Op 3 december 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te 's-Gravenhage, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van 's-Gravenhage), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden jegens hem op 10 juli 1998. Hij klaagt er met name over dat de politie:- hem ten onrechte heeft aangehouden; - zonder geldige reden geweld tegen hem heeft gebruikt; - ten onrechte heeft beweerd dat hij zich zou hebben verzet tegen zijn aanhouding; - zich na de aanhouding niet heeft bekommerd om zijn vrouw en kind; - na zijn aanhouding zijn auto niet heeft verplaatst. Voorts klaagt verzoeker erover dat n politieambtenaar hem op het politiebureau – in het bijzijn van de dienstdoende wachtcommandant – een schop heeft gegeven. Ten slotte klaagt verzoeker over de wijze waarop de politie zijn klacht over het politieoptreden op 10 juli 1998 heeft behandeld. Hij klaagt er in dit verband met name over dat:- tijdens de klachtbehandeling onvoldoende invulling is gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor; - n klachtonderdeel onbeantwoord is gebleven.
Achtergrond
1. Politiewet 1993(Wet van 9 december 1993, Stb. 724):Artikel 8, eerste en vijfde lid:"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. (...)5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."2.1. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriftenArtikel 2, eerste lid:"Ter zake van de in de bijlage bij deze wet omschreven gedragingen die in strijd zijn met op het verkeer betrekking hebbende voorschriften gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994, de Provinciewet of de Gemeentewet (Stb. 1992, 96), worden op de wijze bij deze wet bepaald administratieve sancties opgelegd. Voorzieningen van strafrechtelijke of strafvorderlijke aard zijn uitgesloten." Artikel 3, eerste en tweede lid:"1. Met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren.2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt." Tekst van artikel 3, eerste en tweede lid, v r inwerkingtreding (01-01-1998) van de hierna, onder 3., te noemen bepalingen uit de Awb:"1. De bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren die met het toezicht op de naleving van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften zijn belast, zijn bevoegd, teneinde te kunnen vaststellen of een gedraging is verricht of indien zij hebben vastgesteld dat een gedraging is verricht, de daarbij betrokkene staande te houden en te vorderen dat hij zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboortejaar, geboorteplaats en adres opgeeft. De betrokkene is verplicht aan de vordering te voldoen.2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie ter zake van de door hen vastgestelde gedraging." Artikel 34:"1. Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:a. hij die niet voldoet aan vordering van een krachtens artikel 3, eerste lid, aangewezen toezichthouder; b. hij die de gegevens waarop de in het eerste lid bedoelde vordering betrekking heeft, onjuist opgeeft; (...)2. Het strafbare feit is een overtreding."2.2. Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994Artikel 2, eerste lid:"Met het toezicht op de naleving, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet zijn belast:a. de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering (hieronder vallen de betrokken politieambtenaren; N.o); (...)"3. Algemene wet bestuursrecht(Awb) De navolgende artikelen zijn inwerking getreden op 1 januari 1998 (Stb. 1997, 581). Artikel 5:11:"Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift." Artikel 5:13:"Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is." Artikel 5:16:"Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen." Artikel 5:20:"1. Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.2. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit."4. Wetboek van StrafvorderingOp grond van artikel 53, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is in geval van ontdekking op heterdaad een ieder, dus ook opsporingsambtenaren, bevoegd de verdachte van een strafbaar feit aan te houden. Van ontdekking op heterdaad is sprake "wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is", artikel 128, eerste lid Sv. De aangehouden verdachte moet ten spoedigste voor de officier van justitie of een van diens hulpofficieren worden geleid (artikel 53, derde Sv), zodat deze (hulp-)officier van justitie de verdachte kan (doen) horen. De meest gebruikelijke plaats waar een aangehouden verdachte ten behoeve van zijn verhoor naar wordt overgebracht is een politiebureau.5. Wetboek van StrafrechtArtikel 180:"Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd een aantal door verzoeker opgegeven getuigen benaderd met het verzoek om inlichtingen te verschaffen. E n van deze getuigen, verzoekers echtgenote, gaf aan deze oproep gehoor. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. FEITEN1. Op 10 juli 1998 stond verzoekers auto verkeerd geparkeerd in de Paul Krugerlaan te 'sGravenhage. Een politieambtenaar besloot hiervoor verbaliserend op te treden. Kort daarop kwam verzoeker ter plaatse. De betrokken politieambtenaar vroeg verzoeker naar zijn rijbewijs. Verzoeker overhandigde hem dit meteen. Vervolgens vroeg de politieambtenaar hem of het in het rijbewijs vermelde adres nog klopte. Toen verzoeker hier geen direct antwoord op gaf, deelde de betrokken ambtenaar hem mee dat hij was aangehouden en dat hij mee moest naar het politiebureau. Vervolgens ontstond er een worsteling. Verzoeker werd uiteindelijk geboeid overgebracht naar het politiebureau.2. Verzoeker was het niet eens met de wijze waarop de politie tegen hem was opgetreden. Hij diende n dag later op het politiebureau een klacht in tegen de bij het politieoptreden betrokken ambtenaren. De inspecteur van politie W. nam de volgende verklaring van verzoeker op:"...Op vrijdag 10 juli 1998 omstreeks 21.45 uur stond mijn voertuig geparkeerd op de rijbaan van de Paul Krugerlaan nabij de Kritzingerstraat te 's-Gravenhage. Ik had mijn voertuig op de hoek van die straten geparkeerd omdat er nergens anders plaats was. Ik had de knipperlichten van het voertuig aangezet en tevens liep de motor nog. In de auto zaten mijn echtgenote en mijn kind van 16 maanden. Ik had de auto verlaten om in de nabij gelegen rotishop (...) roti te gaan kopen. Bij het bestellen heb ik direct betaald en wachtte ik ongeveer 2 minuten, toen ik door de eigenaar er op werd geattendeerd dat er een agent een bekeuring bij mijn auto stond uit te schrijven. Ik ben naar die agent toegelopen en zei tegen hem: "Ik haal hem meteen weg hoor." De agent zei tegen mij: "Dat maakt niet uit, u krijgt toch een beschikking." Ik accepteerde dit omdat ik wist dat ik fout was. De agent ging verder door met schrijven en vroeg om mijn rijbewijs. Ik vroeg hem waarom dat nodig was en zei dat ik dat gezeur vond. De agent zei toen: "Mag ik uw rijbewijs." Hierop heb ik hem mijn rijbewijs overhandigd. De agent schreef met behulp van mijn rijbewijs de gegevens over. De agent schreef ook mijn adres over. Gedurende deze handelingen las ik met hem mee. De agent vroeg mij of ik nog steeds op het adres woonde dat op het rijbewijs vermeld stond. Ik zei hem dat dit juist was. De agent vroeg mij vervolgens: "Wat is dan het adres waar je woont?" Ik wees naar het adres op het rijbewijs en zei: "Dat is nog steeds hetzelfde adres". De agent zei toen: "Ik vraag het nog een laatste keer!!" Ik herhaalde daarop: Ik woon nog steeds op het adres dat op het rijbewijs staat." De agent zei vervolgens: "Dan nemen wij u mee naar het politiebureau" en duwde mij vervolgens met mijn buik tegen de politieauto. De agent wilde mij boeien. Op dat moment besefte ik de ernst van de situatie en vertelde de agenten mijn woonadres. Tevens maakte ik hen nogmaals opmerkzaam op het feit dat mijn vrouw zwanger is. De agent zei tegen mij dat ik dat eerder had moeten bedenken. Ik vroeg hem mij de gelegenheid te geven de motor van mijn auto af te zetten. De andere agent was inmiddels ook komen helpen. De agenten wilden dit niet en wilden mij boeien. Omdat ik de motor van mijn auto niet mocht afzetten, werkte ik niet erg mee bij het boeien. Ik deed dit niet om mij tegen mijn aanhouding te verzetten, maar omdat ik de auto af wilde zetten. Door de agenten werd met kracht mijn arm omgebogen, waardoor ik nu nog veel pijn heb. Tevens heb ik ontvellingen op mijn handen en benen, door het boeien. Ook ben ik gestompt in mijn rug, wat nog steeds pijnlijk is. Uiteindelijk werd ik in de boeien gezet. Voor ik in de politieauto zou plaatsnemen, vroeg ik aan de agenten of ik mijn huissleutel aan mijn vrouw kon afgeven, daarmee wederom aangevend dat ik wilde meewerken. Dit lieten de agenten niet toe. Men trachtte mij in de auto te duwen. Met kracht werd ik in de richting van de auto geduwd en werd ik geschopt en aan mijn haar getrokken. In het portier van de politieauto trachtte ik mijn vrouw, die bij mij was komen staan de gelegenheid te geven de sleutels van de woning uit mijn jaszak te laten pakken. Mijn vrouw is 5 maanden zwanger. Ik had het de agent verteld toen hij mij om mijn verantwoording voor het foutparkeren vroeg. Omdat ik niet wilde dat mijn vrouw met