Op 31 juli 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw M. te 's-Gravenhage, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt er over dat:1. drie ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op 11 februari 1998 ten onrechte haar woning zijn binnengetreden en een huiszoeking hebben verricht in verband met het aanhouden van een van haar zonen.2. twee ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden tot op het moment waarop zij zich tot de Nationale ombudsman wendde (29 juli 1998) hun toezegging om in het kader van hulpverlening aan verzoekster telefonisch contact op te nemen niet gestand hebben gedaan.
Achtergrond
1. Algemene wet op het binnentreden(Wet van 22 juni 1994, Stb. 572) Artikel 1, vierde lid:"De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden." Artikel 5, eerste lid:"De machtiging wordt gegeven voor het binnentreden in n in de machtiging te noemen woning. Zo nodig kan in de machtiging worden bepaald dat zij tevens geldt voor ten hoogste drie andere afzonderlijk te noemen woningen." Artikel 10, eerste lid:"Degene die zonder toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden, maakt op zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op omtrent het binnentreden." Artikel 11, tweede lid:"Een afschrift van het verslag wordt uiterlijk op de vierde dag na die waarop in de woning is binnengetreden, aan de bewoner uitgereikt of toegezonden. Indien het doel waartoe wordt binnengetreden daartoe noodzaakt, kan de uitreiking of toezending aan de bewoner worden uitgesteld. Uitreiking of toezending geschiedt in dat geval, zodra het belang van dit doel dit toelaat. Indien het niet mogelijk is dit afschrift uit te reiken of toe te zenden, houdt degene aan wie overeenkomstig het eerste lid het verslag is toegezonden dan wel degene die zijn bevoegdheid zonder machtiging binnen te treden heeft uitgeoefend, het afschrift gedurende zes maanden voor de bewoner beschikbaar."2. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is onder een huiszoekingte verstaan: stelselmatig en gericht onderzoek naar de aanwezigheid van voor in beslagneming vatbare voorwerpen (zie bijvoorbeeld: HR 28 mei 1985, NJ 1985/822; HR 17 maart 1987, NJ 1988/155; HR 19 december 1995, NJ 1996/249).Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. FEITEN1. Op 11 februari 1998 bezochten drie ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden verzoeksters woning. Zij beschikten over een arrestatiebevel dat was uitgevaardigd tegen verzoeksters oudste zoon. Verzoeksters oudste zoon was woonachtig - en ingeschreven - op een ander adres in dezelfde straat.2. Bij brief van 17 februari 1998 diende verzoekster een klacht in bij het regionale politiekorps Haaglanden. In de klachtbrief vermeldde zij onder meer het volgende:"Om 19.15 belde de politie aan op ons adres (...). Het waren drie politieagenten. (...) Mijn jongste zoon Erik keek uit het raam en vroeg wat de agenten wilden. De agenten veronderstelden ten onrechte dat het Ronald was. Ze sommeerden "Ronald kom naar beneden, kom naar beneden". Vanuit het raam deelden wij de agenten mede dat Erik niet Ronald was en we vroegen waarom zij op zoek waren naar Ronald. Een van hen wees op een papier met een arrestatiebevel en dreigde de deur in te trappen (en schopte enkele malen tegen de deur). Toen ben ik vervolgens naar beneden gegaan en maakte de deur open. Twee van de agenten pakten me bij mijn arm en duwden mij naar buiten en gingen zelf naar binnen. Met een van de agenten heb ik beneden gepraat terwijl de andere twee agenten het huis doorzochten op de aanwezigheid van Ronald. Ik legde de agent uit dat Ronald er niet was en vroeg hem waarom hij gezocht werd. Het betrof volgens de agent een arrestantiebevel uit 1992. Verdere mededelingen werden niet gedaan. Ook mijn man