Op 26 maart 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Nettetal (Duitsland), met een klacht over een gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden. Nadat verzoeker per faxbericht van 13 april 1999 zijn verzoekschrift had aangevuld, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van Minister van Justitie, een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt er over dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden sinds 1996 hem op zijn postbusnummer in Duitsland diverse malen post heeft gestuurd in verband met een WAHV-beschikking voor een snelheidsovertreding, terwijl deze post voor een derde was bestemd.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de Minister van Justitie een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Verzoeker en de Minister van Justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 29 juli 1996 constateerde het regionale politiekorps Limburg-Noord dat een personenauto met het Duitse kenteken XXX-XX 000 in de gemeente Swalmen de maximum snelheid overschreed.
2. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden (CJIB) zond op 4 september 1996 aan degene op wiens naam het kenteken stond, T.D., woonachtig in Duitsland, een beschikking op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV).
3. Omdat de desbetreffende administratieve sanctie niet werd voldaan, zond het CJIB op 20 november 1996 een aanmaning naar het adres van de tenaamgestelde.
4. Bij brief van 12 december 1996 deelde verzoeker het CJIB onder meer het volgende mee:
"per heden ontvang, door toeval, een schrijven van U, als zijnde een maning, over HFL.212,00. Hier wordt als volgt stelling genomen;
- Een eerder schrijven is niet ontvangen!! dus ook geen maning nu!!
- Mevrouw T.D. was op genoemd tijdstip met mij onderweg naar Duisburg en hebben bij (...) op dit tijdstip ca. kwart over drie, gewacht op een gids. (Eventueel belegbaar en betuigbaar.)
- Mocht er een voertuig met dit nummer zijn gesignaleerd, zult u dit moeten bewijzen.
Uw reactie met spanning tegemoet ziende, verblijf ik,
Hoogachtend,
B.D. (verzoeker; N.o.)
PB (postbus; N.o.)
D (postcode; N.o.) Nettetal,
alleen bij deze adressering komt post aan, alle andere (on)-juiste adresseringen gaan verloren,
Vandalisme der jeugd!!"
5. Verzoeker stelde op 14 januari 1997 tegen de beschikking beroep in bij de officier van justitie te Roermond. Vervolgens tekende hij op 24 april 1997 beroep aan bij de kantonrechter te Roermond tegen de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter verklaarde op 9 juli 1997 het beroep van T.D. niet ontvankelijk, omdat de vereiste zekerheid niet was gesteld.
6. Het CJIB zond aan T.D. op verzoekers postbusnummer op 24 november 1998 een zogenoemd 'betalingsoverzicht na beroep op het kantongerecht', waaraan een acceptgiro met betrekking tot de beschikking was gehecht.
7. Verzoeker stelde beroep in cassatie in bij de Hoge Raad der Nederlanden tegen de beslissing van de kantonrechter. De Hoge Raad verwierp het beroep bij uitspraak van 9 december 1997.
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht.
2. Verzoeker deelde in zijn brief van 22 maart 1999 aan de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:
"Gaarne vraag ik Uw aandacht voor het volgende: sinds 1996 word ik, valselijk belaagd door het CJIB.
Voor alle duidelijkheid:
- Ik bezit geen auto.
- Mijn naam is Hubertus van der D., (...)weg 14 , D-(...) Nettetal.
Ik heb mij intensief met het CJIB onderhouden en mededeling gedaan dat ik niet T.D. ben, ook niet weet wie hier bedoeld wordt.
Deze zaak is reeds een keer hoog opgelopen in geld.
Toen werd ik althans, T.D., met mijn postbusnummer, gedaagd om in Leeuwarden voor het Hof te verschijnen.
Na telefonische kontaktopname, werd mij mededeling gedaan, "Indien ik T.D. niet ben niet hoef te verschijnen en de Rechter zal de eis van het CJIB afwijzen en geen vonnis uitspreken".
Later werd mij bevestigd, telefonisch, dat de Rechtbank had geseponeerd. Mij kon geen mededeling worden gedaan omdat ik T.D. niet ben. Desondanks volhardt het CJIB in maningen en bedreigingen.
Ik kan niet verantwoordelijk worden gesteld maar men wil maatregelen treffen via mijn Postbus.
(...)
Gaarne Uw visie in deze en mededeling wie veroordeeld is en wie moet betalen, T. is mij niet bekend."
C. Standpunt Minister van justitie
In reactie op verzoekers klacht deelde de Minister van Justitie bij brief van 24 juni 1999 onder meer het volgende mee:
"Achtergrond
Aan T.D. is op 29 juli 1996 een administratieve sanctie opgelegd wegens het overschrijden van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom. Op 27 augustus 1996 is getracht aan betrokkene een beschikking te zenden, met daaraan gehecht een acceptgiro voor betaling. Om technische redenen heeft op die datum daadwerkelijke verzending echter niet plaats kunnen vinden.
