Op 17 november 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer C. te Ridderkerk, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.
Nadat verzoeker zijn klacht nader had toegelicht en een aantal vragen had beantwoord werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond:
- heeft geweigerd zijn bij brief van 11 juli 1998 gedane aangifte van strafbare feiten, gepleegd in de nacht van 10 op 11 juli 1998 door een lid van een met naam genoemde familie, op te nemen.
- in de periode van maart 1998 tot het moment waarop verzoeker zich tot de Nationale ombudsman wendde categorisch heeft geweigerd door hem gedane aangiften van strafbare feiten (te weten bedreiging, smaad en laster), gepleegd door (leden van) een met naam genoemde familie, op te nemen.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond op 9 maart 1999 verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd twee betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Eén van hen maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Rotterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Aan verzoeker werd een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Inleiding
Tussen 2 april 1998 en 6 oktober 1998 deden 15 personen, waaronder de heer K. en zijn dochter Km., aangifte tegen verzoeker van oplichting en/of valsheid in geschrifte en/of verduistering en/of het valselijk voeren van de titel van advocaat en meester, gepleegd in de periode oktober 1996 tot en met september 1998.
In het kader van het naar aanleiding van de aangiften door het (toenmalige) district Ridderwaarden van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond ingestelde onderzoek werd op 20 augustus 1998 bij verzoeker huiszoeking gedaan. Verzoeker werd op 28 september 1998 aangehouden. Het proces-verbaal zoals dat werd ingezonden aan de officier van justitie werd gesloten op 11 december 1998.
Op 18 maart 1999 werd verzoeker door de arrondissementsrechtbank te Rotterdam veroordeeld tot een totale gevangenisstraf van 3 jaar, waarvan een jaar voorwaardelijk. De rechtbank stelde vast dat verzoeker zich in de periode van oktober 1996 tot en met september 1998 vele malen schuldig had gemaakt aan oplichting en het opzettelijk gebruik maken van valse of vervalste geschriften en overwoog voorts:
"Verdachte presenteerde zich aan de slachtoffers veelal als afgestudeerd meester in de rechten, werkzaam als advocaat bij het advocatenkantoor (...) of bij een nevenvestiging van dit kantoor elders in Nederland. In die hoedanigheid deed hij zich voor als iemand die gerechtigd en in staat was om hun belangen, gelegen op diverse juridische terreinen, te behartigen. Verdachte liet zich vervolgens geldbedragen betalen voor onder meer het aanspannen van (civiele) procedures en het betalen van griffierechten.
Verdachte stelde daarbij tevens valse geschriften, zoals brieven en vonnissen, op, teneinde de slachtoffers te doen geloven dat hij daadwerkelijk hun belangen op adequate en verantwoorde wijze behartigde.
In sommige gevallen heeft het optreden van verdachte tot gevolg gehad dat de termijn om daadwerkelijk rechtsmiddelen aan te wenden voor de slachtoffers was verstreken.
Verdachte heeft aldus op grove wijze misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen.
Verdachte is reeds eerder in verband met soortgelijke feiten veroordeeld tot een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Deze veroordeling heeft verdachte er niet van weerhouden om - kort na het verstrijken van de proeftijd, behorend bij de bij die veroordeling opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf - zich wederom en op grote schaal aan dergelijke strafbare feiten schuldig te maken.
De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan."
2. Bij brief van 11 juli 1998 aan de heer G. van het (toenmalige) district Ridderwaarden van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond deelde verzoeker het volgende mee:
"Ik wend mij wederom tot U terzake van het navolgende. In de nacht van 10 op 11 juli jl. hebben zich omstreeks 00.15 uur ten mijne woonhuize vervoegd, drie personen afkomstig uit het voormalig-Joegoslavie.
Zij deelden mij bij deze gelegenheid mede dat zij zojuist waren vertrokken uit de "Servische-Vriendenvereniging" gevestigd aan de Rijnhaven te Rotterdam. Volgens hun zeggen, hebben zich aldaar, -enige uren voor hun aankomst alhier- vreemde ontwikkelingen -rondom mijn persoon- voorgedaan.
Immers, de heer K., wonende te Hoogvliet en U genoegzaam bekend, heeft aldaar een "vergadering" belegd. Voorafgaande aan deze vergadering heeft "K." uitnodigingen verspreid, waarin een ieder (Joegoslaven uit Rotterdam) werd opgeroepen langs te komen. Op deze vergadering heeft K. temidden van een matig grote menigte (ongeveer 50 personen) opgeroepen tot mijn liquidatie en vernietiging aangezien ik de grootste vijand van het "Servische-Volk" zoudt zijn. Mijn "dienstverlening" zoudt er namelijk op zijn gericht zoveel mogelijk "Servische" slachtoffers te maken, een volk wat het toch al -aldus K.- uiterst moeilijk heeft, gezien de ontwikkelingen in Joegoslavië, van de afgelopen jaren.
