Op 11 december 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Hoorn, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt over een politieoptreden dat op zondag 27 april 1997 omstreeks 05.15 uur op de Blauwbrug te Amsterdam heeft plaatsgevonden.
Hij klaagt er met name over dat motoragent R. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland:
- hem op agressieve en intimiderende manier heeft gesommeerd op de stoep te gaan staan;
- de fiets van zijn kennis met kracht aan de kant heeft gesmeten;
- hem ten onrechte - en met geweld - heeft aangehouden.
Tevens klaagt verzoeker erover dat ambtenaren van genoemd politiekorps hem, nadat hij naar het politiebureau was overgebracht, vanaf ongeveer 05.30 uur gedurende vijf uur hebben laten verblijven in een afgesloten ruimte van circa 2 x 2 meter, die niet was voorzien van een bed, terwijl hij wel had verzocht om een bed met dekens.
Ten slotte klaagt verzoeker erover dat een politieambtenaar opzettelijk opmerkingen van verzoeker uit het proces-verbaal had weggelaten, terwijl zij op commentaar van verzoeker hierover reageerde met de opmerking dat hij zes uur langer zou worden vastgehouden indien hij het proces-verbaal niet zou ondertekenen.
Achtergrond
1. Dienstvoorschrift 15.10.7 van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, voor zover hier van belang:
"Insluiting in een politiecel is slechts mogelijk:
a. Indien de ingeslotene verdacht wordt van een strafbaar feit waarop voorlopige hechtenis is toegelaten.
b. Indien de ingeslotene een vreemdeling is voor wie de termijn van oponthoud is verlengd of die in bewaring is gesteld in het kader van de Vreemdelingenwet.
c. Anderen, zoals de ingeslotene die door de Rechter-Commissaris in bewaring is gesteld, de ingeslotene die gelicht is uit het Huis van Bewaring en de ingeslotene die door de Officier van Justitie is geplaatst in het kader van tenuitvoerlegging van vonnissen. Deze insluiting vindt plaats in het kader van met het Openbaar Ministerie gemaakte afspraken.
d. Een persoon die in verband met zijn eigen veiligheid of de veiligheid van derden in een (bijzondere) observatiecel geplaatst moet worden.
Als hiervan geen sprake is, dient de ingeslotene in een dagverblijf geplaatst te worden. Personen die niet aan deze criteria voldoen, maar in de uren tussen 23.00 en 07.00 in een politiecellencomplex verblijven, kunnen zelf kiezen om ingesloten te worden in een politiecel dan wel in een dagverblijf.
2. Artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), voor zover hier van belang:
"Hij, die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."
3. Artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994:
"Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd."
4. Artikel 2 van de Politiewet 1993:
"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd een bij de zaak betrokken ambtenaar enige specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder en betrokken ambtenaar V. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. FEITEN
1. Op zondag 27 april 1997 omstreeks 05.15 uur constateerde politieambtenaar R. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, op dat moment bezig met motorsurveillance in de binnenstad van Amsterdam, dat de vrije doorstroming van het verkeer op en nabij de Blauwbrug werd gehinderd door twee mannen, zijnde verzoeker en een vriend van hem, die, staand op de rijbaan, met elkaar in gesprek waren. Naast hen lag, eveneens op de rijbaan, een fiets. Aanvankelijk verzocht politieambtenaar R. de mannen de rijbaan vrij te maken. Pas na sommatie begaven verzoeker en zijn kennis zich op de stoep. De fiets bleef achter op de rijbaan. R. verwijderde daarop de fiets van de rijbaan. Verzoekers kennis heeft zich vervolgens verwijderd van de plaats van het voorval, met medeneming van de fiets. Verzoeker werd aangehouden in verband met het niet opvolgen van het door politieambtenaar R. gegeven bevel om de rijbaan vrij te maken.
Verzoeker is vervolgens omstreeks 05.25 uur overgebracht naar het politiebureau.
Verzoeker is daar omstreeks 09.22 uur verhoord. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
Verzoeker is omstreeks 10.55 uur heengezonden.
In augustus 1997 heeft het verzekeringsbedrijf van de gemeente Amsterdam een bedrag van f 105,- uitgekeerd aan de kennis van verzoeker ter zake van schade aan de fiets.
2. Verzoeker heeft nog op de dag van zijn aanhouding een klacht ingediend bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland over het politieoptreden jegens hem gedurende de voorafgaande nacht.
3.1. De burgemeester van Amsterdam heeft de klacht op 30 oktober 1998 niet gegrond verklaard, een en ander overeenkomstig het daartoe strekkende advies van de Commissie voor de Politieklachten van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.
