2000/038

Rapport

Op 27 april 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Eindhoven, gedateerd 26 april 1999, met een klacht over een gedraging van de politie te Eindhoven. Verzoeker had zich eerder, bij brief van 8 november 1998, tot de Nationale ombudsman gewend. Zijn verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het toen niet in onderzoek werd genomen.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat twee ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost de relevante gegevens met betrekking tot een aanrijding op 13 december 1997, waarbij verzoeker was betrokken, niet juist dan wel niet volledig op het door hen opgemaakte registratieformulier hebben vermeld. Hij klaagt er met name over dat:

1. de omschreven toedracht van het ongeval niet juist is;

2. de omschrijving van het ongeval een onjuiste afstand bevat;

3. geen getuige is vermeld.

Achtergrond

Ingevolge de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995, in werking getreden op 1 juli 1995 (Stcrt. 1995, 122) zendt de politie zowel van verkeersongevallen waarvan proces-verbaal wordt opgemaakt als van verkeersongevallen die alleen worden geregistreerd, een registratieformulier aan het Verbond van Verzekeraars (voorheen de Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren).

Indien uitsluitend een registratieformulier wordt opgemaakt is het onderzoek door de politie naar het ongeval niet uitgebreid, omdat de afwikkeling van het ongeval in de regel civielrechtelijk, via de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen, plaatsvindt. Zo wordt in de regel geen diepgaand onderzoek naar zogenoemde stille getuigen (krassporen op het wegdek, rem-, schuif- of slipsporen, glasscherven, lakschilfers enz.) gedaan.

Op het registratieformulier is een ruimte beschikbaar van 7 bij 6 cm voor een situatieschets. In de regel wordt een globale schets gemaakt, waaruit de plaats van het ongeval en de richting van de voertuigen blijkt. Er worden voor zo'n schets in het algemeen geen metingen verricht.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de korpsbeheerder en verzoeker een aantal specifieke vragen gesteld.

De twee betrokken ambtenaren, verzoeker en twee getuigen hebben tijdens het onderzoek een verklaring afgelegd.

De gemeente Eindhoven en het RDW Centrum voor voertuigtechniek en informatie (voorheen: Rijksdienst voor het Wegverkeer) hebben desgevraagd informatie verschaft.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker en één van de betrokken ambtenaren deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De korpsbeheerder en de andere betrokken ambtenaar gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 13 december 1997 is verzoeker, als bestuurder van een auto, betrokken geweest bij een aanrijding tussen de door verzoeker bestuurde auto en twee andere auto's. Twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, T. en J., zijn op de plaats van de aanrijding aanwezig geweest en hebben een registratieformulier van de aanrijding opgemaakt.

2. In een mutatie van het dag- en nachtrapport van de politie van 13 december 1997, opgemaakt door de betrokken politieambtenaren T. en J. wordt onder meer vermeld:

"Op zaterdag 13 december 1997 omstreeks 10.55 kregen wij, bovengenoemde rapporteurs de opdracht te gaan naar de Anthony Fokkerweg ivm een verkeersongeval. Ter plaatse bleek een kop-staart aanrijding met drie personenauto's. Volgens betrokkene 2. en betrokkene 3. werd de aanrijding veroorzaakt doordat betrokkene 1. op het laatst invoegde tussen betrokkene 2. en 3. maar er zou geen ruimte zijn geweest. Op dat moment moest betrokkene 2. remmen ivm een linksaf slaande personenauto waardoor een aanrijding niet meer te voorkomen was.

Volgens betrokkene 1. moest ze gewoon remmen voor de blauwe PA waardoor de aanrijding ontstond. Ze verklaarde dat ze al lang was ingevoegd. Wij rapporteurs hebben de afstand tussen het invoeg-punt en de aanrijding opgemeten en die bedraagt ongeveer 140 meter. Verder verklaarde ze dat ze de rode personenauto (...) nog net had ingehaald omdat deze personenauto een zeer gevaarlijke vracht achterop de auto had liggen.

Dit ter info."

3. Betrokken politieambtenaren T. en J. hebben van het ongeval op 13 december 1997 een registratieformulier opgemaakt. Bij dit registratieformulier was een situatieschets gevoegd (zie BIJLAGE I). In dit registratieformulier worden als bestuurders van de betrokken personenauto's vermeld K., D. en verzoeker respectievelijk onder nummer 14.1, 14.2 en 14.3. Als plaats van het ongeval is vermeld het weggedeelte van de Anthony Fokkerweg te Eindhoven gelegen tussen Boschdijk en Oirschotsedijk ter hoogte van lantarenpaal nummer 124. Onder de rubriek "getuigen" staat niets vermeld. Onder de rubriek "Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval" staat vermeld:

"Betrokkene 1 (met 1,2 en 3 wordt hier respectievelijk bedoeld 14.1, 14.2 en 14.3; N.o.) reed over de Anthony Fokkerweg, komende uit de richting Boschdijk, rijdend richting de Oirschotsedijk. Voor hem in dezelfde richting reed betrokkene 2. Door de noodzaak van het verkeer geboden remde betrokkene 2. Op dit moment was betrokkene 1 niet in staat zijn (kennelijk wordt bedoeld "haar"; N.o.) voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Hierdoor ontstond een aanrijding tussen betrokkene 1 en betrokkene 2 met vermelde schade. Op dat moment was betrokkene 3 ook niet in staat zijn voertuig tot stilstand te brengen waardoor een aanrijding ontstond tussen betrokkene 1 en betrokkene 3. De aanrijding tussen betrokkene 1, 2 en 3 vond plaats ongeveer 140 meter nadat betrokkene 1. moest invoegen van een tweebaansweg naar een éénbaansweg. Betrokkene 1. reed op dat moment op de linker rijbaan. Betrokkene 1. voegde tussen betrokkene 2. en betrokkene 3. in."

4. Verzoeker deelde bij brief van 22 mei 1998 aan de korpsleiding van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost onder meer mee:

"Op zaterdag 13 december 1997 omstreeks 10.53 uur was ik ondergetekende, als bestuurder van een motorvoertuig betrokken bij een aanrijding. Om de aanrijding naar waarheid "op papier" te laten zetten werd mede door mij om politieassistentie verzocht. Hetgeen geschiedde.

Nu een halfjaar later krijg ik via mijn assurantie tussenpersoon inzage in de onder nummer (...) opgemaakte registratie. Tot mijn grote verbazing zie ik dat wat een beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval had moeten zijn, een onduidelijk verhaal is geworden wat niet op de waarheid berust.

Bij het ter plaatse komen van de verbalisanten T. en J. werd door ondergetekende samen met betrokkene D. (14.2) en getuige L. (...) de volgende gelijkluidende verklaring gegeven:

Betrokkene D. (14.2) en ondergetekende (14.3) reden over de Anthony Fokkerweg, komende uit de richting van de Boschdijk en gaande in de richting van de Oirschotsedijk, waarbij 14.2 voor 14.3 reed. Ter hoogte van de spoorwegovergang bestaat de rijbaan uit twee rijstroken die ter hoogte van de kruising Achtseweg/Anthony Fokkerweg overgaan in een enkele rijstrook. Betrokkene 14.2 en 14.3 reden beiden over de rechter rijstrook. Juist op het punt waar de twee rijstroken in een rijstrook zijn overgegaan werd betrokkene 14.3 door de met zeer hoge snelheid rijdende betrokkene D. (14.1) (terwijl deze reeds de sergeant cq geleidestrepen had overschreden) ingehaald.

