt er met name over dat de politieambtenaar hem onbeleefd en agressief aansprak, en tergend langzaam de papieren en de tachograaf van de touringcar controleerde.

Verzoeker heeft in dit verband gesteld dat T. te kennen heeft gegeven te twijfelen aan verzoekers bevoegdheid om met zo'n bus te rijden. Tevens heeft T. - aldus verzoeker - gevraagd of hij de trambaan niet had gezien en of hij niet wist dat hij niet over de trambaan mocht rijden. Ook heeft verzoeker erop gewezen dat een "gewone" politieman nooit eerder de tachograaf en alle buspapieren bij hem heeft gecontroleerd.

2. Vast staat dat verzoeker een verkeersovertreding beging door met een touringcar over de bus/trambaan te rijden en dat T. hem heeft meegedeeld dat hij daarvoor een proces-verbaal kreeg. Op zichzelf kan een politieambtenaar een buschauffeur aanspreken op zo'n overtreding en daarbij vragen of deze soms de tram/busbaan niet heeft gezien.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Echter, T. heeft in zijn rapport (zie bevindingen, onder C.2.c.) aangegeven dat verzoeker direct na het aanzeggen van proces-verbaal een "overspannen indruk" op hem maakte. T. nam verder volgens genoemd rapport waar dat de bus vol passagiers zat.

T. had moeten onderkennen dat onder die omstandigheden uitingen van twijfel over de bevoegdheid van de chauffeur onnodig irritaties konden opwekken en tot (nog meer) spanning konden leiden. Met de korpsbeheerder is de Nationale ombudsman dan ook van oordeel dat T. deze opmerking achterwege had dienen te laten, te meer nu bij de voorgenomen controle al had kunnen blijken van verzoekers (on)bevoegdheid een touringcar te besturen.

In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

3. Ten aanzien van de controle van de tachograaf en een aantal overige bescheiden staat vast dat T. ingevolge artikel 2 jo. 8 van de Rijtijdenwet (zie achtergrond, onder 2.) bevoegd was om dit te doen. Verzoeker is echter kennelijk van mening dat T. alleen maar controleerde om hem dwars te zitten. Zo zou verzoeker nog nooit door een "gewone" politieambtenaar zijn gecontroleerd. Uit informatie van politiezijde is gebleken dat het uitoefenen van dergelijke controles om praktische redenen weliswaar niet door iedere "gewone" opsporingsambtenaar gebeurt, maar dat een en ander wel tot het takenpakket van T. behoort. T. heeft namelijk als (taak)accent het "verkeer". Voorts heeft T. opgemerkt uit ervaring te weten dat veel buschauffeurs van verschillende touringcarbedrijven het niet zo nauw nemen met de eisen waaraan zij moeten voldoen. Dat verzoeker op dat moment al "zeer overspannen" reageerde, doet aan dit ervaringsgegeven niet af. T. kon in de gegeven situatie dan ook besluiten om tot controle over te gaan.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

Niet kan worden vastgesteld of de controle meer tijd dan noodzakelijk was in beslag heeft genomen. Volgens verzoeker ging een en ander heel langzaam, maar volgens T. duurde alles bij elkaar maar een halve minuut. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere; om die reden moet de Nationale ombudsman zich op dit punt van een oordeel onthouden.

B. Ten Aanzien van de korpsbeheerder

1. Verzoeker klaagt verder over de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zijn klacht bij brief van 19 februari 1999 heeft afgedaan. Hij klaagt er met name over dat hij niet bij het onderzoek van de Commissie voor de Politieklachten (hierna: de Commissie) is betrokken.

2. De korpsbeheerder achtte dit klachtonderdeel niet gegrond. Hij voerde hiervoor het volgende aan. Met verzoeker waren door de klachtbemiddelaar twee bemiddelingsgesprekken gevoerd en betrokkenen hadden over en weer op elkaars standpunten kunnen reageren. Omdat al wederhoor was verleend, hoefde de Commissie verzoeker niet alsnog wederhoor te verlenen. De korpsbeheerder heeft er voorts nog op gewezen dat het geen vaste procedure is dat de Commissie een klager hoort.

3. Ingevolge artikel 34, eerste lid van de Klachtenregeling politie Amsterdam-Amstelland is het aan de Commissie om te besluiten of zij een nader onderzoek instelt dan wel laat instellen.

In casu is verzoeker diverse malen gehoord door de politie en heeft hij zijn visie op de gang van zaken kunnen weergeven. Ook heeft hij commentaar kunnen geven op de zienswijze van de betrokken politieambtenaar. Een en ander is op schrift gesteld en aan de Commissie gestuurd. De Commissie kon oordelen dat zij over voldoende feitelijke informatie beschikte om tot een oordeel te komen en dat het niet nodig was om verzoeker nog zelf te horen of anderszins in het onderzoek te betrekken. De korpsbeheerder kon derhalve ook het advies van de Commissie overnemen.

4. Verzoeker heeft evenwel naar voren gebracht dat in de brief van de Comissie van 7 oktober 1998 stond aangegeven dat er onderzoek ging plaatsvinden waarbij hij zou worden uitgenodigd om zijn versie van het gebeuren te geven (zie bevindingen, onder C.4.).

De Commissie heeft kennelijk niet direct onderkend dat verzoeker in het kader van de bemiddelingsprocedure al in staat was gesteld om een toelichting op zijn klacht te geven. Zoals hiervoor onder 2. is overwogen, kon de Commissie oordelen dat het niet nodig was om verzoeker nogmaals te (doen) horen. Dat neemt niet weg dat het vreemd op verzoeker moet zijn overgekomen dat uiteindelijk een beslissing op zijn klacht was genomen zonder dat hij nog door of namens de Commissie was gehoord. De korpsbeheerder heeft in dit verband opgemerkt dat de procedure aan verzoeker is uitgelegd in genoemde brief, waarin staat dat de Commissie na de resultaten van het politieonderzoek het advies aan de burgemeester zou opstellen. Dit neemt niet weg dat de Commissie in de eerste alinea van de brief heeft gemeld dat verzoeker zou worden gehoord. Nu de Commissie op een later tijdstip niet onder opgave van redenen expliciet duidelijk heeft gemaakt dat verzoeker, in tegenstelling tot het bericht in meerbedoelde brief, niet meer zou worden gehoord, had het voor de hand gelegen dat de korpsbeheerder dit in zijn beslissing op verzoekers klacht alsnog nader had toegelicht.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is gegrond ten aanzien van de opmerking over de bevoegdheid van verzoeker, en niet gegrond ten aanzien van de opmerking over de overtreding en ten aanzien van de beslissing tot controle; ten aanzien van het tempo van de controle wordt geen oordeel gegeven.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland is gegrond.

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Bejegening na staande houding (onbeleefd en agressief aanspreken; tergend langzaam papieren en tachograaf controleren).

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Beheerder regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Wijze van afdoening klacht (verzoeker niet betrokken bij onderzoek).

Oordeel:

Gegrond