K. heeft de grens van het "toelaatbare" ruimschoots overschreden, evenals enkele uwer. Mijn geduld is op. Ik zal mevrouw Bo. schriftelijk strafrechterlijke aangiften doen toekomen. Ten aanzien van K. betreffen dit tientallen strafbare feiten. De aangifte wordt ook jegens zijn dochter "Km." gedaan.
Overigens zal door mij juridisch worden opgetreden tegen personen, werkzaam bij de politie welke trachten de rechten die ik als burger heb (ondermeer het doen van aangifte) wederrechtelijk te beperken. Van een dergelijk handelen hebben zich de laatste weken al diverse voorbeelden geopenbaard. Het zonder enige reden verbreken van telefoongesprekken, spreekt hiervan boekdelen. Ondermeer uit deze omstandigheid, blijkt wel hoe subjectief het "onderzoek" naar de door de vermeende slachtoffers, beweerlijk gestelde feiten wordt uitgevoerd. Door mij wordt dergelijk handelen als uiterst verwerpelijk beschouwd."
3. Bij faxbericht van 13 juli 1998 aan de heer Cl. van het (toenmalige) district Ridderwaarden van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond deelde verzoeker het volgende mee:
"Op het moment dat ik U dit faxbericht stuur is het 21.50 uur. Tot op dit moment hebben zich (gelukkig) geen incidenten - als aangekondigd - voorgedaan. Eveneens heb ik kennis genomen van de door U bewerkstelligde politionele interventie. Deze is adequaat verlopen. Ik zeg U daarvoor hartelijke dank. Mochten omstandigheden in de toekomst mij daartoe nopen, dan zal ik kontakt met U opnemen. In gevallen waarin geen sprake is van urgentie zal dit - conform afspraak - zoveel mogelijk schriftelijk geschieden."
4. Blijkens een op 20 juli 1998 door hoofdagent G. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond opgemaakt proces-verbaal deed verzoeker op die dag aangifte van bedreiging en laster. Verzoekers in het proces-verbaal opgenomen verklaring luidt als volgt:
"Hierbij doe ik aangifte van bedreiging en laster. Dit is telefonisch gebeurd tussen de genoemde tijdstippen (zondag 19 juli 1998 9.00 en maandag 20 juli 1998 4.00 uur; N.o.). In het schrijven dat ik u aanbied is de tekst uitgewerkt van de bedreigingen en de laster. Tevens bied ik u het cassettebandje aan waarop de tekst is weergegeven. (...) Deze bedreigingen zijn gedaan door K. en zijn vrouw K."
5. Bij brief van 29 juli 1998 aan de hoofdofficier van justitie, per adres gezonden aan de politie Ridderwaarden deelde verzoeker het volgende mee:
"Hierbij doe ik formeel aangifte van de uitlokking/aanzet tot moord of doodslag gepleegd door de verdachte K. (...) Ik refereer hierbij aan mijn brief aan U gedateerd 11 juli jl."
6. De chef van de (toenmalige) districtsrecherche Ridderwaarden van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond deelde verzoeker bij 12 augustus 1998 het volgende mee:
"De regiopolitie Rotterdam Rijnmond zal van U geen enkele aangifte opnemen, die enig samenhang heeft met het strafrechtelijk onderzoek dat zoals U reeds geruime tijd weet, tegen U wordt ingesteld (zie hiervoor onder A.1.; N.o.). Als U te zijner tijd nader gehoord zal worden in dit onderzoek zal U gelegenheid hebben een verklaring omtrent relevante feitelijkheden af te leggen. (...)
Uiteraard zullen wij steeds bereid zijn om U in zake andere aangelegenheden, die politiehulp te biedende een burger van de politie mag verwachten."
7. Bij brief van 13 augustus 1998 aan de chef van het (toenmalige) district Ridderwaarden van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond deelde verzoeker onder meer het volgende mee:
"Daarnaast heb ik ter zake van diverse strafbare feiten - aangifte gedaan danwel daarvan telefonisch en/of schriftelijk melding gemaakt - gepleegd door de vermeende slachtoffers "K.". De strafbare feiten variëren van mislukte uitlokking moord c.q. doodslag tot laster.
Aan deze feiten heeft de politie onvoldoende - zo niet - in het geheel geen aandacht geschonken. Sterker nog, sedert april 1998 wordt door deze familie een ware terreur campagne tegen mij gevoerd. Deze bestaat onder meer uit het verspreiden van lasterlijke pathologische verhalen (...). Het merendeel van bovengenoemde telefonische banaliteiten is overigens door mij op tape vastgelegd, en uitgewerkt. De functionele eenheid heeft een en ander van mij ontvangen.