Echter daar waar 14.3 door 14.1 werd ingehaald was geen ruimte meer voor een dergelijke inhaalmanoeuvre waardoor 14.3 door 14.1 werd gesneden waarbij 14.3 moest afremmen en enigszins naar rechts moest uitwijken om een aanrijding te voorkomen.

Doordat 14.1, 14.3 met hoge snelheid sneed en zich vervolgens tussen 14.3 en 14.2 wrong, reed 14.1 derhalve bijna achter op de bumper van 14.2.

Toen 14.1 bovengenoemde manoeuvre uitvoerde, moest 14.2 bijna tegelijkertijd afremmen voor een voor haar rijdende auto die snelheid verminderde om links af een zandpad in te kunnen rijden. Echter door de hoge snelheid van 14.1 in combinatie met het te kort op de bumper rijden van haar voorgangster 14.2 kon 14.1 niets meer ontwijken en reed 14.1 met volle snelheid zonder te remmen (getuige L. en ondergetekende hebben geen remlichten zien oplichten) op de achterzijde van 14.2. Juist door het feit dat 14.1, ondergetekende 14.3 gesneden had was er voor mij 14.3 geen ruimte meer om op tijd te remmen of uit te wijken waardoor 14.3 op de aanrijding van 14.1 en 14.2 reed.

Indien 14.1 ondergetekende 14.3 niet had gesneden was er in het geheel geen aanrijding ontstaan. 14.3 had voldoende onderlinge afstand op 14.2, doch 14.1 wrong zich er tussen en veroorzaakte daar door een aanrijding, die onmogelijk te ontwijken was.

Bovenstaande werd door ons drieën (betrokkenen 14.2, getuige L. en ondergetekende) duidelijk aan betreffende verbalisanten verteld waarbij door ons tevens de plek werd aangewezen waar betrokkene 14.1 de betreffende verkeersovertredingen had begaan. Deze plaats (waar 14.1 dus had "ingevoegd") is 40 tot 60 meter voor de plaats waar de aanrijding plaats vond en NIET 140 meter zoals verbalisanten in hun omschrijving van het ongeval werd weergegeven. De totale omschrijving van het ongeval klopt NIET. Door deze onprofessionele en onjuiste weergave van het ongeval word ik, ondergetekende ernstig gedupeerd. Door de onjuiste weergave van het ongeval raak ik een gedeelte van mijn no-claim van mijn autoverzekering alsmede een eigen risico van F 500,- kwijt. (…)

Van genoemde verkeersovertreding (…) zijn twee getuigen; te weten betrokkene 14.2 (…) en L. zoals eerder vermeld."

5. Op 10 juni 1998 heeft betrokken politieambtenaar T. een mutatie opgemaakt in het dag- en nachtrapport van de politie. Gezien de in de mutatie genoemde data is deze mutatie kennelijk later aangevuld. In de mutatie wordt onder meer vermeld:

"Ivm een bezwaarschrift tav de opgemaakte registratieset (een registratieformulier; N.o.) een onderzoek ingesteld.

- De minimale afstand van punt waar betrokkene 14.1 moet zijn ingevoegd en de aanrijding is ongeveer 70 meter. Dan moet betr. wel over het verdrijvingsvlak.

- De afstand waar het verdrijvingsvlak begint en waar de aanrijding heeft plaats gevonden is ongeveer 140 meter. Op zondag 21 juni 1998 telefonisch contact gehad met (14.2; N.o.). Deze verklaarde dat (14.1; N.o.) op het laatst was ingevoegd. Ze zou over het verdrijvingsvlak hebben gereden voordat ze tussen betr. (14.2; N.o.) en (14.3; N.o.) invoegde.

Op maandag 22 juni 1998 omstreeks 08.15 uur telefonisch contact gehad met betrokkene K. (14.1; N.o.). Deze verklaarde dat zij voor de spoorwegovergang op de rechter rijstrook stil stond. Zij stond toen achter betr. M. (verzoeker en tevens 14.3; N.o.). Omdat betr. M. 'in haar ogen' een gevaarlijke lading in de pick-up had en de laadklep open stond besloot zij om via de linker rijstrook betr. M. in te halen als het spoor weer vrij was. Zij verklaarde dat ze door betr. M. in eerste instantie er niet tussen werd gelaten waardoor ze een stuk over het verdrijvingsvlak moest rijden. Ongeveer halverwege het verdrijvingsvlak lukt het toch om in te voegen, ook omdat daar de weg zo smal wordt dat er geen twee personenauto's meer naast elkaar passen.

Dinsdag 23 juni telefonisch contact gehad P., contactpersoon van Nationale Nederlanden. Deze partij is van de heer M. Verhaal geheel uitgelegd. Er wordt door mij, rapp. een verbeterde registratieset opgemaakt tav enkele feiten die gecorrigeerd moeten worden.

- Dat is in eerste instantie de afstand waar betr. K. zou zijn ingevoegd en de plaats van de aanrijding. Dit wordt ipv 140 meter: tussen de 140 en de 70 meter ivm de verklaringen van alle drie de partijen.

- In tweede instantie wordt er een getuige aan de aanrijding toegevoegd die volgens rapp. J. ter plaatse zou zijn geweest. Dit is fam. van een van de partijen.

Op 30 juni 1998 telefonisch contact gehad met betr. M. Betr. uitgelegd dat ik alleen de gegevens van de afstand waartussen betr. K. zou zijn ingevoegd. Betr. M. wil dat ik, rapp. een PV opneem van gevaarlijk verkeersgedrag van betr. K. Ik, rapp. heb betr. M. uitgelegd dat ik dat niet doe omdat ik geen aanleiding zie om een aangifte op te nemen van iets wat: ik rapp. niet gezien heb, getuige D. (14.2; N.o.) geen (goede) getuige is omdat zij nooit over een afstand van 70 a 80 meter alleen maar in de achteruitkijkspiegel kan kijken in een bocht, en dat de derde getuige L. fam. is van M. Omdat zowel J. als T. de genoemde getuige L. niet ter plaatse hebben gezien of gesproken deze niet toegevoegd aan de reg.set.

Op woensdag 1 juni 1998 de klad reg.set aangepast en opgestuurd naar de verzekering van M. (...).

Tevens telefonisch contact gehad met mevr. P. Haar uitgelegd welke stappen ik heb ondernomen (zie tekst hierboven) en welke veranderingen er zijn doorgevoerd in de herziene registratieset."

