1999/463

Rapport

Op 3 februari 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Ittervoort, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord en met een klacht over een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord.

Nadat verzoeker bij brief van 7 april 1999 zijn verzoekschrift had aangevuld, werd naar deze gedragingen een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dat korps (de burgemeester van Venlo).

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt er over dat het regionale politiekorps Limburg-Noord op 25 juli 1998 naar aanleiding van een verkeersongeval te Ittervoort, via de Verzekeraarshulpdienst een bergingsbedrijf heeft laten inschakelen, terwijl verzoeker kort daarvoor al op de plaats van het ongeval een met naam genoemde ambtenaar van dat regiopolitiekorps had meegedeeld dat verzoekers bergingsbedrijf zou zorgdragen voor het afslepen van een/de bij het ongeval betrokken voertuig(en).

Voorts klaagt verzoeker er over dat de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord zijn brief van 6 november 1998 in verband met bovenstaande, ondanks een rappel van 18 januari 1999 en tot op het moment dat verzoeker zich op 2 februari 1999 tot de Nationale ombudsman wendde, niet heeft beantwoord.

Achtergrond

Het bergen van beschadigde voertuigen na een ongeval

In Nederland hebben verzekeringsmaatschappijen al sinds geruime tijd zogenoemde alarmeringsdiensten opgericht. Op dit moment zijn er negen van dergelijke diensten (onder meer SAS, SOS, VHD, Eurocross e.a.). De alarmeringsdiensten houden zich onder meer bezig met het in opdracht van verzekeraars doen bergen en veiligstellen van bij ongevallen betrokken dan wel gestrande personenauto's. De alarmeringsdiensten werken alle ten behoeve van een of meerdere verzekeringsmaatschappijen. De verzekeraars hebben de hulpverlening aan hun verzekerden ter zake van takelen en berging uitbesteed aan de alarmeringsdiensten. Alle in Nederland werkzame verzekeraars op het terrein van personenautoverzekeringen zijn bij een van de alarmeringsdiensten aangesloten.

Eigenaren van personenauto's zijn voor de kosten van takelen en bergingswerkzaamheden verzekerd. Het gaat dan om die gevallen waarin met het betrokken voertuig niet meer op eigen kracht verder kan worden gereden anders dan ten gevolge van pech aan het voertuig. In de wettelijk verplichte WA-verzekering is hiervoor door de in Nederland actief zijnde verzekeraars een dekking opgenomen. Dit betekent dat alle WA-verzekerden verzekerd zijn tegen de kosten van takelen en berging.

Er zijn circa 250 bergingsbedrijven in Nederland actief. Een zeer groot aantal van hen is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging van Bergingspecialisten (VBS).

Sinds 1986/1987 hanteren de alarmeringsdiensten een door hen ontworpen bergingsregeling. Nederland is daartoe in rayons verdeeld. In elk rayon is een bergingsbedrijf aangewezen dat de bergingsdiensten verricht. Het betrokken bergingsbedrijf heeft een contract met een alarmeringsdienst. De politiekorpsen in Nederland zijn op de hoogte gesteld van de indeling in rayons en van het in ieder rayon aangewezen bergingsbedrijf. Aldus is sprake van een gesloten systeem.

Omdat deze bergingsregeling wellicht in strijd zou zijn met de Wet economische mededinging dienden een aantal alarmeringsdiensten in mei 1994 bij de Minister van Economische Zaken een verzoek in om ontheffing van het Besluit marktverdelingsregelingen (Besluit van 19-1-1994, Stb. 56; vervallen met ingang van 1-1-1998). Op 2 juli 1997 vroeg de Minister van Economische Zaken advies aan de Commissie economische mededinging over zijn voornemen om het verzoek om ontheffing af te wijzen. Op 23 oktober 1997 bracht de Commissie advies uit aan de Minister. Omdat op 1 januari 1998 de nieuwe Mededingingswet (Mw; Wet van 22-05-1997, Stb. 242) in werking trad, droeg de Minister de Nederlandse mededingingautoriteit (Nma) op om in deze zaak een besluit te nemen.