Aangezien deze familie geen enkel middel schuwt, om in deze zaak mij en/of de politie te manipuleren, heeft men in een brief, waarin ik zelf als afzender sta vermeld, geschreven dat ik in mijn vroege jeugd door politiemensen van Uw korps seksueel ben misbruikt, zodat ik daardoor thans ongestoord zoudt kunnen voortgaan met mijn "oplichtingsacties" tegen onschuldige mensen, immers de politie zoudt daar niets aan doen vanwege mogelijke strafrechterlijke consequenties, welke dit vermeende seksueel misbruik -uit vroegere jaren- met zich mee zoudt brengen. Deze brief (in het bezit van de F.E. (functionele eenheid; N.o.)) is naar diverse mensen gestuurd, welke mij daarover hebben benaderd en die ter zake hiervan een buitengerechtelijke getuigenverklaring hebben verstrekt. Ook hiervan is de F.E. op de hoogte.
Toen deze handelswijze kennelijk niet voldoende resultaat sorteerde heeft men (lees: de fam. K. met aanhang) personen telefonisch benaderd, en zich uitgegeven als zijnde de politie te Ridderkerk. Aan deze mensen werd -kort samengevat- meegedeeld dat ik een oplichter ben, dat ook de mensen die gebeld zijn opgelicht zijn, en dat zij dringend contact moesten opnemen met de heer G. van de F.E. immers aan betrokkenen werd dan meegedeeld dat er een grootscheeps fraudeonderzoek liep, en dat zij (bijvoorbeeld) nummer 17 op de lijst waren (zijn) van potentiële benadeelden. Ook omtrent dit feit werd door betrokkenen op schrift getuigenis van de waarheid afgelegd, welke ik op mij beurt per fax aan de heer G. deed toekomen. Nadat ik daarna de heer G. in een telefonisch onderhoud sprak, bevestigde hij mij de verklaring te hebben ontvangen, maar hij zou er niets mee doen. Overigens is door KPN-Telecom vastgesteld dat dit bewuste telefoongesprek afkomstig was uit het pand van K. c.s. te Hoogvliet.
K. c.s. ging zelfs zo ver dat men bij mensen het pathologische verhaal verkocht dat de mensen maar vooral aangifte moesten doen, immers de politie alhier had een "fonds" opgericht waaruit schadeloosstellingen werden uitgekeerd aan vermeende benadeelden. Ook hiervan is weer diverse malen melding gemaakt aan de functionele eenheid, onder meer door toezending van getuigenverklaringen, politionele interventie bleef echter uit. K. kon door een en ander ongestoord voortgaan met het plegen van dit soort acties.
Wel is een aantal malen meegedeeld dat deze feiten "meegenomen" zouden worden in een strafrechterlijk onderzoek tegen mij. De politie handelt hierdoor echter in strijd met het recht, immers deze feiten zijn afzonderlijke (strafbare) feiten waarna een onderzoek moet worden verricht. Deze handelswijze van K. c.s. wordt door de politie niet veroordeeld, integendeel zelfs de aangifte die door K. c.s. -die door mij overigens als lasterlijk wordt beschouwd- is gedaan levert kennelijk een "carte blance" kennelijk zowel voor K. alsmede voor de politie op om ongestoord strafbare feiten te plegen. De facto betekent dit dat strafbare feiten door K. c.s. worden gepleegd bij de politie in Ridderkerk, eerst aan de orde komen als ik terzake van de door hen beweerlijk gestelde feiten als "verdachte wordt aangemerkt".
(...)
Gezien de grote frequentie van dergelijke optredens van K. c.s. is door mij daarvan immer melding gemaakt bij de politie alhier. Deze meldingen worden geruime tijd gezien als "hinderlijk" beschouwd, dit terwijl K. c.s. ieder uur van de dag wel welkom is om grove lasterpraat omtrent mij te verspreiden, en andere simpele geesten bij de politie alhier als "alweer een nieuwe benadeelde" te introduceren.
Door deze handelswijze heeft de functionele eenheid van Uw district voer gegeven aan de redenering dat in casu sprake is van zwaarwegende aanwijzingen van vooringenomenheid. Door mij wordt dan ook betwist dat dit "onderzoek" objectief en integer wordt uitgevoerd. Het gehele onderzoek is er kennelijk op gericht om mij in een kwaad daglicht te stellen.
(...)
In weerwil van wettelijke bepalingen daaromtrent heeft de chef van dienst, in zijn hoedanigheid hulpofficier van justitie geen aangifte wensen op te nemen van ondergetekende. Het betreft hier de heer L. Ik heb deze handelswijze inmiddels gemeld bij officier van justitie mevrouw mr. B., terwijl ik U verzoek disciplinaire maatregelen hiertegen te treffen.
Ik verzoek U naar de feiten als in deze brief gesteld, ten spoedigste een onderzoek in te stellen. Ingevolge de klachtenregeling "politie Rotterdam-Rijnmond" bent U gehouden mij per ommegaande de ontvangst van deze brief schriftelijk te bevestigen, terwijl U mij eveneens gehouden bent binnen een week na ontvangst uit te nodigen voor een onderhoud op het bureau van politie alhier."
