Op 17 september 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. te Nijmegen, ingediend door zijn echtgenote, mevrouw Y. Lamers, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland Zuid. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van beheerder van het regionale politiekorps Gelderland Zuid (de burgemeester van Nijmegen), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland Zuid jegens hem op 17 december 1997, toen hij met zijn auto door hen werd stilgehouden. Hij klaagt er met name over dat de ambtenaren:- hem op commanderende toon hebben toegesproken; - zijn auto en tas hebben doorzocht; - hem pas na afloop van dat onderzoek de reden van het stilhouden hebben meegedeeld.
Achtergrond
1. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriftenArtikel 2, eerste lid:"1. Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet (Stb. 1992, 96), worden op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties opgelegd. Voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard zijn uitgesloten." Artikel 3, zoals dat luidde ten tijde van de onderhavige klacht:“1. De bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren die met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast, zijn bevoegd, ten einde te kunnen vaststellen of een gedraging is verricht of indien zij hebben vastgesteld dat een gedraging is verricht, de daarbij betrokkene staande te houden en te vorderen dat hij zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboortejaar, geboorteplaats en adres opgeeft. De betrokkene is verplicht aan de vordering te voldoen. (...)2. Algemene wet bestuursrecht (Awb):Artikel 5:13:"Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is."Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland Zuid (de burgemeester van Nijmegen) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman hoorde de betrokken ambtenaren. Betrokkenen werden over en weer in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. De reactie van de korpschef gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. FEITEN1. Op 17 december 1997 hielden de politieambtenaren S. en V. van het regionale politiekorps Gelderland Zuid verzoeker met zijn auto stil, nadat deze hadden geconstateerd dat verzoeker door rood licht was gereden. Verzoeker diende op 9 februari 1998 mondeling een klacht in bij de heer P., groepschef van Rayon Noord van het district Nijmegen van de regiopolitie Gelderland Zuid over het politieoptreden op 17 december 1997.2. De beheerder van het regionale politiekorps Gelderland Zuid verklaarde verzoekers klacht ongegrond. De beslissing van de korpsbeheerder van augustus 1998, aan verzoeker gezonden bij brief van 9 september 1998, luidt onder meer als volgt:“de klacht De zakelijke weergave van de door klager in zijn klacht vermelde grieven luidt als volgt:1. Een vrouwelijke agent stond klager op een commanderende wijze te woord;2. Door een mannelijke agent is een tas van klager doorzocht, zonder dat hij daartoe bevoegd was; (…) (…) feiten en overwegingen * Op 2 maart 1997 is met klager een bemiddelingsgesprek gevoerd. In dit gesprek kwam in aanvulling op de schriftelijk geformuleerde klacht naar voren dat:* Klager niet begreep waarom hij had moeten stoppen; * Klager het grievend vond dat een vrouwelijke ambtenaar hem een bekeuring gaf; * Klager ontevreden was over de wijze waarop met zijn gevoelens was omgegaan; * Klager vond dat hij discriminerend behandeld was. Dit gesprek leidde er niet toe, dat de klacht tot tevredenheid van klager werd afgehandeld. Deze klacht is vervolgens ter formele behandeling in handen gesteld van (…) burgemeester van Nijmegen, in (…) hoedanigheid van korpsbeheerder van de regiopolitie Gelderland-Zuid. ln aanmerking nemende dat:* De agente persisteerde in haar verklaring dat klager als bestuurder van een auto niet was gestopt voor