6. Verzoeker deelde bij brief van 13 juni 1998 aan betrokken ambtenaar T. onder meer mee:

"Naar aanleiding van ons telefoongesprek d.d. 12 juni 1998, doe ik U de met U besproken situatietekening toekomen. (zie BIJLAGE IV; N.o.) (…)

Ik hoop dat U hiermede een duidelijk inzicht krijgt hoe de aanrijding is ontstaan, zoals wij reeds ter plaatse met drie betrokkenen, te weten, ondergetekende, D. en L. aan Uw collega J. hebben verklaard."

7. Verzoeker deelde de Nationale ombudsman bij brief van 8 november 1998 onder meer mee:

"Ten tijde van het ongeval wisten deze politiesurveillanten zich geen raad met dit enigszins gecompliceerd ongeval en lieten zij twee politieagenten ter plaatse komen om hen bij te staan. (...)

Tijdens een van deze telefoongesprekken gaf genoemde surveillant toe dat het een van zijn eerste te behandelen aanrijdingen was, waarbij hij zelf niet zo'n raad wist."

8. Op 25 januari 1999 hoorde B., inspecteur van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, betrokkene D. De verklaring van D. hield in:

"Op zaterdag 13 december 1997 omstreeks 10.50 uur reed ik met mijn personenauto op de Anthony Fokkerweg te Eindhoven, komende uit de richting van de Boschdijk en gaande in de richting van de spoorweg-overgang. Ik reed met een normale snelheid in de rechterrijstrook. Ik zag in mijn achteruitkijkspiegel dat een bestelauto achter mij reed. De bestuurder van die bestelauto hield een normale afstand van mij. Ik hoefde voor de spoorwegovergang niet te stoppen. Ik reed de overweg op en over in de richting van de Oirschotsedijk. Terplaatse is in de rijbaan een bocht naar rechts gelegen en gaat de rijbaan van twee naar een rijstrook over. Ik zag in de achteruitkijkspiegel een personenauto in de linkerrijstrook met hoge snelheid naderen. Ik had de indruk dat de bestuurster van die personenauto mij nog wilde inhalen. In verband met de versmalling ging de bestuurster van de personenauto vlak achter mij rijden. Ik zag in de spiegels dat de bestelauto vlak achter de mij rijdende personenauto reed. Voor mij uit reed een personenauto. Ik zag dat die personenauto linksaf een zandpad wilde inrijden

Ik remde mijn auto af. Plotseling voelde en hoorde ik een klap. Tot stilstand gekomen zag ik dat de achter mij rijdende personenauto met de voorzijde in botsing was gekomen met de achterzijde van mijn personenauto. Ik zag ook dat de bestelauto in botsing was gekomen met de achter mij rijdende personenauto. De afstand vanwaar de twee rijstroken over gaan in een rijstrook naar het linksgelegen zandpad bedraagt ongeveer 50 meter.

Vervolgens kwam politie terplaatse. De politie heeft terplaatse de situatie opgenomen. Ik kan U verklaren dat de politie terplaatse naar alle tevredenheid de zaak heeft afgewerkt."

9. Op 26 januari 1999 hoorde inspecteur B. betrokkene K. De verklaring van K. hield in:

"Op zaterdag 13 december 1997 omstreeks 10.50 uur reed ik met mijn personenauto op de Anthony Fokkerweg, komende uit de richting van de Boschdijk in de richting van de spoorwegovergang. Ik zag dat de bomen van de spoorwegovergang waren neergelaten. Voor mij stopte op de rechterrijstrook een bestelauto. Uit de laadbak staken pallets en de klep was neergelaten. Uit veiligheid ben ik in de linkerrijstrook gaan rijden. Nadat de bomen van de spoorwegovergang geopend waren ben ik de overgang op en over gereden. Voor mij reed een personenauto die net na de overgang links af reed in de richting van de Achtseweg. Vervolgens reed ik in de richting van de Oirschotsedijk. Ter plaatse is in de rijbaan een bocht naar rechts gelegen en gaat de rijbaan van twee naar een rijstrook over. Ter hoogte van het verdrijvingsvlak wilde ik gaan invoegen en had daartoe de richtingaanwijzer naar rechts in werking gesteld.

Ik keek naar rechtsachteren en ik zag dat de bestelauto, waarover ik eerder sprak, rechts achter mij reed. Ik had de indruk dat de bestuurder van die auto mij niet wilde laten invoegen. Ik heb de snelheid van mijn voertuig verhoogd om in te kunnen voegen. Vervolgens reed ik achter voor mij rijdende personenauto's. Plotseling zag ik dat ter hoogte van het linksgelegen zandpad naar de fruittuin auto's tot stilstand kwamen. Ik remde mijn voertuig af. Ik schoof met mijn auto door, waardoor ik in botsing kwam met de voor mij tot stilstand gekomen personenauto. Hierna kwam de bestuurder van de bestelauto in botsing met mijn personenauto.

Ik kan u verklaren dat de afstand van het verdrijvingsvlak tot aan de splitsing met het zandpad ongeveer 70 meter bedraagt. Hierop werd de politie in kennis gesteld die terplaatse kwam. Ik werd terplaatse door de andere partijen die bij de aanrijding betrokken waren onheus bejegend. De politie heeft mij goed opgevangen."

10. Op 4 februari 1999 hoorde inspecteur B. betrokken ambtenaar T. De verklaring van T. hield onder meer in:

"Op zaterdag 13 december 1997 omstreeks 10.50 uur werd ik met een collega politiesurveillant door het centrale berichtencentrum gezonden naar een verkeersongeval dat had plaatsgevonden op de Anthony Fokkerweg te Eindhoven. Wij zijn onmiddellijk terplaatse gegaan. Terplaatse zag ik op de Anthony Fokkerweg nabij een links gelegen zandpad drie voertuigen betrokken waren bij een verkeersongeval. Er waren geen gewonden. Het verkeersongeval had plaatsgevonden ongeveer 60 meter nadat de rijbaan van de Anthony Fokkerweg van twee rijbanen is overgegaan naar een rijbaan, gezien vanuit de richting van de Achtseweg. In verband met mijn opleiding als politiesurveillant in de afdeling Woensel Zuid heb mijn mentoren terplaatse laten komen. In hun opdracht heb ik met mijn collega het verkeersongeval opgenomen. Vervolgens heb ik met mijn collega op het bureau de door ons terplaatse genoteerde gegevens administratief verwerkt. De mentoren hebben vervolgens het door ons opgemaakte verkeersongevallen registratie gecontroleerd en in orde bevonden, waarna de verkeersongevallen registratie naar de desbetreffende instanties werd verzonden. Later werd ik door de heer M. telefonisch benaderd. (...)

Ik heb in de registratieset een wijziging aangebracht namelijk de afstand van 140 meter gewijzigd in tussen 60 en 140 meter. Gezien de situatie terplaatse moest een van de betrokken bestuursters binnen die laatste afstand invoegen (overgaan van twee naar een rijstrook middels op wegdek aangegeven verdrijvingsvlak en verhoogde middengeleiding).

Ik heb de heer M. telefonisch van de wijziging in kennis gesteld (...). Ik heb tevens de verzekeringsmaatschappij van de heer M. van de wijziging in kennis gesteld.

