Op 8 april 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer F. te 's-Gravenhage, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te 's-Gravenhage, en naar tijdens het onderzoek is gebleken, tevens over een gedraging van de griffie van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage.
Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als gedragingen van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt erover dat het arrondissementsparket te 's-Gravenhage, tot op het moment dat hij zich op 8 april 1999 tot de Nationale ombudsman wendde:
- ondanks toezeggingen daartoe heeft nagelaten hem schriftelijk te informeren over het vonnis van de kinderrechter bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 16 november 1998, gewezen tegen de verdachte van mishandeling van zijn minderjarige zoon;
- onvoldoende inspanningen heeft betracht om de aan de veroordeelde opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer te leggen.
Achtergrond
Slachtofferbeleid
Op 1 april 1995 is de zogenoemde Wet Terwee (de artikelen 51a t/m 51f van het Wetboek van Strafvordering) landelijk in werking getreden.
Daaraan gekoppeld is per die datum de richtlijn slachtofferzorg (Stcrt. 1995, 65) van het College van procureurs-generaal voor politie en openbaar ministerie in werking getreden.
Inmiddels is deze richtlijn vervangen door de aanwijzing slachtofferzorg van 29 juli 1999, in werking getreden op 1 augustus 1999. De inhoud van de aanwijzing is niet of nauwelijks gewijzigd ten opzichte van de richtlijn. De aanwijzing formuleert de volgende uitgangspunten bij de slachtofferzorg door politie en openbaar ministerie:
a. een correcte en waar nodig persoonlijke bejegening van het slachtoffer.
b. verstrekking van informatie aan het slachtoffer waarbij geldt dat deze informatie zo snel mogelijk aan het slachtoffer moet worden verstrekt en tevens dat deze informatie duidelijk en relevant is.
c. het zoveel mogelijk benutten van de mogelijkheid tot schaderegeling in het kader van de afhandeling van de strafzaak. Het kan hierbij gaan om zowel materiële als immateriële schade. Op grond van de aanwijzing wordt een actieve rol verwacht van het openbaar ministerie. In de aanwijzing staat onder meer het volgende vermeld ten aanzien van de taken van het openbaar ministerie:
"Indien het slachtoffer heeft aangegeven schadevergoeding te wensen en/of op de hoogte te willen blijven van de gehele gang van zaken volgend op de aangifte, houdt het openbaar ministerie hem van voor hem relevante beslissingen in de strafzaak op de hoogte."
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Noch verzoeker noch de Minister van Justitie gaf binnen de gestelde termijn een reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 7 juni 1997 werd verzoekers zoon op straat mishandeld door W.
Op 8 juni 1997 deed verzoekers zoon daarvan aangifte bij het politiebureau Loosduinen van het regionale politiekorps Haaglanden. Bij de politie raakte het originele proces-verbaal later echter zoek. Verzoeker verzocht de politie diverse keren om informatie over de stand van zaken in het onderzoek naar de mishandeling. De politie kon hem echter niet of nauwelijks informatie verstrekken.
Verzoeker diende op 16 maart 1998 ter zake een klacht in bij de Nationale ombudsman. Tijdens het daaropvolgende onderzoek van de Nationale ombudsman erkende de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden dat de aangifte van verzoekers zoon niet correct was behandeld. Hij achtte de klacht gegrond en was bereid de financiële schade die verzoeker had geleden door de nalatigheid van de politie te vergoeden. De politie maakte vervolgens een nieuw proces-verbaal op dat zij inzond aan het arrondissementsparket te 's-Gravenhage. Omdat aan de klacht van verzoeker tegemoet was gekomen, sloot de Nationale ombudsman op 3 juli 1998 het onderzoek.
2. In een brief van 20 oktober 1998 deelde een functionaris slachtofferzorg van het arrondissementsparket te 's-Gravenhage verzoeker het volgende mee:
"Te uwer informatie deel ik mede dat de zaak met bovenvermeld parketnummer behoudens onvoorziene omstandigheden zal worden behandeld ter terechtzitting van de kinderrechter in de arrondissementsrechtbank, Prins Clauslaan 60 op 16 november 1998 om 13.15 uur.