8. Verzoeker reageerde bij brief van 15 augustus 1998 als volgt op de brief van 12 augustus 1998 van de chef van de (toenmalige) districtsrecherche Ridderwaarden van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (zie hiervoor onder A.6.):
"Ik versta de brief aldus dat de politie niet voornemens is een strafrechterlijke aangifte op te nemen, van mogelijke strafbare feiten gepleegd door de vermeende benadeelden hierna : K. c.s. wonende te Hoogvliet-Rotterdam.
Mogelijke strafbare feiten gepleegd door K. c.s. zullen en passant mijn verhoor als verdachte aan de orde komen. Daarenboven zult U tijdens deze "verhoren" nog gaan bepalen wat van belang is en wat niet.
Is het K. c.s. nu toegestaan om alle strafbare feiten te plegen ?"
9. Blijkens een op die dag opgemaakt proces-verbaal deed verzoeker op 18 augustus 1998 aangifte van bedreiging, gepleegd die dag door S.
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht en komt naar voren onder A. FEITEN.
2. Alvorens het onderzoek naar de klacht werd geopend werd verzoeker om nadere informatie gevraagd en werd hem daartoe een aantal vragen voorgelegd. Hem werd het volgende voorgelegd:
"U noemde in uw brief (het verzoekschrift van 10 november 1998; N.o.) geen concrete datum dan wel data waarop u de politie hebt benaderd om aangifte te doen, en ook de omschrijving van de strafbare feiten waarover u aangifte hebt willen doen is weinig gedetailleerd.
Wellicht is de gebeurtenis in de nacht van 10 op 11 juli 1998, die u in een van de producties (...) (zie onder A.2.; N.o.) hebt omschreven, een gebeurtenis waarvan u aangifte hebt willen doen, doch helemaal duidelijk is dat niet, te meer omdat u in diezelfde brief hebt meegedeeld dat u aan mevrouw Bo. aangiften zou doen toekomen ten aanzien van "tientallen strafbare feiten" ten aanzien van K..
Daarom verzoek ik u per gedraging of gebeurtenis waarover u aangifte hebt willen doen de volgende vragen te beantwoorden.
- Waaruit bestond de gedraging of gebeurtenis waarover u aangifte wilde doen?
- Wanneer, op welke dag, heeft de gedraging of gebeurtenis plaatsgevonden?
- Waar heeft deze plaatsgevonden?
- Op welke dag (datum) hebt u de politie benaderd om daarvan aangifte te doen?
- Hoe hebt u de politie toen benaderd? Telefonisch, door middel van een brief of door persoonlijk naar het politiebureau te gaan?
- Wat hebt u de politie verteld?
- Waaruit concludeerde u dat de politie weigerde de aangifte op te nemen?"
3. Verzoeker deelde in reactie hierop bij brief van 12 februari 1999 het volgende mee:
"Zoals ik U ook al in mijn inleidende klaagbrief heb geschreven, heb ik inderdaad talloze pogingen gedaan teneinde een strafrechtelijke aangifte bij de politie in Ridderkerk te doen, hetgeen niet gelukt is.
Dit betreft zowel telefonische meldingen, schriftelijke verzoeken alsmede in persoon op het "bureau" van politie te Ridderkerk. Steeds heeft men geweigerd een strafrechtelijke aangifte van mij op te nemen.
Men nam daar het standpunt in -zoals ik U reeds schreef- dat eerst nadat ik als verdachte was aangemerkt in de aangifte van K. c.s. ik en passant mijn verhoor als verdachte in de gelegenheid zoudt worden gesteld om omtrent strafbare feiten die jegens mij gepleegd zijn te verklaren. Dit is echter onaanvaardbaar en ontoelaatbaar.
De politie heeft in de periodes als in mijn inleidende brief beschreven verzuimd mij met de nodige politionele zorg te omgeven, hetgeen mijn vertrouwen in de rechtsorde ernstig heeft af doen nemen.
Een van de gebeurtenissen vond inderdaad plaats in de nacht van 10 op 11 juli 1998. Ik heb mij toen de volgende dag vervoegd bij de politie om aangifte te doen, hetgeen zij heeft geweigerd. Naar zeggen is er wel een mutatierapport van de bewuste gebeurtenissen opgemaakt, maar gezien alles twijfel ik daar zelfs aan.
De overige gebeurtenissen betreffen voornamelijk bedreigingen smaad en laster gepleegd door K. in diverse maanden vanaf de maand maart 1998 tot en met heden!
Gezien de hoeveelheid feiten zoudt ten aanzien van de bedreigingen, smaad en laster kunnen worden volstaan met een aangifte waarin alle feiten ineens genoemd worden. De brief aan mevrouw Bo. waarin strafbare feiten vermeld zouden staan is nimmer verstuurd, omdat de politie aangaf dat deze linea-directa weer retour zouden komen.
Of nu dat wil zeggen achteraf aangifte gedaan kan worden van strafbare feiten, doet niets af aan het feit dat ik in de periode zoals in mijn eerste brief beschreven verstoken ben geweest van die politionele bescherming die een burger in een democratische rechtsstaat mag verwachten. En uiteraard de wederrechtelijke beperking van het geen aangifte kunnen doen."