werd door de agenten opzij geduwd. Lamellen werden beschadigd. De derde agent heeft op de kamer van Erik de kledingkasten overhoop gehaald en de kamerdeur/sleutel ontwricht. Deze agent vertelde aan mijn dochter dat mijn ex schoonzus (de ex echtgenote van Ronald) hen had gezegd dat Ronald in onze woning was. Ook vertelde de agent dat zij een vuurwapen zochten. De agent die beneden was vertelde me dat de buurman had verteld dat Ronald in onze woning was. Gelieve hierbij aan te treffen de verklaring van de buurman waarin hij verklaart dat hij de politie niet heeft verwezen naar ons adres. (...) We beklagen ons over de door de politie gevolgde handelwijze:Ronald woont op (...) en staat ook bij Burgerzaken ingeschreven op dit adres. We begrijpen dan ook niet dat de politie hem zoekt in onze woning zonder dat er aanwijsbare feiten zijn dat hij werkelijk bij ons is." Bij haar klachtbrief voegde verzoekster een verklaring van de buurman van Ronald, waarin onder meer het volgende is vermeld:"Ik kan u verzekeren dat ik met geen politieagent gesproken heb over waar uw zoon zou zijn of verblijven"3. Op 17 juni 1998 voerde verzoekster naar aanleiding van haar klacht op het politiebureau een persoonlijk gesprek met de behandelend ambtenaar.4. Op 18 juni 1998 belden twee politieambtenaren aan aan verzoeksters woning. Vervolgens spraken zij met verzoekster en Ronald.5. In een brief van 30 juni 1998 bracht de chef onderdeel Segbroek/Loosduinen van het regionale politiekorps Haaglanden verzoekster op de hoogte van zijn beslissing op de klacht. De beslissing luidt voor zover van belang als volgt:"Feiten Op 11 februari 1998 waren enkele executiemedewerkers van het korps Haaglanden in opdracht van de officier van justitie belast met het aanhouden van personen die een gevangenisstraf moesten ondergaan. Daartoe vervoegden zij zich aan perceel (het adres van Ronald; N.o.) teneinde Ronald in het kader van het bovenstaande aan te houden. Ambtelijk was hen bekend, dat bij niet aantreffen in dit perceel hij mogelijk zou kunnen verblijven in perceel (verzoeksters adres; N.o.). Middels de intercom gaven de politiemedewerkers de reden van hun komst aan en verzochten zij de toegang tot de woning. Vanuit een raam op de eerste etage werd hen geantwoord dat degene voor wie zij kwamen niet in de woning aanwezig was. Omdat zij de gezochte niet kenden en zoals zij zagen er minimaal een man van soortgelijke leeftijd in het pand aanwezig was, verzochten zij nogmaals tot de woning te worden toegelaten. Op het moment dat de deur van de woning door u werd geopend toonden zij een machtiging tot aanhouding. Twee van de medewerkers gingen de woning binnen terwijl de derde bij u bleef staan. Hij legde u nogmaals uit wat het doel van hun komst was en toonde u nogmaals de machtiging. Of u bij het naar binnengaan van de medewerkers bent beetgepakt is mij niet duidelijk geworden. (...) In de woning hebben de twee genoemde medewerkers een onderzoek ingesteld. Naar hun zeggen zijn daar bewoners van het pand bij aanwezig geweest. Zij zijn stellig in hun bewering dat hierbij geen schade door hen is aangericht. Nadat hen duidelijk was geworden waar de door hen gezochte man zich vermoedelijk zou bevinden hebben zij de woning verlaten. Overwegingen en oordeel U heeft in uw klacht aangegeven dat u niet begrijpt dat er naar uw zoon Ronald is gezocht in uw woning, terwijl hij een eigen woning heeft en daar ook bij de Burgerlijke Stand staat ingeschreven. De betrokken medewerkers waren echter in het bezit van informatie dat uw zoon veelvuldig in uw woning verbleef. Ik acht deze zienswijze terecht. Gezien het vorenstaande acht ik dit gedeelte van uw klacht niet gegrond. (...) U geeft aan dat u niet heeft begrepen waarom de politie aan en in uw woning kwam en hierbij geen duidelijke mededeling