Omdat de verdachte minderjarig is, wordt de zaak achter gesloten deuren behandeld. Dit betekent dat het voor u niet mogelijk is om de behandeling van de strafzaak bij te wonen. Alleen de uitspraak is openbaar en voor iedereen toegankelijk.
Te zijner tijd zal ik u schriftelijk in kennis stellen van het door de rechter gewezen vonnis."
3. Bij vonnis van 16 november 1998 veroordeelde de kinderrechter W. tot het verrichten van 50 uur 'onbetaalde arbeid ten algemenen nutte' en legde hem tevens een schadevergoedingsmaatregel ad ƒ 820,- op ten gunste van verzoekers zoon.
4. Omdat verzoeker lange tijd niets hoorde van het arrondissementsparket over het vonnis en de wijze waarop de schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer zou worden gelegd, diende hij begin april 1999 ter zake onderhavige klacht in bij de Nationale ombudsman.
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht.
In zijn verzoekschrift gaf verzoeker het volgende overzicht van zijn pogingen om informatie in te winnen bij het arrondissementsparket:
"* In januari (1999: N.o.) met slachtofferzorg dhr. Wi. gebeld: nog niets ontvangen
* op 15 febr. weer gebeld, uitspraak ontvangen en incasso naar CJIB Groningen (bedoeld is Leeuwarden; N.o.) doorgestuurd volgens dhr. Wi.
* op 25 febr. 3x gebeld word niet opgenomen.
* op 26 febr. gebeld volgens dhr. Wi binnen 2 weken bericht.
* op 15 mrt. gebeld dhr. H., Wi. is er morgen weer
* op 16 mrt. gebeld dhr. Wi. Helaas niet aan de afspraak kunnen voldoen, maar binnenkort bericht een dag of 10
* op 7 apr. gebeld dhr. Wi helaas achterstand!"
C. Standpunt Minister van Justitie
1. In zijn reactie van 24 augustus 1999 op de klacht deelde de Minister van Justitie mee dat hij het College van procureurs-generaal om inlichtingen had verzocht. De Minister verwees naar een ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage van 28 juli 1998 waarvan een kopie bij zijn brief was gevoegd.
De Minister merkte verder het volgende op:
"Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft het College het volgende opgemerkt. Gebleken is dat de heer F. inderdaad - in strijd met de standaard procedure - niet is geïnformeerd over het vonnis van de kinderrechter van 16 november 1998. Uit het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie blijkt dat de reden hiervan is gelegen in het feit dat het strafdossier geruime tijd in behandeling is geweest bij de griffie van de arrondissementsrechtbank te Den Haag. Het College is van oordeel dat dit geen rechtvaardiging is voor het uitblijven van de informatieverstrekking aan de heer F. door het arrondissementsparket. Het College acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond. Ik kan mij met dit standpunt verenigen. Mede namens de hoofdofficier van justitie biedt het College de heer F. excuses aan voor het uitblijven van de informatieverstrekking.
Ook het tweede klachtonderdeel acht ik met het College gegrond. Uit het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie blijkt namelijk dat eerst op of omstreeks 28 juli jl. de tenuitvoerlegging van de aan de veroordeelde opgelegde schadevergoedingsmaatregel in handen is gesteld van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden. De invoering van een nieuwe administratieve procedure met betrekking tot de aanmelding van schadevergoedingsmaatregelen bij het CJIB door het parket is hier debet aan. Dit had niet mogen gebeuren. Ook hiervoor biedt het College met de hoofdofficier van justitie de heer F. excuses aan."