een rood verkeerslicht; * Klager was staande gehouden teneinde zijn identiteit vast te stellen en hem een aankondiging van beschikking uit te reiken; * Deze formaliteiten werden verricht door de agente die in verband daarmee voornamelijk het gesprek met klager voerde; * De agente het raadzaam vond in verband met haar veiligheid de inhoud van een tas te kennen die klager onder handbereik meevoerde; * De agente daarom aan klager vroeg of er bezwaar tegen was dat in die tas werd gekeken; * Klager tegen dit verzoek geen bezwaar kenbaar maakte; * De mannelijke agent daarop vluchtig in de tas keek en deze terstond weer aan klager ter beschikking stelde; * Klager hierbij correct te woord is gestaan. Daarbij overwegende dat:* Artikel 2 van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 politieambtenaren belast met toezicht op de naleving van de voorschriften genoemd in artikel 2 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (zie achtergrond, onder 1.) waaronder de door klager gepleegde gedraging is begrepen; * Artikel 3 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften(zie achtergrond, onder 1.) politieambtenaren de bevoegdheid geeft de daarbij betrokkene staande te houden; * De dagelijkse praktijk politieambtenaren leert dat behoedzaamheid met het oog op hun veiligheid geboden is; * In verband hiermee in de tas van klager is gekeken, zonder dat klager daar op enige wijze bezwaar tegen maakte; * Dit onderzoek van vluchtige aard is geweest; * Uit niets is gebleken dat enige discriminatoire handeling verricht of discriminatoire uitlating is gebezigd.”3. Bij brief van 15 september 1998 reageerde verzoekers echtgenote op de beslissing van de korpsbeheerder. In die brief schreef zij onder meer:“Mijn man werd aangehouden waarbij hem niet werd verteld waarom hij was aangehouden. Hij moest zijn rijbewijs en kentekenbewijs laten zien. Tot nu toe nog normaal. - De agente vroeg of de auto wel van hem was (niet normaal). - Mijn man moest uitstappen, zijn kofferbak openen (en nog steeds werd hem niet verteld waarom hij was aangehouden. - De agent doorzocht de auto van binnen en zag een tas onder de passagiersstoel liggen (daar bewaart mijn man zijn startkabels) dus verre van binnen handbereik. De agente sommeerde haar collega in de tas te kijken waarop mijn man aan haar vraagt ‘moet dat?’. Zij geeft als antwoord ‘ja dat moet’. Ik vind dit een duidelijk voorbeeld van machtsmisbruik en gebruik maken van de onwetendheid van zijn rechten van mijn man. Toen dit alles gedaan was, men kan hier toch echt niet meer spreken van een vluchtig onderzoek, informeerde de agente mijn man waarom hij eigenlijk aangehouden was, hij was naar haar mening door rood gereden. Bij deze klacht gaat het allang niet meer om het feit of de heer G. door rood gereden heeft of niet omdat dit nooit valt te bewijzen door geen van beide partijen, maar gaat het om de behandeling van de agente die het woord voerde (…). Zij gaf mijn man niet meteen de informatie waarom hij was aangehouden (machtsmisbruik) en hield verre van een vluchtig onderzoek, dit allemaal midden in de nacht, waarbij ze een tas liet onderzoeken terwijl mijn man vraagt of ze dat wel mocht. (…) De korpschef informeerde ons, dat deze agente bij haar collega’s ook bekend stond als iemand met een barse stem maar dat we daar doorheen moesten kijken. Dat dat nou eenmaal haar stem was die commanderend overkwam. Ik stel voor haar dan maar in de binnendienst te verplaatsen als ze zo weinig sociale omgangsvormen van nature al bezit.”B. STANDPUNT VERZOEKER Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht, en komt naar voren uit de hiervoor onder A.1. weergegeven brief van 15 september 1998 aan de korpsbeheerder.C. STANDPUNT BEHEERDER REGIONAAL POLITIEKORPS GELDERLAND ZUID1. De korpsbeheerder verwees voor zijn reactie op de klacht naar onder