haar zwangerschap gevaar zou lopen heb ik gezegd: "Laat maar zitten" en ben in het politievoertuig gaan zitten. Ondertussen waren er omstanders bij de schermutseling komen staan en bemoeiden zich met de gebeurtenis. Een van hen zei: "Waarom mishandelen jullie hem zo, hij heeft toch niets gedaan?" Ik hoorde een van de agenten zeggen: "Wil je soms dat wij jou ook meenemen", daarbij kennelijk doelend op een van de omstanders. Daarna werd ik naar het bureau gebracht. Bij het bureau "De Heemstraat" werd ik uit de auto gelaten. (...) Na ongeveer 15 tot 30 minuten werd ik voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. De man vroeg mijn adresgegevens. Ik heb hem toen verteld dat ik op (...) te Den Haag woonde. Hierna moest ik alle goederen die in mijn bezit waren afstaan. Ik werkte mee. Toen ik daarmee bezig was kreeg ik een schop tegen de achterzijde van mijn rechterbeen, van de agent waar ik het eerste contact mee had. Ik gaf daarvoor absoluut geen aanleiding. Ik draaide mij om en vroeg: "Wat is dat voor iets onbeschofts." De agent zei: "Er is toch niets aan de hand". Ik vroeg de hulpofficier: "Wat zijn dat voor manieren van uw agenten". De hulpofficier reageerde verder niet. (...) Ik beklaag mij over het volgende:1. Het naar mijn mening ongeoorloofd gewelddadig optreden van de politie. Ik was absoluut niet agressief. Bovendien heb ik de agenten met geen vinger aangeraakt.2. Mijn arrestatie is naar mijn mening ongegrond omdat ik wel degelijk heb meegewerkt tot het verstrekken van gegevens. Ik heb immers duidelijk aangegeven dat het adres juist was. Bovendien heb ik nog nogmaals expliciet tijdens mijn arrestatie aangegeven dat ik op (...) in Den Haag woonde.3. De bewering dat ik mij heb verzet tegen mijn arrestatie vind ik ongegrond. Ik heb immers duidelijk aangegeven dat ik mee wilde werken.4. Men heeft zich absoluut niet bekommerd om mijn vrouw en kind.5. De auto is na mijn arrestatie niet verplaatst, terwijl daarover alles juist is begonnen..."3. De chef van het onderdeel Den Haag Centrum deed de klacht af bij brief van 14 oktober 1998. In deze brief is onder meer het volgende te lezen:"Nader onderzoek Op 10 juli 1998 te 21.45 uur zagen twee politiemensen van Bureau De Heemstraat een verkeerd geparkeerde personenauto op de Paul Krugerlaan te 's-Gravenhage staan. Zij besloten daar verbaliserend tegen op te treden. Even later kwam u aanlopen en zei u tegen de politieman dat u de bestuurder van de auto was. Toen hoorde u dat u een bekeuring kreeg en uw rijbewijs moest tonen. In eerste instantie weigerde u dat document te verstrekken, maar uiteindelijk gaf u het toch af. De politieman vroeg of het adres nog klopte. Het kan namelijk voorkomen dat dit niet klopt omdat men niet verplicht is adresgegevens te laten wijzigen. U zei dat u op de vraag van de politieman geen antwoord gaf omdat u niet wenste mee te werken aan "stomme spelletjes". De politieman legde u uit wat de gevolgen van uw weigering konden zijn. Desondanks wilde u niet medewerken en bleef bij uw weigering. Vervolgens hielden de politiemensen u aan terzake geen medewerking verlenen bij het uitreiken van een beschikking, hetgeen een overtreding is. Zij zeiden tegen u dat u mee moest naar het politiebureau en deden het achterportier van hun politievoertuig open. Daarop zei u tegen de politiemensen dat u nu wel uw gegevens op wilde geven. De politiemensen vertelden dat het nu te laat was omdat u reeds aangehouden was. Vervolgens pakten de politiemensen u beet en wilden u laten instappen. U begon om u heen te slaan en trok aan de kleding van de politiemensen. Teneinde dit verzet te stoppen deden de politiemensen bij u de handboeien om. Daarna brachten zij u naar de politieauto en wilden u laten instappen. Toen u met n been in de auto en met uw 'achterwerk' in de portieropening van de auto stond, vroeg een politieman of u wilde gaan zitten. U weigerde dit en wenste niet mee te werken. Daarop pakte een politieman u bij uw haren vast terwijl de ander uw linkerarm wat omdraaide om u zo achterin de auto te kunnen plaatsen. Dit lukte en u ging op de achterbank van de auto zitten. Tijdens deze schermutselingen had u het over een huissleutel die in uw zak zou zitten en die u aan uw vrouw wilde geven. Daar u reeds geboeid was had n van de politiemensen de sleutel moeten pakken. Gezien de schermutselingen was dat risicovol om te doen, dus de politiemensen vertelden uw vrouw dat dit beter op het politiebureau geregeld kon worden. Vervolgens brachten de politiemensen u over naar het politiebureau aan de De Heemstraat te 's-Gravenhage. Bij het naar binnen brengen hielden de politiemensen u vast aan uw kleding omdat u zich nog steeds recalcitrant gedroeg. Zij plaatsten u, zonder verder geweld te gebruiken, in de daarvoor bestemde wachtkamer en geleidden u voor de dienstdoende wachtcommandant. Op diens aanwijzing deden de politiemensen de handboeien bij u af. In eerste instantie weigerde u aan de wachtcommandant (de hulpofficier van justitie) uw persoonsgegevens op te geven en zei dat u het maar flauwekul vond. Tevens bleef u zich weinig co peratief opstellen. Pas na lang aandringen gaf u uw naam, en adres op. Ook deed uw moeilijk over het wel of niet ondertekenen van het zogenaamde insluitingformulier. U maakte de opmerking dat een politieman u toen schopte. Hiervan bleek echter geen sprake. (...) Overwegingen en oordeel Ad 1) Alles overziend ben ik van mening dat u terecht bent aangehouden. Uw personenauto stond verkeerd geparkeerd. U weigerde al uw gegevens op te geven en verleende derhalve geen medewerking. Dit levert een overtreding op van artikel 34, lid 1, WAHV. Ik acht uw klacht op dit punt niet gegrond. Ad 2) U verzette zich bij uw aanhouding en u weigerde in de politieauto te stappen. Voor uw eigen veiligheid n voor die van de politiemensen werden bij u de handboeien omgedaan. E n van de politiemensen pakte u daarop bij uw haren en de andere draaide uw linkerarm wat om, waarna u op de achterbank van de politieauto ging zitten. Hoewel het bij uw haren beetpakken niet de schoonheidsprijs verdient en zeker niet tot de standaardprocedure behoort ben ik van mening, gelet op uw eigen veiligheid, dat dit te billijken is. U had immers bij het instappen uw hoofd tegen de deurstijl kunnen stoten. Ik vind dat het politieoptreden proportioneel en subsidiair binnen de grenzen is gebleven. Ik acht uw klacht op dit punt niet gegrond. Ad 3) Mij is gebleken dat u zich verzette bij uw aanhouding. U sloeg om u heen en pakte de kleding van de politiemensen beet. Ik ben van mening dat in dit geval terecht proces-verbaal terzake verzet tegen u is opgemaakt. Ik acht uw klacht op dit punt niet gegrond. Ad 4) Nadat bij u de handboeien waren omgedaan zei u tegen de politiemensen dat de huissleutel in uw zak zou zitten en dat deze aan uw vrouw gegeven moest worden. Omdat u reeds geboeid was besloten de politiemensen hieraan geen gevolg te geven omdat dit op straat tot onnodige risico's kan leiden. De politiemensen zeiden tegen uw vrouw dat een en ander op het politiebureau geregeld kon worden. Ik vind dit politieoptreden juist. Ik acht uw klacht op dit punt niet gegrond. Aanbevelingen/maatregelen Gelet op bovenstaande zie ik geen reden voor het maken van verontschuldigingen door of het treffen van maatregelen tegen de betrokken politiemensen."4.1. Verzoeker tekende bij de korpsbeheerder bezwaar aan tegen het oordeel van de districtschef. Na advies te hebben ingewonnen bij de "onafhankelijke commissie voor de politieklachten van de regio Haaglanden", berichtte de korpsbeheerder verzoeker bij brief van 16 februari 1999 onder meer het volgende:"Ik verklaar het bezwaar tegen de wijze van klachtbehandeling in eerste aanleg gegrond. Ik verklaar de klacht zelf op alle punten ongegrond, met uitzondering van het schoppen van klager; op dit punt onthoud ik mij van een oordeel. Over de bewering dat klager zich heeft verzet bij zijn aanhouding onthoud ik mij van een uitspraak."4.2. De korpsbeheerder verwees voor de motivering van zijn oordeel op de klacht naar het advies van de commissie. In dit advies is onder meer het volgende te lezen:"Voor wat betreft het onderzoek en de oordeelsvorming in eerste aanleg: De commissie stelt vast, dat pas twee maanden na het indienen van de klacht door de onderzoeker van de klacht contact is gelegd met klager, teneinde hem de klacht nader te laten toelichten en om hoor en wederhoor toe te passen. Doel van hoor en wederhoor is om klager in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van de lezing van de politieambtenaren en hierop - indien hij dat wenst - te reageren. Dit kan nopen tot verdere completering van het onderzoek. Alhoewel dit hoor en wederhoor door toedoen van klager telefonisch - dus enigszins beperkt - geschiedde, moet de commissie aan de hand van de afdoeningsbrief van de onderdeelschef (...) vaststellen, dat dit hoor en wederhoor niet goed tot zijn recht is gekomen. De reactie van klager op de lezing van de politieambtenaren is namelijk niet nader verwoord en kennelijk ook niet gebruikt bij de overwegingen van de onderdeelchef, aangezien onder "nader onderzoek" slechts - uitgebreider dan onder "feiten" - de