2. In het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage is het volgende opgenomen:
"...De tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel geschiedt namens het openbaar ministerie door het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. Hiertoe werd tot voor enige maanden relevante informatie uit het dossier handmatig (schriftelijk) overgedragen aan het CJIB. Sinds februari van dit jaar kan deze overdracht uitsluitend elektronisch geschieden, hetgeen een nauwkeurige technische invoer van uitspraakgegevens in het COMPAS-systeem vereist. Tijdens en na implementatie in februari (in 1999; N.o.) van het deelsysteem dat de elektronische overdracht mogelijk maakt, ontstonden tijdelijk enige lichte technische knelpunten.
In de zaak van de zoon van klager F. is het strafdossier pas op 8 februari 1999 door de kindergriffie naar het parket gestuurd voor tenuitvoerlegging van het vonnis. Op 23 februari 1999 is op het parket het dossier doorgestuurd naar de medewerker slachtofferzorg op de afdeling executie, de heer Wi. Door onderbezetting op deze afdeling kwam de heer Wi. pas op 14 april 1999 toe aan de behandeling van de zaak van de zoon van klager. Op deze dag bleek echter dat de gegevens niet konden worden overgedragen aan het CJIB vanwege het feit dat de uitspraakgegevens technisch niet correct in het systeem waren ingebracht door de kindergriffie. Op deze zelfde dag heeft de heer Wi. het dossier naar de kindergriffie gestuurd met het verzoek om dit herstellen.
Sindsdien is het dossier in behandeling bij de kindergriffie en is tot mijn spijt vandaag pas - na contact door het parket naar aanleiding van de klacht - de omissie in het COMPAS-systeem hersteld. De tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel is hedenmiddag in handen van het CJIB gesteld. In dit verband verzoek ik u klager op het volgende te wijzen. De overdracht aan het CJIB houdt in dat de veroordeelde de opgelegde schadevergoeding door tussenkomst van het CJIB aan F. dient te betalen. Als de dader betaald heeft - hetgeen soms wel enige tijd kan duren - zal het CJIB het ontvangen bedrag rechtstreeks naar de rekening van de zoon van klager overmaken. Indien in de door het CJIB te volgen procedure wezenlijke mutaties (bijvoorbeeld het verlenen van een betalingsregeling aan de dader of het inschakelen van een deurwaarder) zullen ontstaan, zal de afdeling Slachtofferzorg van het parket klager hiervan te zijner tijd in kennis stellen.
Concluderend stel ik vast dat de belangenbehartiging van de zoon van klager is gestagneerd door een onjuiste invoer van gegevens in het systeem. Hiervoor acht ik het parket niet aansprakelijk. Wel ben ik van mening dat klager eerder over het vonnis en duidelijker over de ontstane situatie schriftelijk geïnformeerd had moeten worden. Daarom acht ik dit onderdeel van de klacht gegrond..."
3. Naar aanleiding van een bij de opening van het onderzoek gestelde vraag van de Nationale ombudsman naar de procedure bij de arrondissementsrechtbank voor de tenuitvoerlegging van schadevergoedingsmaatregelen, berichtte de fungerend hoofdofficier van justitie in een ambtsbericht van 22 september 1999 het volgende:
"Indien de zaak na de zitting door rechtbank retour wordt gestuurd naar het parket, wordt allereerst de executie vrijgegeven. Dit houdt in dat er formulieren (bijvoorbeeld een kennisgeving voorwaardelijk veroordeling of een mededeling uitspraak) worden aangemaakt die vervolgens naar betrokkenen worden gestuurd. Ook wordt in deze fase de tenuitvoerlegging van een eventueel opgelegde geldboete aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden overgedragen. Hierna gaat het dossier naar de afdeling Slachtofferzorg. Indien een schadevergoedingsmaatregel te behoeve van de benadeelde is opgelegd, worden de desbetreffende gegevens in de 'aantekening mondeling vonnis' vergeleken met de invoer in COMPAS door de rechtbank. Indien de invoer klopt, wordt de schadevergoedingsmaatregel voor tenuitvoerlegging aan het CJIB overgedragen. Vervolgens wordt de benadeelde zowel hierover als over de uitspraak van de rechter, schriftelijk geïnformeerd door de afdeling slachtofferzorg.