Ik kan U verklaren dat ik de gegevens op een correcte wijze heb weergegeven in de door mij opgemaakte verkeersongevallen registratie en sta daar ook volledig achter. Ik zou het nu ook niet anders gedaan hebben."

11. Op 10 februari 1999 hoorde inspecteur B. verzoeker. De verklaring van verzoeker hield onder meer in:

"Naar aanleiding van een verkeersongeval dat op 13 december 1997 heeft plaatsgevonden op de Anthony Fokkerweg te Eindhoven, heb ik mij telefonisch beklaagd bij rapporteur T. van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost. Ik heb hem gewezen op fouten die door hem in het registratieformulier verkeersongevallen waren weergegeven.

Rapporteur T. heeft mij toen medegedeeld dat hij alsnog wijzigingen zou aanbrengen in het verkeersongevallenregistratieformulier. (…)

Als mevrouw K. zich aan de verkeersregels had gehouden dan had er geen verkeersongeval plaatsgevonden."

12 Het hoofd van de afdeling Eindhoven Tongelre deelde bij brief van 3 maart 1999 aan verzoeker, in reactie op de brief van verzoeker van 22 mei 1998, onder meer mee:

"Uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat rapporteurs een gewijzigd exemplaar van de verkeersongevallen registratie naar de betreffende instanties hebben verzonden (...).

Ik heb begrepen dat U zich niet kunt vinden over de in de verkeersongevallenregistratie weergegeven beknopte omschrijving.

Ik betreur het dan ook dat de bemiddeling niet tot het gewenste resultaat heeft geleid."

13. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, de burgemeester van Eindhoven, deelde bij brief van 23 maart 1999 ter afdoening van diens klacht onder meer het volgende mee aan verzoeker:

"In uw klacht schrijft u dat een van de bij het verkeersongeval betrokken bestuursters verkeersovertredingen heeft begaan, ongeveer 40 tot 60 meter voor de plaats waar het ongeval plaatsvond en niet 140 meter zoals in de verkeersongevallenregistratie was vermeld.

Hierover hebt u telefonisch contact gehad met rapporteur T., die vervolgens met betrekking tot die afstanden een gewijzigd verkeersongevallenregistratie-exemplaar heeft opgemaakt. (…)

Samenvattend ben ik dan ook van oordeel dat uw klacht ongegrond is."

14. De beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost zond bij brief van 8 april 1999 de Nationale ombudsman een kopie van zijn brief van 23 maart 1999 aan verzoeker. Hierbij voegde hij een kopie van het aangepaste registratieformulier. In dit registratieformulier staat onder de rubriek "getuigen" niets vermeld. Onder de rubriek "Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval" staat vermeld:

"Betrokkene 1 (met 1,2 en 3 wordt hier respectievelijk bedoeld 14.1, 14.2 en 14.3; N.o.) reed over de Anthony Fokkerweg, komende uit de richting Boschdijk, rijdend richting de Oirschotsedijk. Voor hem in dezelfde richting reed betrokkene 2. Door de noodzaak van het verkeer geboden remde betrokkene 2. Op dit moment was betrokkene 1 niet in staat zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Hierdoor ontstond een aanrijding tussen betrokkene 1 en betrokkene 2 met vermelde schade. Op dat moment was betrokkene 3 ook niet in staat zijn voertuig tot stilstand te brengen waardoor een aanrijding ontstond tussen betrokkene 1 en betrokkene 3. De aanrijding tussen betrokkene 1, 2 en 3 vond plaats nadat betrokkene 1 was ingevoegd van een tweebaansweg naar een éénbaansweg. Betrokkene 1 reed op dat moment op de linker rijbaan. Betrokkene 1 voegde tussen betrokkene 2 en betrokkene 3 in. Betrokkene 1 is ingevoegd tussen de 140 en 70 meter voordat de aanrijding plaatsvond."

15. Tevens voegde de korpsbeheerder bij zijn brief van 8 april 1999 een niet gedateerde en niet ondertekende verklaring van getuige L. Deze verklaring hield onder meer in:

"Op zaterdag 13 december 1997 omstreeks 10.53 uur, was ik samen met mijn dochtertje als passagier gezeten in het door M. bestuurd motorvoertuig (...).

Wij reden over de Antony Fokkerweg komende uit de richting van de Boschdijk en gaande in de richting van de Oirschotsedijk. Voorbij de spoorweg overgang reden wij in de rechterrijstrook en juist op het punt waar de twee rijstroken over gaan in een rijstrook, zag ik dat wij door een personenauto (...) die met hoge snelheid over het zgn verdrijvingsvlak reed, werden ingehaald. Echter daar waar wij door bedoelde personenauto werden ingehaald, was geen ruimte voor zo'n manoeuvre, waardoor wij door de bestuurster van genoemde auto werden gesneden. Tengevolge waarvan wij moesten afremmen en enigszins moesten uitwijken. Toen genoemde bestuurster ons had gesneden, zag ik dat zij bijna gelijktijdig met volle snelheid zonder af te remmen (ik heb geen remlichten zien branden) achter op de personenauto (...) reed. De reden dat zij tegen de achterzijde van de andere personenauto reed was dat laatstgenoemde af moest remmen voor weer een andere personenauto die links af een weg in wilde slaan.

Juist door het feit dat de tegenpartij ons gesneden had was er geen ruimte meer om op tijd te kunnen remmen (de auto waarin ik was gezeten is voorzien van ABS) of uit te wijken (een auto met ABS blijft bestuurbaar) waardoor wij de aanrijding van de twee voertuigen voor ons niet meer konden ontwijken. Indien wij niet waren gesneden door de tegenpartij dan was er in het geheel geen aanrijding ontstaan. Doordat de tegenpartij diverse verkeersovertredingen pleegde (inhalen daar waar het niet is toegestaan, rijden over zgn verdrijvingsvlakken, overschrijden van geleidestrepen, zich zodanig in het verkeer gedragen zodat het overige verkeer in gevaar kan worden gebracht) is de aanrijding ontstaan. Bovenstaande had ik reeds verklaard tegenover de politie die ter plaatse van het ongeval is geweest."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht en komt tevens naar voren onder feiten.

2. In zijn verzoekschrift van 26 april 1999 deelde verzoeker onder meer nog mee:

"Ik ben echter van mening dat ik toch in mijn recht sta en dat de politie mij door haar ondeskundigheid in dit geval heeft benadeeld door de aanrijding onjuist op papier te zetten.

Namelijk: het bedoelde gewijzigde verkeersongevallenregistratie exemplaar bevatte nog steeds niet de juiste afstanden alsmede de juiste toedracht van het ongeval zoals die ter plaatse ten tijde van het ongeval door ondergetekende, een van de betrokkenen en een getuige was medegedeeld aan een van de twee rapporteurs nl. rapporteur J.