lezing van de politieambtenaren wordt aangevoerd als onderbouwing van het oordeel. De bewering van klager dat volgens de onderzoeker niet gediscussieerd kon worden over de toedracht en zijn gedetailleerde weerlegging in bezwaarschrift van onderdelen van de lezing van de politieambtenaren geven volgens de commissie hieraan eveneens enige grond. Bovendien is geen oordeel gegeven over twee belangrijke klachtelementen, zoals hierboven is geconstateerd. De commissie is van mening dat daarmee de vorming van het oordeel over de gegrondheid van de klacht in eerste aanleg aanzienlijk in waarde heeft ingeboet. Zij acht het bezwaar op dit punt gegrond. Voor wat betreft de gegrondheid van de klacht overweegt de commissie - mede op grond van de beweringen van klager in zijn bezwaarschrift - het volgende. a. Het onrechtmatig aanhouden: De commissie stelt vast, dat uit de lezingen van de politieambtenaren n van klager voldoende blijkt, dat de politieman die klager een beschikking wilde uitreiken wegens de door hem geconstateerde parkeerovertreding, zo niet bij zijn eerste vraag, dan toch in elk geval bij zijn tweede vraag van klager heeft gevorderd dat hij zijn adres aan hem opgaf. Deze bevoegdheid komt de politieambtenaar toe ingevolge artikel 3 lid 1 van de Wet Administratieve Handhaving Verkeersvoorschriften; op grond van ditzelfde artikel is betrokkene verplicht aan de vordering te voldoen. Het niet voldoen aan de vordering levert ingevolge artikel 34 van deze wet een strafbaar feit op. Klager heeft slechts volstaan met verwijzing naar de betreffende gegevens in het rijbewijs dat hij - overigens pas na lang talmen - aan de politieman ter inzage had afgegeven, gevolgd door de mededeling dat de gegevens nog juist waren. Volgens de commissie voldoet dit niet aan de betekenis die moet worden gehecht aan de term "opgeven", aangezien dit impliceert dat de gevraagde gegevens daadwerkelijk en onmiskenbaar mondeling worden geproduceerd en uitgesproken. Op grond hiervan waren volgens de commissie voldoende feiten en omstandigheden aanwezig om klager aan te merken als verdacht van een strafbaar feit, op grond waarvan hij rechtmatig door de politieambtenaren kon worden aangehouden en hem ter geleiding voor een hulpofficier van justitie en nader onderzoek van zijn volledige identiteit ter verdere strafvordering, over te brengen naar het politiebureau. De commissie stelt voorts vast, dat klager - toen hij zich realiseerde dat hij mee moest naar het politiebureau - plotseling w l zijn adres opgaf. Hieruit valt af te leiden, dat klager in het eerdere stadium wel degelijk heeft beseft waartoe de vordering precies diende. De commissie acht de klacht op dit punt niet gegrond. b. Het ongeoorloofde toepassen van geweld bij de aanhouding: Beide politieambtenaren verklaren, dat klager nadat hem was medegedeeld dat hij mee moest naar het politiebureau en in de politieauto moest stappen - bij het door hen geleiden naar de auto - aan hun kleren trok, met de armen om zich heen sloeg en zich schrap zette tegen de auto. Klager ontkent dit, beweert hen met geen vinger te hebben aangeraakt en voert aan, dat 3 getuigen zijn lezing kunnen bevestigen. Klager beweert dat zijn zorg over de nog lopende automotor en over zijn zwangere vrouw en kind voor hem reden was, om zich te verzetten tegen het omleggen van de handboeien door de politieambtenaren, maar dat hij daarmee niet de intentie had zich tegen de aanhouding en overbrenging te verzetten. Beide politieambtenaren beweren, dat het tegenwerken van klager voor hen aanleiding was om klager de transportboeien om te leggen, opdat zij hem veilig konden overbrengen. De commissie stelt vast, dat uit het bovenomschreven gedrag van klager n uit zijn vanaf het eerste moment betoonde onwilligheid om met de politieambtenaren mee te werken, terecht door de politieambtenaren kon worden afgeleid, dat klager zich in woord en daad tegen hun rechtmatige ambtshandelingen verzette, ook al had hij daarbij deels andere intenties. Naar de mening van de commissie kozen zij terecht ervoor, klager niet meer in de gelegenheid te stellen de zaken te regelen die hij op dat moment van groter belang achtte, temeer daar inmiddels diverse omstanders voor klager partij kozen. Voortzetten van hun handelingen en d rtasten was geboden. De commissie is van oordeel, dat de politieambtenaren - gelet op de door klager betoonde wederspannigheid - gerechtigd waren voor een veilig transport bij hem de transportboeien om te leggen en voorts - ter effectuering van de aanhouding - geweld tegen klager mochten aanwenden. Uit de lezingen van de politieambtenaren en van klager kan de commissie niet opmaken, dat dit geweld voor wat betreft de soort en mate als ongepast moet worden aangemerkt. Met minder geweld kon niet worden volstaan. Doel van het geweld is geweest om door toedienen van pijnprikkels klager tot medewerking te dwingen; volledige uitschakeling werd niet beoogd. Het draaien aan de arm en trekken aan het haar acht zij voldoende proportioneel en subsidiair. (...) De commissie acht de lezing van de politieambtenaren, gelet op hun onderlinge samenhang en de overige vastgestelde feiten, aannemelijker en geloofwaardiger en acht de klacht op dit punt niet gegrond. c. De bewering dat klager zich heeft verzet tegen de politieambtenaren De commissie stelt vast dat terzake deze vermeende gedraging van klager proces-verbaal tegen hem is opgemaakt, waarin de opsporingsambtenaren feiten en omstandigheden relateren, op grond waarvan hij kan worden verdacht van dit strafbare feit. Aangezien de beslissing hierover aan de rechter is voorbehouden, onthoudt de commissie zich van een uitspraak op dit punt. d. Het zich niet bekommeren om vrouw en kind van klager en het niet verplaatsen van de auto Zoals onder c. hierboven door de commissie werd geconstateerd hebben de politieambtenaren - gelet op de omstandigheden - terecht prioriteit gelegd bij de onverwijlde overbrenging van klager naar het politiebureau. Onder minder hectische omstandigheden hadden zij voorzieningen kunnen en moeten treffen voor de minder gemakkelijke situatie waarin de vrouw en het kind van klager vervolgens belandden en hadden zij ook de auto kunnen (laten) verplaatsen. De commissie is van mening dat klager dit door zijn gedrag onmogelijk heeft gemaakt en acht het niet terecht, dat aan de politiemensen wordt verweten, dat zij geen passende maatregelen jegens vrouw en kind en de auto hebben getroffen. Zij waren daartoe inmiddels redelijkerwijs niet meer in de gelegenheid. De commissie acht het aannemelijk, dat zij de vrouw hebben verwezen naar het politiebureau waar een en ander verder zou worden geregeld. De commissie merkt op dat de vrouw van klager niet geheel hulpeloos was, gelet op de nabije aanwezigheid van op zijn minst n familielid van klager en de overige omstanders die sympathie betuigden voor klager. De commissie acht de klacht op deze punten niet gegrond. e. Het schoppen van klager aan het politiebureau: Klager beweert dat bij de voorgeleiding aan het politiebureau n van de politieambtenaren hem van achteren een schop tegen het been heeft gegeven, met de kennelijke bedoeling hem te provoceren. De commissie stelt vast, dat de lezingen van de politieambtenaren geheel anders luiden: geen van hen heeft klager een schop gegeven. De verklaring van de hulpofficier van justitie aan wie hij werd voorgeleid geeft hierover geen uitsluitsel. Gelet hierop kan de commissie niet anders dan zich te onthouden van een oordeel op dit punt."B. STANDPUNT VERZOEKER1. De klacht van verzoeker is samengevat weergegeven onder klacht.2. In zijn verzoekschrift bracht verzoeker ter nadere toelichting op de klacht en in reactie op de afdoeningsbrief van de districtschef voorts nog het volgende naar voren:"...Mijn aanhouding is naar mijn mening ongegrond. Ik heb immers duidelijk gezegd dat het adres dat op het rijbewijs staat (onderwijl wijzend naar het adres op het rijbewijs) nog steeds het juiste was. De heer W. (buro Overbosch) vindt ook, als hij in aanmerking neemt dat ik duidelijk gezegd heb dat het adres dat op het rijbewijs staat nog steeds het juiste is, dat ik artikel 34, lid 1, WAHV niet overtreden heb. Voor alle duidelijkheid: meteen op de eerste vraag, nog ruim voordat er van een aanhouding sprake was, heb ik dit gezegd maar de agent wilde dat ik het adres expliciet voor hem oplas. Dat laatste heb ik in eerste instantie geweigerd we konden immers allebeide het adres op het rijbewijs lezen. (...) De bewering dat ik mij verzet heb tijdens mijn aanhouding is een pertinente onjuistheid. Ik sloeg absoluut niet om me heen noch pakte ik de kleding van de agenten. (...) Men heeft zich absoluut niet bekommerd om mijn vrouw en kind. In tegenstelling tot wat de agenten achteraf beweren hebben ze absoluut niets gezegd tegen mijn vrouw. De agenten hebben niet de mogelijkheid geboden/zelf niet de moeite genomen de auto (die verkeerd geparkeerd stond) te verplaatsen. (...) Aantekeningen bij paragraaf "Nader onderzoek":1- "De politieman vroeg of het adres nog klopte. ... u zei ... omdat u niet wenste mee te werken aan 'stomme spelletjes''" Niet juist. Voor alle duidelijkheid: meteen op de eerste vraag nog ruim voordat er van een aanhouding sprake was heb ik gezegd dat het adres dat op het rijbewijs staat (onderwijl wijzend naar het adres op het rijbewijs) nog steeds het juiste was. Echter de agent, hij was al trillend van woede toen ik zei dat ik het gezeur vond toen hij mij om de rijbewijs vroeg, wilde dat ik het adres expliciet voor hem oplas. Dat laatste heb ik in eerste instantie geweigerd we konden immers allebeide het adres op het rijbewijs lezen. Aantal getuigen die dit kunnen staven is minstens 3. 