De gezamenlijke alarmeringsdiensten waren er inmiddels toe overgegaan een nieuwe bergingsregeling in het leven te roepen. Voor deze regeling dienden zij ook een ontheffingsverzoek in bij de Nma. Op grond van de nieuw ontworpen regeling (Bergingsregeling Incident Management) zal er voor de rayons een aanbesteding worden gestart. Bergingsbedrijven kunnen een offerte uitbrengen. Afhankelijk van prijs en verwachte kwaliteit gaat de alarmeringsdienst dan een contract voor drie jaar aan met een bergingsbedrijf.

Bij besluit van 30 maart 1999 besliste de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit op de ontheffingsverzoeken. In dit besluit staat onder meer het volgende vermeld:

"Gelet op het bovenstaande wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 17 Mw. voor wat betreft het ontheffingsverzoek met betrekking tot de Bergingsregeling Incident Management. De ontheffing zal worden verleend voor de duur van 5 jaar, aanvangende op de dag van ondertekening van dit besluit.

De ontheffingsverzoeken met betrekking tot standaardovereenkomsten die deel uitmaken van de Bestaande Bergingsregeling worden afgewezen. Teneinde zoveel mogelijk te voorkomen dat er een situatie ontstaat waarin de Bestaande Bergingsregeling niet meer kan worden gehanteerd en de Bergingsregeling Incident Management nog niet is geïmplementeerd - dit omdat de aanbesteding van de rayons voor de eerste berging enige tijd zal kunnen vergen - wordt bepaald dat de afwijzing van de ontheffingsverzoeken die samenhangen met de Bestaande Bergingsregeling in werking zal treden op 1 december 1999, of zoveel eerder als de Bergingsregeling Incident Management volledig in werking treedt."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd twee betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker is eigenaar van een autoservicebedrijf te Ittervoort. Zijn bedrijf verleent onder meer bergingsdiensten. Verzoekers bedrijf was echter niet als zogenoemd rayonbergingsbedrijf aangewezen door een van de alarmcentrales in Nederland (zie achtergrond).

2. Op 25 juli 1998 vond een aanrijding plaats op het industrieterrein te Ittervoort tussen een personenauto en een vrachtwagen. De plaats van de aanrijding was op relatief korte afstand van verzoekers bedrijf. Verzoeker begaf zich naar de plaats van de aanrijding en meldde zich bij de ter plaatse aanwezige ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Noord. Verzoeker bood aan de door de aanrijding beschadigde personenauto te bergen. Verzoeker wachtte vervolgens enige tijd ter plaatse op de afhandeling van het verkeersongeval. Enige tijd later haalde hij zijn bergingsvoertuig op en keerde daarmee terug naar de plaats van de aanrijding. De politieambtenaren hadden inmiddels via de meldkamer van het regionale politiekorps de alarmcentrale de Verzekeraarshulpdienst (VHD) ingelicht. De VHD schakelde vervolgens het rayonbergingsbedrijf X in. Uiteindelijk verrichtte dit bedrijf de berging. Verzoeker vertrok onverrichterzake.

3. Bij brief van 28 juli 1998 diende verzoeker een klacht in over het politieoptreden van 25  juli 1998 bij de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord. In die brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

"Na eigen informatie en voorbijkomende brandweer met zwaailamp en sirene, ben ik met luxe auto poolshoogte gaan nemen op de plaats van het ongeval. Hier trof ik genoemde vracht en personenauto aan met bestuurder van Suzuki nog achter het stuur in beklemde toestand. Brandweer en ambulance waren bezig slachtoffer te bevrijden. Korte tijd later volgde een eerste politievoertuig (later volgde nog een tweetal) bij de bemanning van het eerste voertuig heb ik mij voorgesteld als zijnde een erkende VBS (Nederlandse Vereniging van Bergingspecialisten; N.o.) berger uit Ittervoort en verteld dat bestuurder een regelmatige klant van ons was in de garage en ook uit Ittervoort kwam. Bij berging van Suzuki, ik als erkend VBS berger hiervoor zorg kon dragen, mede ook gezien de afstand van ons bedrijf 1-a-1½ km van plaats des ongevals. Agent zei mij: "blijf hier maar staan ik zal even kijken en overleggen met brandweer en stand van zaken, dan hoort u direct wel van mij". Intussen waren nog twee politieauto's aangekomen ter plaatse, van de toen aanwezige drie vertrokken na melding er twee van, waarbij ook de door mij aangesproken agent. Voor hij weg wilde rijden ben ik naar zijn auto toegelopen, hij draaide portierraampje omlaag, waarna ik hem vroeg waarom hij zonder acht op mij te slaan en uitleg te geven zo weg wilde gaan. Agent vertelde mij dat dit via de VHD ging dus dat was klaar en geregeld. Waarom ik geen uitleg kreeg en opdracht was mij vreemd en verraste mij.