3.2. Het advies van de Commissie voor de Politieklachten van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland luidde als volgt:
"De klacht
Klager werd door een agressieve en intimiderende politieambtenaar gesommeerd om op de stoep te gaan staan. Klager deed dit en vroeg de politieambtenaar waarom hij zo'n houding aannam. Vervolgens gooide de politieambtenaar met de fiets van klagers vriend en werd klager hardhandig aangehouden. Klager vindt dat hij onterecht is aangehouden en hij zou het op prijs stellen als de betreffende politieambtenaar schriftelijk zijn excuses zou aanbieden. Verder klaagt hij ook over de 5 uur die hij zonder bed vast heeft moeten zitten. (...)
De feiten
Op zondag 27 april 1997 om 05.20 uur stond op de Blauwbrug een file wat niet gebruikelijk is op dat tijdstip en op die plek. Er lag een fiets midden op de rijbaan die de doorgang belemmerde. Naast deze fiets stond klager met een vriend. Beiden waren druk in gesprek met elkaar. De auto's passeerden de fiets door over de vrije trambaan te gaan rijden.
Klager verklaart hierover dat hij een feestje had gehad en dat hij een aantal biertjes had gedronken. Hij was in gesprek met een vriend toen een agressieve en intimiderende politieambtenaar (R.) hem sommeerde op de stoep te gaan staan. Volgens hem heeft hij de politieambtenaar de eerste keer dat hij hem vroeg om op de stoep te gaan staan, waarschijnlijk niet gehoord. Hij kan zich namelijk niet herinneren dat de politieambtenaar dit twee keer aan hem gevraagd heeft. Verder verklaart hij dat hij toen op de stoep is gaan staan en aan de politieambtenaar heeft gevraagd waarom hij zo agressief tegen hen was. Volgens klager heeft R. vervolgens met de fiets gesmeten nadat hij een opmerking maakte in de trant van:
"Moet ik de fiets in de gracht gooien?".
R., die met motorsurveillance was belast, bevond zich om 05.20 uur in de Amstelstraat in Amsterdam. Hij verklaart hieromtrent dat op zijn verzoek om het gesprek op de stoep te vervolgen en de fiets van het wegdek te verwijderen door de twee mannen niet werd gereageerd. Na een tweede verzoek heeft R. hen kenbaar gemaakt dat als zij niet aan zijn vordering zouden voldoen, hij hen zou aanhouden ingevolge artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. De twee mannen reageerden volgens R. nog steeds niet en hij heeft toen de fiets op de stoep geplaatst. De politieambtenaar verklaart dat hij niet met de fiets gesmeten heeft, doch deze misschien wel "ietsje feller dan normaal" neergezet. Ook verklaart hij dat hij geïrriteerd raakte door de gehele gang van zaken.
De Commissie volgt voor wat betreft het niet voldoen aan het verzoek de lezing van de politieambtenaar, nu klager zelf verklaart dat hij het eerste verzoek waarschijnlijk niet heeft gehoord. Daarnaast stelt zij vast dat de bejegening van klager met enige irritatie van de politieambtenaar gepaard is gegaan.
Klager verklaart dat hij weg wilde lopen, maar dat de politieambtenaar hem toen met zijn motor de pas afsneed en hem bij zijn shirt vastpakte. Klager vroeg hem waarom hij zo aan zijn shirt zat te trekken. Volgens klager werd hij vervolgens hardhandig aangehouden.
Volgens R. pakte één van de mannen (de vriend), in plaats van gevolg te geven aan de vordering op de stoep te gaan staan, de fiets en reed vervolgens hard weg. R. heeft klager aangehouden terzake overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft hierbij om assistentie gevraagd aangezien klager weg wilde lopen en vermoedelijk dronken was (klager sprak met een dubbele tong, had bloeddoorlopen ogen en was onvast ter been).
De Commissie acht klagers lezing dat hij enigszins hardhandig is aangehouden aannemelijk nu haar is gebleken dat hij weg wilde lopen en dus niet meewerkte aan het verzoek om op de stoep te gaan staan.
Verder klaagt klager dat hij vijf uur in een cel zonder bed heeft doorgebracht. Hieromtrent is het volgende vast komen te staan. Klager is om 05.25 uur aangehouden en om 05.55 uur voorgeleid. In opdracht van de hulpofficier van justitie is hij niet in een cel, maar in het dagverblijf ingesloten. Voor kleine vergrijpen wordt een verdachte niet in een cel ingesloten.
In een dagverblijf is er geen bed. Aangezien klager in het dagverblijf ingesloten was, kreeg hij ook geen slaapfournituur. De politie verklaart dat als een ingeslotene van een dagverblijf zelf aangeeft te willen slapen in de nachturen zij alsnog slaapfournituur verstrekken. In dit geval is het de Commissie niet gebleken dat klager hier om gevraagd heeft.
Nadat hij vanaf 09.22 uur tot 10.53 uur was verhoord, is hij vervolgens om 10.55 uur heengezonden.