2- "Zij zeiden tegen u dat u mee moest naar het politieburo en deden het achterportier van hun politievoertuig open." Onjuist: ik werd meteen tegen de auto gedrukt en de boeien werden mij opgedrongen zonder eerst de vraag te stellen of ik gewoon mee wilde. Ook de deur van de auto werd later pas open gedaan nadat ik al geboeid was. De agenten hebben krachtdadig mijn hand verdrukt en om het polsgewricht verwrongen en beide armen omgebogen. Ik had blauwe plekken, ontvellingen op armen en benen door gestomp, geduw, geschop en getrek waarbij niet nagelaten werd ook aan mijn haren te trekken. 3- "U begon om u heen te slaan en trok aan de kleding van de politiemensen". De bewering dat ik mij verzet heb tijdens mijn aanhouding is een pertinente onjuistheid. Ik sloeg absoluut niet om me heen noch pakte ik de kleding van de agenten. In het begin weigerde ik om geboeid te worden om mijn wens de auto af te zetten en vervolgens om mijn vrouw in de gelegenheid te stellen de sleutels uit mijn jas te pakken, kracht bij te zetten. Hierbij heb ik geen enkel signaal gegeven dat ik niet mee wilde. Er kan dus geen sprake zijn van verzet. Er is naar mijn mening wel sprake van onbehoorlijk en onbillijk gedrag van de agenten 4- "Gezien de schermutselingen was dat risicovol ... dus de politiemensen vertelden uw vrouw ... ". Men heeft zich absoluut niet bekommerd om mijn vrouw en kind. In tegenstelling tot wat de agenten achteraf beweren hebben ze absoluut niets gezegd tegen mijn vrouw..."C. STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS HAAGLANDEN1. De korpsbeheerder bracht in reactie op de klacht naar voren dat hij geen aanleiding zag zijn eerder ingenomen standpunt te herzien (zie hierv r, onder A.4.).2. De korpsbeheerder had naar aanleiding van de door de Nationale ombudsman in onderzoek genomen klacht een nader onderzoek laten doen door de onderdeelchef van de betrokken politieambtenaren. De onderdeelchef kwam op basis van een rapportage van 12 maart 1999 van de inspecteur van politie M. tot de volgende bevindingen:"...Mij is gebleken dat niet alle klachtelementen van de klacht van (verzoeker; N.o.) zijn behandeld. Er is niet nader ingegaan op de vraag van klager waarom zijn auto niet verplaatst is, terwijl daar toch alles om begonnen is. Ten aanzien van dit punt is mij gebleken dat daar geen voldoende gelegenheid toe was. De aanhouding van klager verliep niet vlot en de omstanders begonnen er zich mee te bemoeien. Er ontstond een oploopje. De betrokken politiemensen namen de beslissing om zo snel mogelijk de plaats van het voorval te verlaten en met klager naar het politiebureau te gaan. De kans was groot dat de zaak verder zou escaleren. Ik vind die beslissing van de politiemensen juist. Ik ben van mening dat het verplaatsen van een verkeerd geparkeerde auto onder geschikt is aan het veiligheidsbelang van de betrokken partijen. Ik acht de klacht op dit punt niet gegrond. Omtrent de wel of niet terechte aanhouding van klager ben ik, alles overziend, van mening dat deze op voldoende wettelijke basis was gestoeld. Mijns inziens was deze aanhouding terecht. Ik deel de mening van de klachtencommissie dat de klacht in eerste instantie zorgvuldiger behandeld had kunnen worden. Ik ben het echter wel eens met het oordeel van (de districtschef; N.o.). Ik acht de klacht op alle punten niet gegrond..."3. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie ook een afschrift van de rapportage van 12 maart 1999 van M. In die rapportage is onder meer het volgende opgenomen:"Op donderdag, 11 maart 1999 heb ik contact opgenomen met de betrokken politiemensen, de heren D. en V. Ik vroeg hen naar het door hen gebruikte geweld en expliciet naar de vermeende schop van n van hen tegen de benen van klager. Zij verklaarden ieder voor zich, doch eensluidend, dat zij volhardden in hun eerder afgelegde verklaring en dat er van het schoppen van klager geen sprake was. V. verklaarde dat klager wellicht doelde op de wijze van fouillering. Toen V. klager bij de balie aan zijn kleding wilde onderzoeken werkte klager niet vlot mee. V. liet klager met zijn handen op de balie plaatsnemen en vroeg hem zijn benen uit elkaar te doen. Klager werkte hieraan niet mee. Vervolgens plaatste V. n van zijn voeten tussen de benen van klager en spreidde daarmee zijn benen uit elkaar. Dit geschiedde op de wijze die tijdens de training op fysieke vaardigheden wordt aangeleerd. Van schoppen was in ieder geval geen sprake. D. beaamde dit. Vervolgens vroeg ik aan de betrokken politiemensen waarom zij de auto van klager niet verplaatst hebben. Zij verklaarden dat het uitschrijven van de bekeuring en daarna de aanhouding van klager plaats vond in een drukke straat waarin veel publiek liep. Daar de aanhouding niet soepel verliep begon het publiek zich ermee te bemoeien. Er ontstond een begin van een oploop. Zij namen toen de beslissing de zaak niet verder te laten escaleren, zo snel mogelijk die plaats te verlaten, en met klager naar het politiebureau te gaan. De vrouw van klager hebben zij bij haar auto achter gelaten. Er was geen reden en geen tijd om zich om haar te bekommeren. Tot slot heb ik op donderdag 11 maart 1999 eveneens de dienstdoende hulpofficier, de heer P. aangesproken. Ook hem vroeg ik naar de hele gang van zaken met betrekking tot (verzoeker; N.o.). P. verklaarde dat er van gebruikt geweld van politiezijde tegen klager geen sprake was. P. was vanaf de binnenkomst van klager tot aan de plaatsing in de politiecel in het bijzijn van klager. Hij heeft niet gezien dat er tegen klager geweld is gebruikt en hij heeft eveneens niet gezien dat klager is geschopt. P. is de mening toegedaan dat hij, indien klager inderdaad was geschopt, dat gezien moet hebben."4. Verder voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een afschrift van een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie. Hierin staat onder meer het volgende:"Tijdens een surveillance een verkeerd geparkeerde personenauto aangetroffen. Voor deze auto werd een begin gemaakt met het uitschrijven van een beschikking. Ondertussen komt de bestuurder aanlopen. Deze weigert zijn rijbewijs af te geven terwijl hij zegt deze wel bij zich te hebben. Na veel 5en en 6en geeft hij toch het door mij gevraagde document. Omdat de adresgegevens niet verplicht veranderd hoeven te worden, vraag ik (V.) de man zijn adres. Deze wenst hij niet te geven omdat hij niet meedoet aan "stomme spelletjes". De man geconfronteerd met de gevolgen van deze weigering, maar de man werkt nog steeds niet mee. Hierop de man aangehouden. (...) Teneinde het verzet bij de aanhouding te breken hebben wij de verdachte de transportboeien aangelegd. Hierop wilde de man nog steeds niet instappen. Intussen waren er meerdere medestanders van de man ter plaatse gekomen om de verdachte vocale bijval te geven. Om escalatie te voorkomen pakte ik (V.) de man bij zijn haren om hem te dwingen achterin plaats te nemen. Wederom weigerde de verdachte mee te werken. Hierop pakte ik (D.) de verdachte bij zijn linkerarm en draaide deze enigszins om een pijnprikkel te veroorzaken. Dit lukte waardoor de verdachte plaatsnam achterin ons voertuig, zij het met een flinke portie tegenstrubbeling. Inmiddels waren er enkele omstanders die riepen dat de politie niet mag mishandelen. Ik (V.) deelde de dichtstbijzijnde van deze omstanders mede dat als de verdachte het niet eens is met de situatie hij een klacht kan indienen. Hierop zeiden de omstanders in koor dat ze dat wel gingen regelen. Wij hebben het daar maar bij gelaten."5.1. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie ook een rapportage van de hoofdinspecteur van politie H. Hierin is onder meer het volgende te lezen:"In de loop van de maanden augustus en september 1998 heb ik een onderzoek ingesteld naar het politieoptreden bij de aanhouding en voorgeleiding op 10 juli 1998 van (verzoeker; N.o.), ter zake van art. 34 lid 1 WAHV. Naar aanleiding van dit onderzoek had ik, in het kader van hoor en wederhoor, op woensdag 16 september 1998 met (verzoeker; N.o.) de afspraak dat hij tussen 12.00 en 12.30 uur voor een gesprek op het bureau De Heemstraat zou komen. Toen (verzoeker; N.o.) rond 14.00 uur nog niet verschenen was, heb ik hem opgebeld met het doel om eventueel een nieuwe afspraak te maken. (Verzoeker; N.o.) zei toen, dat hij niet gekomen was, omdat hij verhinderd was en nadat ik hem had voorgesteld om een nieuwe afspraak te maken, vroeg hij of dat wel nodig was en of het gesprek niet telefonisch kon. Ik heb hiermee ingestemd. Vervolgens heb ik (verzoeker; N.o.) uitgelegd dat het doel van het gesprek o.m. was om kennis te nemen van de onderzoeksresultaten en dat hij vervolgens zijn mening kon geven en zijn standpunt kenbaar kon maken en dat ik daarover met hem wilde praten. Nadat ik (verzoeker; N.o.) in kennis had gesteld van de bewuste onderzoeksresultaten, zei hij bij alle elementen van zijn klacht te willen blijven en nog steeds geen begrip te kunnen opbrengen voor het politieoptreden. Vervolgens stelde hij dat het onderzoek de verkeerde feiten had opgeleverd, waarna hij het onderzoek ter discussie wilde stellen. Ik heb hem toen gezegd dat de discussie voorlopig kon gaan over de onderzoeksresultaten en dat hij daar zijn mening over kon geven. (Verzoeker; N.o.) bleef bij zijn standpunt over het naar zijn mening onjuiste politieoptreden, de verkeerde aanpak van het onderzoek en de onterechte onderzoeksresultaten. Ook in de daarop volgende discussie kwamen wij niet nader tot elkaar." 