meer de volgende stukken:- verslag van de heer P., groepschef van Rayon Noord van het district Nijmegen van de regiopolitie Gelderland Zuid, van hetgeen door hem is ondernomen naar aanleiding van verzoekers klacht van 9 februari 1998; - verslag van een gesprek op 9 februari 1998 van P. met verzoeker; - verslag van een gesprek op 2 maart 1998 van P. met verzoeker en diens echtgenote.2. Het verslag van de heer P., groepschef van Rayon Noord van het district Nijmegen van de regiopolitie Gelderland Zuid, dat is opgemaakt naar aanleiding van verzoekers klacht van 9 februari 1998 houdt onder meer het volgende in:“* N.a.v. de klacht heb ik P. op dinsdag 10 februari 1998 de betrokken agente S., nader gehoord. Nadat ik haar de klacht had laten lezen verklaarde zij:- M.b.t. het als bestuurder van een personenauto rijden, blijf ik volharden dat deze bestuurder door rood licht is gereden op 17 december 1997 te 23.53 uur. Conform de richtlijnen heb ik middels een schriftelijk aankondiging dit hem uitgereikt en medegedeeld. (...) - Dat ik dominant ben opgetreden bestrijd ik, ik praat en handel altijd op deze wijze, collega's aanvaarden wat ik hen vraag, ik ervaar dit als normaal. - M.b.t. het doorzoeken van de tas welke in de auto lag heb ik normaal gehandeld en vroeg ik of we in de tas mochten kijken. De bestuurder gaf niet aan dat hij hier niet mee instemde. Derhalve heeft collega V. de tas vluchtig bekeken. - Ik heb niemand gediscrimineerd. * N.a.v. de klacht heb ik P. op woensdag 11 februari 1998 de betrokken agent V., nader gehoord. Nadat hij de klacht had doorgelezen verklaarde hij :- M.b.t. het proces-verbaal van rood-licht ben ik mening dat dit terecht is.. sprak met de verdachte nadat deze was gestopt, op een wijze zoals ik van haar ben gewend. - Dat S. dominant is vind ik niet. - M. b. t. de tas doorzoeken vroeg S. aan de man om deze te doorzoeken. Ik heb de man niet horen zeggen dat niet mocht. Daarop heb ik de tas vluchtig doorzocht op verzoek van de collega. Voor mij is de bekeuringssituatie, het stoppen, aanspreken en de tas doorzoeken normaal verlopen, van discriminatie of wat dan ook was geen sprake. Op 2 maart 1998 heb ik klager Dhr. G. uitgenodigd in het bijzijn van zijn echtgenote heeft er een gesprek plaats gevonden, waarvan een gespreksverslag is gemaakt en ondertekend door klager. Klager was niet tevreden.”3. In het gespreksverslag van 9 februari 1998 staat onder meer het volgende:“Op maandag 9 februari 1998 (…) uur hoorde ik, Inspecteur van politie P., (…):G., (…) Hij wenste klacht te doen ter zake politieoptreden op 17 dec. 1998. Hij verklaarde; ‘Op 17 december 1998 omstreeks 23.53 uur ben ik (…) gestopt omdat de politie mij middels een stopbord op de politieauto liet stoppen. Een vrouwelijke politie vroeg mij de autopapieren en het rijbewijs. Ik zei ja en zij controleerde de papieren, zij vroeg wel vijf keer of de auto van mij was, dat bevestigde ik, doch ik vond het vreemd dat zij mij dit vijf keer vroeg. Zij keek achter de auto of alles klopte. Die vrouwelijke politie vroeg mij aan de rechterzijde het portier te openen. De mannelijke collega controleerde het chassisnummer, hij zei alles is goed. Zij zei dat zij in de auto wilde kijken, ik vroeg of er iets aan de hand was om mijn tas te controleren waarom zij vroeg. Zij antwoordde gewoon te controleren. Ik heb niet toegestemd of ingestemd. Die politieman nam de tas onder zitting uit en controleerde de inhoud van de tas. De vrouw commandeerde de mannelijke collega, die deed wat de vrouw zei. Vervolgens nadat alles goed was, hoorde ik de politieagente zeggen dat ik door rood was gereden en u krijgt een boete. (…) Ik heb haar gezegd dat dit alles niet klopte. Ik werd boos omdat zij hard sprak en mij commandeerde, dit nam ik op uit haar houding die mij absoluut niet beviel, zij sprak niet commandeerde, doch haar houding was zo. Nogmaals zei zij dat ik maar in beroep moest gaan als het ik het er niet mee eens was. Zij schreef vervolgens de bekeuring uit en ik gaf mij een afschrift. (…) Ik ben ontevreden over het politieoptreden van die politieagente omdat zij mij bekeurde, wat ten onrechte was. Verder stond zij mij op een commanderende wijze te woord, wat mij niet beviel en niet correct was in mijn ogen. Verder is mijn tas doorzocht wat volgens mij niet mocht.’ "4. In het gespreksverslag van 2 maart 1998 staat onder meer het volgende:“Blijft er bij zich gediscrimineerd te voelen. Door houding en verbaal star reageren van de politie. (...) Ontevreden over de wijze waarop met gevoelens van betrokkene is omgegaan. Te lang gewacht met mededeling waarom gestopt moest worden. (…). b.t. tot P.V. Rood licht en stoppen is alles correct gegaan. Het dominant optreden is niet gebleken.. b.t. de tas is de vrijwilligheid van betrokkene niet 100% duidelijk. Was te terughoudend om neen te zeggen. Verdachte geholpen daar een brief te maken om in beroep te gaan bij Justitie. Van discriminatie is absoluut geen sprake Visie en reactie chef onderdeel: klacht (…) Ged. gegrond ◊ tas.”D. VERKLARINGEN BETROKKEN AMBTENAREN V. EN S.1. Op 6 april 1999 verklaarde de betrokken politieambtenaar V. telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:"De controle van de heer G. op 17 december 1997 kan ik mij nog wel herinneren. Wij constateerden (...) te Nijmegen dat (naar later bleek) de heer G. met zijn auto door het rode verkeerslicht reed. Wij besloten hem daarvoor te bekeuren. De standaard werkwijze is dan dat we bij de meldkamer de tenaamstelling van het kenteken opvragen en daarbij tevens vragen of er nog boetes openstaan op die naam, of de auto verzekerd en gekeurd is en dergelijke. Het duurt even voordat we de gevraagde informatie van de meldkamer terugkrijgen. (...) Voor zover ik mij kan herinneren, leverde de informatie van de meldkamer geen bijzonderheden op. We hebben de bestuurder een stopteken gegeven door middel van het transparant op onze dienstauto. De heer G. stopte toen aan de kant van de weg. Mijn collega, mevrouw. , heeft de heer G. aangesproken en naar zijn papieren gevraagd. Ik kan mij niet meer alles herinneren wat mijn collega tegen de heer G. heeft gezegd. De heer G. is uit zijn auto gestapt. Hij en mijn collega stonden schuin links achter de auto. Toen is hem meegedeeld dat hij een bekeuring kreeg voor door rood verkeerslicht rijden. (...) Ambtshalve beschikten wij over informatie dat met auto's van een bepaald bedrijf in Nijmegen wel eens wat aan de hand was. De auto's van dat bedrijf zijn soms 'omgekat'. Ook de auto van de heer G. was van dat bedrijf afkomstig. Dat kon ik zien aan de naamsvermelding bij de kentekenplaat. Ik ben toen het chassisnummer gaan controleren. Dat is bij deze type auto ingeslagen bij het rechter voorportier. Ik opende het rechtervoorportier en controleerde het chassisnummer. Ik zag toen een plastic-tas voor de rechtervoorstoel in de auto liggen. Ik kreeg de indruk dat daar flessen of iets dergelijks inzaten. Ik vroeg de heer G. of ik in die tas mocht kijken. De heer G. vroeg toen waarom. Ik heb iets gezegd in de trant van dat daar wel flessen met alcoholhoudende drank in konden zitten. Ik heb vluchtig in de tas gekeken door de handvatten van elkaar te doen. Er zat verder niets bijzonders in de tas. We hebben verder niet in de auto gekeken. De achterklep is niet open geweest. Daar was geen aanleiding voor. Of mijn collega de heer G. bazig heeft aangesproken kan ik mij niet herinneren. Over het woordgebruik van mijn collega kan ik zeggen, dat mij niets bijzonders is opgevallen. Zij heeft de heer G. op een normale manier aangesproken. Zij heeft niet geschreeuwd of hem ergens van beschuldigd of iets dergelijks. De zaak is verder normaal afgewikkeld, mijn