C. Standpunt betrokken ambtenaar Cl.
Ambtenaar Cl. (toentertijd werkzaam bij het district Ridderwaarden van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond te Ridderkerk) deelde het volgende mee in reactie op de klacht:
"C. (verzoeker; N.o.) is reeds geruime tijd bekend bij de politie van Ridderkerk. Zijn naam komt sinds 1991 al meer dan 200 keer voor in het Rotterdamse politie bedrijfsprocessen systeem (Multipel).
Nadat er sinds april 1998 door diverse benadeelden aangifte tegen hem is gedaan ter zake oplichting en valsheid in geschrifte, belde of schreef hij vrijwel dagelijks, veelal meerdere malen per dag, naar de recherche van de politie Ridderkerk. Die telefoongesprekken vonden in een zodanige frequentie plaats, dat men kon spreken van telefonisch lastigvallen, al dan niet met de bedoeling om het onderzoek tegen hem te traineren of te beïnvloeden.
Hierbij gaf C. ook steeds te kennen aangifte te willen doen tegen de personen die genoemde aangiften hadden gedaan. Hij wilde dan aangifte doen van smaad, laster of het doen van valse aangifte, omdat hij ontkende de beweerde feiten te hebben gepleegd en derhalve valse aangifte tegen hem was gedaan. Uit het onderzoek bleek echter dat ter zake voldoende feiten en/of omstandigheden waren waardoor C. als verdachte kon worden aangemerkt en dat er geen sprake was van valse aangifte. Hierdoor is de schriftelijke reactie van collega G. d.d. 12 augustus 1998 (zie hiervoor onder A.6.; N.o.) ook beter te begrijpen.
C. is inmiddels voor die feiten ook veroordeeld door de rechtbank Rotterdam.
In zijn klacht verwijst C. naar zijn brief d.d. 11 juli 1998 over een incident in de Servische vereniging, waar door K. zou zijn opgeroepen tot zijn liquidatie. Dit incident heeft C. onmiddellijk aan mij telefonisch gemeld, bij welk gesprek hij mij duidelijk maakte dat hij aangifte wenste te doen van uitlokking tot moord. Deze melding heb ik serieus genomen en gereageerd door beperkte veiligheidsmaatregelen te nemen nabij de woning van C. (zie ook de brief van C. d.d. 13 juli 1998) (opgenomen onder A.3.; N.o.). In dit telefoongesprek heb ik hem tevens aangeraden om, als hij aangifte wilde doen, dit zoals gebruikelijk te doen bij de politie van het district waarbinnen het feit was gepleegd, i.c. de politie van (het toenmalige; N.o.) district Rotterdam-IJsselmonde. Ook heb ik hem daarbij verteld dat, om het feit te kunnen bewijzen, het noodzakelijk zou zijn om getuigen te vinden die daarover een verklaring zouden willen afleggen. In reactie hierop gaf C. te kennen dat dit waarschijnlijk niet zou lukken. Naar aanleiding hiervan heb ik hem aangeraden om er over na te denken of hij die aangifte dan al dan niet zou doen. De schriftelijke aangifte waarover hij in die brief schrijft en die hij zou doen toekomen aan mevrouw Bo., is voor zover mij bekend nooit ontvangen.
De klacht van C. dat werd geweigerd om deze aangifte op te nemen bestrijd ik derhalve. C. heeft zich kennelijk nooit bij het competente politiedistrict gemeld in verband met deze zaak en heeft ook geen schriftelijke aangifte hiervan gedaan. Zijn opmerking dat door de politie in het geheel niet werd geïntervenieerd is gezien het voornoemde ook niet waar.
De zaken van smaad en laster, waar C. over spreekt, hebben betrekking op de aangiften die tegen hem gedaan zijn en zijn derhalve naar mijn mening niet als zodanig aan te merken. De zaken van (telefonische) bedreiging door K. en/of anderen aan het adres van C., bleken voornamelijk beledigingen te zijn, waarover ik de familie K. persoonlijk heb aangesproken. Hierbij is tevens duidelijk geworden dat deze beledigingen over en weer geschiedden en dat de familie K. voortdurend telefonisch werd lastiggevallen door C. Na het onderzoek in de woning van de verdachte bleek uit inbeslaggenomen specificaties van telefoongesprekken, gevoerd vanuit de woning van verdachte, dat inderdaad veelvuldig was gebeld naar de telefoonaansluiting van K., ook gedurende de nachtelijke uren. Mevrouw K. deelde mij mede dat zij mede hierdoor bij die gesprekken was uitgelokt tot het uiten van beledigende taal. In verband hiermee heb ik mij beperkt tot het dringend aanraden van de familie K. om zich hieraan niet meer schuldig te maken.