De behoorlijkheid
Een politieambtenaar dient - ook in een situatie waarin een burger bij hem irritatie opwekt - professionele zelfbeheersing op te brengen. Dat de betrokken politieambtenaar in dit geval op een enkel moment geïrriteerd reageerde, is gelet op de houding van klager en zijn vriend evenwel niet onbegrijpelijk en bovendien niet van dien aard dat het politieoptreden als onbehoorlijk moet worden aangemerkt.
Klager voldeed niet aan de bevoegd gegeven vordering om de fiets te verwijderen en op de stoep te gaan staan. Klager hinderde het verkeer op de weg. Hij trachtte zich vervolgens aan het politieoptreden te onttrekken. De betrokken politieambtenaar was daarom tot de aanhouding van klager gerechtigd. Door zich daartegen te verzetten heeft klager het aan zichzelf te wijten dat de aanhouding enigszins hardhandig verliep. Niet gebleken is dat het politieoptreden disproportioneel was. De Commissie acht dit optreden dan ook niet onbehoorlijk.
De Commissie acht het eveneens niet onbehoorlijk dat klager geen bed tot zijn beschikking kreeg, nu hij niet in een cel, maar in een dagverblijf verbleef en hij bij de politie niet heeft aangegeven dat hij wilde slapen. De Commissie neemt hierbij in aanmerking dat verdachten die een gering strafbaar feit hebben begaan niet in een cel, maar in het dagverblijf worden ingesloten. Bovendien was klager slechts gedurende één uur van de voor de nachtrust bestemde tijd in het dagverblijf ingesloten. De Commissie acht het niet onbehoorlijk dat voor deze korte tijd geen slaapfournituur is verstrekt, omdat klager in het dagverblijf zat en hij er niet om gevraagd had.
Het advies
De Commissie adviseert u de klacht ongegrond te verklaren."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat - samengevat - weergegeven onder KLACHT.
2. Ter onderbouwing van zijn klacht deelde verzoeker in zijn brief van 6 december 1998 aan de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:
"Om ongeveer 5 uur 's ochtends stond ik met een vriend op de fietsstrook van Blauwbrug te Amsterdam te discussiëren. Plots kwam er (...) een motoragent aanrijden en stopte op de weg vlak voor ons. Met veel kabaal maakte hij kenbaar dat we de fiets op de stoep moesten zetten. Toen dit niet naar voldoening ging, pakte de motoragent de fiets van zijn nieuwe plek, tilde hem omhoog en drieste dat hij de fiets wel even in de sloot zou gooien. Hij bedacht zich en liet de fiets met veel gekletter op de grond stuiteren. Mijn vriend pakte snel zijn fiets en liep een tiental meter verder om de fiets daar veilig neer te zetten. Ondertussen gaf ik aan de politieagent, die inmiddels naar zijn motor - die voor een verkeersomleiding over de trambaan zorgde - liep, te kennen dat hij niet echt vriendelijk bezig was.
Om niet aan dit soort kleinigheden te veel tijd te spenderen ging ik vervolgens weg. Op dat moment reed de motoragent mij echter op de stoep klem, greep me beet en gaf aan dat ik gearresteerd was. Omdat ik op dat moment niet nog meer problemen wilde veroorzaken bij deze agressieve man heb ik mijn arrestatie rustig ondergaan.
Ik heb de resterende nacht moeten doorbrengen op een houten bankje in een kamertje van circa 2x2 meter. In de ochtend mocht ik mijn relaas bij een politievrouw uitbrengen. Terwijl ik dacht opgepakt te zijn vanwege - vermeend - beledigen van een politieambtenaar, kreeg ik tot mijn verbazing te horen dat ik gearresteerd was vanwege het niet gehoor geven aan een verordening, en wel de verordening om op de stoep te staan. Verbaasd was ik omdat ik op de stoep gearresteerd ben. Tijdens het gesprek met deze politievrouw bleek dat enkele cruciale gegevens niet in het proces-verbaal kon worden opgenomen omdat die volgens haar niet klopte.
Bijvoorbeeld, toen ik aangaf dat de heer R. (de motoragent) agressief aankwam, gaf zij als reactie dat zij hem kende, dat hij niet zo is, en dat zij daarom dat niet in het proces-verbaal kon vermelden. Toen ik aangaf dat de fiets op de fietsstrook lag gaf zij te kennen dat er geen fietsstrook was en dat zij wederom dat gegeven niet in het proces-verbaal kon vermelden (ik ben later meerdere malen over de desbetreffende fietsstrook heen gelopen om me ervan te overtuigen dat deze er toch echt wel was). Op het moment dat ik aangaf het proces-verbaal niet als zodanig kon ondertekenen, gaf zij met een glimlach te kennen dat ik dan nog een 6 tal uur zou kunnen worden vastgehouden. (...)
Na een gesprek met de klachtenbehandelaar van het eerder vermelde politiebureau heeft de Commissie voor Politieklachten Amsterdam-Amstelland zich over de situatie gebogen, met als eindresultaat een advies aan de Burgemeester van Amsterdam. Op grond van dit advies heeft de burgemeester besloten om mijn klacht ongegrond te verklaren."
C. Standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-amstelland
1. Bij de opening van het onderzoek legde de Nationale ombudsman de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland onder meer de volgende vragen voor:
"1a) Hoe luiden binnen uw korps de richtlijnen voor wat betreft het in de nachtelijke uren insluiten van aangehouden personen?
1b) Speelt het tijdstip van insluiting en het - te verwachten - tijdstip van verhoor een rol bij de verdeling van de in te sluiten personen over de beschikbare verblijf- en celruimten?
1c) Speelt de conditie van de in te sluiten persoon daarbij een rol?
2) Welke vorm van verzorging heeft verzoeker in de tijd tussen 05.55 uur en 09.22 uur gekregen?
3) Was er gedurende de periode dat verzoeker ingesloten was in een dagverblijf een gewone cel beschikbaar? Zo ja, waarom is verzoeker niet daarin geplaatst?"
2.1. In reactie op de klacht van verzoeker en in reactie op de vragen van de Nationale ombudsman deelde de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland onder meer mee de klacht voor wat betreft de bejegening, de aanhouding met geweld en de detentieomstandigheden ongegrond te achten. Voor de motivering hiervan verwees de korpsbeheerder naar het in het kader van de politieklachtenprocedure gegeven advies van de Commissie voor de Politieklachten (zie hiervoor onder A.3.2.)
2.2. In aanvulling hierop deelde de korpsbeheerder de Nationale ombudsman vervolgens onder meer mee dat hij verzoekers klacht over het aan de kant gooien van de fiets gegrond achtte, terwijl hij zich van een oordeel onthield op het punt van de beweerde intimidatie en het niet opnemen in het proces-verbaal van bepaalde opmerkingen.
3. Als bijlage bij de reactie van de korpsbeheerder was gevoegd een rapportage van 21 mei 1999 van inspecteur van politie B. Hierin deelde hij onder meer het volgende mee:
"Voor de beantwoording van vraag 1a, 1b en 1e m.b.t. de interne richtlijnen van het korps sluit ik kopieën bij van gedeelten uit het Dienstvoorschrift 15.10.7, waarin de zorg voor en bejegening van ingeslotenen in cellencomplexen is wordt geregeld. Hiermee zijn m.i. deze vragen beantwoord (zie ACHTERGROND onder 1.; N.o.).
Op vraag 2 kan ik geen antwoord geven. Dit soort gegevens uit de arrestantenadministratie zijn niet meer voorradig. Zij worden na plm. anderhalf jaar geschoond. Om de zelfde reden is het ook niet meer te achterhalen of er naast het dagverblijf waarin klager was geplaatst ook nog een cel beschikbaar was (vraag 3)."
4. Als bijlage bij de reactie van de korpsbeheerder was verder gevoegd een ongedateerde rapportage van ambtenaar R., brigadier van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Hierin deelde hij onder meer het volgende mee:
"Op zondag 27 april 1997 te 05.20 uur bevond ik mij in uniform gekleed en met motorsurveillance belast op de openbare weg de Amstelstraat te Amsterdam. Op de Blauwbrug zag ik een aantal auto's staan die niet verder konden rijden. Ik hoorde dat er een aantal van deze auto's luid claxonneerden. Gezien het vroege tijdstip is het niet gebruikelijk dat er aldaar een file staat op deze voornoemde plek.
Ter plaatse aangekomen zag ik midden op de rijbaan een fiets liggen. Tevens zag ik dat er twee mannen rustig bij staan. Ik zag dat zij druk met elkaar in gesprek waren. Ik zag dat de auto's inmiddels alleen deze fiets konden passeren door over de vrije trambaan te gaan rijden.
Ik zag dat de doorgang van de rijbaan werd belemmerd door de fiets die op het wegdek lag.
Op mijn verzoek aan beide mannen om hun (gesprek; N.o.) op de stoep verder te vervolgen werd niet gereageerd. Tevens verzocht ik hun vriendelijk opdat zij hun fiets van het wegdek konden halen aangezien daarmee (zij; N.o.) de doorgang van het overige verkeer belemmerden.
Ik zag dat beide mannen in het geheel niet mijn richting opkeken. De beide mannen bleven gewoon midden op de rijbaan staan en hun gesprek vervolgen.
Hierop heb ik hun nogmaals gevraagd hun gesprek op de stoep te vervolgen en de fiets van het wegdek te verwijderen zodat het normale verkeer weer doorgang kon vinden.
De beide mannen namen hierop wederom niet de moeite om in mijn richting te kijken. Ik kreeg het gevoel alsof ik lucht voor hen was. Hierop heb ik hun op duidelijke wijze kenbaar gemaakt dat als zij niet zouden voldoen aan mijn vordering zij zouden worden aangehouden ingevolge artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Door de gehele gang van zaken was ik uiteraard wat geïrriteerd geraakt.