collega heeft de bekeuring uitgeschreven en een afschrift daarvan aan de heer G. gegeven. Daarna zijn we weggegaan."2. Op 27 mei 1999 verklaarde de betrokken politieambtenaar S. telefonisch aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, voor zover van belang voor het onderzoek, het volgende:"Op 17 december 1997 had ik surveillancedienst met mijn collega V. Ik vermoed dat ik achter het stuur van onze dienstauto zat. Op (...) te Nijmegen zag ik een auto, waarin naar later bleek de heer G. reed, door het rode verkeerslicht rijden. Ik besloot betrokkene daarvoor te bekeuren. De standaardwerkwijze is dan dat we de tenaamstelling van het kenteken opvragen aan de meldkamer en eventueel andere inlichtingen inwinnen. Het duurt dan even voor we de benodigde gegevens van de meldkamer terugkrijgen. Voor zover ik me kan herinneren leverde de informatie van de meldkamer in dit geval niets bijzonders op. We hebben toen op de (...)-laan de heer G. een stopteken gegeven door middel van het transparant in onze dienstauto. Ik heb de heer G. aangesproken. Wat ik precies heb gezegd weet ik niet meer. Het was voor mij een gewone controle. Daarom is mij er niet veel van bijgebleven. De standaardwerkwijze is dan dat ik eerst naar het rij- en kentekenbewijs vraag. Daarna heb ik hem meegedeeld dat hij een bekeuring kreeg voor het negeren van het rode verkeerslicht. Ik weet nog wel dat de heer G. het er niet mee eens was. Ik heb hem op de beroepsgang op grond van de Wet Mulder gewezen. Als mijn collega V. heeft verklaard dat de heer G. is uitgestapt en dat ik met hem achter de auto heb gestaan, dan is dat goed mogelijk, dat weet ik niet meer. Mijn collega wees mij op het autobedrijf waarvan de auto van de heer G. afkomstig was en gaf aan dat hij even het chassisnummer wilde controleren omdat auto's van dat bedrijf wel eens omgekat zijn. Normaal gesproken moet je dan onder de motorkap kijken, maar bij dit type auto is het chassisnummer ingeslagen bij het rechtervoorportier. Ik wist dat niet. Nadat V. het chassisnummer had gecontroleerd wees hij mij op de tas die voor de rechtervoorstoel lag. Ik heb aan de heer G. gevraagd of we in die tas mochten kijken. Ik kreeg daar niet echt een antwoord (ja of nee) op. Mijn collega heeft daarna even vluchtig in die tas gekeken. Dat heeft niet meer dan n seconde geduurd. Ik ben daar verder niet bij geweest. Ik was bezig met het uitschrijven van de bekeuring. V. beduidde mij dat het in orde was. Ik kan mij verder geen bijzonderheden herinneren. Zoals gezegd was dit voor mij een routine-controle zoals ik die altijd uitvoer. Daarom is mij er weinig van bijgebleven. Over de barse toon, die ik volgens de heer G. zou hebben gebruikt, kan ik alleen maar zeggen dat ik mij normaal en correct heb gedragen. Ik heb me niet anders gedragen dan dat ik me altijd gedraag. Nogmaals, het was een standaard controle waarin niets bijzonders is voorgevallen. Er was dus ook geen aanleiding om me anders te gedragen."E. INFORMATIE KORPSCHEFDe chef van het regionale politiekorps Gelderland Zuid liet in reactie op het verslag van bevindingen weten dat hij, anders dan in de brief van 15 september 1998 (zie bevindingen, onder A.3.) wordt gesteld, nimmer met verzoeker(s echtgenote) had gesproken.Beoordeling
Inleiding Nadat de ambtenaren S. en V. van het regionale politiekorps Gelderland Zuid hadden geconstateerd dat verzoeker door rood licht was gereden, hielden zij verzoeker in de avond van 17 december 1997 stil. Vervolgens bracht verzoeker, na een sommatie daartoe van S. en V., zijn auto tot stilstand, waarna politieambtenaar S. om inzage van verzoekers rij- en kentekenbewijs verzocht. Verzoeker klaagt over de wijze waarop de ambtenaren S. en V. hem hebben bejegend nadat hij zijn auto tot stilstand had gebracht.I. . Ten aanzien van de wijze waarop verzoeker te woord is