Snel ben ik naar huis gegaan en heb de VHD in kennis gesteld en een opdracht aangevraagd en gekregen na navraag bij collega's van alarmwachter of er al een aanmelding was van aanrijding Ittervoort, bij niemand nog binnengekomen dus rijden maar. Voertuig gegevens kon ik nog niet meedelen daar kenteken nog in voertuig lag en door de bemanning van de brandweer, voertuig met zeilen (terecht) aan het oog onttrokken was i.v.m. bevrijding slachtoffer.

Alarmwachter VHD deelde mij mede: "geen probleem geef deze maar door na terugkomst met betr. voertuig." Wel heb ik nog doorgegeven dat het ging om een blauwe Suzuki met begin letters van kenteken: (...),

Samen met een zoon ben ik erheen gereden, slachtoffer was per ambulance al afgevoerd, waarna ik mij gemeld heb bij de daar nog aanwezige agenten waaronder gebiedsmentor agent L., over berging Suzuki.

Agent L. deelde mij mede dat er nog een t.o. (techn.onderz.) op moest plaatsvinden alvorens tot berging kon worden overgegaan. Dit alles tussen de tijdsperiode 14.15.u - 15.00 u. Het was wachten-wachten-wachten voor ons.

Na verloop van tijd was Techn.Rech. aanwezig en maakte routinematig hun werk af, ondertussen maakte mijn zoon zover mogelijk het wegdek vast schoon.

Op of omstreeks 15.30 u. informeerde ik bij techn. onderzoeker, die wat heen en weer liep en hier en daar een praatje maakte, en tevens de indruk wekte klaar te zijn met zijn werk (had foto's metingen e.d. verricht.), of pers.auto geborgen kon worden? Hij reageerde een beetje onzeker en verrast, en zijn antwoord was: "neen, dat kon niet". Ongeveer een kwartier later kwam berger X uit Y met twee voertuigen aanrijden en plaatste een van de bergingswagens gelijk voor de pers.auto en liet het schuifplateau zakken.

Dit was voor mij het sein om de naast mij in de politiewagen zittende agent L. te vragen en te waarschuwen van: "waarom moet ik wachten, terwijl hij aankomt rijden, kan en mag direct laden". Agent L. geeft collega (hij kon ook niet anders t.o.v. mij) opdracht X te laten wachten met laden.

Toen voelde ik wat voor spel hier speelde, dit was niet de eerste keer dat mij zoiets overkwam. Door de politie werd de zaak toen in de schoenen van de VHD geschoven om zelf hun gezicht te redden.

Inmiddels was X al druk aan telefoneren met de VHD, toen ook ik hier mede kontakt opnam kreeg ik van X zelfs te horen naar wie vragen en mee spreken moest, alsof hij dat uitmaakte, of kwam die persoon van de VHD het beste bij hem over?

Op mijn aandringen vroeg agent L. de meldkamer om zelf telefonisch kontakt op te nemen met Apeldoorn en bericht aan hem (politiewagen) door te geven. Dit nam wel een tiental minuten in beslag met als resultaat: X laden. Toen ik zelf met de VHD belde hoe dit in godsnaam mogelijk was, kon deze alarmwachter mijn naam niet, ik wist niet wat de regels waren etc. etc. Hem verteld meer in de bergersgids te lezen en te kijken wie bergers zijn in dit gebied.

Gevraagd naar de alarmwachter die mij de opdracht gegeven heeft, was onmogelijk er

had om 15.00 u. wisseling van de wacht plaatsgevonden, waren allemaal naar huis. Hij was als enigste de hele middag daar en wist van niets. Ik heb gezegd: "collega alarmwachter heeft zelfs hardop gevraagd (wat ik telef. ook meegekregen heb). Jongens is er een melding van aanrijding Ittervoort binnen, was niet".