Ik zag vervolgens dat beide mannen treiterend langzaam vanaf het wegdek ietsje naar de stoep toe liepen. De fiets bleef echter op het wegdek liggen waardoor het overige verkeer bleef gestremd. Hierop heb ik mijn dienstmotor op de zijstandaard gezet en heb vervolgens de fiets vanaf het wegdek op de stoep geplaatst, gezien het voorafgaande misschien ietsje feller als normaal.
In de klacht wordt echter gesproken over smijten. Dit is beslist niet het geval.
Hierop zag ik dat een van de mannen de fiets oppakte en daarmee hard weg reed over de rijbaan van de Blauwbrug in de richting van het Waterlooplein te Amsterdam. Aangezien er in de klacht wordt gesproken over een slag in het voorwiel, losse spaken en een gebroken spatbord, bevreemd het mij dat de man nog zo snel weg kon fietsen.
Op zondag 27 april 1997 te 05.25 uur heb ik hierop de andere man aangehouden ter zake overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (zie ACHTERGROND onder 2.; N.o.).
Omdat de aangehouden verdachte alleen met behulp van een dienstauto kon worden overgebracht heb ik via mijn portofoon collega's ter plaatse laten komen. De man die ik op dat moment vast hield begon moeilijk te doen. Hij wilde ook weglopen. Door het gestribbel van deze man viel mijn motor haast van de zijstandaard op het wegdek. Ik moest dus en de man en de motor goed vasthouden. De man sprak met zogenaamde dubbele tong, had bloeddoorlopen ogen en was zeer onvast ter been. De adem van deze man riekte zeer naar inwendig gebruik van alcoholhoudende drank.
Met behulp van inmiddels ter plaatse gekomen collega's is deze aangehouden man vervoerd naar het politiebureau Prinsengracht. Ik wilde toen ook naar het politiebureau Prinsengracht rijden. Ik zag toen dat de andere man weer snel aan kwam lopen. Deze man begon met mij weer een discussie. Aangezien ik daar op dat moment geen behoefte meer aan had heb ik hem verteld om naar het politiebureau Prinsengracht te gaan alwaar men hem het een ander kon uitleggen. Ook deze man had zeer bloeddoorlopen ogen en was zeer onvast ter been. Ik hoorde de man zeer luid tegen mij schreeuwen. Hij deed dit vlak bij mijn oor. Hierop besloot ik om verdere escalatie te voorkomen weg te rijden.
Gezien het gedrag van beide mannen ten opzichte van mij had ik voor mijzelf de beslissing genomen om hun met hetzelfde gedrag te confronteren zoals zij dit tegenover mij deden. Mijn gedrag op dat moment kan men omschrijven als streng en rechtvaardig."
5. Als bijlage bij de reactie van de korpsbeheerder was verder gevoegd een proces-verbaal van verhoor van 27 april 1997. Hierin was als verklaring van de verdachte onder meer het volgende opgenomen:
"Op zondag 27 april 1997, omstreeks 05:15 uur bevond ik mij op de Amstelstraat ter hoogte van de Blauwbrug. Ik bevond mij op de rijbaan van de Amstelstraat. Ik was in gesprek met een vriend, wiens naam ik niet wil noemen. Ik had een feestje gehad en had een aantal biertjes gedronken.
Ik bevond mij aan de rand van de stoep samen met mijn vriend. De fiets van mijn vriend lag op dezelfde hoogte als waar wij stonden. Ik ben er zeker van dat wij het overige verkeer op het moment dat wij ons op de rijbaan bevonden niet hebben gehinderd.
Op een gegeven moment kwam er een motoragent uit de richting van de Amstelstraat aanrijden. Deze agent stopte bij ons en zei tegen ons dat we op de stoep moesten gaan staan. Ik heb hier toen ook gehoor aan gegeven en ben op de stoep gaan staan.
U zegt mij dat de agent twee keer aan mij heeft gevraagd of ik op de stoep wilde gaan staan. Ik kan mij dit niet herinneren. Waarschijnlijk heb ik de eerste keer dat de agent mij gevraagd heeft om op de stoep te gaan staan dit niet gehoord. Toen ik op de stoep stond vroeg ik aan de agent waarom hij zo deed tegen mij. Ik vroeg hem waarom hij zo agressief was tegen mij. De agent reageerde hierop erg kortaf. Ik weet niet meer precies wat hij tegen mij zei, maar het klonk erg intimiderend.
Vervolgens zag ik dat de agent terwijl hij nog op zijn motor zat de fiets die nog op de rijbaan lag oppakte. De agent zei hierbij iets van: "moet ik hem in de gracht gooien." Vervolgens gooide hij de fiets op de stoep. Ik wilde hierna weglopen in de richting van het Waterlooplein. De agent sneed mij echter met de motor de pas af.