(...) Tijdens het gesprek bleek dat rapporteur T. na het ongeval alleen met mijn tegenpartij had gesproken en niet met de andere betrokkenen. Zoals vermeld had rapporteur J. de verklaringen van de overige betrokkenen (waaronder een getuige van het ongeval) opgenomen. J. heeft dus drie verklaringen die haaks staan op de verklaring van mijn tegenpartij die met T. had gesproken. Tijdens het gesprek met B. bleek dat T. het ongevallenregistratie-formulier had opgemaakt waar geen getuige in staat vermeld. T. was kennelijk niet op de hoogte van het feit dat er wel degelijk een getuige was. Een schriftelijke getuigeverklaring is door mij aan B. overhandigd. Tevens bleek bij het gesprek dat zowel T. en J. geen rekening hadden gehouden met de sporen op het wegdek (glas, lak e.d) die ruim aanwezig waren en waaruit zij op hadden kunnen maken waar de aanrijding precies had plaats gevonden."

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost

1. De korpsbeheerder verwees bij brief van 30 juni 1999 in reactie op de klacht naar zijn oordeel dat hij had verwoord in zijn brief van 23 maart 1999 aan verzoeker.

2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een ongedateerde verklaring van politieambtenaar T. In deze verklaring is onder meer opgenomen:

"Vraag 1: Op de plaats van de aanrijding zou getuige L. gehoord zijn door ambtenaar J. Is dit juist?

Hierover heb ik J. telefonisch benaderd. Deze verklaarde dat de getuige niet meer op de plaats van de aanrijding aanwezig was op het moment dat J. deze getuige wilde benaderen. Deze getuige zou reeds zijn opgehaald. De getuige L. is die zelfde dag nog telefonisch benaderd door J. Nadat bleek dat de getuige L. familie was van betrokkene M. is er verder geen getuige verklaring opgenomen. Dit i.v.m. de objectiviteit. Alles is in overleg gegaan met de stage-begeleiders.

Vraag 2: In de registratie-set staat dat de aanrijding heeft plaatsgevonden ter hoogte van lantaarnpaal nummer 124. Hoe is deze plaats vastgesteld?

Wij, rapporteurs zagen dat direct voor de plaats van de aanrijding een lantaarnpaal stond. Wij zagen dat er op de lantaarnpaal het nummer 124 stond."

D. informatie van de gemeente eindhoven

De gemeente Eindhoven heeft ten behoeve van het onderzoek de volgende gegevens verstrekt:

- een situatietekening op schaal 1: 500 van het weggedeelte waarop de aanrijding plaatsvond;

- enkele luchtfoto's van de omgeving waar de aanrijding plaatsvond (één van deze foto's is weergegeven in BIJLAGE III);

- een afdruk van een situatieschets van de omgeving waar de aanrijding plaatsvond van de RNE (nutsbedrijf Eindhoven), waarop de precieze locatie van de lantarenpalen is aangegeven (zie BIJLAGE II).

Uit meting in de situatietekening op schaal blijken bij benadering de volgende afstanden tussen de volgende punten (zie: BIJLAGE II en III):

= lantarenpaal 124 tot eind van de middenberm (punt B): 59 meter;

= lantarenpaal 122 tot eind van de middenberm (punt B): 30 meter;

= lantarenpaal 124 tot begin van het verdrijvingsvlak (punt A): 140 meter;

= het smalste punt tussen de middenberm en de zijkant van de weg (punt B): 5 meter.

E. verklaring van verzoeker

Verzoeker verklaarde op 7 september 1999 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:

"Met betrekking tot de omschrijving van het ongeval wil ik nog opmerken dat in de mutatie van 13 december 1997 een andere omschrijving van het ongeval is opgenomen dan in de registratieset. De omschrijving in de mutatie acht ik voor het grootste deel wel een juiste omschrijving. In acht met name de weergave van de verklaringen van de betrokkenen van belang. De vermelding van de gevaarlijke vracht en de genoemde afstand zijn echter niet juist.

De situatieschets die bij de registratieset was gevoegd, geeft de juiste situatie weer - ook de juiste plaats - waar de politieambtenaren onze voertuigen hebben aangetroffen. Dit geeft echter alleen de plaats weer waar de voertuigen tot stilstand zijn gekomen. De aanrijding heeft daarvoor plaatsgevonden. Ik denk dat dit ongeveer ter hoogte van lantarenpaal 122 is geweest. Omdat we ongeveer 80 kilometer per uur reden en 14.1 veel harder reed dan de andere betrokken auto's, kwamen de voertuigen pas rond lantarenpaal 124 tot stilstand. Dat de aanrijding had plaatsgevonden rond lantarenpaal 122 hadden de politieambtenaren kunnen zien aan de sporen op het wegdek. Die sporen bestonden uit glassplinters. Ik wees de politieambtenaren niet op de sporen op het wegdek. Ik ging er vanuit dat ze die sporen zelf zouden bekijken. Ik heb zelf ook bij de politie gewerkt en weet dat dit altijd hoort te gebeuren. Dat was en is voor mij logisch. Ik verbaas me erover dat zij die sporen niet hebben bekeken. Ook uit de toegestane snelheid ter plaatse en de plaats van de voertuigen na het aantreffen daarvan door de politie, hadden de politieambtenaren moeten concluderen dat de aanrijding voor lantarenpaal 124 had plaatsgevonden.

De aanrijding tussen 14.1 en 14.2 vond eerst plaats. Dit gebeurde op korte afstand van lantarenpaal 122. De aanrijding waarbij ik tegen 14.1 reed, gebeurde direct daarna; ook nog op korte afstand van lantarenpaal 122.

Getuige L. is mijn echtgenote. Zij zat samen met mijn dochter van 12 jaar met mij in de auto. Mijn vrouw heeft ter plaatse bij de aanrijding de autopapieren aan één van de politieambtenaren gegeven. Ik heb gezien en gehoord dat mijn vrouw zich bij één van de ambtenaren als getuige heeft gemeld, althans dat hem duidelijk moeten zijn geworden dat zij getuige was, omdat zij samen met mij en 14.2 aan hem vertelde wat er was gebeurd. Ik weet niet of politieambtenaar T. of J. de personalia van mijn vrouw ter plaatse heeft genoteerd. Ik weet wel zeker dat mijn vrouw niet de middag van de aanrijding telefonisch door één van de politieambtenaren is benaderd. Zij is nooit telefonisch over de aanrijding benaderd. Mijn vrouw is ook niet van de plaats van de aanrijding opgehaald. Zij is samen met mij vertrokken. Mijn vrouw heeft dus zeker wel met de ambtenaren gesproken op de plaats van de aanrijding. Dat is zeker ook gezien door 14.2. Ik vind dat de politie niet moet oordelen of een getuige objectief is. Dat is aan de rechter.

De afstanden die ik noemde, 40 tot 60 meter, heb ik vastgesteld door op de plaats van de aanrijding terug te keren. Dit was enkele maanden na het ongeval, nadat ik de papieren van de aanrijding had ontvangen. Op mijn fietsteller heb ik bekeken hoe groot de afstand was tussen de plaats van invoegen door 14.1 en de plaats van de aanrijding.

Dit was enkele maanden na het ongeval, nadat ik weer papieren over de aanrijding had ontvangen. Ik nam daarbij de punten van de meting die mij nog in herinnering stonden. Voor zover ik mij kan herinneren heb ik daarbij de volgende punten genomen:

- de uiterste punt van de vluchtheuvel;

- lantarenpaal 124."