Hij vertelde tevens dat om 15.02.uur eerste melding pas was binnengekomen, dus had ik niet gebeld. Een duidelijke uiteenzetting van het gebeurde en de gevolgen voor mij als zijnde gezichtsverlies voor inwoners en klanten ging hij totaal aan voorbij, los van menselijk leed."

4. In zijn reactie op de klacht berichtte de korpsbeheerder verzoeker bij brief van 5 oktober 1998 als volgt:

"In mijn schrijven van 18 juni 1997 heb ik u uitgebreid geïnformeerd over de regionale beleidslijn en de rol van de politie ten aanzien van het bergen/takelen van bij aanrijdingen betrokken motorvoertuigen. Daarnaast heeft de hoofdinspecteur van politie, de heer K., tijdens een onderhoud op 13 mei 1997 de werkwijze van de politie ten aanzien van het takelen/bergen van motorvoertuigen met u besproken.

Nadere bestudering van de inhoud van bovengenoemd schrijven leert, dat de politie in het onderhavige geval bij het waarschuwen van een bergingsbedrijf voor het taklen/bergen van de beide voertuigen, conform de regionale beleidslijn heeft gehandeld."

5. Verzoeker reageerde bij brief van 12 oktober 1998 op de brief van de korpsbeheerder van 5 oktober 1999. In zijn brief merkte verzoeker het volgende op:

"Uw brief heb ik in goede orde ontvangen.

Over de inhoud blijft toch verschil van mening bestaan.

U verwijst naar bestudering, naar het schrijven van 18 juni 1997 wat mij, gelet op mijn brieven van: 28-03-97, 08-07-97, 21-07-97 vreemd overkomt. Los van dit alles spreken wij hier over een nieuwe situatie, een ander geval. Gaarne verwijs ik naar de juistheid van mijn brief van 28 juli 98 jl. Hierin geef ik toch duidelijk aan al opdracht te hebben van de alarmcentrale VHD, voordat de politie aanmelding deed voor een afsleepwagen.

Ik stel bij deze de politie dan eindelijk is een keer echt aansprakelijk voor de door mij geleden schade. Dit is niet de eerste keer waarin mij dit soort zaken wordt aangedaan..."

6. De korpsbeheerder deelde verzoeker in een brief van 3 november 1998 daarop het volgende mee:

"...Bij dezen wil ik u nogmaals wijzen op de regionale beleidsafspraken inzake de rol van de politie bij het takelen c.q. bergen van voertuigen. Conform de regionale beleidsafspraken dienen de bij een verkeersongeval ter plaatse aanwezige politiefunctionarissen door tussenkomst van de regionale meldkamer, een melding c.q. verzoek tot berging te doen bij de Verzekeraarshulpdienst (VHD). Hierbij dient vastgesteld te worden, dat indien er sprake is van een verkeersongeval waar de politie als onderzoekende instantie optreedt, de politie uitsluitend een bemiddelende rol heeft om de VHD in kennis te stellen. De VHD is de aangewezen instantie die de bergingsopdracht verstrekt aan de aangesloten takelbedrijven.

Daar waar de betrokkene bij een verkeersongeval te kennen geeft zelf een takelbedrijf te willen aanwijzen, wordt hem dit toegestaan, tenzij de doorstroming van het verkeer voor onaanvaardbaar lange tijd geblokkeerd wordt.

In reactie op uw schrijven de dato 28 juli 1998, heb ik u reeds bij brief van 5 oktober 1998 gewezen op de correcte afhandeling van de politie inzake het door u aangehaalde verkeersongeval de dato 25 juli 1998.

In navolging hierop deel ik u het volgende mede.

U maakt in voornoemd schrijven melding van het feit, dat u in contact bent getreden met de VHD. Tevens maakt u kenbaar, dat u per toeval bij voornoemd verkeersongeval bent uitgekomen, waarna u op eigen initiatief telefonisch contact heeft opgenomen met de VHD. Vervolgens geeft u te kennen, dat, op uw eigen verzoek daartoe, de VHD u de opdracht werd verleend de voertuigen die bij het verkeersongeval betrokken waren te bergen.