Daarom is op 4 september 1996 nogmaals een beschikking aan betrokkene gezonden. Voor toezending daarvan is gebruik gemaakt van de Naam, Adres en Woonplaats (NAW) gegevens zoals deze zijn verstrekt door het Kraffahrt-Bundesamt (KBA) te Flensburg, de Duitse dienst voor het wegverkeer. Daarbij is T.D. er op gewezen dat het bedrag voor de vervaldatum moest zijn bijgeschreven op het rekeningnummer van het CJIB. Daar binnen de daartoe gestelde termijn geen betaling was ontvangen, is het bedrag van rechtswege verhoogd en is op 20 november 1996 een eerste aanmaning aan T. D. gezonden.
Op 14 januari 1997 is tegen de opgelegde sanctie beroep ingesteld bij de officier van justitie te Roermond. Voor de goede orde zij hier opgemerkt dat het beroep niet door T.D. is ingediend, maar dat klager dit namens T.D. heeft gedaan.
Voorts is van belang te constateren dat klager in zijn beroepschrift uitdrukkelijk heeft verzocht poststukken in onderhavige kwestie te zenden naar Postbus (...). D (...) Nettetal. Zulks onder de mededeling dat bij alle andere (on)juiste adressering de post in verband met vandalisme verloren kan gaan. (...)
De officier van justitie heeft bij uitspraak van 12 maart 1997 de opgelegde administratieve sanctie bekrachtigd. Gegevens betreffende deze uitspraak zijn vervolgens op 14 maart 1997 door het parket in het systeem ingebracht. Bij het inbrengen van deze gegevens is gehoor gegeven aan het uitdrukkelijke verzoek van klager poststukken op het hiervoor genoemde postadres te mogen ontvangen en is de oorspronkelijke adressering gewijzigd in het door verzoeker aangegeven adres. Een en ander heeft er toe geleid dat ook het CJIB vanaf 14 maart 1997 bij het verzenden van poststukken gebruik heeft gemaakt van dit adres.
Tegen de bovenvermelde beslissing van de officier van justitie is vervolgens op 24 april 1997 beroep ingesteld bij de kantonrechter te Roermond. Op 9 juli 1997 heeft de kantonrechter uitspraak gedaan en het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet stellen van zekerheid. Daarop is nogmaals een acceptgiro gestuurd met het verzoek tot betaling van het sanctiebedrag over te gaan. Omdat deze beschikking niet tijdig werd voldaan, is de sanctie van rechtswege verhoogd en is op 18 november 1997 een eerste aanmaning verzonden. Aangezien de inmiddels verhoogde sanctie evenmin tijdig werd voldaan, is de sanctie van rechtswege verder verhoogd en is op 13 januari 1998 een tweede aanmaning verzonden.
Inmiddels werd tegen de beslissing van de kantonrechter beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is - wederom - namens T.D. ingediend door klager (...). De Hoge Raad heeft blijkens haar uitspraak van 9 december 1997 geen aanleiding gezien anders te oordelen dan de kantonrechter en heeft het cassatieberoep verworpen.
Uit het voorgaande volgt dat hangende de behandeling van het cassatieberoep de inning van de opgelegde administratieve sanctie ten onrechte is voortgezet. Dit kan worden verklaard door de omstandigheid dat het parket, waar (...) het beroepschrift moet worden ingediend, heeft verzuimd in het systeem aan te geven dat er cassatieberoep is ingesteld zodat het CJIB daarvan op dat moment niet op de hoogte kon zijn. Omdat betaling wederom niet plaats vond, heeft de officier van justitie op 6 juli 1998 de kantonrechter te Leeuwarden dan ook verzocht te worden gemachtigd het dwangmiddel gijzeling toe te passen. Eerst later is het CJIB gebleken dat het cassatieberoep ten onrechte niet in het systeem was ingebracht. Daarom is de gevraagde machtiging tot gijzeling door het CJIB ingetrokken.
Daarop heeft het CJIB besloten om de inmiddels opgelegde verhogingen ongedaan te maken en T.D. nogmaals aan te schrijven. Vervolgens is op 15 januari 1999 nogmaals een eerste aanmaning verzonden. Een tweede aanmaning is op 10 maart 1999 verzonden. Daar tot op heden nog steeds geen betaling heeft plaats gevonden, is inmiddels weer een vordering tot gijzeling ingediend.
De klacht
Verzoeker klaagt er over dat het CJIB hem op zijn postbusnummer in Duitsland diverse malen post heeft gestuurd in verband met een WAHV beschikking voor een snelheidsovertreding, terwijl deze post -naar zijn zeggen- voor een derde was bestemd.
De klacht acht ik ongegrond. Zoals hierboven uiteengezet heeft klager in zijn beroepschrift van 14 januari 1997 uitdrukkelijk verzocht poststukken in onderhavige kwestie te mogen ontvangen op postadres Postbus (...), D(...) Nettetal, vanwege het feit dat bij alle andere (on)juiste adressering de post in verband met vandalisme verloren kan gaan. Omdat klager die door het parket als gemachtigde van betrokkene is aangemerkt, daar uitdrukkelijk om heeft verzocht, zijn voor verzending van stukken de door klager opgegeven gegevens gebruikt. Toezending van poststukken op diens postbusnummer is derhalve op verzoek van klager geschied.