heeft gedaan. Echter in uw klacht heeft u aangegeven dat u werd verteld dat uw zoon Ronald moest worden aangehouden en dat u de agenten had medegedeeld, dat uitsluitend uw zoon Erik thuis was en niet de gezochte Ronald. Tevens geeft u aan dat aan u een arrestatiebevel is getoond. Ik acht dit gedeelte van de klacht niet gegrond. Maatregelen (...) Naar mij is gerapporteerd is u door degene die de klacht heeft onderzocht hulp aangeboden teneinde de problematiek waarin u zich thans bevindt het hoofd te kunnen bieden. Ik heb begrepen dat de uitvoering hiervan reeds van start is gegaan."B. STANDPUNT VERZOEKSTER1. Het standpunt van verzoekster is in het kort weergegeven in de klachtformulering onder klacht.2. In haar verzoekschrift merkte verzoekster onder meer het volgende op:"Op de getoonde machtiging was het nummer (...) weggestreept en was huisnummer (...) ingevuld. De agenten hebben onnodig kamers (kasten, bedden) overhoop gehaald. Kennelijk waren zij op zoek naar een wapen. Hierbij hebben de agenten schade toegebracht aan kasten, deuren en verzamelingen. (...) Mijn zoon (Ronald; N.o.) woont niet op mijn adres, staat niet op mijn adres ingeschreven. Hij heeft zijn eigen woning. Nu hij niet in zijn eigen woning was kon hij evengoed op een andere plek verblijven. Ik zie dus onvoldoende reden om de inval op mijn adres te rechtvaardigen. (...) Ik erken dat er een arrestatiebevel is getoond waarbij het huisnummer (...) was doorgehaald; met de pen was dit veranderd in (…). Ik ben van mening dat de inval hiermee niet gerechtvaardigd is. (...) De dag na ons gesprek met (de behandelend ambtenaar; N.o.) van het bureau Segbroek belden twee heren aan voor hulp. Zij kwamen helaas onaangekondigd en hun bezoek kwam op dat moment bijzonder ongelegen. Ik verzocht hen een afspraak te maken na twee weken. Toegezegd werd dat eerst telefonisch contact met ons zou worden opgenomen alvorens de afspraak te maken. Sindsdien heb ik niets meer vernomen."C. STANDPUNT KORPSBEHEERDER1. In reactie op de klacht van verzoekster verwees de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden naar een rapport van 23 september 1998 dat de chef van het onderdeel Segbroek/ Loosduinen terzake van de klacht van verzoekster had opgesteld. De korpsbeheerder gaf aan zich te kunnen vinden in - en zich aan te sluiten bij - dat rapport.2. In het hiervoor onder 1. bedoelde rapport van de chef van het onderdeel Segbroek/Loosduinen van het regionale politiekorps Haaglanden is onder meer het volgende vermeld:"Verzoekster klaagt over het feit, dat er drie ambtenaren op 11 februari 1998 ten onrechte haar woning zijn binnengetreden en een huiszoeking hebben verricht in verband met het aanhouden van een van haar zonen. De opdracht tot aanhouding was afkomstig van de officier van justitie te 's-Gravenhage belast met de uitvoering van een uitgesproken vonnis. (...) De medewerkers executietaken zijn ter aanhouding van betrokkenen in het bezit van machtigingen die ingeval van noodzaak kunnen worden getoond. In dit geval waren de medewerkers in het bezit van een machtiging ter aanhouding van (Ronald; N.o.), zijnde een van de zoons van klaagster. Het was hen bekend, dat gezochte officieel op een ander adres woonde, doch bureau-informatie leerde dat hij zeer waarschijnlijk zou verblijven op het adres van zijn ouders. Een eerder bezoek op het woonadres van gezochte leverde geen resultaat op, waarna op het bureau is uitgezocht of hij mogelijk op een ander adres zou kunnen verblijven. Toen bekend was geworden dat hij vermoedelijk op het adres van zijn ouders zou verblijven is door een hulpofficier van het bureau Jan Hendrikstraat het perceelnummer op de machtiging met pen gewijzigd in het nummer van het adres van de ouders. Door de executiemedewerkers is de reden van hun komst aangegeven aan