Bij navraag bij de VHD werd mij te kennen gegeven, dat inzake genoemd verkeersongeval, na een ontvangen melding van de regionale meldkamer van de regiopolitie Limburg-Noord, aan takelbedrijf X te Y de opdracht werd verstrekt betrokken voertuigen te bergen. De VHD deelde verder mede, geen opdracht tot berging aan een ander takelbedrijf te hebben verstrekt.

Verder heb ik moeten constateren dat bij genoemd verkeersongeval van 25 juli 1998 er geen sprake was van een verzoek van de betrokkenen, om zelf een takelbedrijf aan te wijzen.

De betrokken politiefunctionarissen hebben ter plaatse conform de voornoemde beleidsafspraken gehandeld en aldus middels de regionale meldkamer de VHD in kennis laten stellen. Door te handelen als voornoemd is het voor de VHD te allen tijde duidelijk of er sprake is van een melding van een verkeersongeval, waarbij de politie een onderzoek verricht.

Op het moment dat u ter plaatse kwam met uw takelvoertuigen, is het aannemelijk dat de aanwezige politiefunctionarissen in de veronderstelling waren, dat op grond van de door hun correct gedane melding bij de VHD, door de VHD aan u de opdracht was verstrekt de betrokken voertuigen te bergen.

De politie behoeft immers geen controle uit te voeren aan welk takelbedrijf de opdracht tot berging wordt verstrekt.

Naar later bleek was niet uw takelbedrijf, doch takelbedrijf X te Y degene die de bergingsopdracht van de VHD had verkregen.

Mede op uw verzoek hebben de aanwezige politiefunctionarissen ter plaatse navraag laten doen bij de VHD. Door de VHD werd bevestigd dat de bergingsopdracht aan takelbedrijf X was verstrekt. Voornoemd takelbedrijf X voerde de bergingsopdracht dan ook direct uit.

Tevens heb ik vastgesteld, dat de aanwezige politiefunctionarissen u geen enkele toezegging hebben gedaan c.q. opdracht werd verstrekt inzake het bergen van de betrokken voertuigen.

De betrokken politiefunctionarissen treft in dezen dan ook geen enkele blaam.

Resumerend ben ik van oordeel, dat daar waar u de mening bent toegedaan dat u de politie aansprakelijk kunt stellen voor de in uw ogen incorrecte wijze van afhandelen met betrekking tot het afslepen c.q. het bergen van voertuigen bij het voornoemde verkeersongeval de dato 25 juli 1998, de politie in dezen geen enkele aansprakelijkheid erkent.

Immers bij het doen van een melding, inzake het verzoek zorg te dragen voor het bergen van een voertuig, vervult de politie, zoals reeds meermalen is aangegeven, enkel en alleen een bemiddelende rol.

Vastgesteld kan worden dat de VHD de instantie is die de opdrachten verstrekt aan de takelbedrijven. Omtrent het verstrekken van opdrachten c.q. het verdelen van het werkterrein van de aangesloten takelbedrijven, zijn er tussen de takelbedrijven en de VHD afspraken gemaakt.

Het moge dan ook duidelijk zijn, dat daar waar u een instantie aansprakelijk meent te moeten stellen, inzake het onzorgvuldig verstrekken van bergingsopdrachten, de politie niet de aangewezen instantie is om uw grieven aan kenbaar te maken..."

7. In een brief van 6 november 1998 reageerde verzoeker als volgt op de brief van de korpsbeheerder van 3 november 1998:

"Mijn zienswijze blijft, het recht moet zijn beloop hebben.

Dit is waar ik mij meer dan tien jaar mee bezig heb gehouden, eerst via het Min. van E.Z. en thans met het Nma. (open marktwerking). Maandelijks heb ik hier kontakt mee en daar zit ook een probleem met de 'collegabergers', het niet dulden van concurrentie in dit gebied. Vanuit deze hoek komen ook de negatieve verhalen aan uw medewerkers om ons te beschadigen c.q. te negeren.

Op 5-11-98 was de laatste stand van zaken in een gesprek met het Nma, (dat het; N.o.) verslag van conceptbeschikking in de maak is. Als het snel gaat kan mogelijk (maar zelf verwacht ik dit nog niet) 01 jan. 1999 de nieuwe regelgeving een feit zijn. Wat een bijdrage zal zijn voor rust, om te werken vanuit een gezonde basis voor de toekomst.