C. beweert in zijn klacht dat hij immer wederrechtelijk is beperkt om aangifte te doen en dat steeds is geweigerd om aangifte van hem op te nemen. Door de politie van Ridderkerk werden echter op 20 juli 1998 en op 18 augustus 1998 van C. aangiften opgenomen van bedreiging. Eerstgenoemde aangifte werd om voormelde redenen opgelegd, laatstgenoemde aangifte is thans nog in behandeling bij de afdeling V.V.C., (veel voorkomende criminaliteit) te Ridderkerk. De verdachte van dit feit dient nog te worden gehoord."
D. Standpunt Korpsbeheerder
1. De korpsbeheerder deelde bij brief van 17 mei 1999 het volgende mee in reactie op de klacht:
"Eerste vraag
Het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond wordt verweten te hebben geweigerd aangiften op te nemen van de heer C. te Ridderkerk. De heer C. wenste aangifte te doen van strafbare feiten welke gepleegd zouden zijn door de familie K. Echter, in eerste instantie was door de familie K. aangifte gedaan tegen de heer C. ter zake oplichting. Toen de medewerkers van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond de heer C. confronteerden met deze aangifte wenste de heer C. hiertegen een eigen aangifte te doen. Omdat de feiten waarover de heer C. aangifte wenste te doen samen hingen met het strafbare feit waarnaar de politie reeds onderzoek deed, hebben de medewerkers terecht geen aangifte opgenomen. Wel is aangeboden om de relevante feiten die voor de heer C. van belang zouden kunnen zijn in zijn verklaringen op te nemen. Indien tijdens de rechtszitting zou blijken van een valse aangifte kon op dat moment hiervan melding gedaan worden waarna de aangifte zou kunnen worden opgenomen. De heer C. is veroordeeld, zodat van een mogelijke valse aangifte niets is gebleken. Ook het door de heer C. gesuggereerde materiaal is door hem zelfs niet op de terechtzitting aan de rechtbank overlegd. Ik acht dit deel van de klacht daarom ook ongegrond.
Tweede vraag
(...) De aangehaalde strafbare feiten waren een reactie op het door de politie ingezette onderzoek. Door het doen van aangifte zou het lopende onderzoek kunnen worden gefrustreerd. De door de heer C. verzochte aangiften zijn reeds ontzenuwd in het plaatsgehad hebbende verhoor. Tijdens de rechtszitting over de zaak van de heer C. heeft de rechter geoordeeld dat de aangiften van de familie K. terecht waren en tijdens de behandeling heeft de heer C. in zijn verdediging van de door hem als bedreiging, smaad en laster ondervonden gedragingen geen melding gedaan. Ook nu acht ik dit klachtonderdeel ongegrond."
2. In een nadere reactie van 23 augustus 1999 deelde de korpsbeheerder nog mee dat naar aanleiding van verzoekers aangifte van 20 juli 1998 (zie hiervoor onder A..4.) geen opsporingsactiviteiten waren ondernomen. Het onderzoek naar aanleiding van de aangifte van 18 augustus 1998 (zie hiervoor onder A.9.) was nog in behandeling en was nog niet afgesloten.
3. In het proces-verbaal met betrekking tot de zaken tegen verzoeker, dat de korpsbeheerder in afschrift toezond, staat onder meer de volgende passage vermeld:
"02/07 JC Door Hr. K. was vanmorgen een envelop voor Bo. afgegeven en hij had om een gesprek gevraagd. Aangezien Bo. sinds eergisteren in een RAG zit, hem vanavond gebeld. De hele familie, Nederlands of Joegoslavisch sprekend, aan de telefoon gehad en hen getracht uit te leggen waarom C. nog niet was aangehouden. Daarnaast liet men blijken dat ze de politie Ridderkerk niet meer vertrouwden, aangezien C. het steeds leek te weten wanneer de familie K. contact met de politie had gehad, m.a.w. men verdacht de politie er van C. te beschermen. Verder klaagde de familie er over dat ze voortdurend, dag en nacht, door C. telefonisch worden lastiggevallen en men verwacht dat wij daar iets aan doen. Uitgelegd dat we weinig mogelijkheden hebben, maar dat ze er zelf iets aan kunnen doen door een geheim nummer te nemen. Dat weigeren ze echter pertinent. K. had een copie van een ansichtkaart afgegeven, die zij van C. vanaf zijn vakantieadres hadden ontvangen. Daarop stelt hij de kennelijk sarcastische vraag wanneer K. met vakantie gaat (K. kan geen vakantie meer betalen sinds de activiteiten van C.).
(...)
13/7 JC Afgelopen dagen regelmatig gesproken met de familie K. over het lastigvallen door C. Over het algemeen belt hij op en zegt niets (hetzelfde als hij hier doet). Km. zei dat ze hier op reageren door hem de huid vol te schelden.