F. verklaring van getuige L.

Getuige L. - inzittende van de auto die verzoeker bestuurde tijdens de aanrijding - verklaarde op 7 september 1999 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:

"De achterruit van de auto lag er uit door de aanrijding. Het glas lag op het wegdek. Dit lag op de plaats waar de auto's tot stilstand kwamen. Of het glas ook nog achter de auto lag, weet ik niet meer.

Na de aanrijding stond onze auto zo goed als direct stil. De auto reed nog slechts enkele meters naar voren. Dit was in ieder geval meer dan vijf meter.

Na de aanrijding stapte ik uit en vertelde ik één van de politieambtenaren hoe de aanrijding had plaatsgevonden. Ik weet niet meer zijn naam of hoe hij er uit zag. Ik gaf die politieambtenaar nog de autopapieren. Ik gaf hem ook mijn rijbewijs. Ik zag dat hij gegevens uit mijn rijbewijs overnam. Ik zag dat hij mijn naam in een kladblokje schreef. Ik weet niet meer of hij naar mijn personalia vroeg. Nadat ik samen met mijn echtgenoot en betrokkene 14.2 de betreffende politieman had verteld hoe het was gebeurd en nadat hij mijn gegevens had genoteerd en hij mij vervolgens niet meer nodig had, ben ik verder bij mijn dochtertje in onze auto gebleven.

Ik heb na de aanrijding nooit meer gesproken over de aanrijding met één van de ambtenaren. Zeker niet later op de dag van de aanrijding."

G. verklaring van betrokken ambtenaar T.

Betrokken ambtenaar T. verklaarde op 9 september 1999 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:

"Lantarenpaal 124, die is aangegeven op de situatieschets van december 1997 van de NRE, is dezelfde lantarenpaal die is aangegeven in de situatieschets die ik bij de registratieset heb gemaakt. Er is slechts één situatieschets gemaakt. Dit gebeurde ongeveer een uur na het opnemen van de aanrijding. Bij het aanpassen van de registratieset is geen nieuwe schets gemaakt.

Op de situatieschets bij de registratieset is de plaats aangegeven waar wij de voertuigen aantroffen. Ik kan niet aangeven waar de aanrijding heeft plaatsgevonden. Ik herinner mij niet meer of er een verschil was tussen de plaats van de aanrijding en de plaats van het aantreffen van de voertuigen en als dit zo was, hoe groot de afstand hiertussen dan was. Ik kan mij ook niet herinneren of er sporen op het wegdek lagen en of wij daarnaar zochten. Ik herinner me niet of er glas op het wegdek lag. Ik weet niet waar 14.1 invoegde.

De in de registratieset genoemde afstand heb ik gemeten met een wiel met een afstandsmeter erop. Dit deed ik nadat de heer M. mij benaderde met de opmerking dat de afstand niet juist was. In eerste instantie had ik de afstand met passen gemeten. Toen had ik gemeten tot het begin van het verdrijvingsvlak of tot het midden hiervan. Ik heb later de afstand gemeten tussen de plaats waar 14.1 moest invoegen zonder in aanraking te komen met de middenberm en de achterzijde van 14.3 op de plaats waar wij de voertuigen aantroffen. De middenberm was afgescheiden met een verhoogde rand. Op die rand waren geen sporen te zien. De plaats waar 14.1 moest invoegen, heb ik op het oog bepaald. Daarbij vermeld ik dat ik de breedte van beide voertuigen en de snelheid in ogenschouw heb genomen. De voertuigen waren net aan het optrekken en reden dus nog niet de maximum snelheid ter plaatse. Daarbij ging ik ervan uit dat 14.1 wel over het verdrijvingsvlak reed zonder 14.2 te raken op dat moment.

De aanrijding muteerde ik ook in het dag- en nachtrapport. Daarin nam ik iets op over de verklaringen van de partijen. Omdat ik niet heb waargenomen wat de betrokkenen verklaarden, nam ik die verklaringen ook niet in de registratieset op. Soms geef ik verklaringen van partijen wel weer in een registratieset. Ik weet niet waarom ik dat in dit geval niet deed.

Ik ving ter plaatse 14.1 op. Ik nam van haar een korte verklaring op. Verder sprak ik met onze stagebegeleiders. Ik kan mij niet herinneren met één van de andere betrokkenen gesproken te hebben. Ik kan mij ook niet herinneren of verzoeker alleen in de auto zat. Ik zag of sprak ter plaatse in ieder geval geen getuige(n). Ook sprak ik achteraf niet met een getuige. De informatie over de getuige die ik heb verstrekt naar aanleiding van vragen van de Nationale ombudsman aan de korpsbeheerder heb ik gekregen van mijn collega J. Zelf weet ik niets over de getuige.

Ik weet niet meer wat ik met mevrouw P. besprak. Ik weet ook niet meer of ik haar toezegde dat de getuige in de registratieset zou worden vermeld. De tekst in mutatie van het dag- en nachtrapport van 10 juni 1998 "- in tweede instantie ……partijen." uit de alinea die begint met "Dinsdag 23 juni" is niet meer opgenomen in het bedrijfsprocessensysteem. Mogelijk verwijderde ik dat omdat J. hoogstwaarschijnlijk iets anders tegen mij zei dan ik in eerste instantie dacht en in de mutatie had gezet. Ik doe dit vaker in dit soort mutaties. Ik maak van de mutatie dan een soort journaal. Ik zet er dan verschillende dingen in om niets te vergeten. Soms blijkt dan na onderzoek dat de feiten anders zijn. Dan haal ik de onjuiste informatie weer weg.

Wij hebben ons optreden bij de aanrijding gedaan onder begeleiding van onze stagebegeleiders. Deze begeleiders hebben zich alleen met onze begeleiding beziggehouden. Zij hebben geen partijen gesproken of anderszins aan deze aanrijding gewerkt."

H. verklaring van getuige P.

Getuige P. verklaarde op 13 september 1999 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:

"Ik ben werkzaam bij een verzekeringstussenpersoon. Ik heb twee of drie maal telefonisch gesproken met politieambtenaar T. over de aanrijding van de heer M. Volgens een telefoonnotitie sprak ik hem onder meer op 23 juni 1998. We spraken toen onder meer over een aantal meters afstand die in de registratieset was genoteerd. De heer M. had gezegd dat de opgenomen afstand niet juist was. T. zei mij dit te zullen bekijken. Hij zegde niet toe de afstand aan te passen. Wel zou hij een paar andere punten aanpassen.

Wij spraken ook over de getuige die bij de heer M. in de auto zat, zijn echtgenote L.

T. zei hierover navraag te doen bij zijn collega J. Hij zegde niet toe de getuige in de registratieset op te nemen."

I. verklaring van betrokken ambtenaar J.

Betrokken ambtenaar J. verklaarde op 21 september 1999 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:

"Ik blijf bij hetgeen mijn collega en ik op papier hebben gezet. Onze begeleiders zeiden ons toen ook dat alles juist op papier stond.