Ik verwacht dan ook een oplossing voor het geschil van u te verkrijgen over deze zaken, waarbij ik voldoende voorbeelden hiervan heb aangedragen.

Vandaar dat ik ook een schadeclaim zal indienen bij uitblijven van een voorstel of oplossing in deze..."

8. Bij brief van 18 januari 1999 rappelleerde verzoeker de korpsbeheerder omdat hij nog antwoord had ontvangen op zijn brief van 6 november 1998.

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht en komt voorts onder meer naar voren in de brief van 28 juli 1998 zoals hiervóór is weergegeven onder A.3.

C. Standpunt beheerder regionale politiekorps Limburg-Noord

1. In zijn reactie van 1 juni 1999 op de klacht deelde de korpsbeheerder het volgende mee:

"...Met betrekking tot de rol van de politie bij het takelen c.q. bergen van voertuigen tijdens/na de reorganisatie van de politie, bericht ik u het volgende. Sedert 1 april 1993 geldt binnen het korps Limburg-Noord als regionale beleidslijn dat politieambtenaren, die bij een verkeersongeval worden geroepen waarbij het bergen en afslepen van voertuigen noodzakelijk is, de regionale meldkamer van de politie Venlo informeren. Vervolgens wordt door een medewerker/ster van voornoemde meldkamer contact opgenomen met de Verzekeraarshulpdienst, die er zorg voor draagt dat een bergingsbedrijf wordt gewaarschuwd. Daar waar de betrokkene van een verkeersongeval te kennen geeft zelf een takelbedrijf te willen inschakelen, wordt hem/haar dit toegestaan, tenzij de noodzakelijke doorstroming van het verkeer op de plaats van aanrijding voor onaanvaardbaar lange tijd wordt geblokkeerd.

(...)

Ingaande op het eerste klachtaspect, zoals weergegeven in de tweede alinea op pagina 1 van uw schrijven van 20 april 1999, bericht ik u het volgende.

Allereerst zij vermeld, dat de heer B., zoals u ook uit het klachtendossier heeft kunnen opmaken, zowel de toenmalig Korpsbeheerder van het korps Limburg-Noord, de heer G., als mij met enige regelmaat schriftelijk heeft benaderd omtrent zijn problemen bij het bergen en afslepen van bij aanrijding betrokken voertuigen. De kern van zijn klacht is steeds, dat de heer B. de mening is toegedaan, dat de politie degene is die opdracht geeft tot berging van bij verkeersongevallen betrokken voertuigen. Zoals uit het dossier reeds naar voren komt is de heer B. vanaf 18 juni 1997 meerdere malen door mij schriftelijk geïnformeerd over de rol van de politie bij de geschetste problematiek.

Met betrekking tot de behandeling van het verkeersongeval door politieambtenaren van het korps Limburg-Noord op 25 Juli 1998 te Ittervoort in de gemeente Hunsel blijf ik, zoals ook reeds in mijn schrijven van 3 november 1998 aan de heer B. aangegeven, van mening dat de aanwezige politieambtenaren aan verzoeker geen enkele toezegging hebben gedaan c.q. opdracht hebben verstrekt inzake het bergen van de betreffende voertuigen. Voor een nadere toelichting moge ik u kortheidshalve naar de inhoud van mijn eerdergenoemd schrijven verwijzen. Gelet op bovenstaande ben ik van mening dat de klacht van de verzoeker op dit punt ongegrond is.

Ingaande op hetgeen u in de klachtformulering heeft opgenomen over het door het korps Limburg-Noord niet reageren op het schriftelijke rappel van de heer B. van 18 januari 1999, bericht ik u het volgende.

Onder verwijzing naar mijn schrijven van 5 oktober 1998 heb ik in mijn aan de heer B. gericht schrijven van 3 november 1998 mijn "definitief" standpunt omtrent het politie-optreden bij het bewuste verkeersongeval van 25 juli 1998 kenbaar gemaakt Tevens heb ik in dit schrijven aan verzoeker te kennen gegeven dat de politie niet de aangewezen instantie is om zich over afspraken tussen de Verzekeraarshulpdienst en de aangesloten takelbedrijven te beklagen. Daarnaast heb ik de heer B. geadviseerd om zijn toekomstige klachten en aansprakelijkstellingen omtrent het verstrekken van bergingsopdrachten bij de Verzekeraarshulpdienst te deponeren.