De vragen
Thans kom ik toe aan de beantwoording van de afzonderlijk door u gestelde vragen. Gevraagd wordt op welke wijze de kenteken- en persoonsgegevens van in Duitsland woonachtige personen worden geverifieerd.
De aanlevering van kenteken- en persoonsgegevens van ingezetenen uit Duitsland geschiedt via een rechtstreekse bevraging door het CJIB bij het KBA. Van de op deze wijze verkregen gegevens vindt geen afzonderlijke verificatie plaats, omdat er van uit wordt gegaan dat door het KBA de juiste gegevens worden aangeleverd. Een betrokkene is immers zelf verantwoordelijk voor een juiste registratie van zijn adresgegevens bij betreffende instantie. (...)
Niettemin heeft het CJIB zich nader georiënteerd op de eventuele mogelijkheden tot verificatie van adresgegevens van niet-ingezetenen; meer in het bijzonder van Duitse ingezetenen. Na de nodige voorbereidende werkzaamheden, is inmiddels een pilot gestart met betrekking tot verificatie van adresgegevens in Duitsland. Daartoe zijn op 25 januari 1999 honderd Duitse zaken die onbestelbaar retour zijn gekomen ter verificatie naar diverse gemeenten verzonden. Na een positief retourbericht worden de NAW-gegevens in voorkomende gevallen aangepast en wordt de inning aan de hand van de aldus verkregen gegevens voortgezet. Op dit moment worden de resultaten van de pilot onderzocht en zal nog een evaluatie plaats vinden.
Uw tweede en derde vraag zal ik gezamenlijk beantwoorden. Het is niet gebruikelijk om buitenlandse betrokkenen op een postbusnummer aan te schrijven. Van het KBA worden - voor zover hier van belang - gegevens ontvangen die zien op een Postleitzahl en een Strassennahme. Van het KBA worden geen postbus-gegevens ontvangen. Niettemin vindt aanschrijving op een postbusnummer plaats indien betrokkene daar om verzoekt.
Indien en voor zover er een postbusnummer wordt gehanteerd, wordt dit niet afzonderlijk geverifieerd, omdat er van uit wordt gegaan dat door of namens betrokkene de juiste gegevens worden verstrekt."
D. Reactie verzoeker
Verzoeker ging in zijn schriftelijke reactie van 25 juli 1999 niet in op het standpunt van de Minister van Justitie.
Beoordeling
1. Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden sinds 1996 hem op zijn postbusnummer in Duitsland diverse malen post heeft gestuurd in verband met een WAHV-beschikking voor een snelheidsovertreding, terwijl deze post voor een derde, T.D., was bestemd. Deze derde, T.D., was hem niet bekend, aldus verzoeker in zijn verzoekschrift aan de Nationale ombudsman.
2. De Minister van Justitie achtte verzoekers klacht ongegrond, omdat verzoeker in zijn brief van 14 januari 1997 (kennelijk wordt bedoeld 12 december 1996, zie A. Feiten, onder 4.; N.o.) uitdrukkelijk had verzocht in verband met de beschikking poststukken te mogen ontvangen op zijn postadres. Om deze reden was alle post met betrekking tot deze beschikking naar het postadres van verzoeker gestuurd.
3. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat verzoeker bij brief van 12 december 1996 het CJIB heeft meegedeeld dat mevrouw T.D. op het tijdstip van de snelheidsovertreding met hem onderweg was geweest naar Duisburg. Voorts heeft verzoeker in deze brief het CJIB zijn postbusnummer meegedeeld, omdat vanwege jeugdvandalisme poststukken aan andere adressen verloren zouden gaan. Tevens stelde verzoeker beroep in tegen de beschikking die aan T.D. was opgelegd bij de officier van justitie te Roermond en - in tweede instantie - bij de kantonrechter te Roermond. Ten slotte stelde verzoeker beroep in cassatie in bij de Hoge Raad tegen de uitspraak van de kantonrechter.
4. Gezien verzoekers brief van 12 december 1996 aan het CJIB staat vast dat verzoeker - in tegenstelling tot wat hij de Nationale ombudsman in zijn verzoekschrift liet weten - wel bekend is met T.D. Gelet op verzoekers mededeling aan het CJIB dat hij correspondentie over de beschikking aan T.D. op zijn postbusadres wenste te ontvangen en, gelet op het - eveneens vaststaande - feit dat verzoeker in drie instanties namens T.D. tegen de beschikking verweer heeft gevoerd, heeft het CJIB in redelijkheid kunnen overgaan tot het verzenden aan het postadres van verzoeker van de correspondentie met betrekking tot de aan T.D. opgelegde beschikking.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden, die wordt aangemerkt als een gedraging van Minister van Justitie, is niet gegrond.