gestaan1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politieambtenaar S. hem op commanderende toon heeft toegesproken. Verzoeker gaf in dit verband aan dat S. hard had gesproken, en dat haar houding commanderend was geweest.2. Politieambtenaar S. ontkende dat zij verzoeker op 17 december 1997 op commanderende wijze of op barse toon had toegesproken. Politieambtenaar V. verklaarde dat hem ten aanzien van het woordgebruik van politieambtenaar S. niets bijzonders was opgevallen en dat S. verzoeker op een normale manier had aangesproken. Gelet op het feit dat de politieambtenaren S. en V. beiden unaniem hebben verklaard dat verzoeker op een normale wijze te woord is gestaan, en omdat verzoeker zijn klacht slechts in algemene bewoordingen heeft gesteld, wordt de lezing van S. en V. op dit punt aannemelijker geacht dan die van verzoeker. Nu niet is gebleken dat verzoeker op incorrecte wijze te woord is gestaan, is de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk.II. . Ten aanzien van het doorzoeken van verzoekers auto en tas1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de politieambtenaren S. en V. zijn auto en tas hebben doorzocht.2. Uit het onderzoek is gebleken dat de politieambtenaar V., nadat hij het chassisnummer in de rechter voorportier had gecontroleerd, een plastic-tas in de auto had zien liggen. V. verklaarde in dit verband dat hij vervolgens aan verzoeker had gevraagd om in deze tas te mogen kijken, omdat hij vermoedde dat hierin flessen of iets dergelijks zaten. Vast staat dat V. vervolgens in de tas heeft gekeken. Voor het overige is niet gebleken dat de auto van verzoeker is doorzocht.3. Ten aanzien van het doorzoeken van de tas staat, gelet op de verklaringen van V. en S. op dit punt, vast dat verzoeker hiervoor niet expliciet toestemming heeft gegeven. Voorts wordt op grond van de verklaring van V. op dit punt als vaststaand aangenomen dat aan de beslissing om in de tas te kijken geen veiligheidsoverweging ten grondslag lag. Ook anderszins was de politie niet bevoegd, anders dan op basis van vrijwillige medewerking van verzoeker, om in diens tas te kijken. Het is dan ook niet juist dat V. verzoekers tas heeft ingekeken, nu verzoeker hiervoor niet expliciet toestemming heeft gegeven. In zoverre is de onderzochte gedraging dan ook niet behoorlijk.III. . Ten aanzien van het tijdstip van het meedelen van de reden van het stilhouden1. Verzoeker klaagt er tot slot over dat hem pas na afloop van het onderzoek in zijn auto de reden van het stilhouden is meegedeeld.2. Politieambtenaar S. verklaarde dat zij eerst aan verzoeker om zijn rij- en kentekenbewijs had gevraagd, en hem vervolgens had meegedeeld dat hij een bekeuring kreeg voor het negeren van het rode verkeerslicht. Pas daarna had haar collega V. naar het chassisnummer gekeken, en was verzoekers tas doorzocht. Deze verklaring komt overeen met de verklaring van politieambtenaar V. op dit punt. Volgens V. was verzoeker, nadat hij was stilgehouden en nadat S. om zijn papieren had gevraagd, uit de auto gestapt, waarna hem was meegedeeld dat hij een bekeuring kreeg voor het rijden door een rood verkeerslicht. Uit het onderzoek is niet gebleken van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan aan de juistheid van de verklaringen van de politieambtenaren V. en S. op dit punt moet worden getwijfeld. Daarom wordt de lezing van V. en S. ook op dit punt als vaststaand aangenomen. Het tijdstip waarop verzoeker over de reden van het stilhouden is ge nformeerd, vlak nadat S. verzoeker om zijn papieren had gevraagd, was niet onredelijk laat. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van beheerder van het regionale politiekorps Gelderland Zuid (de burgemeester van Nijmegen), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het kijken in verzoekers tas; in zoverre is de klacht gegrond.