klaagster. Door hen is duidelijk gemaakt, dat zij ter aanhouding van de zoon (Ronald; N.o.) in het bezit waren van een machtiging. Hierop zijn zij ter aanhouding de woning binnen gegaan, waarbij geen huiszoeking in de zin van zoeken naar voorwerpen heeft plaatsgevonden, omdat hiervoor geen reden aanwezig was. (Verzoekster; N.o.) beklaagt zich over het feit, dat er na 18 juni 1998 geen contact met haar is opgenomen zoals was toegezegd. Omdat door degene die het klachtenonderzoek heeft verricht was ingeschat, dat hulp aan de familie (...) noodzakelijk was, is door hem de opdracht daartoe direct gegeven. De volgende dag 19 juni 1998 (bedoeld is 18 juni 1998; N.o.) zijn hiertoe twee wijkagenten van het bureau Segbroek naar het perceel van klaagster gegaan. Nadat zij zich hadden gemeld werden zij te woord gestaan door klaagster. Voordat dit gesprek echter zijn beslag kon vinden nam (Ronald; N.o.) het van zijn moeder over. De wijkagenten werd verteld dat er voorlopig geen tijd was omdat de familie met andere belangrijkere dingen bezig was. Hij gaf aan dat zij maar in juli moesten terug komen, als de familie tijd had. Hierop werd door de wijkagenten aangegeven, dat zij het wel zouden vernemen als de tijd daarvoor rijp was. Hierna zijn de wijkagenten vertrokken, zonder een daad te hebben kunnen stellen. Zij hebben dit aan degene die de klacht heeft behandeld medegedeeld, waarop deze heeft aangegeven, dat er in dit geval gewacht moest worden op initiatief van (verzoekster; N.o.). Tot op heden is aan het bureau niets van de familie (...) vernomen. (...) Aan het verzoek van de ombudsman in het bezit te worden gesteld van een afschrift van de machtiging tot aanhouding kan ik helaas niet voldoen. Er is een onderzoek ingesteld naar de aanwezigheid van de machtiging. Omdat deze naar de beleving van de executiemedewerkers niet daadwerkelijk is gebruikt hebben zij deze conform de geldende afspraken vernietigd. Ik betreur dit." D. REACTIE VERZOEKSTER Naar aanleiding van de reactie van de korpsbeheerder bracht verzoekster onder meer het volgende naar voren:"Ik kan nog steeds niet begrijpen, hoe de politie erbij komt, dat mijn zoon (Ronald; N.o.), wonende (...), officieel op een ander adres woonde. Hij woont onafgebroken al meer dan 12 jaar op eerdergenoemd adres. Dit is bekend in het bevolkingsregister. Ook heeft mijn zoon op zijn adres steeds oproepen van Justitie (zelfde dienst) gehad voor aanmelding penitentiaire-inrichtingen. Hij heeft zelfs gratie aangevraagd op zijn adres. Daar zijn keiharde bewijzen van. U kunt zien, dat het politie-apparaat zich hier alles weerspreekt om onder hun foute actie uit te willen komen. Wat hieruit blijkt is, dat de politie mijn zoon niet te pakken kon krijgen en informatie van derden heeft gebruikt, onder valse voorwendselen, om bij ons binnen te dringen. Dit heeft te maken met valse informatie en valse aangifte van zijn ex-vrouw (...) en zijn buurman (...). De politie heeft een inval gedaan met de bedoeling om een kijkje te kunnen nemen in mijn woning, wat ik verborgen heb aan o.a. inboedel e.d. van mijn ex-schoondochter i.v.m. echtscheiding. Tevens ook te zoeken naar een zogenaamd vuurwapen. De politie heeft geen moeite gedaan correct het adres en verblijfplaats van mijn zoon te zoeken en te verifi ren. Ik moeder, als derde persoon, kon bij het bevolkingsregister zijn adres zo opvragen zonder enig probleem. (...) Hoe kunnen de executiemedewerkers mij duidelijk maken, waar zij in het bezit waren van een "valse" machtiging ter aanhouding van mijn zoon (Ronald; N.o.). Ik had hun toch ook duidelijk gemaakt, dat mijn zoon niet bij mij is en ook niet bij mij woont. Wat denken ze wel, dat ze zijn? Dat ze zomaar mijn deur omver lopen, mij beetgepakt hebben en de boel bestormd en ondersteboven gehaald hebben. Hier ziet u