Op 11 juli een fax ontvangen van C., waarin hij onder andere meldt dat K. bij een vergadering van de Servische Vriendenvereniging (Rijnhaven) heeft opgeroepen om C. te liquideren. Hem vandaag daarover ook aan de telefoon gehad. Hij vertelde dat drie verschillende personen hem hierover hebben gewaarschuwd. C. aangeraden om, als dit inderdaad is gebeurd, de namen van die getuigen op te geven bij de politie Maashaven. Hij kan, als hij dat wil, daar aangifte doen van uitlokking tot moord. Ook vertelde hij dat naar aanleiding hiervan ene Bj. (...) hem telefonisch heeft bedreigd. Kennelijk heeft C. ook voor deze Bj. "zaken behartigd" en heeft Bj. nu ontdekt dat C. minder jurist is dan hij doet voorkomen. Ook hiervan wil C. aangifte doen. Dit hem afgeraden, omdat dit weinig nut heeft. Dit is kennelijk niet tot hem doorgedrongen, want vandaag stond hij aan het bureau voor aangifte. Wordt door VVC behandeld.
14/7 JC Belde C. dat hij door genoemde Bj. (...) telefonisch is bedreigd dat hij hem vanavond om 20.00 uur om zeep komt helpen. In overleg met D. vanavond een opvallende auto voor zijn deur geparkeerd. Vanmorgen een faxbericht van C. ontvangen, waarin hij zijn dank uitspreekt (!).
Tevens post ontvangen van de familie K., voornamelijk over het telefonisch lastigvallen. Er is inmiddels onderzoek ingesteld door de PTT, waaruit is gebleken dat de telefoontjes van 1 aansluitadres komen. Naar aanleiding hiervan gebeld met KPN, waarbij mij werd verteld dat een tweede onderzoek nu gaande is, wat op 22 juli a.s. zal zijn afgerond. Op die datum zal de fam. K. opnieuw een lijst met gepleegde telefoongesprekken naar KPN opsturen. Als na het onderzoek hierna blijkt dat C. nog steeds die telefoontjes pleegt, zal aan K. de gegevens van de beller verstrekt worden.
(...)
23/07 MB C. heeft weer regelmatig aan de telefoon gehangen.
Heeft op maandag 20 juli aangifte gedaan van telefonische bedreiging en laster gepleegd door de fam. K. Een vertaling van de door C. opgenomen gesprekken heeft hij er bijgevoegd evenals het bandje met de gesprekken erop. Dinsdag 21 juli stond K. met zijn vrouw in het buro. Zij kwamen klagen over het voortdurend lastig vallen door C., telefonisch. Via de KPN moet eerdaags een schrijven binnen komen. Mw K. vertelde dat zij inderdaad lelijke dingen tegen C. heeft gezegd via de telefoon. Het is echter zo dat hij de fam. K. belt en dan niets zegt. Mw K. wordt dan zo boos dat zij bepaalde uitlatingen heeft gedaan en juist deze uitlatingen heeft C. opgenomen. C. doet alsof hij gebeld is maar verzwijgt dat hij belt.
(...)
Volgens Mw K. is C. nu in het bezit van bepaalde foto-apparatuur waar hij via de computer trucagefoto's kan maken. Hij zou nu in het bezit zijn van foto's waarop Km. is afgebeeld en deze al aan onbekende personen hebben laten zien.
C. belde en vertelde dat hij bewijs had verzameld dat Km. valse aangifte heeft gedaan. Hij heeft het dan over het aangeboden arbeidscontract. Hij komt vrijdag de stukken afgeven die dit bewijzen.
04/08/98 Bo. Gisteren, 3 augustus, belde Mw K. en was zeer ontevreden. Het lukte niet om mw tevreden te stellen. Mw zei dat als binnen een paar dagen C. niet was aangehouden zij zelf wel aktie zou ondernemen. Letterlijk zei zij dat ze hem om het leven zou brengen of laten brengen."
E. Reacties verzoeker
1. Verzoeker verwees in zijn reactie naar de door hem al eerder overgelegde pleitnota die zijn advocaat had opgesteld ten behoeve van de zitting van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam.
Voorts gaf hij aan dat zich hij enkele dagen nadat hij naar aanleiding van de gebeurtenissen in de nacht van 10 op 11 juli 1998 contact had gehad met politieambtenaar Cl. met zijn vader bij de politie te Ridderkerk (district Ridderwaarden) had vervoegd voor het doen van aangifte. Dat was geweigerd.
Vervolgens had verzoeker bij brief van 29 juli 1998 aangifte gedaan van uitlokking tot moord. Daarop waren geen opsporingsactiviteiten ondernomen. Verzoeker ging in zijn reactie niet in op de mededeling van Cl. dat deze verzoeker voor het doen van aangifte had verwezen naar het (toenmalige) district IJsselmonde van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.
2. Verzoeker deelde in een nadere reactie nog mee dat hij tot zijn spijt geen afschrift kon verstrekken van de brief waarin tot zijn liquidatie werd opgeroepen.
In reactie op hetgeen door de korpsbeheerder naar voren was gebracht deelde verzoeker nog mee dat hij geen aangifte had willen doen van het doen van valse aangifte, maar van smaad, laster en bedreiging.