Aangezien ik bij schrijven van 3 november 1998 ten tweede male mijn standpunt duidelijk aan de verzoeker had kenbaar gemaakt en daaraan niets meer heb toe te voegen, heb ik gemeend, gelet op de voorliggende correspondentie, niet meer op het rappel van de heer B. in te gaan. Gelet op bovenstaande ben ik van mening dat de klacht van de verzoeker op dit punt ongegrond is..."

2. In de bij de reactie van de korpsbeheerder gevoegde mutatie in het dagrapport van 25 juli 1998 hebben de betrokken ambtenaren de gang van zaken bij de afhandeling van de aanrijding van die dag verwoord. Deze mutatie houdt het volgende in:

"Door ons werd de oude surv. H./C. afgelost bij deze aanrijding.

Zij wezen ons op takelbedrijf B. uit Y die al ruim een uur stond te wachten terwijl via de VHD X gewaarschuwd was.

B. verklaarde zijn aanwezigheid als volgt:

hij was ter plaatse gekomen en had aan een politieman met baard (H.?) gevraagd of hij iets kon doen. Politieman had ja gezegd.

B. is toen naar huis gereden, heeft zich aangemeld bij de VHD en een opdrachtnummer gekregen om de personenauto af te slepen. Hierna is hij met de takelauto en een medewerker teruggereden naar de PD en heeft staan wachten tot de p.a. vrijgegeven werd.

Inmiddels kwamen wij echter ter plaatse met de wetenschap dat ook X onderweg was.

Hierop e.e.a. via de meldkamer laten verifiëren bij de VHD. Dit liet echter geruime tijd op zich wachten. Inmiddels kwam X met twee takelauto's ter plaatse. Zowel X als B. belden rechtstreeks met de VHD, waarop X in het gelijk gesteld werd en B. zeer kwaad vertrok. We zouden er in elk geval meer van horen. Aan hem uitgelegd dat dit niet onze verantwoording was maar die van de VHD.

Dit zal mogelijk nog een staartje krijgen.

(...)

Aanvulling H.:

Naar aanleiding van een gesprek met coll. L. omtrent de problematiek m.b.t. B. het navolgende.

Wij, H. en J. waren op weg naar Maasbracht toen de melding van de aanrijding kwam. Wij zijn gelijk ter plaatse gegaan om in afwachting van de komst van de opvangsurveillance de eerste maatregelen te nemen. Toen wij ter plaatse kwamen en uitstapten werden we gelijk aangesproken door een ons onbekend persoon, welke mij, H., meedeelde, dat hij B. van het takelbedrijf was. Hij vroeg mij of hij de takelwagen moest laten komen. Ik heb toen tegen hem gezegd dat hij moest wachten en dat ik de zaak eerst zou bekijken. Ik, H., heb de situatie ter plaatse opgenomen. Ik heb vervolgens via mobilofoon aan het RICC (de regionale meldkamer; N.o.) gevraagd om de VHD te waarschuwen voor de personenauto. Het RICC vroeg mij of de TO (Technisch Onderzoek; N.o.) ter plaatse moest komen. Daar het een vrij duidelijke situatie was, de verwonding in verhouding met de aangetroffen situatie meeviel en ik niet zeker wist wat de opvangsurveillance wilde, heb ik gewacht tot zij ter plaatse waren. Ik heb dit ook aan het RICC doorgegeven. Deze deelden mij mee, dat zij ook zouden wachten met het waarschuwen van de VHD tot zij een antwoord van mij kregen. Enkele minuten later kwam de opvangsurv. Zij wilden wel de TO ter plaatse hebben. Ik heb dit aan het RICC doorgegeven. Toen wij, H. en J. vervolgens wilde wegrijden, kwam de heer B. weer aanlopen. Hij vroeg mij of hij de takelwagen moest halen of woorden van dergelijke strekking. Ik deelde hem mee, dat de VHD gewaarschuwd was en dat eerst nog onderzoek door de TO moest gebeuren. Hij zei toen dat hij de takelwagen ging halen. Ik zei hierop tegen hem dat hij dat zelf moest weten."