De agent pakte mij vast aan mijn shirt en begon aan mij te trekken. Ik vroeg aan hem waarom hij aan me zat te trekken. Ik weet niet meer precies wat hij hierop antwoordde, hij liet me echter niet los. Even later zag ik dat er andere collega's bij kwamen en ben ik meegenomen naar het politiebureau."
D. standpunt van de hoofdofficier van justitie te amsterdam
In reactie op de klacht van verzoeker deelde de hoofdofficier van justitie te Amsterdam onder meer het volgende mee:
"Naar aanleiding van de door u geformuleerde onderdelen van de klacht wordt alleen ingegaan op het klachtonderdeel dat de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie raakt. Dit onderdeel van de klacht luidt: dat verzoeker ten onrechte - met geweld - is aangehouden. (...)
Op 27 april 1997 rond 5:20 uur stonden twee mannen op de rijbaan (Amstelstraat). Tevens lag er een fiets op de rijbaan. Dit wordt zowel door de verbalisant als verzoeker bevestigd. Vanaf dit punt lopen de lezingen uiteen. Volgens de verbalisant stonden de mannen midden op de rijbaan (evenals de fiets) en werd het verkeer gehinderd.
Verzoeker is van oordeel dat hij samen met zijn vriend dicht bij de stoep stond en dat de fiets op dezelfde hoogte lag. Volgens verbalisant stopte verbalisant zijn motor en verzocht de mannen - met medeneming van de fiets - op de stoep verder te praten. Toen de mannen niet reageerden heeft hij andermaal de mannen verzocht op de stoep te gaan staan. Toen zij nog niet reageerden heeft de verbalisant gevorderd dat de mannen op de stoep zouden gaan staan - met medeneming van de fiets.
Volgens verzoeker is hij na het verzoek op de stoep gaan staan en heeft hij maar één verzoek/vordering gehoord.
Naar mijn oordeel is de lezing van de verbalisant aannemelijk aangezien de verzoeker in gesprek was, onder invloed van alcohol verkeerde en gezien het feit dat de verbalisant een gedetailleerde beschrijving van de situatie ter plekke heeft gegeven.
De verbalisant mocht uit het feit dat verzoeker pas na het derde verzoek op de stoep is gaan staan concluderen dat verzoeker het bevel had gehoord. Verzoeker heeft de fiets echter niet op de stoep gezet (dit is uiteindelijk door de verbalisant gedaan). Doordat verzoeker wel op de stoep is gaan staan, maar daarbij de fiets niet meenam, heeft hij niet (volledig) voldaan aan een bevoegd gegeven ambtelijk bevel. Verbalisant had op dit moment een redelijk vermoeden van schuld terzake van een strafbaar feit, te weten, het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. Het oordeel van verzoeker dat het verkeer niet gehinderd werd door de situatie doet hieraan niets af. Ook het feit dat de zaak is geseponeerd (wegens gebrek aan bewijs) op 14 mei 1997 doet niet af aan het feit dat klager terecht als verdachte is aangehouden.
Verzoeker liep weg en trachtte zich te onttrekken aan zijn aanhouding. Doordat verzoeker wegliep en de verbalisant dit probeerde te verhinderen, is verzoeker door de verbalisant beetgepakt. Hierbij trok hij aan het shirt van verzoeker. Deze wijze van handelen door de verbalisant is te wijten aan het gedrag van verzoeker. Het handelen van de verbalisant kan niet als disproportioneel of onbehoorlijk worden aangemerkt, mede gezien het feit dat verbalisant alleen was.
Ik acht op grond van bovenstaande bevindingen de klacht van verzoeker ongegrond."
E. verklaring ambtenaar v.
Op 27 oktober 1999 verklaarde ambtenaar V., hoofdagent van politie bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, het volgende:
"Nadat u mij zojuist het door mij in deze zaak opgemaakte proces-verbaal hebt voorgelezen, en u mij de op mij betrekking hebbende klacht van verzoeker hebt voorgehouden, verklaar ik het volgende:
Ik kan mij de situatie waarover u mij wenst te spreken slechts vaag herinneren.
Het lijkt mij volstrekt onwaarschijnlijk dat ik zou hebben geweigerd om bepaalde opmerkingen van verzoeker in het proces-verbaal op te nemen. De lezing van verdachte moet naar mijn idee zo volledig mogelijk in het proces-verbaal worden opgenomen. Als verzoeker tijdens het verhoor opmerkingen zou hebben gemaakt over de gemoedstoestand van de motoragent of over de verkeerssituatie, dan zou ik die opmerkingen ook hebben opgenomen.
Het is niet aan mij om de door een verdachte gegeven lezing verdraaid of slechts gedeeltelijk weer te geven.
Ik acht het verder volstrekt ondenkbaar dat ik verzoeker zou hebben gedreigd met een verlenging van zijn verblijf aan het bureau als hij zijn verklaring niet zou willen ondertekenen."