5.2.1. H. hoorde in het kader van zijn onderzoek de betrokken politieambtenaren D. en V. V. verklaarde tegenover H. onder meer het volgende:"Op 10 juli 1998 omstreeks 21.45 uur bevond ik mij samen met collega D. belast met surveillance, met een onopvallende politieauto op de Paul Krugerlaan te 's-Gravenhage. Wij troffen daar een verkeerd geparkeerde auto aan. Terwijl ik bezig was met het uitschrijven van een beschikking kwam de bestuurder aanlopen. Door mij daarnaar gevraagd weigerde deze zijn rijbewijs af te geven, terwijl hij aangaf dit wel bij zich te hebben. Na veel gezeur gaf hij het gevraagde document toch. Omdat het niet verplicht is om adresgegevens op het rijbewijs te laten veranderen, vroeg ik de man naar zijn adres. Dit wenste hij niet te geven omdat hij aan "stomme spelletjes" niet mee wenste te doen. Wij hebben de man toen uitgelegd wat de gevolgen van zijn weigering zouden kunnen zijn, maar nog steeds wilde hij niet meewerken. Wij hebben de man toen ter zake van art. 34 lid 1 WAHV aangehouden. Toen ik het portier van de surveillanceauto opende om de man achterin te laten plaatsnemen, gaf hij mij wel zijn adresgegevens. Hierop heb ik de man gezegd dat het daar inmiddels te laat voor was, omdat ik hem al had aangehouden. Hierop begon de man aan onze kleding te trekken en met zijn armen om zich heen te slaan. Om dit verzet te breken hebben wij bij de verdachte de transportboeien omgedaan. De man, die inmiddels met n been in de auto en met zijn achterwerk in de portieropening van de auto stond, maar die nog steeds niet wilde instappen, heb ik gezegd te gaan zitten. Hij weigerde dit en in plaats daarvan pakte hij ons bij de kleding. Ik heb hem hierop bij zijn haren gepakt terwijl D. hierbij zijn linker arm wat omdraaide, om hem zo achterin de auto te kunnen duwen. Dit lukte en de man ging op de achterbank van de auto zitten. Tijdens de schermutselingen had de man het nog over een huissleutel die in zijn zak zou zitten en die hij aan zijn vrouw wilde geven. Omdat de man geboeid was, had ik die sleutel zelf uit zijn zak moeten halen. Vanwege de risico's die dit met zich mee kan brengen heb ik dit niet gedaan en gezegd dat dit aan het bureau geregeld kon worden. Wij hebben de man toen overgebracht naar het bureau van politie aan de De Heemstraat. Wij kwamen daar omstreeks 21.50 uur aan. Bij het naar binnenbrengen van de man hadden wij hem aan zijn kleding vast omdat hij zich daar nog steeds recalcitrant gedroeg. Wij hebben hem toen in de wachtkamer geplaatst. Wij hebben hierbij geen geweld gebruikt. Om 21.52 uur hebben wij de man voorgeleid aan de wachtcommandant de inspecteur P. Op zijn aanwijzing hebben wij hem de boeien afgedaan. In eerste aanleg weigerde hij bij de wachtcommandant zijn persoonsgegevens op te geven. Hij zei zijn aanhouding maar flauwekul te vinden en hij bleef erg vervelend doen. Pas na aandringen gaf hij zijn naam en adres, waarna hij weer moeilijk ging doen over het al of niet tekenen van de insluitingsformulieren. Of hij die formulieren uiteindelijk ondertekend heeft weet ik niet meer. De man maakte toen wel een opmerking van dat hij door n van ons geschopt werd. Hiervan was echter absoluut geen sprake. Wij hebben de man daarna in een cel geplaatst." 5.2.2. De betrokken ambtenaar D. verklaarde tegenover H. onder meer het volgende:"Op 10 juli 1998 omstreeks 21.45 uur bevond ik mij samen met collega V., belast met surveillance, met een onopvallende politieauto op de Paul Krugerlaan te 's-Gravenhage. Wij troffen daar een verkeerd geparkeerde auto aan. Terwijl V. bezig was met het uitschrijven van een beschikking, ik was op dat moment ook bezig met het uitschrijven van een beschikking, kwam de bestuurder aanlopen. Door hem daarnaar gevraagd gaf deze zijn rijbewijs aan V. V. vroeg hem toen naar zijn adres. Dit wenste hij niet te geven, in plaats daarvan zei hij iets van: "Je kan toch lezen". Wij hebben de man toen uitgelegd wat de gevolgen van zijn weigering zouden kunnen zijn, maar nog steeds wilde hij niet meewerken. Wij hebben de man toen ter zake van art. 34 lid 1 WAHV aangehouden. Toen wij de man hierop in onze auto wilde plaatsen, begon hij zich te verzetten door zich zodanig schrap te zetten en zich aan onze kleding vast te houden dat wij hem niet in de auto konden krijgen. Om dit verzet te breken hebben wij bij de verdachte de transportboeien omgedaan. De man, die inmiddels met n been in de auto en met zijn achterwerk in de portieropening van de auto stond, maar die nog steeds niet wilde instappen, hebben wij gezegd te gaan zitten. Hij weigerde dit en in plaats daarvan pakte hij ons bij de kleding. V. heeft hem hierop bij zijn haren gepakt terwijl ik hierbij zijn linker arm wat omdraaide, om hem zo achterin de auto te kunnen duwen. Dit lukte uiteindelijk en de man ging op de achterbank van de auto zitten." Verder verklaarde D. nog dat hij en zijn collega verzoeker na diens aanhouding hadden overgebracht naar het politiebureau, en dat geen van hen beiden verzoeker daar had geschopt.6. Verder voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een afschrift van het op 10 juli 1998 opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verzoeker. Hierin was onder meer het volgende opgenomen:"Toen ik ongeveer 4 minuten in de zaak stond, werd ik door de eigenaar van de zaak er op geattendeerd dat ik een bekeuring kreeg. Ik ben toen gelijk naar buiten gelopen en hoopte dat ik een bekeuring kon voorkomen door mijn auto te verplaatsen. Toen ik bij mijn auto kwam zag ik 2 politieagenten in uniform staan. Ik zag dat n van de agenten een bekeuring stond uit te schrijven. Ik sprak de agent aan en zei dat ik wegging. Ik hoorde echter dat de agent tegen mij zei dat ik toch een "beschikking" kreeg en ik hoorde dat de agent om mijn rijbewijs vroeg. Ik zei nog dat er geen vrije parkeerplaats was en dat mijn vrouw zwanger was, doch dit hielp niet. Ik heb mijn rijbewijs aan de agent gegeven en ik zag dat hij de gegevens hiervan opschreef. Ik hoorde vervolgens dat de agent aan mij vroeg of het op het rijbewijs vermeldde adres juist was. Ik zei tegen de agent dat het adres dat op mijn rijbewijs stond inderdaad juist was. Ik hoorde dat de agent weer enkele malen aan mij mijn adres vroeg en ik zei tegen hem dat ik het adres wel van mijn rijbewijs wilde voorlezen. Ik raakte op dat moment door het handelen van de agent ge rriteerd en ik had de indruk dat de agent mij op deze manier wilde treiteren. Ik heb op dat moment niet mijn adres opgegeven. Ik hoorde dat de agent vervolgens tegen mij zei: "U gaat even met ons mee naar het bureau", of woorden van soortgelijke strekking. Ik zei tegen de agenten dat ik niet met hen mee kon gaan omdat ik eerst mijn zwangere vrouw moest thuisbrengen en ik heb hen vervolgens alsnog mijn adres verteld. Ik hoorde echter dat de agent zei dat het te laat was en dat ik was aangehouden en dat ik mee moest naar het bureau. Ik zei dat ik mijn auto af wilde zetten en dat ik mijn huissleutel aan mijn vrouw wilde geven, doch ik werd door de agenten vastgegrepen. De agenten probeerden mijn armen op mijn rug te brengen. Het lukte mij niet te voorkomen dat mijn armen op mijn rug werden gedraaid en ik voelde dat ik geboeid werd. Terwijl de beide agenten mij vervolgens in een auto wilden laten plaatsnemen, draaide ik mijn onderlichaam weg, zodat mijn zak vrijkwam. Mijn vrouw kon dan mijn sleutel uit mijn jaszak pakken. (...) Ik wilde echter nog steeds mijn huissleutel aan mijn vrouw afgeven en verzette mij tegen het feit dat men mij in die auto wilde laten plaatsnemen. Terwijl ik al half met mijn lichaam in die auto was, probeerde ik, door mijn hoofd tegen de auto af te zetten, om te voorkomen dat ik helemaal in die auto gedrukt werd. Ik schreeuwde nog tegen mijn vrouw: "Pak nou die sleutel", doch zij kreeg hier de kans niet meer voor. Mijn vrouw durfde de sleutel ook niet uit mijn jaszak te pakken. Omdat ik geen zin had in verdere problemen, mijn vrouw is 5 maanden in verwachting, ben ik uiteindelijk zelf in de politieauto gaan zitten. Ik ontken dat ik heb geweigerd mijn medewerking te verlenen. Mijn adres stond namelijk op mijn rijbewijs vermeld. Ik heb dan ook duidelijk gezegd dat het adres op mijn rijbewijs het juiste adres was. Ik ontken dat ik mij heb verzet tegen mijn aanhouding. Ik wilde