De lantarenpaal 124, die is aangegeven op de situatietekening van december 1997 van de NRE, is dezelfde lantarenpaal die is aangegeven in de situatieschets die bij de registratieset is gevoegd. De plaats van de aanrijding is zo goed als gelijk aan de plaats waar wij de voertuigen aantroffen. De situatieschets bij de registratieset geeft de plaats van de aanrijding aan. Er zal enige afstand zitten tussen de plaats van het aantreffen van de voertuigen en de plaats van de aanrijding. Deze afstand zal ongeveer drie meter zijn. Beide plaatsen liggen rond lantarenpaal 124.

Op het wegdek kon ik duidelijk de plaats van de aanrijding zien door krassporen op het wegdek, zand dat bij de aanrijding uit de wielkasten van de voertuigen was gevallen en glas van de voertuigen. De krassporen kunnen bijvoorbeeld worden veroorzaakt door het slippen met een steentje in een band. Deze gegevens over sporen op het wegdek vermeld ik nooit in een registratieset. In dit geval ook niet. Er lagen geen sporen van de aanrijding op het wegdek ter hoogte van lantarenpaal 122.

De afstand die wij in eerste instantie in de (registratie)set hebben opgenomen is afgepast. Dit is dus een ruwe schatting. Wij hadden geen meetlint bij ons. Wij hebben gemeten vanaf het eind van het verdrijvingsvlak - gezien vanuit de rijrichting - tot ongeveer lantarenpaal 124. De afstand die in tweede instantie in de set is opgenomen, heeft mijn collega opgemeten. Ik ben hier niet bij geweest.

Ik ben betrokken geweest bij het aanpassen van de set. Mijn collega heeft de meting gedaan en wij hebben samen de set aangepast. Ik heb hierover contact gehad met mijn collega T. en de verkeerscoördinator. Ik heb in verband met het aanpassen van de set geen contact meer gehad met één van de betrokken partijen.

Ter plaatse hoorde ik de bestuurster van 14.2. Bestuurster 14.1 stelde ik korte tijd gerust. Ik weet niet meer of ik de gegevens van de heer M. noteerde. Ik sprak hem ter plaatse wel. Hierbij zei hij dat er iemand in zijn auto had gezeten tijdens de aanrijding. Dat verklaarde bestuurster 14.1 ook. Ik kan mij niet herinneren ter plaatse een getuige te hebben gesproken. Ik weet niet meer of ik ter plaatse papieren inzag van de heer M. of zijn auto. Mijn collega maakte ter plaatse een situatieschets en sprak enkele mensen. Ik weet niet meer met wie hij sprak.

Ter plaatse heb ik geen personen gezien die bij M. in de auto hadden gezeten. Mijn collega noteerde de gegevens van 14.1 en ik noteerde de gegevens van 14.2. Ik dacht dat mijn collega de gegevens van de heer M. noteerde.

De dag van de aanrijding benaderde ik de getuige die bij M. in de auto had gezeten telefonisch. Dit was mevrouw L. Tijdens dit gesprek nodigde ik haar uit op het bureau te komen. Zij kwam diezelfde dag. Zij legde ook een verklaring af. Of ik die verklaring op papier zette, weet ik niet meer. Haar verklaring of haar naam is niet in de set opgenomen, omdat zij familie is van de heer M. De verklaring is dan vaak niet objectief en daarom neem ik die dan niet op in de set. Dit ging in overleg met onze begeleiders. Voor zover ik mij herinner, heb ik de getuige aan het bureau gesproken zonder bijzijn van anderen. Of zij ook alleen naar het bureau was gekomen, weet ik niet meer. Volgens mij hebben mijn collega en onze begeleiders de getuigen niet gezien.

Ik kan mij niet meer herinneren of ik de getuige ter plaatse zag. Ik heb haar achteraf zeer zeker wel gesproken. Van dit gesprek maakte ik geen aantekeningen. Ik zette op het bureau wel iets op papier, maar er zijn vermoedelijk geen gegevens bewaard in het bedrijfsprocessensysteem.

J. gegevens van de rdw

Op 20 december 1999 deelde een keurmeester van het RDW Centrum voor voertuigtechniek en informatie (voorheen: Rijksdienst voor het Wegverkeer) mee dat het voertuig dat verzoeker tijdens de aanrijding bestuurde 1,73 meter breed was en dat het voertuig dat K. tijdens de aanrijding bestuurde 1,59 meter breed was.

Beoordeling

A. Ten aanzien van het vermelden van de toedracht van het ongeval

1. Verzoeker is op 13 december 1997 betrokken geweest bij een aanrijding te Eindhoven. T. en J. - politieambtenaren van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost - zijn korte tijd na de aanrijding op de plaats van de aanrijding geweest. Zij hebben ter plaatse een aantal personen gehoord en een meting verricht. Zij hebben van deze aanrijding een registratieformulier opgemaakt. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de omschrijving van de toedracht van het ongeval in het registratieformulier niet juist is.

2. Gelet op het feit dat het registratieformulier onder meer dient voor de civielrechtelijke afwikkeling van een verkeersongeval (zie achtergrond) behoren op dat formulier alle beschikbare gegevens te worden vermeld die van belang zijn voor de vaststelling van de schuld aan de aanrijding. De bij de afwikkeling van een aanrijding betrokken politieambtenaren dienen ter verkrijging van gegevens over die aanrijding het nodige onderzoek te verrichten, voorzover zij daartoe in redelijkheid in staat zijn. Het moet daarbij gaan om geconstateerde feiten. Eventuele conclusies moeten zijn gebaseerd op vaststaande feiten of op bijzondere wetenschap van degene die het formulier invult. Hierbij verdient het aanbeveling dat in het registratieformulier de lezingen van beide partijen - kort - worden weergegeven, wanneer onvoldoende vaststaat wie schuldig is aan het ongeval.

3. In het definitieve registratieformulier hebben T. en J. een omschrijving gegeven van de aanrijding tussen K. en D. en de direct daarna plaatsvindende aanrijding tussen verzoeker en K., zonder daarin de verklaringen van de betrokken partijen op te nemen (zie feiten onder 14.). In de mutatie in het dag- en nachtrapport van 13 december 1997 die naar aanleiding van de aanrijding is opgemaakt, worden verschillende versies van de aanrijding vermeld. In de mutatie is opgenomen dat K. verklaarde dat zij al lang voor het ongeval had ingevoegd, terwijl verzoeker en betrokkene D. verklaarden dat de aanrijding werd veroorzaakt doordat K. op het laatste moment tussen verzoeker en D. had ingevoegd. De omschrijving in het registratieformulier is weliswaar niet in strijd met de lezingen die de partijen hebben gegeven, maar biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de beantwoording van de vraag wat de oorzaak van de aanrijding was en wie schuldig is aan de aanrijding. Gezien het gestelde onder 2. is het niet juist dat in de omschrijving geen korte weergave van de verklaringen van de betrokkenen is opgenomen.