Het CJIB houdt het parket op de hoogte van het verloop van de innings- en incassoprocedure. Over bepaalde fasen van dit traject wordt de benadeelde door het parket schriftelijk geïnformeerd..."
Beoordeling
1. Algemeen
Verzoeker klaagt over de werkwijze van het arrondissementsparket te 's-Gravenhage en, naar tijdens het onderzoek is gebleken, tevens over de griffie van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage bij de tenuitvoerlegging van de schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de dader van de mishandeling van zijn zoon.
Met name klaagt hij erover dat hij, tot hij zich tot de Nationale ombudsman wendde, niet werd geïnformeerd over het vonnis van de kinderrechter, alsmede dat er onvoldoende inspanningen zijn betracht om de schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer te leggen.
2. Ten aanzien van het arrondissementsparket te 's-Gravenhage
De Minister van Justitie achtte de klacht van verzoeker ten aanzien van het arrondissementsparket gegrond. Het College van procureurs-generaal heeft verzoeker excuses aangeboden voor de gebrekkige informatieverstrekking. Gebleken is dat verzoeker door het arrondissementsparket niet op de hoogte is gesteld van het vonnis van de kinderrechter van 16 november 1998. Weliswaar was een van de oorzaken hiervan dat het strafdossier langdurig in behandeling is geweest bij griffie van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, maar dat kan het niet-informeren van verzoeker over de stand van zaken niet rechtvaardigen. Op grond van de richtlijn slachtofferzorg (zie achtergrond) heeft het arrondissementsparket een eigen verantwoordelijkheid voor het correct en tijdig informeren van het slachtoffer van een misdrijf over de stand van zaken in de afhandeling van de strafzaak. Het parket had verzoeker er dan ook over moeten informeren toen op 14 april 1999 bleek dat de zaak door de griffie verkeerd was ingevoerd in het COMPAS-systeem en dat terugzending van het dossier naar de griffie noodzakelijk was. Deze informatieverstrekking was te meer van belang nu verzoeker in de daaraan voorafgaande periode meerdere malen had getracht informatie te krijgen over de stand van zaken.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
Verder is voldoende aannemelijk dat het parket na 14 april 1999 slechts heeft afgewacht tot de correctie van de ingevoerde gegevens door de griffie zou zijn uitgevoerd. Dat was niet juist. Gelet op het belang van een slachtoffer van een misdrijf had van het parket een alerte termijnbewaking mogen worden verwacht en had de griffie moeten worden gerappelleerd toen het dossier lange tijd in behandeling bleef bij de griffie.
Ter zake is onvoldoende inspanning verricht en de onderzochte gedraging is ook in zoverre niet behoorlijk.
3. Ten aanzien van de griffie van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat in eerste instantie de griffie van de arrondissementsrechtbank de gegevens van het vonnis onjuist heeft ingevoerd in het COMPAS-systeem. Op dit punt is in strijd gehandeld met de vereiste administratieve nauwkeurigheid.
Voorts is onvoldoende voortvarendheid betracht. Niet alleen is het dossier pas twee en een halve maand na de datum van het vonnis naar het parket gezonden, maar vervolgens is na 14 april 1999, toen het dossier retour werd ontvangen van het parket, niets meer met de zaak gedaan tot 28 juli 1999, het moment dat het parket om opheldering vroeg over de stand van zaken naar aanleiding van het onderzoek van de Nationale ombudsman. Geoordeeld moet worden dat ook de griffie onvoldoende oog heeft gehad voor de belangen van verzoekers zoon als slachtoffer van een misdrijf.
De onderzochte gedraging is ook in zoverre niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedragingen van het arrondissementsparket te 's Gravenhage en van de griffie van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, die worden aangemerkt als gedragingen van de Minister van Justitie, is gegrond.