toch, dat het woord van de executiemedewerkers (politie) zwaarder weegt, dan mijn woord!! (...) Hoe kan de (chef van het onderdeel Segbroek/Loosduinen, N.o.), die ik immers niet ken, en waar ik geen afspraken mee heb, in zijn brief vermelden? "Er heeft geen huiszoeking in de zin van zoeken naar voorwerpen plaasgevonden". Zij hebben potverdorie alles ondersteboven gehaald en mijn spullen e.d. beschadigd, om naar een vuurwapen e.d. te zoeken. U wilt mij toch niet vertellen dat er een of andere aardbeving, als enige mijn huis getroffen heeft, die wel een rotzooi in mijn huis veroorzaakt heeft. Is het niet? (...) De afspraken tussen (de ambtenaar die de klacht behandelde; N.o.) en mij, bij een eerder bezoek aan hem op zijn bureau, werd door mij aan hem medegedeeld, dat als er twee vrouwelijke hulpverleners van zijn bureau, mij een bezoek zouden brengen omtrent problemen e.d., de hulpverleners eerst een telefonische afspraak met mij zouden maken. En dat zij in burger (zonder uniform) thuis bij mij zouden komen. A) Er is een mannelijke en een vrouwelijke agent aan de deur geweest. De mannelijke had een politie-uniform aan (tegen onze afspraken in) en de vrouwelijke was in burger gekleed. B) De agenten waren zonder melden/aankondiging en of afspraak voor de deur, waar ik wederom geconfronteerd raakte met een zogenaamde inval. C) Door de plotselinge komst van de agenten, was het mij/ons niet gelegen, de agenten te woord te staan. Dit, omdat mijn man, na drie kwartier van hun komst, een afspraak had bij de dokter in Leiden. Wij waren al in een haast. Mijn zoon had de agenda bij zich om gelijk een afspraak na twee weken met hun te maken op het bureau Segbroek. En niet thuis. Aangezien het hun niet mogelijk was direkt een afspraak met ons te maken, i.v.m. mogelijke andere afspraken, zouden zij ons de volgende dag opbellen en/of een schrijven doen toekomen, om een afspraak te maken na twee weken. D) Ik heb het vermoeden, dat als wij hun (de zogenaamde onderzoeksteam) niet in mijn huis binnenlaten om een kijkje te nemen in mijn huis, van wat er wel ligt en wat er niet ligt, dat zij mij dan de toegezegde hulp nooit zullen aanbieden. Zij hebben mij hierdoor een soort sanctie opgelegd. Want dat blijkt hieruit!! E) Wij zijn nog steeds wachtende! (...) Hoe kan (de chef van het onderdeel Segbroek/Loosduinen; N.o.) schrijven, dat de executiemedewerkers niet daadwerkelijk de machtiging hebben gebruikt en deze volgens de afspraken hebben vernietigd. Als de executiemedewerkers de machtiging niet daadwerkelijk hadden gebruikt, dan waren ze ook niet op ons adres geweest. En hadden wij u helemaal geen klachten gegeven." . REACTIE KORPSBEHEERDER1. In reactie op nadere vragen van de Nationale ombudsman verwees de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Haaglanden naar een brief van 26 april 1999 van de chef van het onderdeel Segbroek/Loosduinen. De korpsbeheerder liet weten zich te kunnen vinden in de mededelingen van de chef van het onderdeel.2. In de hiervoor onder 1. bedoelde brief van de chef van het onderdeel Segboek/Loosduinen is onder meer het volgende vermeld:"Op de vraag of er nog andere stukken zijn die betrekking hebben op die aangelegenheid, kan worden gesteld dat er een proces-verbaal van aanhouding gesignaleerde cq op arrestatiebevel voorhanden is (...). Een verslag van het binnentreden is niet gemaakt, immers er is niet tegen de wil van de bewoner binnengetreden en derhalve is artikel 10, lid 1 van de Algemene wet op het binnentreden niet van toepassing. (...) In onderhavig geval is er wellicht sprake van een onduidelijkheid met betrekking tot de uitleg die gegeven wordt aan het woord vernietigen. In die gevallen waar sprake is van het toelaten van opsporingsambtenaren in de woning met toestemming van de bewoner e.e.a. ter aanhouding