alleen maar mijn huissleutel aan mijn vrouw afgeven. Daarom strubbelde ik in eerste instantie tegen toen de agenten mij in de auto wilden plaatsen. Ik begrijp niet dat de agenten hierdoor de indruk kregen dat ik niet mee wilde gaan. Ik wilde alleen maar mijn sleutel afgeven en mijn auto afzetten. Ik kreeg hier in het geheel geen gelegenheid voor. Zij wilden dit juist voorkomen. Ik ervaar het optreden van de agenten als puur machtsvertoon en ik vind de reactie van de agenten overtrokken. Ik vind dat ik mij, buiten de eventuele parkeerovertreding, niet heb schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit."D. REACTIE VERZOEKERVerzoeker bracht bij brief van 9 mei 1999 in reactie op de door de korpsbeheerder overgelegde stukken naar voren dat de bewering, dat hij zich zou hebben verzet tegen zijn aanhouding, een 'pertinente onjuistheid' is. Voorts deelde hij mee dat hij aan de aanhouding blauwe plekken en ontvellingen op armen en benen had overgehouden, en dat hij deze verwondingen had laten zien aan de politieambtenaar W. Daarnaast gaf hij nog onder meer het volgende te kennen:"Opmerkingen bij advies v. onafh. commissie politieklachten bij paragraaf "a. Het onrechtmatig aanhouden": 1- "... - overigens na lang talmen - ..." (...) Niet juist. Tijdsbestek is als volgt uit te rekenen: (volgens opgave van de agenten zelf en hun computerregistraties) -- constatering parkeerovertreding om 21.45 gereed -- bekeuren, aanhouden en boeien om 21.46 gereed -- aankomst buro en in cel plaatsing om 21.50 gereed -- voorgeleiden wachtcommandant om 21.52 gereed Dwz dat het hele incident van bekeuren, aanhouden, boeien en mij de auto binnenschoppen in een ruime minuut is gebeurd. 2. "Volgens de commissie ... niet aan de betekenis ... aan de term "opgeven" ... impliceert ... daadwerkelijk ... mondeling worden geproduceerd ..." (...) Meteen op de eerste vraag nog ruim voordat er van een aanhouding sprake was heb ik gezegd dat het adres dat op het rijbewijs staat, onderwijl wijzend naar het adres op het rijbewijs, nog steeds het juiste is. Volgens mij maar ook volgens de inspecteur van politie dhr. W. van buro Overbosch is dat voldoende. Het lijkt me logisch dat onder opgeven kan worden verstaan schriftelijk (adres op rijbewijs) opgeven en desgewenst mondeling toelichten. 3- "... mee moest naar het politieburo – plotseling ... adres opgaf" (...). Voor alle duidelijkheid: ik heb het adres gezegd niet omdat ik naar het buro moest maar omdat de agenten weigerden met name mijn vrouw in de gelegenheid te stellen de huissleutels te pakken. Tegen zoveel onredelijkheid en onbillijkheid kon ik niet op. Opmerkingen bij advies commissie politieklachten paragraaf "b. Het ongeoorloofd toepassen van geweld":(...) 3- "... uit het bovenomschreven gedrag van klager ... n ... afgeleid ... dat klager zich in woord en daad ... verzette ..." (...) Ik heb slechts 2 zeer redelijke wensen geuit: 1- auto afzetten (in "woord") en 2- huissleutel (in "woord" en "daad") afgeven. Allebei de wensen die ik uitte geven impliciet en expliciet aan dat ik mee wilde. Ik probeerde mijn vrouw in de gelegenheid te stellen (in "woord" en "daad") de sleutel zelf te pakken maar de agenten verhinderden dat, wat ik zeer onbillijk en onredelijk vind. 4- "... kozen zij terecht ervoor, klager in de gelegenheid te stellen zaken te regelen ... temeer ... omstanders voor klager partij kozen." (...) Het hele incident bekeuren, aanhouden, boeien en mij de auto binnen schoppen is binnen een ruime minuut gebeurd (zie de berekening bij de opmerking op de eerste pagina van dit schrijven). Mijn wens om mijn vrouw de sleutels te geven had ik geuit nog voordat een van de omstanders op een nette manier over de gang van zaken klaagde en daarmee voor het eerst aangaf de aanpak van de agenten verkeerd te vinden. Het afkeuren van het gedrag van de agenten is overigens iets anders dan partij kiezen voor mij. Kortom eerst heb ik mijn wens geuit, daarna hebben de agenten geweld gebruikt en pas daarna heeft een van de omstanders geklaagd. Dat is anders dan de commissie in overweging neemt om het afwijzen van mijn wens door de agenten te vergoelijken! Omdat geen van de omstanders zich agressief uitte lijkt het er eerder op dat ze juist hebben overwogen mij mijn simpele zaken niet te laten regelen kennelijk om hun macht extra te laten gelden. (...) 7- "... acht de lezing van de politie ... onderlinge samenhang ... aannemelijker en geloofwaardiger" a-- Opvallend is dat met name de dienstdoende wachtcommandant in eerste instantie niet met de nodige stelligheid heeft ontkent dat er van achteren tegen mijn been geschopt is. In de rapportage naar de Ombudsman (zie hierv r, onder C.3.; N.o.) (laatste alinea) ontkent hij echter, enigszins draaikonterig doch wel stellig dat er van achteren tegen mijn been geschopt is. (...) Opmerkingen bij advies commissie politieklachten paragraaf "d. ... niet bekommeren om vrouw en kind ...": 1- "... – gelet op de omstandigheden – terecht prioriteit gelegd bij de onverwijlde ... naar het politiebureau ...". Het hele incident van bekeuren, aanhouden, boeien en mij de auto binnen schoppen is binnen een ruime minuut gebeurd (...). Mijn wens om mijn vrouw de sleutels te geven had ik geuit nog voordat een van de omstanders op een nette manier over de gang van zaken klaagde en daarmee voor het eerst aangaf de aanpak van de agenten verkeerd te vinden. Kortom eerst heb ik mijn wens geuit, daarna hebben de agenten geweld gebruikt en pas daarna heeft een van de omstanders geklaagd. Dat is anders dan de commissie in overweging neemt om het afwijzen van mijn wens door de agenten te vergoelijken! Omdat geen van de omstanders zich agressief uitte, lijkt het er eerder op dat ze juist hebben overwogen mij mijn zaken niet te laten regelen kennelijk om hun machtswellust te botvieren. 2- "De commissie acht het aannemelijk, dat zij de vrouw hebben verwezen naar het politiebureau ..." Ik probeerde mijn vrouw in de gelegenheid te stellen de sleutel zelf te pakken maar de agenten verhinderden dat. In tegenstelling tot wat de agenten achteraf beweren hebben ze absoluut niets gezegd tegen mijn vrouw. Men heeft zich berhaupt niet bekommerd om mijn vrouw en kind. Opvallend is ook dat in eerste instantie stellig wordt beweerd dat de agenten zich wel om mijn vrouw hebben bekommerd. In de rapportage naar de Ombudsman (zie hiervoor, onder C.3.7.; N.o.) ontkent men dit echter weer stellig. 3- "... dat de vrouw ... niet geheel hulpeloos was ... familielid ... sympathie ...". Achteraf geklets en onzinnig. (...) Opmerking bij Verklaring van Hoofdagent V. en agent D. (zie hierv r, onder C.5.2.; N.o.):Daar waar agent V. verklaart dat ik na veel gezeur het gevraagde rijbewijs gaf verklaart agent D. dat ik desgevraagd mijn rijbewijs overhandigde. Daar waar agent V. verklaart dat ik "niet aan stomme spelletjes deed" verklaart agent D. dat ik iets zei van "Je kan toch lezen". In feite heb ik duidelijk gezegd dat het adres dat op het rijbewijs staat (onderwijl wijzend naar het adres op het rijbewijs) nog steeds het juiste was. De heer W. (buro Overbosch) vindt ook, als hij in aanmerking neemt dat ik duidelijk gezegd heb dat het adres dat op het rijbewijs staat nog steeds het juiste is, dat ik artikel 34, lid 2, WAHV niet overtreden heb. Voor alle duidelijkheid: meteen op de eerste vraag, nog ruim voordat er van een aanhouding sprake was, heb ik dit gezegd maar de agent wilde dat ik het adres expliciet voor hem oplas. Dat laatste heb ik in eerste instantie geweigerd: we konden immers alle beiden het adres op het rijbewijs lezen. Daar waar agent V. verklaart dat ik tegelijkertijd allebei de agenten aan hun kleren trok en met mijn armen om me heen sloeg kan agent D. zich dat niet herinneren dat ik ook nog eens als een octopus tegelijkertijd met mijn armen om me heen sloeg. Ik werd meteen zonder omhaal tegen de auto gedrukt en de boeien werden mij opgedrongen zonder eerst de vraag te stellen of ik gewoon mee wilde. Ook de deur van de auto werd later pas open gedaan nadat ik al geboeid was. (...) Mijn vrouw kon toch in de gelegenheid gesteld worden om zelf de sleutels uit mijn jas te pakken, zoals ik de agenten probeerde duidelijk te maken?"E. GETUIGENVERKLARINGOp 10 juni 1999 verklaarde verzoekers echtgenote tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:"Over hetgeen zich op 10 juli 1998 heeft afgespeeld kan ik u nog het volgende meedelen. Toen mijn man naar de auto kwam lopen - ik zat op dat moment nog in de auto op hem te wachten - vroeg n van de politieambtenaren mijn man om zijn rijbewijs. Mijn man gaf dat toen aan die politieman. De politieman vroeg mijn man of de gegevens op het rijbewijs klopten waarop mijn man zei dat het adres hetzelfde was. Hierop vroeg de politieman dat nog een keer waarop mijn man weer zei dat de gegevens klopten. Toen het een derde keer werd gevraagd zei mijn man: 'Je kan het toch lezen.' Hierop pakte de politieman mijn man vast. De politieman pakte hem bij beide handen vast. Dit speelde zich overigens allemaal af bij de politieauto, die aan de overkant van de weg stond. De andere politieman liep om de politieauto heen, schopte mijn man tegen een