4. T. en J. hebben de afstand tussen de plaats van invoegen door K. en de plaats van de aanrijding in de omschrijving van de aanrijding vermeld. Daaruit kan worden afgeleid dat zij deze afstand kennelijk van belang vonden voor het beantwoorden van de schuldvraag bij deze aanrijding. Voor het vaststellen van de plaats van de aanrijding kunnen ook glassporen op het wegdek belangrijke aanwijzingen vormen. Uit de verklaringen van verzoeker, getuige L. en ambtenaar J. blijkt dat er glas - afkomstig van één of meer bij de aanrijding betrokken voertuigen - op het wegdek lag als gevolg van de aanrijding. Gezien het gestelde onder 2. is het niet juist dat er in dit geval in de omschrijving van het ongeval geen melding is gemaakt van (de plaats van aantreffen van) de glassporen.

5. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

B. Ten aanzien van de vermelde afstanden

1. Voorts klaagt verzoeker erover dat in de omschrijving van het ongeval een onjuiste afstand is vermeld.

2. In dit geval kan het van belang zijn - in verband met de beantwoording van de vraag wie schuldig is aan het veroorzaken van de aanrijding tussen verzoeker en K. - om vast te stellen op welke afstand van de plaats van de aanrijding K. is ingevoegd tussen verzoeker en D. Uit onder meer die afstand kan mogelijk worden afgeleid of verzoeker nog in de gelegenheid is geweest om voldoende afstand te nemen van de ingevoegde K., voordat de aanrijding tussen K. en D. plaatsvond, zodat hij een aanrijding met K. had kunnen voorkomen.

3. In eerste instantie hebben de betrokken politieambtenaren een registratieformulier opgemaakt waarbij zij in de omschrijving van het ongeval hebben vermeld, dat de afstand tussen de plaats waar K. invoegde tussen verzoeker en D. en de plaats van de aanrijding 140 meter bedraagt. In dit registratieformulier is eveneens vermeld dat de aanrijding heeft plaatsgevonden ter hoogte van lantarenpaal 124 (zie BIJLAGE II). Nadat verzoeker de korpsleiding had meegedeeld dat de afstand tussen de plaats van invoegen door K. en de plaats van het ongeval 40 tot 60 meter bedraagt, heeft politieambtenaar T. de omschrijving van het ongeval aangepast. Hij heeft in die omschrijving vermeld dat K. is ingevoegd op een afstand tussen 70 en 140 meter vòòr de plaats van de aanrijding.

4. Uit de verklaringen van de betrokken ambtenaren, verzoeker en getuige L. volgt dat de aanrijding heeft plaatsgevonden voor de plaats van het aantreffen van de voertuigen. Verzoeker heeft tijdens het onderzoek verklaard dat de aanrijding plaatsvond ter hoogte van lantarenpaal 122. Niet is gebleken dat hij dit ook tegenover de politie heeft verklaard. Verzoeker heeft de politie wel een situatieschets gestuurd (zie BIJLAGE IV). Op deze schets heeft hij aangegeven dat de plaats van de aanrijding ongeveer midden tussen lantarenpaal 122 en 124 heeft plaatsgevonden. De voertuigen zijn door de betrokken ambtenaren aangetroffen ter hoogte van lantarenpaal 124.

5. Gezien het voorgaande staat vast dat de aanrijding tussen verzoeker en K. in ieder geval heeft plaatsgevonden tussen lantarenpaal 124 en het midden tussen lantarenpaal 122 en 124.

6. De plaats van het invoegen kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Gezien de verklaring van alle betrokkenen staat vast dat K., voordat zij is ingevoegd tussen verzoeker en D., over het verdrijvingsvlak is gereden. T. heeft verklaard dat hij als plaats van invoegen heeft vastgesteld de plaats waar naar zijn mening de twee auto's nog net naast elkaar konden rijden zonder elkaar of de middenberm te raken. T. heeft niet precies aangeven op welke plaats dit was. Uit informatie van het RDW Centrum voor voertuigtechniek en informatie (voorheen: Rijksdienst voor het Wegverkeer) blijkt dat de voertuigen van verzoeker en K. samen 3,32 meter breed zijn (zie GEGEVENS VAN DE RDW). Uit de door de gemeente Eindhoven ter beschikking gestelde kaart van het weggedeelte waarop de aanrijding plaatsvond, blijkt dat het smalste punt tussen de middenberm en de zijkant van de weg is gelegen aan het einde van de middenberm, in de rijrichting gezien. Op dat punt is de weg vijf meter breed. Gezien de gezamenlijke breedte van de betrokken voertuigen konden deze op dat punt naast elkaar rijden. Daarmee is voldoende aannemelijk dat de plaats van invoegen heeft gelegen tussen het begin van het verdrijvingsvlak en het eind van de middenberm, in de rijrichting gezien.

7. Uit het bovenstaande volgt dat de afstand tussen de plaats van het invoegen door K. en de plaats van de aanrijding minimaal ongeveer 45 meter bedraagt - afstand tussen het eind van de middenberm en het midden tussen lantarenpaal 122 en 124 - en maximaal ongeveer 140 meter bedraagt - afstand tussen het begin van het verdrijvingsvlak en lantarenpaal 124. Hieruit volgt dat de in het registratieformulier vermelde minimale afstand van 70 meter niet correct kan zijn. Daarmee is het registratieformulier, op dit punt, niet juist ingevuld.

8. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

C. Ten aanzien van het niet vermelden van een getuige

1. Tenslotte klaagt verzoeker erover dat er geen getuige is vermeld op het registratieformulier.

2. Verzoeker en getuige L. verklaren dat L. op de plaats van de aanrijding met T. of J. heeft gesproken en aan één van hen haar personalia heeft verstrekt. T. en J. verklaren dat zij op de plaats van de aanrijding niet met L. hebben gesproken. J. heeft verklaard L. op de dag van de aanrijding te hebben benaderd en haar in een politiebureau te hebben gesproken. J. heeft verder verklaard dat de verklaring van L. niet in het registratie-formulier is opgenomen, omdat zij familie is van verzoeker en dat familie vaak niet objectief is. Hiermee staat vast dat J. wist dat L. getuige was geweest van de aanrijding voordat het registratieformulier is opgemaakt.

3. Getuigenverklaringen zijn van belang voor het vaststellen van de schuldvraag van een aanrijding. Gezien het gestelde onder A.2. dienen beschikbare gegevens van eventuele getuigen te worden opgenomen in een registratieformulier. Om deze reden is het niet juist dat de gegevens van getuige L., die tijdens het opmaken van het registratieformulier beschikbaar waren, in dit geval niet zijn opgenomen in het registratieformulier. Daarbij dient te worden opgemerkt dat het niet aan de betrokken ambtenaren is om de betrouwbaarheid van de getuigen in deze privaatrechtelijke kwestie te beoordelen.

4. Ook in zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de politie te Eindhoven, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), is gegrond.

BIJLAGE I

Situatieschets

BIJLAGE II

Situatieschets

BIJLAGE III

Situatieschets

BIJLAGE IV

Situatieschets

Instantie: Politie Eindhoven

Klacht:

Vermeldt relevante gegevens m.b.t. aanrijding niet juist en niet volledig op registratieformulier.

Oordeel:

Gegrond