van een gesignaleerde, is het gebruikelijk dat de eerder afgegeven machtiging voor de genoemde ambtshandeling, niet wordt bijgevoegd bij de processen-verbaal. Deze niet-formele regeling wordt op niet uniforme wijze toegepast binnen de politie Haaglanden. Alleen als er daadwerkelijk sprake is van een niet-vrijwillige toelating en er formeel gebruik moet worden gemaakt van de machtiging, wordt het document bij de stukken gevoegd. In dit geval is ook hier de bedoelde machtiging vernietigd. (...) Zoals uit de opgemaakte processen verbaal is gebleken, is door de bewoonster en anderen, door het tonen van de machtiging door de opsporingsambtenaren en inhoudelijk kennis te nemen van het document, het handelen van deze functionarissen niet onmogelijk gemaakt in welke vorm dan ook en meenden deze ambtenaren vrijwillig tot het pand te zijn toegelaten. Op grond hiervan hebben de executie-medewerkers het pand betreden ter aanhouding van de verdachte. Dit is formeel juridisch onjuist. Volgens de wet had natuurlijk aan de bewoonster moeten worden gevraagd de woning te mogen betreden. Dit is nagelaten. Desondanks meen ik dat door het bezit van de machtiging de rechten van de verdachte niet zijn geschaad. (...) Met betrekking tot uw vraag, of het is toegestaan het oorspronkelijke huisnummer, vermeld op de machtiging, te wijzigen in een nieuw nummer, kan worden gezegd dat dit niet kan en ook niet noodzakelijk is. Immers ingevolge artikel 5 van de Algemene Wet op het binnentreden is de mogelijkheid voorbehouden om indien nodig op de machtiging ten hoogste drie afzonderlijke woningen te noemen en dat indien de dringende noodzakelijkheid dit vraagt en het optreden van de procureur-generaal of de officier van justitie niet kan worden afgewacht, de hulpofficier van justitie de bevoegdheid toekomt deze toevoegingen in de machtiging te vermelden. In het onderhavige geval is er sprake van een discrepantie in de rapportages. In het schrijven d.d. 23 september 1998 (zie hiervoor onder C.2.; N.o.) (...) staat vermeld, dat door de dienstdoende hulpofficier van het bureau Jan Hendrikstraat met de pen een wijziging in het oorspronkelijke perceelnummer was aangebracht en was veranderd in perceelnummer (...). In een van de rapporten dat is opgemaakt door een van de eerder (...) genoemde verbalisanten (...) zit een tegenstrijdigheid. Op de laatste pagina van dit rapport laat de gehoorde de navolgende zinsnede opnemen:"In de machtiging hadden wij het perceel (...), als wel het perceel nummer (...) van die straat opgenomen, wetende dat het ene adres het woonadres van Ronald is en het andere die van zijn moeder waar hij vaak verblijft. Deze laatste zinsnede impliceert dat er sprake zou moeten zijn van twee perceel vermeldingen op de machtiging. Gelet op de eerder gemaakte opmerking van een wijziging met pen, is een en ander niet met elkaar in overeenstemming. (...) Met betrekking tot vraag (...), is er sprake van een onderzoek dat was afgestemd op de constatering dat er sprake was van de lijfelijke aanwezigheid van de verdachte ten aanzien van wie de aanhouding was bevolen en de tenuitvoerlegging van het arrestatiebevel was uitgevaardigd. Daartoe hebben de eerder genoemde executie - medewerkers, nadat zij in de woning waren toegelaten een verkennend onderzoek in die woning ingesteld. De verdachte is hierbij niet aangetroffen. Uit een rapportage van n van de betrokken executie - medewerkers (...), blijkt dat er slechts n enkele maal in een reeds openstaande kast is gekeken en dat hij als enige spreekt over her en der op de etage liggende dames en heren kleding - stukken. Dat deze betrokken executie - medewerker misschien in de ogen van de bewoners een intensiever onderzoek heeft verricht dan in hun ogen gewenst was geeft een vertekend beeld van de situatie. (...) Het