Beoordeling
Algemeen
In de vroege ochtenduren van zondag 27 april 1997 bevond verzoeker zich samen met een kennis op de rijbaan op of nabij de Blauwbrug te Amsterdam. Hij was daar in gesprek met die kennis. De fiets van verzoekers kennis lag naast de twee mannen op de rijbaan.
Op enig moment verzocht een langskomende motoragent hen de rijbaan vrij te maken. Ook na herhaling van het verzoek voldeden verzoeker en zijn kennis niet aan dat verzoek. Nadat de motoragent hen had gesommeerd de rijbaan vrij te maken, begaven verzoeker en de kennis zich op de stoep. De fiets bleef achter op de rijbaan. De motoragent heeft vervolgens de fiets met enige kracht van de rijbaan verwijderd.
Verzoekers kennis heeft daarop, met medeneming van de fiets, de plaats van het voorval verlaten.
Verzoeker werd door de motoragent aangehouden vanwege het niet opvolgen van diens bevel om de rijbaan vrij te maken.
Verzoeker is daarop omstreeks 05.30 uur naar het politiebureau overgebracht. Hij is daar ingesloten, verhoord en om ongeveer 11.00 uur heengezonden.
a. Met betrekking tot het politieoptreden
1.1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat, op het moment dat hij zich met zijn kennis op of nabij de Blauwbrug ophield, een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem op agressieve en intimiderende wijze is tegemoet getreden, terwijl daarvoor geen aanleiding was.
1.2. Verzoeker kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat voor politieoptreden geen aanleiding bestond.
Toen verbalisant R., geconfronteerd met een gezien het vroege tijdstip ongebruikelijke file op zoek ging naar de oorzaak daarvan, constateerde hij dat de file werd veroorzaakt door twee mannen, onder wie verzoeker. Verzoeker heeft niet weersproken dat sprake was van een file. Dat de door de verbalisant aangetroffen file een andere oorzaak had dan de door de verbalisant aangevoerde, is niet gesteld of gebleken.
Gebleken is verder dat verzoekers lezing over de plaats waar hij en zijn kennis stonden opgesteld niet consistent is, zodat op dat punt meer waarde wordt gehecht aan de lezing van de verbalisant.
1.3. Door hun handelwijze hebben verzoeker en zijn kennis in strijd gehandeld met het voorschrift van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (zie ACHTERGROND onder 3.).
Politieambtenaar R. heeft terecht geprobeerd de oorzaak van de ontstane overlast weg te nemen door de beide mannen te verzoeken hun gesprek op de stoep voort te zetten en daarbij de fiets mee te nemen. Het staat vast dat verzoeker en zijn kennis politieambtenaar R. aanvankelijk hebben genegeerd en vervolgens niet hebben voldaan aan de bevoegd gegeven opdracht om de rijbaan vrij te maken. Gezien de voor het overige verkeer ontstane situatie, is het juist dat de betrokken politieambtenaar zelf handelend is opgetreden nadat verzoeker en zijn kennis zich op de stoep hebben begeven met achterlating van de fiets op de rijbaan.
1.4. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland heeft terecht opgemerkt dat van een politieambtenaar professionele zelfbeheersing mag worden verlangd.
Dat de bij R. ontstane irritatie over de houding van verzoeker en diens kennis zodanige vorm heeft aangenomen dat geoordeeld zou moeten worden dat R. zijn zelfbeheersing heeft verloren, is niet gebleken.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
2.1. Verzoeker klaagt er verder over dat de betrokken politieambtenaar de fiets van zijn kennis met kracht aan de kant heeft gesmeten.
2.2. Gebleken is dat motoragent R. de, ondanks zijn sommatie, op de rijbaan achtergebleven fiets met enige kracht van de rijbaan heeft verwijderd.
Politieambtenaar R. heeft erkend dat hij bij die verwijdering mogelijk iets feller te werk is gegaan dan onder normale omstandigheden het geval zou zijn, maar hij heeft ontkend dat daarbij sprake was van smijten met de fiets. Politieambtenaar R. heeft verder ontkend dat de fiets door zijn optreden beschadigd was geraakt aan spatbord en voorwiel, verzoekers kennis had zich immers direct nadat de fiets van de rijbaan was verwijderd, met grote vaart fietsend verwijderd van de plaats van het voorval.
2.3. Gezien het feit dat de doorgang voor het overige verkeer onverminderd belemmerd werd door de naast de stoep liggende fiets, is het mede gezien de weigerachtige houding van verzoeker en zijn kennis begrijpelijk dat R. de fiets uiteindelijk van de rijbaan heeft verwijderd. De verwijdering heeft kennelijk op zodanige wijze plaatsgevonden dat schade aan de fiets is ontstaan, waarvoor het verzekeringsbedrijf van de gemeente Amsterdam aan de eigenaar van de fiets een bedrag van f 105,- heeft uitgekeerd. De korpsbeheerder is van mening dat verzoekers klacht op dit punt gegrond is. De Nationale ombudsman deelt dit standpunt.