D. Reactie verzoeker

In zijn reactie op de hem toegezonden stukken herhaalde verzoeker het eerder door hem ingenomen standpunt.

Beoordeling

A. Ten aanzien van het politieoptreden

1. Verzoeker, eigenaar van een autobergingsbedrijf, klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Noord bij een verkeersongeval op 25 juli 1998 via de Verzekeraarshulpdienst (VHD) een bergingsbedrijf hebben ingeschakeld, terwijl hij kort daarvoor op de plaats van het ongeval een ambtenaar van dat korps had meegedeeld dat hij zou zorgdragen voor de berging van een bij het ongeval betrokken voertuig.

2. De korpsbeheerder heeft in zijn reactie op de klacht gewezen op de bestaande regionale beleidsafspraken zoals die binnen het politiekorps Limburg-Noord gelden met betrekking tot de rol van de politie bij het takelen en bergen van voertuigen. Conform die regeling hadden de politieambtenaren via de regionale meldkamer het ongeval doorgegeven aan de VHD, die op zijn beurt het aangewezen rayonbergingsbedrijf had ingeschakeld. Volgens de korpsbeheerder hadden de betrokken ambtenaren geen toezegging aan verzoeker gedaan dat hij de bergingsopdracht zou krijgen.

3. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat de betrokken ambtenaren hebben gehandeld volgens de regeling zoals die geldt binnen het regionale politiekorps Limburg-Noord. Dat was niet onjuist. Die regeling houdt niet meer in dan dat de meldkamer van de politie een alarmeringsdienst informeert over een verkeersongeval waarbij voertuigen zijn betrokken die niet meer op eigen kracht verder kunnen rijden. De alarmeringsdienst schakelt vervolgens het aangewezen rayonbergingsbedrijf in. De politie heeft met dit laatste geen bemoeienis.

Ongetwijfeld heeft verzoeker nadeel ondervonden van de 'oude' bergingsregeling (zie achtergrond). Deze heeft namelijk het gesloten systeem van bergingsopdrachten geïntroduceerd. Van de politie mag echter niet worden verwacht dat zij die regeling doorbreekt. Het is niet de taak van de politie om toe te zien op een evenredige verdeling van bergingsopdrachten. Verder is niet aannemelijk geworden dat de betrokken ambtenaren op 25 juli 1998 aan verzoeker een toezegging hebben gedaan dat hij in dit geval de bergingsopdracht zou krijgen. Uit verzoekers weergave van de gebeurtenissen (zie bevindingen onder A.3.) blijkt dit ook niet.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.

B. Ten aanzien van de beantwoording van de brief van 6 november 1998

1. Verzoeker klaagt er verder over dat de korpsbeheerder zijn brief van 6 november 1998

niet heeft beantwoord, ondanks een rappel op 18 januari 1999.

De korpsbeheerder heeft aangegeven verzoekers brief niet te hebben beantwoord, omdat hij al eerder uitgebreid was ingegaan op verzoekers klacht en hij daaraan niets meer had toe te voegen.

2. Gelet op de correspondentie tussen verzoeker en de korpsbeheerder voorafgaand aan de brief van 6 november 1998, was het verzoeker duidelijk wat het standpunt van de politie was en wat hij van de politie kon verwachten. Het was daarom niet onjuist dat de korpsbeheerder niet meer inhoudelijk is ingegaan op verzoekers brief van 6 november 1998. Wel had de korpsbeheerder verzoeker moeten meedelen dat voortzetting van de briefwisseling aan een en ander niets meer zou toevoegen, en had hij erop moeten wijzen dat eventuele volgende brieven niet meer zouden worden beantwoord. Door dit na te laten, is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (de burgemeester van Venlo), is niet gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord is gegrond.

Instantie: Regiopolitie Limburg-Noord

Klacht:

Schakelt naar aanleiding van een verkeersongeval een bergingsbedrijf in, terwijl verzoeker al aan een politieambtenaar had meegedeeld dat verzoekers bergingsbedrijf zou zorgdragen voor het afslepen; geen reactie op brief over deze kwestie .

Oordeel:

Niet gegrond