bedoelde bezoek (...), is naar aanleiding van de opmerking van verzoekster tijdens een op 17 juni 1998 gehouden gesprek met de hoofdinspecteur van politie (...), zijnde de klachtbehandelaar van de eerder gedane klacht. In dit gesprek, dat plaatsvond in het kader van "hoor en wederhoor", bleek dat klaagster zeer gespannen was. Zonder aanwijsbare reden barstte zij plotseling in huilen uit. Gedurende het gesprek kwam tot uitdrukking dat zij onder grote spanning stond. Uiteindelijk bleek dat een procedure met de gemeente Den Haag voor haar nadelig was afgelopen. Buiten overige familieproblemen en de confrontatie met de politie Haaglanden, was dit haar teveel geworden. Op grond van dit gegeven en het feit dat klaagster graag gebruik wilde maken van hulp, is door de behandelaar besloten klaagster deze hulp te bieden. Op korte termijn zou een rayonagent met haar contact opnemen ten einde te bekijken welke hulp te bieden was. (...) Op 18 juni 1998 hebben rayonagent (...) en wijkagent (...) contact gezocht met betrokkene. Dit gesprek was tevoren niet aangekondigd en het gesprek speelde zich voor de voordeur van de woning af. Tijdens dit gesprek bleek dat niemand van de op dat moment aanwezige bewoners, familie en of betrokkene tijd had voor een gesprek. Zij gaven te kennen de 1e twee weken geen enkele gelegenheid te hebben voor een gesprek en dat e.e.a. pas mogelijk zou zijn in de 1e week van de maand juli 1998. (...) Tijdens het gesprek is door boven genoemden toegezegd dat er nog wel een nadere afspraak door de Politie met betrokkenen zou worden gemaakt. Op grond van dit gegeven is besloten door de eerder genoemde hoofdinspecteur in deze een afwachtende houding aan te nemen en het initiatief bij de hulpvrager neer te leggen."Beoordeling
I. Ten aanzien van het binnentreden in verzoeksters woning1. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat drie ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op 11 februari 1998 haar woning zijn binnengetreden met het doel haar oudste zoon aan te houden. Verzoekster vindt het onjuist dat de politie bij haar kwam, omdat haar oudste zoon woonachtig en ingeschreven is op een ander adres (in dezelfde straat). De politieambtenaren toonden verzoekster een last tot binnentreden zonder toestemming van de bewoner. Volgens verzoekster was op deze last het huisnummer van de zoon met pen gewijzigd in haar huisnummer.2. Vooropgesteld moet worden dat de betrokken politieambtenaren voldoende grond hadden om, ook op het adres van verzoekster, te trachten verzoeksters oudste zoon aan te houden. Zij beschikten over een arrestatiebevel dat was uitgevaardigd ten aanzien van de oudste zoon.3. Om verzoeksters woning binnen te treden, behoefden de betrokken politieambtenaren hetzij toestemming van verzoekster, hetzij een geldige machtiging om de woning zonder toestemming van de bewoner binnen te treden. Een politieambtenaar die ter uitoefening van een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming een woning wenst binnen te treden met toestemming van de bewoner, behoort , op grond van artikel 1, vierde lid, van de Algemene wet op het binnentreden, voorafgaand aan het binnentreden de toestemming van de bewoner te vragen (zie achtergrond, onder 1.). Vast staat dat de politieambtenaren die het pand van verzoekster betraden verzoekster niet om haar toestemming hebben gevraagd. Voor zover ervan wordt uitgegaan dat de betrokken politieambtenaren de woning met toestemming van verzoekster zijn binnengetreden, is niet gehandeld volgens de bepalingen van de Algemene wet op het binnentreden.4. Ook voor zover ervan wordt uitgegaan dat de betrokken politieambtenaren zonder toestemming zijn binnengetreden, is niet gehandeld volgens de bepalingen van de Algemene wet op het binnentreden. Aan het binnentreden met gebruik