De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
3.1. Verzoeker klaagt er verder over dat de betrokken politieambtenaar hem ten onrechte en met geweld heeft aangehouden.
3.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 2 van de Politiewet 1993 (zie ACHTERGROND onder 4.) behoort het tot de taken van de politie om een einde te maken aan een schending van de rechtsorde.
De hier aan de orde zijnde gedraging van verzoeker levert zo'n schending van de rechtsorde op, immers de gedraging is in strijd met het bepaalde in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (zie ACHTERGROND onder 3.).
Daarmee staat vast dat politieambtenaar R. bevoegd was om verzoeker het bevel te geven de rijbaan te ontruimen. Ook staat vast dat verzoeker en zijn kennis het desbetreffende bevel slechts gedeeltelijk hebben opgevolgd, door de fiets op de straat achter te laten.
Daarmee hebben zij zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (zie ACHTERGROND onder 2.) en was politieambtenaar R. tot aanhouding bevoegd.
Omdat verzoeker zich aan de aanhouding trachtte te onttrekken, heeft politieambtenaar R. hem vervolgens beetgepakt. Dat de wijze waarop dit beetpakken plaatsvond moet worden aangemerkt als buitenproportionele geweldstoepassing is niet gebleken.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
b. Met betrekking tot het verblijf op het politiebureau
1. Verzoeker klaagt er verder over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem vanaf ongeveer 05.30 uur gedurende een aantal uren hebben laten verblijven in een ruimte van ongeveer 2 x 2 meter, die niet was voorzien van een bed, terwijl hij daar wel om had gevraagd.
2. Onder verwijzing naar de van toepassing zijnde korpsrichtlijnen, deelde de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland in reactie op dit deel van de klacht mee, dat verzoeker in een dagverblijf was geplaatst omdat hij niet in aanmerking was gekomen voor verblijf in een cel.
Op grond van de korpsrichtlijnen kan een ingeslotene, die op zich niet in aanmerking komt voor plaatsing in een cel, vragen om gedurende de nachtelijke uren toch in een cel te worden geplaatst. Aan zo'n verzoek kan alleen worden voldaan als er op dat moment een cel beschikbaar is.
De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland heeft te kennen gegeven dat niet meer kan worden nagegaan of op het moment dat verzoeker in het dagverblijf werd geplaatst celruimte beschikbaar was, omdat informatie dienaangaande na anderhalf jaar wordt vernietigd.
3. Op grond van het hier toepasselijke dienstvoorschrift (zie ACHTERGROND onder 1.)
is verzoeker na aankomst op het politiebureau omstreeks 06.00 uur ingesloten in een dagverblijf.
Nu niet meer kon worden achterhaald of verzoeker toen heeft te kennen gegeven te willen verblijven in een cel met slaapfaciliteiten dient de Nationale ombudsman zich op dit punt van een oordeel te onthouden.
4. Overwogen wordt nog dat verzoeker slechts tot 07.00 uur kon verzoeken om verblijf in een politiecel met slaapfaciliteit. Voor zover verzoekers klacht betrekking heeft op de periode na 07.00 uur, is de onderzochte gedraging behoorlijk.
C. Met betrekking tot het proces-verbaal
1. Tenslotte klaagt verzoeker erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland opzettelijk opmerkingen van verzoeker uit het proces-verbaal heeft weggelaten, terwijl zij op commentaar van verzoeker hierover reageerde door te zeggen dat hij zes uur langer zou worden vastgehouden als hij zou weigeren het proces-verbaal te ondertekenenen.
2. De politieambtenaar om wie het hier gaat, heeft verzoekers lezing uitdrukkelijk weersproken.
3. Vast staat dat toen verzoeker op 27 april 1997 een klacht indiende bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland over het politieoptreden eerder die dag, hij niet heeft geklaagd over de hier aan de orde zijnde opmerkingen van politieambtenaar V.
Pas in zijn brief van 6 december 1998 aan de Nationale ombudsman brengt verzoeker de handelwijze van politieambtenaar V. ter sprake.
Nu verzoeker ruim anderhalf jaar na dato voor het eerst heeft geklaagd over de handelwijze van politieambtenaar V. en zij zelf uitdrukkelijk heeft ontkend de door verzoeker aangevoerde uitlatingen te hebben gedaan, wordt aan de verklaring van V. ter zake meer waarde gehecht dan aan die van verzoeker.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond, behalve wat betreft de wijze van verwijdering van de fiets. Op dit punt is de klacht gegrond. Op het punt van het tussen 06.00 uur en 07.00 uur insluiten in een ruimte zonder slaapfaciliteit wordt geen oordeel gegeven.