been en trok hem aan zijn haren. Vervolgens boeiden de politiemannen mijn man aan de handen. Ik was inmiddels uit de auto gestapt. Ik kon het goed zien omdat het allemaal op de rijbaan vlak voor mij gebeurde. Mijn man vroeg toen of ik de sleutel van onze woning kon krijgen. Deze sleutel zat namelijk in de jaszak van mijn man. De politieagenten wilden daar niet aan meewerken. Mijn man zei toen tegen de politiemannen dat k de sleutel dan maar uit zijn zak moest halen. Maar ik durfde dat niet te doen omdat de politieagenten zo agressief waren. De politieagenten hebben mij toen ook niet aangesproken noch hebben zij mij toen toestemming gegeven om de sleutels te pakken. Omdat mijn man werd vastgehouden kon hij ook niet naar mij toekomen. Hij was op dat moment rustig. Het is niet juist dat mijn man zich heeft verzet tegen de politie. De politieagenten hebben gedurende het hele optreden in het geheel geen aandacht aan mij besteed. In ieder geval n van de omstanders vroeg aan de politieagenten waarom ze zo agressief tegen mijn man deden. Zij zeiden dat het niet nodig was zoals de politieagenten optraden. Zij stonden daar alleen maar te kijken en stelden zich niet dreigend tegenover die politieagenten op. De politieagenten vroegen die omstander daarop of hij ook meewilde naar het politiebureau. Daarna werd mijn man achterin de politieauto gezet. Ondertussen liep de motor van onze auto nog. Ik ben zelf niet in het bezit van een rijbewijs, ik was op dat moment zwanger en ons kind in de auto was overstuur van wat er allemaal was gebeurd. Ook toen de politieagenten met mijn man wegreden, hebben ze ook niets tegen mij gezegd. Ik heb daarna iemand op straat gevraagd of hij de auto aan de kant wilde zetten, hetgeen ook is gebeurd. Op dat moment had ik geen sleutel van mijn huis. Uiteindelijk mocht ik bij mensen, die ik toen nog niet kende, blijven wachten tot mijn man 's avonds laat is vrijgelaten."F. REACTIE BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS HAAGLANDENEen medewerker van het regionale politiekorps Haaglanden deelde op 7 juli 1999 namens de korpsbeheerder mee dat de korpsbeheerder geen reden zag voor inhoudelijk commentaar op verzoekers brief van 9 mei 1999 noch op de getuigenverklaring van verzoekers echtgenote.Beoordeling
I. Ten aanzien van de aanhouding1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden hem op 10 juli 1998 ten onrechte hebben aangehouden.2. Op 10 juli 1998 zagen twee politieambtenaren dat verzoekers auto fout stond geparkeerd op de rijbaan van de Paul Krugerlaan te 'sGravenhage. Zij wilden ter zake verbaliserend optreden. Om een zogenoemde kennisgeving van beschikking voor de parkeerovertreding te kunnen uitschrijven, hadden zij verzoekers persoons- en adresgegevens nodig. Gelet op de overgelegde stukken wordt als vaststaand aangenomen dat de betrokken politieambtenaren verzoeker daartoe om zijn rijbewijs hebben gevraagd en dat verzoeker hun dat heeft gegeven.3. De betrokken politieambtenaren waren in dit geval op grond van artikel 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als toezichthouder bevoegd van verzoeker inlichtingen te vorderen. Naar valt aan te nemen, moet in gevallen als deze, waarin een toezichthouder optreedt in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), onder inlichtingen (mede) worden verstaan de naam en adresgegevens van betrokkene (zie in dit verband ook de 'oude' tekst van artikel 3 van de Wahv in achtergrond, onder 2.). Ingevolge artikel 34 van de Wahv is het niet-voldoen aan de vordering om inlichtingen te verstrekken, en/of het opgeven van onjuiste gegevens een strafbaar feit (zie achtergrond, onder 2.). Overigens volgt uit de door de politie overgelegde stukken dat zij er ten onrechte van uit gaat of is uitgegaan dat de bevoegdheid om adresgegevens te vorderen (nog steeds) is gebaseerd op (de oude tekst van) artikel 3 van de Wahv. Dat is echter sinds 1 januari 1998 met de inwerkingtreding van de betreffende bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht niet meer het geval (zie achtergrond, onder 2. en 3.).4. Vast staat dat verzoeker is aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 34 van de Wahv. Hij heeft naar voren gebracht dat hij niet heeft geweigerd zijn personalia op te geven, maar dat hij heeft verwezen naar de gegevens in zijn rijbewijs, waarbij hij heeft laten weten dat deze gegevens juist waren. Deze zienswijze vindt bevestiging in de verklaring van de betrokken politieambtenaar D., waarin is te lezen dat verzoeker in reactie op een vraag over zijn personalia antwoordde 'je kan toch lezen', en is voor het overige niet weersproken. De commissie voor de politieklachten is er kennelijk eveneens van uitgegaan dat verzoeker heeft verwezen naar de in zijn rijbewijs opgenomen gegevens (zie bevindingen, onder A.4.2.).5. Op zichzelf had van verzoeker mogen worden verwacht dat hij antwoord gaf op de hem gestelde vragen. Het optreden van de betrokken politieambtenaar tegen de weigering van verzoeker om te antwoorden, anders dan door verwijzing naar de gegevens op zijn rijbewijs, getuigde echter van nodeloos formalisme. Het rijbewijs bevat immers de relevante gegevens voor het uitschrijven van de betreffende beschikking, behalve de postcode. De politieambtenaar had er dan ook, mede ter voorkoming van escalatie, goed aan gedaan om de gegevens over te nemen, en slechts aanvullend te vragen om de postcode, als hij die informatie al had willen hebben. Behoudens het eventuele punt van de postcode had verzoeker materieel voldaan aan de vordering om informatieverstrekking, zodat er onvoldoende reden was om hem aan te merken als verdachte van het strafbare feit als omschreven in artikel 34, eerste lid onder a., van de Wahv (zie achtergrond, onder 2.). Nu verzoeker had aangegeven dat de gegevens op zijn rijbewijs juist waren, was er evenmin reden tot optreden op grond van artikel 34, eerste lid onder b., tenzij er voor de politieambtenaar reden zou zijn geweest om te vermoeden dat verzoeker een onjuiste opgave had gedaan. Op dit punt is echter niets aangevoerd dat aanleiding had kunnen geven tot een dergelijk vermoeden.6. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verzoeker ten onrechte is aangehouden. De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook niet behoorlijk. II. Ten aanzien van het geweldgebruik bij de aanhouding1. Verzoeker klaagt er verder over dat de politie op 10 juli 1998 zonder geldige reden geweld tegen hem heeft gebruikt. 2. De politie is bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening geweld te gebruiken. Dit geweld moet voldoen aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit (zie ook achtergrond, onder 1.).3. Hierv r, onder I., is geoordeeld dat verzoeker in dit geval ten onrechte is aangehouden. Dit oordeel betekent dat de politie niet is opgetreden in de rechtmatige uitoefening van haar bediening. Een en ander houdt in dat de politie niet bevoegd was om geweld tegen verzoeker te gebruiken. Verder volgt uit het voorgaande dat de politie verzoeker niet als verdachte van verzet heeft kunnen aanmerken, aangezien hij zich heeft verzet tegen een onrechtmatige aanhouding (zie ook achtergrond, onder 5.). Verzoeker had daarom evenmin ter zake van verzet mogen worden aangehouden. Ook hierin is dus geen rechtvaardiging te vinden voor het geweldgebruik tegen verzoeker. Verzoeker heeft overigens ontkend dat hij zich heeft verzet tegen de politie (zie ook hierna, onder III.). Voorts valt nog op te merken dat ook het geweldgebruik op zichzelf de toets der kritiek niet kan doorstaan. Met name was het niet juist dat verzoeker aan zijn haren is getrokken. De hiervoor aangevoerde reden, namelijk dat dit met het oog op verzoekers eigen veiligheid is gebeurd, is niet begrijpelijk. Ook overigens is niet gebleken van een w l aanvaardbare reden voor deze wijze van optreden. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk. III. Ten aanzien van de bewering over het verzet tegen de aanhouding1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de politie ten onrechte heeft beweerd dat hij zich zou hebben verzet tegen zijn aanhouding.2. Verzoeker heeft aangegeven dat hij in het begin had geweigerd om geboeid te worden, om aldus zijn wens om de motor van zijn auto af te zetten kracht bij te zetten, en tevens om zijn echtgenote in de gelegenheid te stellen de huissleutels uit zijn jas te pakken. Hij wilde hiermee echter geenszins aangeven dat hij niet wilde meewerken, aldus verzoeker (zie bevindingen, onder A.2. en B.2.). Verder gaf hij nog aan dat hij geen geweld tegen de politieambtenaren had gebruikt. Zo ontkende hij ten stelligste dat hij de agenten aan hun kleren had getrokken en dat hij om zich heen had geslagen. De betrokken politieambtenaren hebben verzoekers tegenwerking opgevat als verzet tegen de aanhouding. Dat was op dat moment vanuit hun oogpunt begrijpelijk. Het kan hun dan ook niet worden tegengeworpen dat zij een en ander conform hun bevindingen hebben neergelegd in het ter zake opgemaakte proces-verbaal en in de mutatie uit het dag- en nachtrapport. Het gegeven dat de Nationale ombudsman, achteraf oordelend, van oordeel is dat er geen sprake is geweest van verzet in de zin van artikel 180 Sr doet hieraan niet af. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk. IV. Ten aanzien van de verzorging van verzoekers vrouw en kind1. Verzoeker klaagt er ook over dat de politie zich na de aanhouding niet heeft bekommerd om zijn vrouw en kind.2. De Nationale ombudsman acht het gelet op de overgelegde stukken voldoende aannemelijk dat de betrokken politieambtenaren zich inderdaad niet om verzoekers echtgenote hebben bekommerd. Zo wordt in het betreffende mutatierapport (zie bevindingen, onder C.4.) niet gerept over bemoeienissen met verzoekers echtgenote. Verder wordt in dit verband verwezen naar de rapportage van de inspecteur van politie M. (zie bevindingen, onder C.3.), waarin is te lezen dat de betrokken politieambtenaren geen reden en geen tijd hadden om zich om verzoekers echtgenote te bekommeren. Ten slotte heeft verzoekers echtgenote ook zelf verklaard dat de betrokken politieambtenaren in het geheel geen aandacht aan haar hebben besteed en dat zij ook niets tegen haar hebben gezegd.3. Als reden voor deze handelwijze is door de politie opgevoerd dat het publiek zich met de aanhouding ging bemoeien, en dat er een oploopje dreigde te ontstaan. Een en ander was voor de betrokken politieambtenaren reden om verzoeker - ter voorkoming van escalatie - zo snel mogelijk naar het politiebureau over te brengen.4. Volgens verzoeker was er zeker geen sprake van een grimmige sfeer. Omstanders hadden zich volgens hem slechts verbaal uitgesproken tegen de wijze waarop de politie hem behandelde. Verzoekers echtgenote heeft verzoekers zienswijze bevestigd; ook volgens haar was er geen sprake van een dreigende houding van omstanders.5. Gelet op de betreffende mutatie uit het dag- en nachtrapport (zie bevindingen, onder C.4.) acht de Nationale ombudsman de zienswijze van verzoeker over de houding van de omstanders het meest aannemelijk. Uit deze mutatie valt niet af te leiden dat de betrokken politieambtenaren zich in hoge mate ge ntimideerd voelden door de omstanders. Zo voelden zij zich kennelijk goed in staat een korte discussie met n of meer van hen aan te gaan over de wijze van hun optreden jegens verzoeker. Voorts waren zij kennelijk ook nog in staat hen voor eventuele klachten te verwijzen naar het politiebureau. Ook uit de toonzetting van dit mutatierapport blijkt niet van een gevaarlijke of dreigende houding van omstanders bij gelegenheid van verzoekers aanhouding. Het valt niet in te zien waarom de betrokken politieambtenaren onder die omstandigheden geen enkele aandacht aan verzoekers echtgenote hebben besteed, terwijl het hun toch duidelijk moet zijn geweest dat de hele gang van zaken haar niet onberoerd had gelaten. Dit klemt temeer nu verzoekers echtgenote op dat moment in verwachting was en een klein kind bij zich had. Anders dan de korpsbeheerder op advies van de klachtencommissie heeft geoordeeld, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de betrokken politieambtenaren in dit geval (wel) redelijkerwijs in de gelegenheid waren om op enigerlei wijze maatregelen te nemen ten behoeve van verzoekers echtgenote en kind. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. V. Ten aanzien van het verplaatsen van de auto1. Verzoeker klaagt er verder over dat de politie zijn auto na zijn aanhouding niet heeft verplaatst.2. Hiervoor, onder IV., is al geoordeeld dat de politie niet juist heeft gehandeld door na verzoekers aanhouding geen enkele aandacht aan zijn echtgenote te besteden. Verder wordt als vaststaand aangenomen dat de motor van verzoekers auto nog liep op het moment dat verzoeker werd aangehouden. Het is niet juist dat de politie niet even de moeite heeft genomen om aan verzoekers echtgenote te vragen of zij een rijbewijs had. Dat was slechts een kleine moeite geweest. Nu was verzoekers echtgenote, die geen rijbewijs had, aangewezen op de bereidwilligheid van omstanders om haar te helpen. De politie had er niet zonder meer van mogen uitgaan dat dit laatste wel zou gebeuren. Zij had zich daarvan actief dienen te vergewissen. Het is onjuist dat dit niet is gebeurd. De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk. VI. Ten aanzien van het geweldgebruik op het politiebureau1. Voorts klaagt verzoeker erover dat n politieambtenaar hem op het politiebureau – in het bijzijn van de dienstdoende wachtcommandant – een schop heeft gegeven.2. Verzoeker heeft meermalen aangegeven dat hij op het politiebureau – toen hij werd voorgeleid aan de hulpofficier van justitie - tegen zijn been is geschopt. De betrokken politieambtenaren ontkennen dit ten stelligste. De betreffende hulpofficier van justitie heeft meermalen verklaard een en ander niet te hebben waargenomen. Blijkens zijn reactie op de door de korpsbeheerder overgelegde informatie is verzoeker niet overtuigd van de geloofwaardigheid van de verklaring van de betreffende hulpofficier van justitie, omdat deze in eerste instantie minder stellig zou zijn geweest in zijn verklaring dat hij het schoppen niet had gezien. Verzoeker kan hierin niet worden gevolgd. De betreffende hulpofficier van justitie heeft met zijn verklaringen slechts duidelijk willen maken dat hij niet heeft waargenomen dat verzoeker op het politiebureau is geschopt. Het feit dat hij zich in eerste instantie wat minder stellig heeft uitgedrukt dan naderhand, geeft in dit geval geen reden aan de inhoud van zijn verklaring te twijfelen.3. Al met al staan de lezingen van partijen op dit punt lijnrecht tegenover elkaar. Het onderzoek heeft geen feiten of omstandigheden opgeleverd die aanleiding zouden moeten geven om aan een van beide zienswijzen meer gewicht toe te kennen dan aan de ander. Gelet hierop moet de Nationale ombudsman zich op dit punt van een oordeel onthouden. VII. Ten aanzien van de klachtbehandeling1. Ten slotte klaagt verzoeker over de wijze waarop de politie zijn klacht over het politieoptreden op 10 juli 1998 heeft behandeld. Hij klaagt er in dit verband in de eerste plaats over dat tijdens de klachtbehandeling onvoldoende invulling is gegeven aan het beginsel van hoor en wederhoor.2. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid dient de behandeling van een klacht aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie. Zo moet het beginsel van hoor en wederhoor worden toegepast. Het beginsel van hoor en wederhoor houdt in, dat elk van de bij een klacht betrokken partijen de gelegenheid krijgt zijn standpunt naar voren te brengen, en dat vervolgens elke partij de mogelijkheid wordt geboden om te reageren op hetgeen de andere partij over de klacht naar voren heeft gebracht.3. De korpsbeheerder heeft zelf al aangegeven dat de klachtbehandeling op dit punt niet conform de hieraan te stellen eisen is verlopen (zie bevindingen, onder A.4.2.). Het is niet juist dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is toegepast. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.4. Verzoeker klaagt er ten aanzien van de klachtbehandeling verder over dat (in eerste instantie) n klachtonderdeel onbeantwoord is gebleven. Dit betrof zijn klacht over het niet verplaatsen van zijn auto. Verzoeker heeft meermalen naar voren gebracht dat dit voor hem een belangrijk aspect was van zijn bezwaren tegen het politieoptreden.5. Naast het beginsel van hoor en wederhoor is een ander belangrijk aspect van zorgvuldige klachtbehandeling dat overheidsinstanties klachtbrieven van burgers adequaat beantwoorden. Dit houdt in beginsel in dat op alle in een brief opgeworpen klachtaspecten (schriftelijk) moet worden ingegaan. Indien specifieke vragen worden gesteld, verdient het de voorkeur dat al die vragen apart worden beantwoord.6. De korpsbeheerder gaf ook op dit punt, op advies van de klachtencommissie, al aan dat de klachtbehandeling in eerste instantie incompleet was geweest doordat het genoemde klachtaspect niet expliciet was beoordeeld. Verder had de korpsbeheerder naar aanleiding van de door de Nationale ombudsman in onderzoek genomen klacht een nader onderzoek laten doen door de onderdeelchef van de betrokken politieambtenaren. Deze chef bracht in zijn rapportage naar voren dat hem was gebleken dat in eerste instantie (inderdaad) niet alle klachtelementen waren behandeld. Zo was er niet ingegaan op verzoekers vraag waarom zijn auto niet was verplaatst, terwijl daar toch alles om was begonnen, aldus de onderdeelchef. Vervolgens komt de onderdeelchef overigens tot het oordeel dat de betrokken politieambtenaren er in dit geval in redelijkheid toe konden komen om verzoekers auto niet te verplaatsen (zie bevindingen, onder C.2.).7. Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat het niet juist is geweest dat de klacht over het niet-verplaatsen van de auto in eerste instantie bij de afhandeling van de klacht buiten beschouwing is gebleven. De onderzochte gedraging is ook in zoverre niet behoorlijk.Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van 's-Gravenhage), is gegrond, behalve ten aanzien van de bewering over het door verzoeker gepleegde verzet, op welk punt de klacht niet gegrond is, terwijl ten aanzien van het geweldgebruik op het politiebureau geen oordeel wordt gegeven.