van de machtiging waren voor de politieambtenaren verplichtingen verbonden, zoals het opmaken van een schriftelijk verslag en het toezenden van dat verslag aan de bewoner (zie achtergrond, onder 1.). De politieambtenaren hebben niet aan deze verplichtingen voldaan. Echter, nog afgezien daarvan was de machtiging tot binnentreden, waarover de betrokken politieambtenaren beschikten, volgens verzoekster met pen gewijzigd. De politie heeft hierover tegenstrijdige mededelingen gedaan. De politie heeft opgemerkt dat er een rapportage is waaruit blijkt dat twee adressen, het adres van verzoekster en dat van haar zoon, waren vermeld op machtiging. Aangezien de politie deze opmerking niet nader heeft onderbouwd en in het onderzoek ook overigens niet is gebleken dat er sprake was van een machtiging tot binnentreden op twee adressen, wordt dit niet aannemelijk geacht. De politie heeft verder laten weten dat de machtiging op het politiebureau door de hulpofficier van justitie met pen is gewijzigd. Wanneer blijkt dat een eenmaal afgegeven machtiging wat betreft de daarin opgenomen adressen niet aan haar doel beantwoordt, verdient het de voorkeur dat een nieuwe machtiging wordt afgegeven, in plaats van het wijzigen van de machtiging met de pen. In de regel zal het bij zo'n wijziging immers niet duidelijk zijn wie haar heeft aangebracht, zodat er, bij de betrokken bewoner of bij een beoordeling achteraf, twijfel over kan ontstaan of de wijziging wel bevoegd is aangebracht. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.II. . Ten aanzien van het doorzoeken van verzoeksters woning1. Verzoekster heeft er verder over geklaagd dat de politieambtenaren die op 11 februari 1998 haar woning zijn binnengetreden in verband met het arrestatiebevel dat was uitgevaardigd tegen haar oudste zoon, onnodig kamers (kasten, bedden) overhoop hebben gehaald.2. Zoals hierboven onder I. is overwogen, hebben de betrokken politiefunctionarissen onjuist gehandeld bij het betreden van verzoeksters woning. Dit brengt met zich mee dat het ook onjuist is dat zij in de woning van verzoekster hebben gezocht naar de oudste zoon van verzoekster. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.3. Overigens is er volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sprake van een huiszoeking indien een woning stelselmatig en gericht op de aanwezigheid van voor beslag vatbare voorwerpen wordt onderzocht (zie achtergrond, onder 1.). Uit het onderzoek is niet gebleken dat er in dit geval een huiszoeking is verricht. III. Ten aanzien van de toezegging om contact op te nemen met verzoekster1. Tenslotte klaagt verzoekster er over dat twee politieambtenaren die op 18 juni 1998 bij haar aan de deur verschenen en haar de toezegging deden dat telefonisch contact met haar zou worden opgenomen, deze toezegging niet zijn nagekomen.2. Wat betreft de toezegging dat contact zou worden opgenomen, komen de lezingen van verzoekster en de politie niet met elkaar overeen. Er is geen sprake van omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer gewicht moet worden gehecht dan aan de andere. De Nationale ombudsman geeft daarom geen oordeel over het niet nakomen van de gestelde toezegging.3. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat de politie niet heeft toegezegd contact op te nemen met verzoekster, mocht overigens van haar verwacht worden dat zij op enig moment had onderkend dat verzoekster zich nog niet had gemeld, en dat zij vervolgens eigener beweging bij verzoekster was nagegaan of zij kon afzien van verdere actie. Ten onrechte is dit niet gebeurd. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), is gegrond, met dien verstande dat wat betreft het niet nakomen van de gestelde toezegging om telefonisch contact op te nemen met verzoekster geen oordeel wordt gegeven.