Verzoeker handhaafde zijn klacht.
3. In zijn reactie op het hem toegestuurde verslag van bevindingen deelde verzoeker mee dat betrokken ambtenaar Cl. hem voor het doen van aangifte niet had verwezen naar het politiedistrict IJsselmonde.
Beoordeling
A. Met betrekking tot de aangifte van 11 juli 1998
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond heeft geweigerd zijn bij brief van 11 juli 1998 gedane aangifte van strafbare feiten, gepleegd in de nacht van 10 op 11 juli 1998 door een lid van de familie K., op te nemen.
2. Uit het onderzoek is gebleken dat naar aanleiding van verzoekers melding (zowel telefonisch als in zijn brief van 11 juli 1998) over een incident in de Servische vereniging waar zou zijn opgeroepen tot liquidatie van verzoeker, de politie onmiddellijk actie heeft ondernomen, door beperkte veiligheidsmaatregelen te nemen bij de woning van verzoeker. Bij faxbericht van 13 juli 1998 deelde verzoeker de politie mee dat deze "politionele interventie" adequaat was verlopen.
3. Ambtenaar Cl. (toentertijd werkzaam bij het politiedistrict Ridderwaarden) gaf in zijn reactie op de klacht aan dat hij verzoeker voor het doen van aangifte had verwezen naar het politiedistrict IJsselmonde, waar het feit zou zijn gepleegd. Verzoeker heeft deze lezing pas weersproken in zijn reactie op het hem toegezonden verslag van bevindingen. Hij gaf in zijn eerdere reacties slechts aan dat de politie te Ridderkerk (district Ridderwaarden) had geweigerd zijn aangifte op te nemen.
Nu voorts niet is gebleken van feiten of omstandigheden die reden geven op dit punt te twijfelen aan de lezing van de betrokken ambtenaar, wordt deze als vaststaand aangenomen.
4. Het is niet onjuist dat verzoeker voor het doen van aangifte door het politiedistrict Ridderwaarden is verwezen naar het politiedistrict IJsselmonde waar de oproep tot liquidatie zou hebben plaatsgevonden, te meer nu het politiedistrict Ridderwaarden naar aanleiding van de melding van verzoeker wel direct is overgegaan tot het nemen van (beperkte) veiligheidsmaatregelen bij verzoekers woning, die, zoals verzoeker ook zelf aangaf, adequaat zijn geweest.
In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
B. Met betrekking tot de aangiften in de periode maart 1998 tot 10 november 1998
1. Verzoeker klaagt er voorts over dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond in de periode van maart 1998 tot 10 november 1998, het moment waarop hij zich tot de Nationale ombudsman wendde, categorisch heeft geweigerd door hem gedane aangiften van strafbare feiten (te weten bedreiging, smaad en laster), gepleegd door leden van de familie K. op te nemen.
2. Het staat vast dat verzoeker op 20 juli 1998 aangifte heeft gedaan van strafbare feiten gepleegd door (leden van de familie) K. Hoewel de aangifte van 20 juli 1998 geen aanleiding heeft gegeven om opsporingsactiviteiten te ontplooien, kan alleen al op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond niet categorisch heeft geweigerd door verzoeker gedane aangiften van strafbare feiten gepleegd door leden van de familie K. op te nemen.
3. Bij brief van 12 augustus 1998 liet de politie verzoeker, in reactie op diens brief van 29 juli 1998 aan de hoofdofficier van justitie waarin verzoeker meedeelde aangifte te doen van strafbare feiten gepleegd door K., weten, dat van verzoeker geen aangiften zouden worden opgenomen die samenhingen met het strafrechtelijk onderzoek zoals dat tegen hem werd ingesteld. Verzoeker zou, als hij te zijner tijd in het kader van dat onderzoek zou worden gehoord, in de gelegenheid worden gesteld een verklaring af te leggen "omtrent relevante feitelijkheden".
4. In het onder D.3. van de bevindingen opgenomen proces-verbaal staat vermeld dat verzoeker de familie K. lastig viel met nachtelijke telefoontjes, waarop mevrouw K. reageerde door verzoeker de huid vol te schelden. Betrokken ambtenaar Cl. gaf in zijn reactie op de klacht aan dat hij de familie K. dringend had aangeraden zich niet meer schuldig te maken aan het uiten van beledigende taal. Deze omstandigheden in aanmerking genomen, alsmede de aard van het strafrechtelijk onderzoek jegens verzoeker dat immers mede werd gevoerd naar aanleiding van aangiften van leden van de familie K., was het in dit geval niet onjuist om, behoudens de hiervoor onder B.2. genoemde aangifte, van verzoeker verder geen aangiften op te nemen, voorzover deze samenhingen met de strafbare feiten waarvan verzoeker op dat moment werd verdacht, maar hem in het kader van het tegen hem gevoerde strafrechtelijk onderzoek de gelegenheid te bieden een verklaring af te leggen.
Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is niet gegrond.